32000S0283

Besluit nr. 283/2000/EGKS van de Commissie van 4 februari 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste, platte producten van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, niet geplateerd, noch bekleed, opgerold, enkel warmgewalst uit Bulgarije, India, de Federale Republiek Joegoslavië, Taiwan en Zuid-Afrika, en tot aanvaarding van door bepaalde producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Iran

Publicatieblad Nr. L 031 van 05/02/2000 blz. 0015 - 0043


BESLUIT Nr. 283/2000/EGKS VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2000

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste, platte producten van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, niet geplateerd, noch bekleed, opgerold, enkel warmgewalst uit Bulgarije, India, de Federale Republiek Joegoslavië, Taiwan en Zuid-Afrika, en tot aanvaarding van door bepaalde producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Iran

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting tot de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal,

Gelet op Beschikking nr. 2277/96/EGKS van de Commissie van 28 november 1996 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal(1), gewijzigd bij Beschikking nr. 1000/1999/EGKS(2), met name op de artikelen 8 en 9,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

1. Inleiding van de procedure

(1) Op 7 januari 1999 heeft de Commissie door middel van een bericht (hierna "bericht van inleiding" genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer in de Gemeenschap van bepaalde gewalste, platte producten van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, niet geplateerd, noch bekleed, opgerold, enkel warmgewalst, uit Bulgarije, India, Iran, de Federale Republiek Joegoslavië (hierna "Joegoslavië" genoemd), Taiwan en Zuid-Afrika.

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht van Eurofer namens producenten van de Gemeenschap die goed zijn voor een groot deel van de totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van Beschikking nr. 2277/96/EGKS, hierna "de basisbeschikking" genoemd. De klacht bevatte bewijsmateriaal dat het betrokken product met dumping werd ingevoerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, welk bewijsmateriaal toereikend werd geacht om een procedure in te leiden.

2. Onderzoek

(3) De Commissie heeft de producenten/exporteurs in de exportlanden (hierna "producenten/exporteurs" genoemd), de importeurs en de haar bekende betrokken representatieve organisaties, de vertegenwoordigers van de exportlanden en de klagende producenten in de Gemeenschap officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De Commissie heeft al deze partijen alsmede de partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hebben bekendgemaakt vragenlijsten toegezonden. Ingevolge artikel 6, lid 5, van de basisbeschikking heeft de Commissie de rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te verzoeken te worden gehoord.

(4) Enkele producenten/exporteurs, klagende EG-producenten en importeurs hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt.

Alle partijen die binnen de gestelde termijn het verzoek hadden ingediend te worden gehoord omdat zij mogelijk belang hadden bij de resultaten van de procedure en bijzondere redenen hadden om te worden gehoord, werden gehoord.

(5) Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen

i) definitieve antidumpingrechten in te stellen op het betrokken product uit Bulgarije, India, Joegoslavië, Taiwan en Zuid-Afrika,

ii) de verbintenis van een producent/exporteur in Bulgarije te aanvaarden en

iii) de procedure ten aanzien van Iran te beëindigen.

Overeenkomstig artikel 20 van de basisbeschikking werd een termijn vastgesteld waarbinnen de partijen hierover opmerkingen konden maken.

(6) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de betrokkenen zijn in overweging genomen en de definitieve bevindingen werden op grond daarvan zonodig gewijzigd.

(7) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van definitieve conclusies noodzakelijk achtte, verzameld en onderzocht.

