32001L0077

Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt

Publicatieblad Nr. L 283 van 27/10/2001 blz. 0033 - 0040


Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 27 september 2001

betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt

HET EUROPEES PARLEMENT EN RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In de Gemeenschap wordt thans onvoldoende van de mogelijkheden voor benutting van hernieuwbare energiebronnen gebruikgemaakt. De Europese Gemeenschap erkent dat het nodig is de bevordering van hernieuwbare energiebronnnen als prioritaire maatregel aan te merken, daar zulks bijdraagt tot bescherming van het milieu en duurzame ontwikkeling. Het kan bovendien plaatselijk tot meer werkgelegenheid leiden, een gunstig effect hebben op de sociale samenhang, bijdragen tot de continuïteit van de voorziening en het mogelijk maken om sneller de doelstellingen van Kyoto te bereiken. Daarom is het nodig dat dit potentieel in het kader van de interne elektriciteitsmarkt beter wordt benut.

(2) De Gemeenschap heeft, zoals aangegeven in het witboek over duurzame energiebronnen, hierna "witboek" te noemen, aan de bevordering van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen zowel omwille van de continuïteit en de diversificatie van de voorziening, als om milieubeschermingsredenen en met het oog op de sociale en economische samenhang, een hoge prioriteit toegekend. Dat is onderschreven door de Raad in zijn resolutie van 8 juni 1998 betreffende hernieuwbare energiebronnen(5) en door het Europees Parlement in zijn resolutie over het witboek(6).

(3) Een groter gebruik van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen is een belangrijk onderdeel van het pakket van maatregelen die moeten worden getroffen om aan het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering te voldoen, en van beleidsmaatregelen om latere verplichtingen na te komen.

(4) De Raad, in zijn conclusies van 11 mei 1999, en het Europees Parlement, in zijn resolutie van 17 juni 1998 over elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen(7), hebben de Commissie verzocht een concreet voorstel in te dienen voor een communautaire kaderregeling inzake de toegang van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tot de interne markt. Voorts heeft het Europees Parlement in zijn resolutie van 30 maart 2000(8) inzake elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de interne markt voor elektriciteit beklemtoond, dat ambitieuze en bindende streefcijfers op nationaal niveau essentieel zijn voor het behalen van resultaten en het bereiken van de streefcijfers van de Gemeenschap.

(5) Om het marktaandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op middellange termijn te doen groeien, moeten alle lidstaten worden verplicht nationale indicatieve streefcijfers, uitgedrukt in een percentage van het gebruik, vast te stellen voor het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.

(6) De nationale indicatieve streefcijfers moeten verenigbaar zijn met nationale verbintenissen uit hoofde van de verplichtingen die de Gemeenschap op het gebied van klimaatverandering is aangegaan in het kader van het Protocol van Kyoto.

(7) De Commissie beoordeelt in hoeverre de lidstaten vorderingen gemaakt hebben voor het bereiken van de nationale indicatieve streefcijfers en in hoeverre de nationale indicatieve streefcijfers stroken met het algemene indicatieve streefcijfer van 12 % van het bruto binnenlandse energieverbruik in 2010, ermee rekening houdend dat het in het witboek genoemde indicatieve streefcijfer van 12 % in 2010 voor de Gemeenschap in haar geheel een nuttig richtsnoer is voor inspanningen op Gemeenschapsniveau en in de lidstaten, waarbij het ook nodig is de uiteenlopende nationale omstandigheden in aanmerking te nemen. Indien dat voor het bereiken van de streefcijfers noodzakelijk is, dient de Commissie het Europees Parlement en de Raad voorstellen voor te leggen, die bindende streefcijfers kunnen bevatten.

(8) Wanneer lidstaten afval als energiebron gebruiken, moeten zij de communautaire wetgeving inzake afvalbeheer in acht nemen. De toepassing van deze richtlijn laat de definitie van de bijlagen II A en II B van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen(9) onverlet. Steun voor hernieuwbare energiebronnen dient in overeenstemming te zijn met andere communautaire doelstellingen, in het bijzonder met de hiërarchie van de afvalbehandeling. Daarom mag verbranding van niet-gescheiden stedelijk afval in toekomstige steunregelingen voor hernieuwbare energiebronnen niet worden bevorderd indien de hiërarchie door die bevordering zou worden ontredderd.

