32001L0055

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen

Publicatieblad Nr. L 212 van 07/08/2001 blz. 0012 - 0023


Richtlijn 2001/55/EG van de Raad

van 20 juli 2001

betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 2, onder a) en b),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De uitwerking van een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijke Europese asielregeling omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze bescherming in de Europese Unie trachten te verkrijgen.

(2) Gevallen van massale toestroom van ontheemden die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, zijn in de voorbije jaren in Europa in belang toegenomen. In die gevallen kan het nodig zijn buitengewone voorzieningen te treffen, die aan die personen onmiddellijke en tijdelijke bescherming bieden.

(3) De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie hebben hun bezorgdheid over de situatie van ontheemden geuit in de conclusies die de met immigratiezaken belaste ministers tijdens de bijeenkomst van 30 november en 1 december 1992 te Londen en de bijeenkomst van 1 en 2 juni 1993 te Kopenhagen hebben aangenomen betreffende personen die zijn ontheemd door het conflict in het voormalige Joegoslavië.

(4) De Raad heeft op 25 september 1995 een resolutie aangenomen over de verdeling van de lasten met betrekking tot de opname en het verblijf van ontheemden op tijdelijke basis(5), en op 4 maart 1996 Besluit 96/198/JBZ betreffende een alarm- en spoedprocedure voor de verdeling van de lasten met betrekking tot de opname en het verblijf van ontheemden op tijdelijke basis(6).

(5) Het actieplan van de Raad en van de Commissie van 3 december 1998(7) bepaalt dat, overeenkomstig het Verdrag van Amsterdam, zo snel mogelijk minimumnormen moeten worden aangenomen voor het verlenen van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, alsmede maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van ontheemden.

(6) De Raad heeft op 27 mei 1999 conclusies aangenomen met betrekking tot uit Kosovo afkomstige ontheemden waarin de Commissie en de lidstaten wordt verzocht consequenties te trekken uit hun reacties op de crisis in Kosovo teneinde maatregelen te nemen overeenkomstig het Verdrag.

(7) De Europese Raad van Tampere heeft tijdens zijn speciale bijeenkomst op 15 en 16 oktober 1999 erkend dat over de tijdelijke bescherming van ontheemden op basis van solidariteit tussen de lidstaten overeenstemming moet worden bereikt.

(8) Het is derhalve nodig minimumnormen vast te stellen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden, alsmede maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van ontheemden.

(9) De genoemde normen en maatregelen hangen met elkaar samen en zijn onderling afhankelijk om redenen van doelmatigheid, samenhang en solidariteit en in het bijzonder ter voorkoming van secundaire bewegingen. Derhalve dienen deze normen en maatregelen in hetzelfde juridische instrument te worden vastgelegd.

(10) Het is van belang dat deze tijdelijke bescherming met de internationale verplichtingen van de lidstaten inzake de rechten van vluchtelingen verenigbaar is en zij mag met name geen invloed hebben op de erkenning van de status van vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, dat alle lidstaten geratificeerd hebben.

(11) Het mandaat van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen betreffende vluchtelingen en andere personen die internationale bescherming behoeven, dient geëerbiedigd te worden en er dient gevolg te worden gegeven aan de aan de Slotakte van het Verdrag van Amsterdam gehechte Verklaring nr. 17 ad artikel 63 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, waarin is bepaald dat voor kwesties die verband houden met het asielbeleid, overleg wordt gevoerd met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en andere terzake bevoegde internationale organisaties.

(12) De aard van minimumnormen brengt mee dat het de lidstaten vrijstaat voor personen die tijdelijke bescherming genieten in geval van massale toestroom van ontheemden gunstiger voorwaarden vast te stellen of te handhaven.

(13) Gezien het uitzonderlijke karakter van de in deze richtlijn vastgestelde bepalingen om het hoofd te kunnen bieden aan een massale toestroom of een imminente massale toestroom van ontheemden afkomstig uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, dient de aangeboden bescherming van beperkte duur te zijn.

(14) Een massale toestroom van ontheemden dient te worden vastgesteld bij een besluit van de Raad, dat in alle lidstaten bindend moet zijn ten aanzien van de in dat besluit bedoelde ontheemden. Ook moeten de voorwaarden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van dit besluit worden vastgesteld.