Bij de volgende ondernemingen werden ter plaatse controles verricht:

- Klagende producenten in de Gemeenschap:

- Aceralia Corporacion Sid., Madrid, Spanje

- British Steel Plc, Londen, Verenigd Koninkrijk

- Cockerill Sambre SA, Brussel, België

- Hoogovens Steel BV, IJmuiden, Nederland

- ILVA Spa, Genua, Italië

- Sidmar NV, Gent, België

- Salzgitter AG, Salzgitter, Duitsland

- Stahlwerke Bremen GmbH, Bremen, Duitsland

- SOLLAC, Paris, Frankrijk

- Thyssen Krupp Stahl AG, Duisburg, Duitsland

- Producenten exporteurs:

a) Bulgarije

Kremikovtzi Corp, Sofia

b) India

Essar Steel Ltd, Hazira

Tata Iron & Steel Company Ltd, Calcutta

Steel Authority of India Ltd, New Delhi

c) Iran

Mobarakeh Steel Company, Esfahan

d) Zuid-Afrika

Iscor Ltd, Pretoria

Highveld Steel & Vanadium Corp Ltd, Witbank

e) Taiwan

China Steel Corp, Kaohsiung

Yieh Loong Enterprise Co., Ltd, Kaoshiung

f) Joegoslavië

Met het oog op de bijzondere situatie in Joegoslavië heeft geen verificatie plaatsgevonden bij Sartid a.d., de enige producent/exporteur in dat land die zich bij de Commissie heeft aangemeld.

- Onafhankelijke importeur - verwerkend bedrijf in de Gemeenschap

Marcegaglia Spa, Gazoldo degli Ippoliti, Italië

- Importeurs die banden hebben met de producenten/exporteurs

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(8) Het onderzoek naar dumping had betrekking op de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 (hierna "het onderzoektijdvak" genoemd). Het onderzoek naar de schade had betrekking op de periode van 1 januari 1995 tot en met het einde van het onderzoektijdvak (hierna "de onderzochte periode" genoemd).

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

(9) De procedure heeft betrekking op bepaalde soorten gewalste, platte producten van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, niet-geplateerd, noch bekleed, opgerold, enkel warmgewalst (hierna "warmband" genoemd). Dit product is momenteel ingedeeld onder de GN-codes 72081000, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 72083710, 7208 37 90(4), 72083810, 7208 38 90, 7208 39 10 en 7208 39 90.

(10) Warmband wordt in het algemeen verkregen in staalwalserijen door het warmwalsen van halfafgewerkte staalproducten na de laatste walsgang, of na beitsen of continu gloeien. Warmband wordt in rollen opgewonden. Staalwalserijen die een groot aantal platte staalproducten vervaardigen gebruiken warmband als basis om andere staalproducten te vervaardigen (breedband en band, alle koudgewalste producten, buizen enz.).

Warmband wordt in verschillende soorten en afmetingen aangeboden. Het overgrote deel van het uit derde landen in de Gemeenschap ingevoerde warmband bestaat uit constructiestaal (zoals S235 en S275 volgens "Euronorm" EN 10025) en zacht staal (zoals DD11, DD12 en DD13 volgens EN 10011 en de "Deutsche Industrienorm" DIN 1614/1). Warmband is gewoonlijk 1,5 tot 15 mm dik en 600 tot 2050 mm breed. Elke hierboven genoemde GN-code stemt overeen met warmband van een bepaalde breedte en dikte, binnen de hierboven genoemde afmetingen.

(11) Het betrokken product wordt ook in twee verschillende categorieën ingedeeld al naar gelang de afwerking: er is zwart warmband, dat het basisproduct is, en gebeitst warmband dat na het warmwalsen nog een bewerking ondergaat die beitsen wordt genoemd. Zwart warmband wordt in de gecombineerde nomenclatuur onder een andere post ingedeeld dan gebeitst warmband.

(12) Hoewel uit de bij deze procedure betrokken landen voornamelijk zwart warnband wordt ingevoerd, is bij het onderzoek gebleken dat ook andere soorten warmband die onder de hierboven genoemde GN-codes vallen en die aan de hierboven gegeven productomschrijvingen beantwoorden uit die landen worden ingevoerd. Niettegenstaande het feit dat elke GN-code met een bepaalde soort warmband overeenstemt, bleek dat alle soorten warmband dezelfde of vergelijkbare fysieke en technische kenmerken, doeleinden en gebruiksmogelijkheden hebben. Alle soorten warmband die onder de in overweging 9 genoemde GN-codes zijn ingedeeld worden daarom als een enkel product beschouwd.