(9) De in deze richtlijn gegeven definitie van biomassa doet geen afbreuk aan het gebruik van een andere definitie in nationale wetgeving voor andere doeleinden dan die van deze richtlijn.

(10) Deze richtlijn verlangt niet van de lidstaten dat zij de verwerving van een garantie van oorsprong van andere lidstaten of de overeenkomstige aankoop van elektriciteit erkennen als bijdrage tot de vervulling van een nationale quotumverplichting. Voor de bevordering van de handel in elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de vergroting van de transparantie voor de keuze van de verbruiker tussen elektriciteit uit niet-hernieuwbare en elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is een garantie van de oorsprong van die elektriciteit evenwel noodzakelijk. Regelingen voor het bewijs van oorsprong houden op zich niet het recht in om van de in verschillende lidstaten bestaande nationale steunregelingen gebruik te maken. Het is van belang dat alle vormen van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen onder een dergelijke garantie van oorsprong vallen.

(11) Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen garanties van oorsprong en verhandelbare groenestroomcertificaten.

(12) De noodzaak van overheidssteun voor hernieuwbare energiebronnen is erkend in de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu(10), die onder meer rekening dient te houden met de noodzaak de externe kosten van de elektriciteitsproductie door te berekenen. De bepalingen van het EG-Verdrag, in het bijzonder de artikelen 87 en 88, blijven echter op dergelijke staatssteun van toepassing.

(13) Er dient een wetgevingskader te worden geschapen voor de markt van hernieuwbare energiebronnen.

(14) De lidstaten hanteren verschillende vormen van steunverlening voor hernieuwbare energiebronnen op nationaal niveau, waaronder groenestroomcertificaten, investeringssteun, belastingvrijstelling of -verlaging, terugbetaling van belasting en directe prijssteun. Een belangrijk middel om het doel van deze richtlijn te verwezenlijken is het garanderen van de goede werking van deze regelingen zolang er geen communautair raamwerk is, teneinde het vertrouwen van de investeerders te behouden.

(15) De tijd is nog niet rijp voor een Gemeenschapskader voor steunregelingen vanwege de beperkte ervaring met nationale regelingen en het momenteel relatief geringe aandeel van prijsondersteunde elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap.

(16) De regelingen voor prijssteun moeten echter na een toereikende overgangsperiode aan de zich ontwikkelende interne markt voor elektriciteit worden aangepast. Daarom dient de Commissie de situatie te volgen en een verslag voor te leggen over de met de toepassing van de nationale regelingen opgedane ervaring. In het licht van de conclusies van dat verslag zou de Commissie zo nodig een voorstel moeten doen voor een Gemeenschapskader betreffende steunregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Dat voorstel moet bijdragen tot het bereiken van de nationale indicatieve streefcijfers, verenigbaar zijn met de beginselen van de interne markt voor elektriciteit en rekening houden met de kenmerken van de verschillende hernieuwbare energiebronnen en met de verschillende technieken en de geografische verschillen. Het moet ook het doelmatige gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen, eenvoudig en tegelijkertijd zo efficiënt mogelijk zijn, vooral wat de kostprijs betreft, en toereikende overgangsperioden van ten minste zeven jaar bevatten, het vertrouwen van de investeerders in stand houden en gestrande kosten vermijden. In dat kader zou de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kunnen concurreren met elektriciteit uit niet-hernieuwbare energiebronnen en zouden de kosten voor de consument beperkt blijven terwijl de behoefte aan overheidssteun op middellange termijn zou verminderen.

(17) Een groter marktaandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen maakt schaalvoordelen mogelijk, waardoor de kosten dalen.

(18) Het is van belang gebruik te maken van de marktkrachten en de interne markt, en elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen concurrerend en aantrekkelijk voor de Europese burgers te maken.