(15) Het is van belang de verplichtingen van de lidstaten vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor opname en verblijf van de begunstigden van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden. Deze verplichtingen moeten billijk zijn en de betrokkenen een adequaat beschermingsniveau bieden.

(16) Wat betreft de behandeling van personen die tijdelijke bescherming op grond van deze richtlijn genieten, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van internationale rechtsinstrumenten waarbij zij partij zijn en die discriminatie verbieden.

(17) De lidstaten moeten, in overleg met de Commissie, adequate maatregelen treffen waardoor de verwerking van persoonsgegevens strookt met de beschermingsnorm van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(8).

(18) Er dienen regels te worden vastgesteld voor de toegang tot asielprocedures in de context van een tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden, in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de lidstaten en de bepalingen van het Verdrag.

(19) Het is noodzakelijk om beginselen en maatregelen vast te stellen betreffende de terugkeer naar het land van oorsprong, en de maatregelen die de lidstaten moeten nemen ten aanzien van personen aan wier tijdelijke bescherming een einde gekomen is.

(20) Het is noodzakelijk een solidariteitsmechanisme in te stellen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van ontheemden in geval van massale toestroom. Dit mechanisme bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft de financiën, het tweede de daadwerkelijke opvang van personen in de lidstaten.

(21) De uitvoering van tijdelijke bescherming moet vergezeld gaan van administratieve samenwerking tussen de lidstaten, in samenwerking met de Commissie.

(22) Het is van belang de criteria vast te stellen voor de uitsluiting van bepaalde personen van het recht op tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden.

(23) Aangezien de doelstelling van de voorgestelde maatregelen, namelijk minimumnormen in te stellen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van ontheemden, onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, kan zij wegens de omvang of de gevolgen van de voorgestelde maatregelen beter op het niveau van de Gemeenschap worden verwezenlijkt. De Gemeenschap kan maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel zoals bedoeld in dat artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen hiervoor nodig is.

(24) Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 27 september 2000 meegedeeld dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

(25) Overeenkomstig artikel 1 van het genoemde Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Derhalve zijn de bepalingen van deze richtlijn, onverminderd artikel 4 van voornoemd protocol, niet van toepassing op Ierland.

(26) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt dit land niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze derhalve niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze richtlijn beoogt minimumnormen vast te stellen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren en een evenwicht te bevorderen tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van ontheemden.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "tijdelijke bescherming": een procedure met een uitzonderlijk karakter die, in geval van massale toestroom of een imminente massale toestroom van ontheemden afkomstig uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, aan deze mensen onmiddellijke en tijdelijke bescherming biedt, met name wanneer tevens het risico bestaat dat het asielsysteem deze toestroom niet kan verwerken zonder dat dit leidt tot met de goede werking ervan strijdige gevolgen, in het belang van de betrokkenen en andere personen die om bescherming vragen;

b) "Verdrag van Genève": het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;

c) "ontheemden": onderdanen van derde landen of staatlozen die hun land of regio van oorsprong hebben moeten verlaten of geëvacueerd zijn, met name ingevolge een verzoek van internationale organisaties, en wier terugkeer onder veilige en duurzame omstandigheden onmogelijk is gezien de situatie in dat land en die eventueel kunnen vallen onder de toepassing van artikel 1A van het Verdrag van Genève of andere internationale of nationale instrumenten van internationale bescherming, in het bijzonder:

i) personen die uit door een gewapend conflict of inheems geweld getroffen gebieden hebben moeten vluchten;

ii) personen die ernstig gevaar lopen op dan wel slachtoffer zijn geweest van systematische of algemene schending van de mensenrechten;

d) "massale toestroom": de aankomst in de Gemeenschap van een aanzienlijk aantal ontheemden, uit een bepaald land of bepaalde geografische zone, ongeacht of zij op eigen initiatief of met hulp, bijvoorbeeld in het kader van een evacuatieprogramma, de Gemeenschap zijn binnengekomen;

e) "vluchtelingen": onderdanen van een derde land of staatlozen in de zin van artikel 1A van het Verdrag van Genève;