2. Soortgelijk product

(13) Bij het onderzoek is gebleken dat warmband uit de bij deze procedure betrokken landen identiek of vergelijkbaar is met het in de Gemeenschap geproduceerde warmband, met name in termen van kwaliteit en afmetingen.

(14) Sommige producenten/exporteurs voerden aan dat het betrokken product dat door hen wordt vervaardigd en verkocht als zodanig niet verwisselbaar of vergelijkbaar is met het in de Gemeenschap vervaardigde product. Zij voerden aan dat het productieproces van de EG-producenten geavanceerder is en zelfs dat gebruik wordt gemaakt van een andere technologie waardoor een product van betere kwaliteit wordt verkregen. De verwerkende bedrijven zouden de ingevoerde producten soms opnieuw moeten walsen voordat zij verder verwerkt konden worden. Hun producten zouden dus niet vergelijkbaar zijn met de producten van de klagende EG-producenten.

(15) Verschillen in het productieproces die tot uiting komen in afwijkingen in het oppervlak dan wel tot chemische afwijkingen, kunnen uiteraard tot een lagere marktwaarde leiden. Bij het onderzoek bleek echter dat het in de Gemeenschap vervaardigde warmband en warmband uit de bij deze procedure betrokken landen toch in wezen dezelfde fysieke kenmerken en toepassingsmogelijkheden hebben, zelfs indien de producten niet identiek zijn, daar er kwaliteitsverschillen zijn tussen de verschillende leveranciers en tussen verschillende zendingen van eenzelfde leverancier. Dit kan echter niet tot de conclusie leiden dat warmband uit de betrokken landen geen soortgelijk product is ten opzichte van warmband dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt vervaardigd en in de Gemeenschap verkocht.

(16) Bij het onderzoek is voorts gebleken dat warmband dat uit de bij deze procedure betrokken landen in de Gemeenschap wordt ingevoerd qua kwaliteit en afmetingen identiek of vergelijkbaar is met het warmband dat op de binnenlandse markt van die landen wordt verkocht.

(17) Op grond van het bovenstaande werd geconcludeerd dat warmband dat in de betrokken landen wordt vervaardigd en op de binnenlandse markten van die landen wordt verkocht, warmband dat uit deze landen naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd alsmede warmband dat door de klagende EG-producenten wordt vervaardigd en op de markt van de Gemeenschap verkocht, alle soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisbeschikking.

C. DUMPING

1. Normale waarde

(18) Om de normale waarde te bepalen werd eerst voor elke medewerkende producent/exporteur nagegaan of hij op de binnenlandse markt voldoende hoeveelheden van het betrokken product verkocht in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisbeschikking, met andere woorden of de verkoop van deze producent ten minste 5 % bedroeg van de omvang van diens uitvoer naar de Gemeenschap.

Vervolgens werd voor elke producent/exporteur nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van iedere productsoort 5 % of meer bedroeg van de uitvoer van die soort naar de Gemeenschap.

Voor de productsoorten die aan het criterium van 5 % voldeden werd nagegaan of de verkoop had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisbeschikking.

Wanneer, per productsoort, de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger dan de gewogen gemiddelde kostprijs en de omvang van de verkoop op de binnenlandse markt tegen een prijs die gelijk was aan of hoger dan de gewogen gemiddelde kostprijs ten minste 80 % van de verkoop bedroeg, werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gewogen gemiddelde werkelijk betaalde prijzen van de gehele verkoop op de binnenlandse markt. Indien dit niet het geval was werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gewogen gemiddelde prijzen van de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt, tenzij, per productsoort, de omvang van de winstgevende verkoop minder was dan 10 % van de totale verkoop.

(19) De verkoop op de binnenlandse markt van een bepaalde productsoort die minder dan 5 % was van de export van die soort naar de Gemeenschap of de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt van een bepaalde productsoort die minder was dan 10 % van de totale verkoop van die soort op de binnenlandse markt, werd ontoereikend geacht in de zin van artikel 2, lid 3, van de basisbeschikking en buiten beschouwing gelaten. In die gevallen werd de normale waarde gebaseerd op de gewogen gemiddelde prijzen die door andere producenten/exporteurs in het betrokken land werden aangerekend, indien deze de betrokken soort in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt hadden verkocht overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisbeschikking.