(19) Bij de bevordering van de totstandbrenging van een markt voor hernieuwbare energie is het noodzakelijk rekening te houden met de positieve gevolgen daarvan voor de regionale en lokale ontwikkelingsmogelijkheden, de perspectieven voor de uitvoer, de sociale samenhang en de werkgelegenheidskansen, vooral voor de kleine en middelgrote ondernemingen en de onafhankelijke energieproducenten.

(20) Er dient rekening te worden gehouden met de specifieke structuur van de sector hernieuwbare energie, met name bij de toetsing van de administratieve procedures voor het verkrijgen van een vergunning voor de bouw van installaties voor elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen.

(21) In bepaalde omstandigheden is het niet mogelijk elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te transporteren en te distribueren zonder dat de betrouwbaarheid en de veiligheid van het net aangetast worden en daarom kunnen garanties in dit verband financiële compensaties inhouden.

(22) De kosten van de aansluiting van nieuwe producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen dienen op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze te worden vastgesteld, waarbij terdege rekening dient te worden gehouden met de voordelen van de aansluiting van nieuwe producenten voor het net.

(23) Daar de algemene doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. De gedetailleerde uitvoering moet evenwel aan de lidstaten worden overgelaten, zodat elke lidstaat de regeling kan kiezen die het best bij zijn specifieke situatie past. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

Deze richtlijn heeft ten doel een verhoging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitsproductie binnen de interne elektriciteitsmarkt te bevorderen en de grondslag te leggen voor een toekomstige kaderregeling van de Gemeenschap daarvoor.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de volgende definities van toepassing:

a) "hernieuwbare energiebronnen": hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen (wind, zonne-energie, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas);

b) "biomassa": de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

c) "elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen": elektriciteit, opgewekt in installaties die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties die ook met conventionele energiebronnen werken, met inbegrip van hernieuwbare elektriciteit voor accumulatiesystemen en met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van dergelijke systemen;

d) "verbruik van elektriciteit": de nationale productie van elektriciteit, met inbegrip van de zelfopgewekte elektriciteit, plus de invoer, verminderd met de uitvoer (bruto binnenlands elektriciteitsverbruik).

Daarenboven zijn de definities van Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit(11) van toepassing.

Artikel 3

Nationale indicatieve streefcijfers

1. De lidstaten nemen passende maatregelen om het verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te stimuleren overeenkomstig de in lid 2 bedoelde nationale indicatieve streefcijfers. Die maatregelen moeten in verhouding staan tot het te bereiken doel.

2. Uiterlijk op 27 oktober 2002 en daarna om de vijf jaar stellen de lidstaten een verslag vast, dat zij publiceren. Daarin worden voor de volgende tien jaar de nationale indicatieve streefcijfers voor het toekomstige binnenlandse verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen vastgesteld, uitgedrukt in een percentage van het elektriciteitsverbruik. In het verslag wordt ook een overzicht gegeven van de maatregelen die op nationaal niveau genomen of gepland zijn om die nationale streefcijfers te verwezenlijken. Voor de vaststelling van de streefcijfers tot het jaar 2010:

- houden de lidstaten rekening met de referentiewaarden in de bijlage en

- zien zij erop toe dat de streefcijfers verenigbaar zijn met eventuele nationale verbintenissen uit hoofde van de verplichtingen op het gebied van klimaatverandering die de Gemeenschap is aangegaan in het kader van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.

3. De lidstaten publiceren, voor het eerst uiterlijk op 27 oktober 2003 en vervolgens om de twee jaar, een verslag waarin wordt aangegeven in hoeverre de nationale indicatieve streefcijfers zijn verwezenlijkt, in het bijzonder rekening houdend met de klimatologische factoren die van invloed zijn, en in hoeverre de genomen maatregelen stroken met de nationale verbintenis op het gebied van klimaatverandering.