f) "niet-begeleide minderjarigen": onderdanen van derde landen of staatlozen jonger dan achttien jaar die zonder begeleiding van een volwassene die krachtens de wet of het gewoonterecht voor hen verantwoordelijk is, op het grondgebied van een lidstaat aankomen, zolang zij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staan, of minderjarigen die nadat zij op het grondgebied van de lidstaten zijn aangekomen, zonder begeleiding worden achtergelaten;

g) "verblijfstitel": elke door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven en volgens zijn wetgeving opgestelde vergunning of toestemming, op grond waarvan het een onderdaan van een derde land of een staatloze is toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven;

h) "gezinshereniger": elke onderdaan van een derde land die in een lidstaat tijdelijk bescherming geniet overeenkomstig een besluit op grond van artikel 5 en die wenst dat leden van zijn gezin zich bij hem/haar voegen.

Artikel 3

1. De tijdelijke bescherming loopt niet vooruit op de erkenning van de status van vluchteling zoals bedoeld in het Verdrag van Genève.

2. De lidstaten passen de regeling inzake tijdelijke bescherming toe met inachtneming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en hun verplichtingen inzake het verbod tot uitzetting of teruggeleiding.

3. Over de instelling, uitvoering en beëindiging van de regeling inzake tijdelijke bescherming wordt regelmatig overleg gevoerd met het Hoge Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (hierna het UNHCR) en andere relevante internationale organisaties.

4. Deze richtlijn is niet van toepassing op personen die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn in het kader van regelingen inzake tijdelijke bescherming zijn opgevangen.

5. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om voor personen die tijdelijke bescherming genieten gunstiger voorwaarden vast te stellen en te handhaven.

HOOFDSTUK II

Duur en uitvoering van de tijdelijke bescherming

Artikel 4

1. Onverminderd artikel 6 duurt de tijdelijke bescherming één jaar. Wanneer de bescherming niet op grond van artikel 6, lid 1, onder b), wordt beëindigd, kan deze automatisch met telkens zes maanden worden verlengd voor maximaal één jaar.

2. Indien er aanleiding blijft om tijdelijke bescherming te verlenen, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, die tevens elk verzoek van een lidstaat om bij de Raad een voorstel in te dienen, onderzoekt, besluiten de tijdelijke bescherming met maximaal één jaar te verlengen.

Artikel 5

1. De massale toestroom van ontheemden wordt vastgesteld bij een besluit van de Raad dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt genomen op voorstel van de Commissie, die tevens elk verzoek van een lidstaat om de Raad een voorstel voor te leggen, onderzoekt.

2. Het voorstel van de Commissie omvat ten minste:

a) de omschrijving van de specifieke groepen personen waarop de tijdelijke bescherming van toepassing is;

b) de datum waarop de regeling inzake tijdelijke bescherming ingaat;

c) een raming van de omvang van de verplaatsingen van ontheemden.

3. Het besluit van de Raad heeft tot gevolg dat de ontheemden waarop het betrekking heeft in alle lidstaten tijdelijke bescherming krijgen, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Het besluit omvat ten minste:

a) een omschrijving van de specifieke groepen personen waarop de tijdelijke bescherming van toepassing is;

b) de datum waarop de tijdelijke bescherming ingaat;

c) informatie van de lidstaten over hun opvangcapaciteit;

d) informatie van de Commissie, het UNHCR en andere bevoegde internationale organisaties.

4. Het besluit van de Raad is gebaseerd op:

a) een onderzoek van de situatie en de omvang van de verplaatsingen van ontheemden;

b) de beoordeling van de wenselijkheid de tijdelijke bescherming in werking te stellen, rekening houdende met mogelijkheden van spoedhulp en maatregelen ter plaatse of de ontoereikendheid daarvan;

c) de mededelingen van de lidstaten, de Commissie, het UNHCR en andere relevante internationale organisaties.

5. Het Europees Parlement wordt van het besluit van de Raad in kennis gesteld.

Artikel 6

1. De tijdelijke bescherming wordt beëindigd:

a) wanneer de maximale duur is bereikt, hetzij

b) op ieder moment, door de vaststelling van een met gekwalificeerde meerderheid genomen besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie, die tevens elk verzoek van een lidstaat om een voorstel aan de Raad voor te leggen, onderzoekt.