(20) Indien de verkoop van een productsoort ontoereikend was of de binnenlandse verkoop van andere producenten in het betrokken land niet representatief, werd de normale waarde berekend door de productiekosten van de betrokken producent/exporteur voor die productsoort te nemen en daaraan een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) en winst toe te voegen overeenkomstig artikel 2, lid 3 en lid 6 van de basisbeschikking. In het algemeen werden de verkoopkosten en de VAA-kosten voor elke producent/exporteur gebaseerd op zijn representatieve binnenlandse verkoop en de winstmarge op zijn representatieve binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties. In één geval evenwel was er in het betrokken land slechts één medewerkende producent/exporteur, wiens binnenlandse verkoop niet representatief was. In dat geval werd gebruik gemaakt van de gewogen gemiddelde VAA-kosten vermeerderd met de winst van andere producenten/exporteurs voor zover deze producenten de productsoort in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties hadden verkocht.

2. Exportprijs

(21) Wanneer bij uitvoer naar de Gemeenschap rechtstreeks werd verkocht aan onafhankelijke importeurs werden de exportprijzen vastgesteld aan de hand van de door deze importeurs werkelijk betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisbeschikking.

(22) Wanneer bij uitvoer werd verkocht aan importeurs in de Gemeenschap die banden hadden met de producent/exporteur, werden de exportprijzen afgeleid van de prijzen waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap waren verkocht overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisbeschikking. Er werden correcties toegepast voor alle kosten tussen de invoer en de wederverkoop, met inbegrip van een redelijke marge voor VAA-kosten en winst.

3. Vergelijking

(23) Om een billijke vergelijking te kunnen maken werden correcties toegepast voor verschillen waarvan werd aangetoond dat die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisbeschikking. Er werden derhalve correcties toegepast voor invoerrechten en indirecte belastingen, kortingen, de kosten van vervoer, verzekering, lossen, laden, overladen en aanverwante kosten, van verpakking en krediet, alsmede voor de kosten na de verkoop en commissielonen.

(24) Twee bedrijven in India verzochten om een correctie voor invoerrechten. Ingevolge artikel 2, lid 10, onder b), van de basisbeschikking werden deze verzoeken ten dele ingewilligd voor zover kon worden aangetoond dat in de betrokken producten die op de binnenlandse markt waren verkocht materialen waren opgenomen waarop invoerrechten waren betaald, terwijl de invoerrechten bij uitvoer naar de Gemeenschap waren kwijtgescholden of terugbetaald.

(25) Een Indiaas bedrijf verzocht om een correctie voor verschillen in hoeveelheden daar de hoeveelheden die per factuur op de binnenlandse markt werden verkocht kleiner waren dan de hoeveelheden die per zending naar de Gemeenschap werden verkocht. De prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap zouden lager zijn omdat het om grotere hoeveelheden ging. Omdat het verband met de kortingen niet werd aangetoond, zoals wordt geëist in artikel 2, lid 10, onder c), van de basisbeschikking, werd dit verzoek van de hand gewezen.

(26) De twee producenten/exporteurs in Zuid-Afrika voerden aan dat op de binnenlandse markt verschillende kortingsystemen werden toegepast en dat de normale waarde dienovereenkomstig moest worden verlaagd. Deze correcties konden slechts worden toegepast voor zover het verband met de onderzochte verkooptransacties kon worden aangetoond.

(27) De producent/exporteur in Joegoslavië voerde aan dat de waarde van zijn uitvoer berekend moest worden met behulp van de door hem opgegeven marktwisselkoers. Daar echter in de financiële rekeningen de officiële wisselkoers was gebruikt en het bedrijf niet voldoende bewijsmateriaal kon overleggen waaruit bleek dat de marktkoers moest worden toegepast, werd besloten de officiële wisselkoers aan te houden om de exportprijzen te berekenen.