4. Aan de hand van de in de leden 2 en 3 bedoelde verslagen van de lidstaten beoordeelt de Commissie in hoeverre:

- de lidstaten vorderingen hebben gemaakt voor het bereiken van de nationale indicatieve streefcijfers;

- de nationale indicatieve streefcijfers verenigbaar zijn met het algemene indicatieve streefcijfer van 12 % van het bruto binnenlandse energieverbruik in 2010 en in het bijzonder met een indicatieve aandeel van de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van 22,1 % in het totale elektriciteitsverbruik in de Gemeenschap in 2010.

De Commissie publiceert, voor het eerst uiterlijk op 27 oktober 2004 en vervolgens om de twee jaar, haar conclusies in een verslag. Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad.

Komt de Commissie in het verslag tot de conclusie dat het waarschijnlijk om ongegronde redenen is, of om redenen die niet op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd zijn, dat de nationale indicatieve streefcijfers niet met het algemene indicatieve streefcijfer verenigbaar zijn, dan geeft zij in deze voorstellen nationale, eventueel bindende, streefcijfers in de geëigende vorm.

Artikel 4

Steunregelingen

1. Onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag beoordeelt de Commissie de toepassing van in de lidstaat bestaande regelingen waarbij een elektriciteitsproducent op grond van voorschriften van de overheid directe of indirecte steun krijgt die tot gevolg zou kunnen hebben dat de handel belemmerd wordt, rekening houdend met het feit dat die regelingen bijdragen tot de doelstellingen van de artikelen 6 en 174 van het Verdrag.

2. De Commissie dient uiterlijk op 27 oktober 2005 een goed gedocumenteerd verslag in over de ervaring die met de toepassing en het naast elkaar bestaan van de verschillende in lid 1 bedoelde regelingen is opgedaan. Het verslag bevat een evaluatie van het resultaat, met inbegrip van de kosteneffectiviteit, van de in lid 1 bedoelde steunregelingen voor het bevorderen van het verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen overeenkomstig de nationale indicatieve streefcijfers in de zin van artikel 3, lid 2. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel voor een communautaire kaderregeling betreffende steunregelingen ten behoeve van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.

Een voorstel voor een kaderregeling zou:

a) moeten bijdragen tot het bereiken van de nationale indicatieve streefcijfers;

b) verenigbaar moeten zijn met de beginselen van de interne markt voor elektriciteit;

c) rekening moeten houden met het karakter van de verschillende hernieuwbare energiebronnen en met de verschillende technieken en de geografische verschillen;

d) het doelmatige gebruik van hernieuwbare energiebronnen moeten bevorderen en tegelijkertijd eenvoudig en zo efficiënt mogelijk moeten zijn, vooral wat de kostprijs betreft;

e) toereikende overgangsperioden van ten minste zeven jaar voor de nationale steunregelingen moeten bevatten en het vertrouwen van de investeerders moeten behouden.

Artikel 5

Garantie van de oorsprong van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

1. Uiterlijk op 27 oktober 2003 dragen de lidstaten er zorg voor dat de oorsprong van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zin van deze richtlijn als zodanig kan worden gegarandeerd volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria die door iedere lidstaat worden vastgesteld. Zij zien erop toe dat daartoe op aanvraag een garantie van oorsprong wordt afgegeven.

2. De lidstaten kunnen één of meer bevoegde instanties aanwijzen, die onafhankelijk zijn van de productie- en distributiebedrijven, voor het toezicht op de afgifte van de garanties van oorsprong.

3. De garanties van oorsprong:

- vermelden uit welke energiebronnen de elektriciteit is geproduceerd, met de datum en plaats van productie, en geven in het geval van waterkrachtcentrales het vermogen aan;

- dienen de producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in staat te stellen aan te tonen dat de elektriciteit die zij verkopen elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zin van deze richtlijn is.

4. De overeenkomstig lid 2 afgegeven garanties van oorsprong zouden door de lidstaten uitsluitend als bewijs voor de in lid 3 genoemde punten wederzijds dienen te worden erkend. Weigering van de erkenning van garanties van oorsprong, in het bijzonder om redenen in verband met fraudepreventie, moet berusten op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. Wanneer erkenning van een garantie van oorsprong wordt geweigerd, kan de Commissie de weigerende partij verplichten de garantie van oorsprong te erkennen, in het bijzonder in verband met objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria waarop de erkenning gebaseerd is.