2. Het besluit van de Raad is gebaseerd op de vaststelling dat de situatie in het land van oorsprong een veilige en duurzame terugkeer van degenen die tijdelijke bescherming hebben verkregen, mogelijk maakt, met eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de verplichtingen van de lidstaten inzake het verbod tot uitzetting of teruggeleiding. Het Europees Parlement wordt van het besluit van de Raad in kennis gesteld.

Artikel 7

1. De lidstaten kunnen andere categorieën ontheemden dan die welke onder het in artikel 5 bedoelde besluit van de Raad vallen, tijdelijke bescherming krachtens deze richtlijn bieden ingeval deze om dezelfde redenen ontheemd zijn en uit hetzelfde land of dezelfde regio van oorsprong komen. Zij stellen de Raad en de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

2. De artikelen 24, 25 en 26 zijn niet van toepassing op het gebruik van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid, met uitzondering van de structurele steun in het kader van het bij Beschikking 2000/596/EG(9) ingestelde Europese vluchtelingenfonds, onder de in die beschikking vermelde voorwaarden.

HOOFDSTUK III

Verplichtingen van de lidstaten jegens de begunstigden van de tijdelijke bescherming

Artikel 8

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de begunstigden voor de volledige duur van de tijdelijke bescherming over verblijfstitels beschikken. Hiertoe worden documenten of andere, gelijkwaardige bewijsstukken verstrekt.

2. Ongeacht de duur van de in lid 1 bedoelde verblijfstitels kan de behandeling die de lidstaten de begunstigden van tijdelijke bescherming geven, niet slechter zijn dan die welke in de artikelen 9 tot en met 16 is omschreven.

3. De lidstaten kennen, indien nodig, personen die met het oog op tijdelijke bescherming op hun grondgebied zullen worden toegelaten, elke faciliteit toe om de vereiste visa te verkrijgen, waaronder transitvisa. De formaliteiten moeten wegens de noodsituatie zoveel mogelijk worden beperkt. Visa moeten gratis zijn of de kosten moeten zo veel mogelijk worden beperkt.

Artikel 9

De lidstaten voorzien de begunstigden van de tijdelijke bescherming van een document in een taal die voor de begunstigden begrijpelijk is, waarin de bepalingen betreffende de tijdelijke bescherming en andere voor hen relevante duidelijk uiteengezet zijn.

Artikel 10

Teneinde een effectieve toepassing van het in artikel 5 genoemde besluit van de Raad mogelijk te maken, registreren de lidstaten de in bijlage II, onder a), bedoelde persoonsgegevens van de personen die op hun grondgebied tijdelijke bescherming genieten.

Artikel 11

Een lidstaat neemt een persoon die op zijn grondgebied tijdelijke bescherming geniet terug indien de persoon in kwestie tijdens de periode die door het besluit van de Raad zoals bedoeld in artikel 5 wordt bestreken, zonder toestemming op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft of daar tracht binnen te komen. De lidstaten kunnen op basis van een bilaterale overeenkomst besluiten dat deze bepaling niet van toepassing is.

Artikel 12

De lidstaten staan personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige, met inachtneming van de beroepsregels, en deel te nemen aan activiteiten zoals volwassenenonderwijs, beroepsopleiding en praktische werkervaring. Om redenen van arbeidsmarktbeleid mogen de lidstaten voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte alsmede aan onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het gemene recht dat in de lidstaten van toepassing is op bezoldiging, toegang tot socialezekerheidsstelsels in verband met al dan niet in loondienst verricht werk, en andere arbeidsvoorwaarden zijn van toepassing.

Artikel 13

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen te hunner beschikking krijgen om huisvesting te vinden.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de begunstigden van tijdelijke bescherming de nodige hulp ontvangen inzake sociale bijstand en levensonderhoud, wanneer zij over onvoldoende middelen beschikken, alsmede medische zorg. Onverminderd lid 4 behelst de nodige hulp inzake medische zorg ten minste spoedeisende behandelingen en de essentiële behandeling van ziekten.

3. Wanneer de begunstigden een al dan niet beloonde werkzaamheid uitoefenen, wordt bij de bepaling van de hoogte van de steun rekening gehouden met de mogelijkheden die deze personen hebben in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

4. De lidstaten voorzien begunstigden van tijdelijke bescherming met bijzondere behoeften, zoals niet-begeleide minderjarigen of personen die folteringen, verkrachtingen of andere ernstige vormen van geestelijk, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan, van de nodige medische of andere hulp.

Artikel 14

1. De lidstaten bieden begunstigden van tijdelijke bescherming die jonger zijn dan 18 jaar toegang tot onderwijs onder dezelfde omstandigheden als onderdanen van de lidstaat van opvang. De lidstaten kunnen bepalen dat deze toegang beperkt blijft tot het openbare onderwijs.

2. De lidstaten kunnen meerderjarigen die tijdelijke bescherming genieten toegang bieden tot het algemene onderwijs.

Artikel 15

1. Voor de toepassing van dit artikel worden, in gevallen waarin er bij massale toestroom sprake kan zijn van omstandigheden die tot scheiding van reeds in het land van oorsprong gevormde gezinnen hebben geleid, de volgende personen als leden van een gezin beschouwd:

a) de echtgenoot van de gezinshereniger of zijn niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld; de minderjarige ongehuwde kinderen van de gezinshereniger of van zijn echtgenoot, zonder dat er verschil in behandeling is tussen kinderen binnen en buiten de echt of geadopteerde kinderen;

b) andere naaste familieleden die met het gezin samenwoonden ten tijde van de gebeurtenissen die tot de massale toestroom hebben geleid, en die op dat tijdstip volledig of grotendeels afhankelijk waren van de gezinshereniger.

2. Wanneer de afzonderlijke leden van eenzelfde gezin in verschillende lidstaten tijdelijke bescherming genieten, worden de gezinsleden waarvan de lidstaten overtuigd zijn dat zij aan het bepaalde in lid 1, onder a), voldoen, door de lidstaten herenigd, rekening houdend met de wensen van de gezinsleden. De gezinsleden waarvan de lidstaten overtuigd zijn dat zij aan het bepaalde in lid 1, onder b), voldoen, kunnen door de lidstaten worden herenigd, waarbij per geval rekening wordt gehouden met de schrijnende situatie waarin zij bij niet-hereniging zouden komen te verkeren.

3. Wanneer de gezinshereniger tijdelijke bescherming geniet in een lidstaat en een of meer gezinsleden zich nog niet in een lidstaat bevinden, worden de gezinsleden die bescherming behoeven en waarvan de lidstaat overtuigd is dat zij aan het bepaalde in lid 1, punt a), voldoen, herenigd door de lidstaat waarin de gezinshereniger zich bevindt. Gezinsleden die bescherming behoeven en waarvan de lidstaat overtuigd is dat zij aan het bepaalde in lid 1, onder b), voldoen, kunnen door de lidstaat met de gezinshereniger worden herenigd, waarbij per geval rekening wordt gehouden met de schrijnende situatie waarin zij bij niet-hereniging zouden komen te verkeren.

4. Bij de toepassing van dit artikel houden de lidstaten rekening met de belangen van de kinderen.

5. De betrokken lidstaten besluiten met inachtneming van de artikelen 25 en 26 in welke lidstaat de hereniging plaatsvindt.

6. Met elkaar herenigde gezinsleden ontvangen overeenkomstig deze richtlijn verblijfsvergunningen uit hoofde van de regeling inzake tijdelijke bescherming. Hiertoe worden documenten of andere, gelijkwaardige bewijsstukken verstrekt. De afgegeven verblijfstitel en de verplichtingen jegens de betrokkenen met betrekking tot de tijdelijke bescherming in de lidstaat die wordt verlaten, komen te vervallen bij overbrenging van gezinsleden naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op hereniging in de zin van lid 2.

7. Dit artikel kan worden toegepast in samenwerking met de betrokken internationale organisaties.

8. Op verzoek van een andere lidstaat verstrekt een lidstaat over een persoon die tijdelijke bescherming geniet de in bijlage II bedoelde gegevens die op grond van dit artikel vereist zijn.

Artikel 16

1. De lidstaten nemen zo spoedig mogelijk maatregelen om de nodige vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarigen die tijdelijke bescherming genieten, te verzekeren door wettelijke voogdij of indien nodig door vertegenwoordiging door een organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van minderjarigen, of door iedere andere vorm van passende vertegenwoordiging.