5. De lidstaten of de bevoegde instanties voeren passende regelingen in om te bereiken dat de garantie van oorsprong nauwkeurig en betrouwbaar is en geven in het in artikel 3, lid 3, bedoelde verslag aan welke maatregelen zij hebben getroffen om de betrouwbaarheid van het garantiestelsel te garanderen.

6. Na raadpleging van de lidstaten behandelt de Commissie in het in artikel 8 bedoelde verslag de vorm en methoden die de lidstaten in acht zouden kunnen nemen om de oorsprong van elektriciteit van hernieuwbare energiebronnen te garanderen. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad zo nodig voor daartoe gemeenschappelijke regels vast te stellen.

Artikel 6

Administratieve procedures

1. De lidstaten of de door hen aangewezen bevoegde instanties beoordelen het bestaande wet- en regelgevingskader voor vergunningsprocedures of de overige procedures van artikel 4 van Richtlijn 96/92/EG die van toepassing zijn op installaties voor elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen, teneinde:

- de belemmeringen voor de verhoging van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in de regelgeving en anderszins te verkleinen,

- de procedures op het betrokken bestuursniveau te stroomlijnen en te bespoedigen, en

- ervoor te zorgen dat de regels objectief, transparant en niet-discriminerend zijn, en terdege rekening houden met het eigen karakter van de versschillende technieken voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.

2. De lidstaten publiceren uiterlijk op 27 oktober 2003 een verslag over de in lid 1 genoemde beoordeling en vermelden daarin in voorkomend geval de getroffen maatregelen. Dat verslag moet, voorzover dat in het nationale wet- en regelgevingskader relevant is, een overzicht bevatten van de stand van zaken, in het bijzonder van:

- de coördinatie tussen de verschillende administratieve instanties op het gebied van termijnen, ontvangst en behandeling van de aanvragen om vergunningen;

- de opstelling van eventuele richtsnoeren voor de in lid 1 bedoelde activiteiten en de haalbaarheid van een versnelde planningsprocedure voor producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en

- de aanwijzing van instanties die optreden als bemiddelaar bij geschillen tussen de instanties die met de afgifte van vergunningen zijn belast en de aanvragers daarvan.

3. De Commissie beoordeelt in het in artikel 8 bedoelde verslag de beste praktijken voor het bereiken van de in lid 1 bedoelde doelstellingen aan de hand van de in lid 2 van dit artikel bedoelde verslagen van de lidstaten.

Artikel 7

Aspecten van het net

1. Onder behoud van de betrouwbaarheid en de veiligheid van het net nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de transmissie- en distributienetbeheerders op hun grondgebied de transmissie en de distributie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen garanderen. Bovendien kunnen zij voorrang verlenen aan elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen voor de toegang tot het net. Bij de dispatching van opwekkingsinstallaties verlenen de transmissiebeheerders voorrang aan opwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, voorzover de werking van het nationale elektriciteitssysteem dit toelaat.

2. De lidstaten vormen een juridisch kader of verplichten de transmissie- en distributienetbeheerders gestandaardiseerde regels op te stellen en bekend te maken voor de vergoeding van de kosten van technische aanpassingen, zoals netaansluitingen en -verzwaringen die nodig zijn om nieuwe producenten die elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen aan het net wensen te leveren, op het koppelnet aan te sluiten.

Die regels moeten gebaseerd zijn op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met alle kosten en baten van de aansluiting van die producenten op het net. De regels kunnen voorzien in verschillende typen van aansluiting.

3. Zo nodig kunnen de lidstaten de in lid 2 bedoelde kosten geheel of gedeeltelijk ten laste leggen van de transmissie- en distributienetbeheerders.

4. De transmissie- en distributienetbeheerders zijn verplicht een nieuwe producent die aansluiting op het net wenst, een volledige, gedetailleerde raming van de kosten van aansluiting te verstrekken. De lidstaten kunnen producenten van hernieuwbare elektriciteit die aansluiting op het net wensen, toestaan een openbare aanbesteding van de aansluitingswerkzaamheden uit te schrijven.