2. Gedurende de tijdelijke bescherming zorgen de lidstaten ervoor dat niet-begeleide minderjarigen worden geplaatst:

a) bij meerderjarige verwanten;

b) in een pleeggezin;

c) in opvangcentra met speciale voorzieningen voor minderjarigen of in een andere accommodatie met passende voorzieningen voor minderjarigen;

d) bij de persoon die het kind tijdens de vlucht onder zijn hoede had.

De lidstaten doen het nodige om deze plaatsing mogelijk te maken. De lidstaten gaan na of de meerderjarige of de betrokkenen met de hereniging instemmen. De mening van het kind wordt in aanmerking genomen, rekening houdend met de leeftijd en de rijpheid van het kind.

HOOFDSTUK IV

Toegang tot asielprocedures in de context van tijdelijke bescherming

Artikel 17

1. Personen die tijdelijke bescherming genieten, moeten te allen tijde een asielaanvraag kunnen indienen.

2. Het onderzoek van een asielaanvraag die niet voor het einde van de periode van tijdelijke bescherming is behandeld, wordt na het verstrijken van die periode voltooid.

Artikel 18

De criteria en mechanismen tot vaststelling van de lidstaat die voor de behandeling van een asielaanvraag verantwoordelijk is, zijn van toepassing. Met name is de lidstaat die de overbrenging van de persoon die tijdelijke bescherming geniet op zijn grondgebied heeft aanvaard, verantwoordelijk voor de behandeling van een asielaanvraag die is ingediend door een persoon die tijdelijke bescherming geniet van het op grond van deze richtlijn vastgestelde tijdelijke beschermingsstelsel.

Artikel 19

1. De lidstaten kunnen bepalen dat gebruikmaking van de tijdelijke bescherming en het genot van de status van asielzoeker tijdens de behandeling van de aanvraag niet kunnen worden gecombineerd.

2. Voor het geval dat aan een persoon die voor tijdelijke bescherming in aanmerking komt of tijdelijke bescherming geniet na afloop van de behandeling van een asielaanvraag niet de status van vluchteling of in voorkomend geval geen andere vorm van bescherming wordt toegekend, bepalen de lidstaten, onverminderd artikel 28, dat de tijdelijke bescherming voor de verdere duur van die bescherming van kracht wordt of blijft.

HOOFDSTUK V

Terugkeer en maatregelen na afloop van de tijdelijke bescherming

Artikel 20

Wanneer de tijdelijke bescherming eindigt, is het algemene recht inzake bescherming, binnenkomst en verblijf van vreemdelingen in de lidstaten van toepassing, onverminderd de artikelen 21, 22 en 23.

Artikel 21

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de vrijwillige terugkeer van personen die tijdelijke bescherming genieten of wier tijdelijke bescherming afgelopen is, mogelijk te maken. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bepalingen inzake de vrijwillige terugkeer van personen die tijdelijke bescherming genieten, een terugkeer waarbij de menselijke waardigheid geëerbiedigd wordt, vergemakkelijken.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de betrokkenen hun besluit tot terugkeer met kennis van zaken nemen. De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid van verkennende bezoeken.

2. Zolang de tijdelijke bescherming niet is geëindigd, nemen de lidstaten met welwillendheid, op grond van de in het land van oorsprong heersende omstandigheden, de verzoeken om terugkeer naar de lidstaat van opvang in behandeling van personen die tot dan toe tijdelijke bescherming hebben genoten en hun recht op vrijwillige terugkeer hebben uitgeoefend.

3. Aan het einde van de tijdelijke bescherming kunnen de lidstaten voor personen die voor die bescherming in aanmerking zijn gekomen en onder een programma voor vrijwillige terugkeer vallen, tot verlenging om persoonlijke redenen van de in hoofdstuk III bedoelde verplichtingen besluiten. Deze verlenging geldt tot de datum van terugkeer.

Artikel 22

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de gedwongen terugkeer van personen van wie de tijdelijke bescherming is geëindigd en die niet voor toelating in aanmerking komen, met eerbiediging van de menselijke waardigheid te laten verlopen.

2. In gevallen van gedwongen terugkeer onderzoeken de lidstaten of er dwingende redenen van humanitaire aard zijn die de terugkeer in welomschreven gevallen onmogelijk of onredelijk zouden kunnen maken.

Artikel 23

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen met betrekking tot de verblijfsvoorwaarden voor personen die tijdelijke bescherming hebben genoten en voor wie het gelet op hun gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen, bijvoorbeeld omdat ze ernstige negatieve gevolgen zouden ondervinden als de behandeling onderbroken wordt. Uitzetting blijft voor de duur van deze situatie achterwege.

2. De lidstaten kunnen toestaan dat gezinnen waarvan de minderjarige kinderen in een lidstaat schoolgaan, voor bepaalde verblijfsvoorwaarden in aanmerking kunnen komen, waardoor de betrokken kinderen de lopende schoolperiode kunnen afmaken.

HOOFDSTUK VI

Solidariteit

Artikel 24

De in deze richtlijn vastgestelde maatregelen kunnen onder meer worden gefinancierd uit het bij Beschikking 2000/596/EG ingestelde Europese Vluchtelingenfonds, onder de in die beschikking vastgelegde voorwaarden.

Artikel 25

1. De lidstaten vangen in een geest van gemeenschappelijke solidariteit de personen op die voor de tijdelijke bescherming in aanmerking kunnen komen. Zij geven hun opvangcapaciteit voor die personen aan, in cijfers of in het algemeen. Deze gegevens worden opgenomen in het in artikel 5 bedoelde besluit van de Raad. De lidstaten kunnen na de vaststelling van dit besluit bijkomende opvangmogelijkheden meedelen door kennisgeving aan de Raad en de Commissie. Het UNHCR wordt onverwijld van deze mededelingen in kennis gesteld.

2. De betrokken lidstaten zien er in samenwerking met de bevoegde internationale organisaties op toe dat de personen genoemd in het in artikel 5 bedoelde besluit van de Raad die nog niet in de Gemeenschap zijn aangekomen, uitdrukkelijk hun wil om op hun grondgebied ontvangen te worden, kenbaar hebben gemaakt.

3. Wanneer het aantal personen dat bij een plotselinge en massale toestroom van vluchtelingen in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming de in lid 1 genoemde opvangcapaciteit te boven gaat, onderzoekt de Raad de situatie met spoed en neemt hij passende maatregelen, waaronder een aanbeveling om aanvullende steun te verlenen aan de betrokken lidstaten.

Artikel 26

1. Zolang de tijdelijke bescherming duurt, werken de lidstaten samen met het oog op overbrenging van de verblijfplaats van de begunstigden van tijdelijke bescherming van de ene lidstaat naar de andere, op voorwaarde dat de betrokken personen instemmen met die overbrenging.

2. Een lidstaat brengt verzoeken om overbrenging ter kennis van de andere lidstaten en licht de Commissie en het UNHCR hierover in. De lidstaten stellen de verzoekende lidstaat van hun opvangcapaciteit in kennis.

3. Op verzoek van een andere lidstaat verstrekt een lidstaat over een persoon die tijdelijke bescherming geniet de in bijlage II bedoelde gegevens die op grond van dit artikel zijn vereist.

4. In geval van overbrenging van een lidstaat naar een andere verliest de in de eerste lidstaat afgegeven verblijfstitel zijn geldigheid en vervallen de uit de tijdelijke bescherming voortvloeiende verplichtingen van die lidstaat jegens de begunstigden van deze bescherming. De nieuwe lidstaat verleent de betrokkenen tijdelijke bescherming.

5. Voor de overbrengingen tussen de lidstaten van personen die tijdelijke bescherming genieten gebruiken de lidstaten het in bijlage I opgenomen doorlaatdocument.

HOOFDSTUK VII

Administratieve samenwerking

Artikel 27

1. Met het oog op de voor de tijdelijke bescherming noodzakelijke administratieve samenwerking overeenkomstig deze richtlijn wijzen de lidstaten een nationaal contactpunt aan waarvan zij de gegevens aan elkaar en aan de Commissie meedelen. De lidstaten treffen in samenwerking met de Commissie alle nodige maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde autoriteiten tot stand te brengen.