5. De lidstaten vormen een juridisch kader of verplichten de transmissie- en distributienetbeheerders gestandaardiseerde regels op te stellen en bekend te maken voor de verdeling van de kosten van de installaties, zoals netaansluitingen en -verzwaringen, over alle producenten die daarvan profiteren.

De kostenverdeling geschiedt door middel van een op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria gebaseerde regeling, waarbij rekening wordt gehouden met de voordelen van de aansluiting voor de aanvankelijk en de later aangesloten producenten en voor de transmissie- en distributienetbeheerders.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen bij de heffing van transmissie- en distributietarieven niet wordt benadeeld; dit geldt in het bijzonder voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die wordt opgewekt in perifere gebieden, zoals eilandgebieden en regio's met een lage bevolkingsdichtheid.

Zo nodig stellen de lidstaten een wettelijk kader vast of verlangen zij van de transmissie- en distributienetbeheerders de garantie dat de transmissie- en distributietarieven voor elektriciteit uit installaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen overeenkomen met de kostenvoordelen die door de aansluiting op het netwerk mogelijk worden. Dergelijke kostenvoordelen kunnen voortvloeien uit het rechtstreekse gebruik van het laagspanningsnet.

7. De lidstaten behandelen in het in artikel 6, lid 2, bedoelde verslag tevens de maatregelen die dienen te worden getroffen om de toegang van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tot het elektriciteitsnet te verbeteren. In het verslag wordt onder meer de haalbaarheid van de invoering van bi-directionele meting onderzocht.

Artikel 8

Samenvattend verslag

Op basis van de verslagen die de lidstaten krachtens artikel 3, lid 3, en artikel 6, lid 2, uitbrengen, dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2005 en vervolgens om de vijf jaar bij het Europees Parlement en de Raad een samenvattend verslag in over de uitvoering van deze richtlijn.

Dat verslag

- behandelt de vorderingen met de doorberekening van de externe kosten van elektriciteit uit niet-hernieuwbare energiebronnen en het effect van openbare steun voor de elektriciteitsproductie;

- vermeldt of de lidstaten de in het kader van artikel 3, lid 2, vastgestelde nationale streefcijfers en de in artikel 3, lid 4, bedoelde algemene doelstelling kunnen bereiken en of zich discriminatie tussen verschillende energiebronnen voordoet.

De Commissie doet het verslag zo nodig vergezeld gaan van voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad voor verdere maatregelen.

Artikel 9

Transpositie

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 27 oktober 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 11

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 september 2001.

Voor de Europees Parlement

De voorzitster

N. Fontaine

Voor de Raad

De voorzitter

C. Picqué

(1) PB C 311 E van 31.10.2000, blz. 320, en PB C 154 E van 29.5.2001, blz. 89.

(2) PB C 367 van 20.12.2000, blz. 5.

(3) PB C 22 van 24.1.2001, blz. 27.

(4) Advies van het Europees Parlement van 16 november 2000 (PB C 223 van 8.8.2001, blz. 294), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 maart 2001 (PB C 142 van 15.5.2001, blz. 5), besluit van het Europees Parlement van 4 juli 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 september 2001.

(5) PB C 198 van 24.6.1998, blz. 1.

(6) PB C 210 van 6.7.1998, blz. 215.

(7) PB C 210 van 6.7.1998, blz. 143.

(8) PB C 378 van 29.12.2000, blz. 89.

(9) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/350/EG van de Commissie (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).

(10) PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.

(11) PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20.

BIJLAGE

Referentiewaarden voor de nationale indicatieve streefcijfers van de lidstaten voor het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het bruto-elektriciteitsverbruik in 2010 (*)

(*)Wanneer de lidstaten de in de bijlage vermelde referentiewaarden in aanmerking nemen, baseren zij zich noodzakelijkerwijs op de hypothese dat de richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming ruimte laten voor nationale steunregelingen ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>