2. De lidstaten wisselen regelmatig en zo spoedig mogelijk gegevens uit over het aantal onder de tijdelijke bescherming vallende personen alsmede over de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die met de toepassing van de tijdelijke bescherming verband houden.

HOOFDSTUK VIII

Bijzondere bepalingen

Artikel 28

1. De lidstaten kunnen een persoon tijdelijke bescherming weigeren indien:

a) er ernstige redenenen zijn om aan te nemen dat:

i) hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan als omschreven in de internationale instrumenten die bepalingen inzake dergelijke misdrijven bevatten;

ii) hij buiten de lidstaat van ontvangst een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan alvorens als persoon die tijdelijke bescherming geniet tot het grondgebied van die lidstaat te worden toegelaten. De ernst van de verwachte vervolging wordt afgewogen tegen de aard van het misdrijf waarvan de betrokkene wordt verdacht. Bijzonder wrede handelingen kunnen, zelfs indien zij met een vermeend politiek oogmerk zijn uitgevoerd, als ernstige, niet-politieke misdrijven aangemerkt worden. Dit geldt zowel voor de deelnemers aan het misdrijf als voor de aanstichters;

iii) hij zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties;

b) er redelijke gronden bestaan om hem als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat van ontvangst te beschouwen, of als de betrokkene ingevolge een definitieve veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf een gevaar vormt voor de samenleving in de lidstaat van ontvangst.

2. Deze redenen voor uitsluiting zoals bedoeld in artikel 1 mogen uitsluitend gegrond zijn op het persoonlijke gedrag van de betrokkene. De beslissingen of maatregelen inzake uitsluiting dienen op het evenredigheidsbeginsel gegrond te zijn.

HOOFDSTUK IX

Slotbepalingen

Artikel 29

Personen die door een lidstaat van het genot van tijdelijke bescherming of gezinshereniging uitgesloten zijn, kunnen in de betrokken lidstaat beroep instellen.

Artikel 30

De lidstaten stellen de regels inzake de sancties vast die op de schending van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen van toepassing zijn en treffen alle voor de toepassing van deze sancties nodige maatregelen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 31

1. Uiterlijk twee jaar na de in artikel 32 genoemde datum brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij, in voorkomend geval, de noodzakelijke wijzigingen voor. De lidstaten doen de Commissie alle inlichtingen toekomen die voor het opstellen van dit verslag passend zijn.

2. Na het in lid 1 bedoelde verslag brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad ten minste om de vijf jaar verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten.

Artikel 32

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 33

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 34

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2001.

Voor de Raad

De voorzitter

J. Vande Lanotte

(1) PB C 311 E van 31.10.2000, blz. 251.

(2) Advies uitgebracht op 13 maart 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 155 van 29.5.2001, blz. 21.

(4) Advies uitgebracht op 13 juni 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(5) PB C 262 van 7.10.1995, blz. 1.

(6) PB L 63 van 13.3.1996, blz. 10.

(7) PB C 19 van 20.1.1999, blz. 1.

(8) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(9) PB L 252 van 6.10.2000, blz. 12.

BIJLAGE I

>PIC FILE= "L_2001212NL.002102.TIF">

BIJLAGE II

De in de artikelen 10, 15 en 26 van deze richtlijn bedoelde gegevens hebben voorzover nodig betrekking op een of meer van de volgende documenten of gegevens:

a) persoonsgegevens van de persoon in kwestie (naam, nationaliteit, geboorteplaats en -datum, burgerlijke staat, familiebanden),

b) identiteitspapieren en reisbescheiden van de betrokkene,

c) documenten ten bewijze van de familiebanden (huwelijksakte, geboortebewijs, adoptiebewijs),

d) overige gegevens die essentieel zijn voor het vaststellen van de identiteit of de familiebanden van de persoon,

e) verblijfsvergunningen, visa of besluiten tot weigering van een verblijfsvergunning die door de lidstaat aan de betrokkene zijn afgegeven, alsmede documenten op basis waarvan die besluiten zijn genomen,

f) in de lidstaat lopende verblijfsvergunnings- en visumaanvragen van de betrokkene, en de procedurefase waarin deze zich bevinden.

De verstrekkende lidstaat geeft eventuele correcties van deze gegevens door aan de verzoekende lidstaat.