4. Dumpingmarge

a) Algemene methode

(28) Overeenkomstig artikel 2, lid 10 en lid 11, van de basisbeschikking werden de dumpingmarges vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, af fabriek, per productsoort in hetzelfde handelsstadium.

(29) Voor bij de procedure betrokken producenten/exporteurs die de vragenlijst van de Commissie niet hadden beantwoord, zich niet hadden aangemeld of tijdens het onderzoek niet de nodige gegevens hadden verstrekt, werd de dumpingmarge vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisbeschikking.

Om per betrokken exportland vast te stellen in hoeverre aan het onderzoek was medegewerkt, zijn de Eurostat-cijfers vergeleken met de gegevens over de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden die afkomstig waren van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten. Hieruit bleek dat de medewerking in alle landen, met uitzondering van Taiwan, in het algemeen zeer hoog was. Derhalve was de Commissie van oordeel dat als dumpingmarge voor de bedrijven die geen medewerking hadden verleend de hoogste of enige dumpingmarge moest worden aangehouden die was vastgesteld voor een producent in het betrokken land die wel medewerking had verleend, daar er geen reden was om aan te nemen dat de dumpingmarge voor een niet-medewerkende producent/exporteur lager zou zijn. Daar in Taiwan weinig medewerking was verleend - voor minder dan 50 % - werd als residuele dumpingmarge de hoogste dumpingmarge aangehouden die voor dat land voor een bepaald kwartaal was vastgesteld.

Deze werkwijze werd ook noodzakelijk geacht om te voorkomen dat het niet verlenen van medewerking beloond zou worden en om te voorkomen dat de rechten ontweken zouden kunnen worden.

b) Dumpingmarges per land

(30) De dumpingmarges, in procenten van de prijs cif-grens Gemeenschap, bedragen:

(31)

Bulgarije

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(32)

India

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(33)

Zuid-Afrika

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(34)

Taiwan

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(35)

Joegoslavië

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(36) Iran

Als in overweging (69) vermeld bleek de invoer uit Iran minimaal te zijn in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisbeschikking. Het was daarom niet noodzakelijk voor dit land een dumpingmarge vast te stellen.

D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1. Omschrijving van de desbetreffende markt van de Gemeenschap

(37) Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Gemeenschap schade had geleden moesten het verbruik in de Gemeenschap en de verschillende economische indicatoren in verband met de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden onderzocht. In dit verband moest eveneens worden onderzocht of de productie van deze bedrijfstak voor gebruik binnen de onderneming (hierna "de gesloten markt" genoemd) buiten beschouwing moest worden gelaten en of de gehele productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in aanmerking moest worden genomen om de schade en het verbruik te beoordelen.

(38) Er zijn zestien producenten van warmband in de Gemeenschap. Ongeveer 70 % van het door deze producenten geproduceerde warmband wordt voor de "gesloten markt" geproduceerd, dat wil zeggen dat de producenten het warmband in een geïntegreerd proces zelf verder verwerken. Dit warmband wordt binnen het concern naar verwerkende entiteiten overgedragen zonder dat facturen worden opgesteld, daar de overdracht binnen dezelfde juridische entiteit plaatsvindt. Het overblijvende warmband wordt zowel aan bedrijven verkocht waarmee de producenten banden hebben als aan bedrijven waarmee de producenten geen banden hebben. Dit is de verkoop op de "vrije markt".

(39) De indiener van de klacht stelde dat een onderscheid moest worden gemaakt tussen twee afzonderlijke markten. Het warmband dat in een geïntegreerd proces verder wordt bewerkt (tot de "gesloten markt" behoort) concurreert niet rechtstreeks met de met dumping ingevoerde producten die immers geen invloed hebben op de gesloten markt. De indiener van de klacht stelde dat het overige warmband aan afnemers op de "vrije markt" wordt verkocht waar het concurreert met de met dumping ingevoerde producten. De voornaamste afnemers op de "vrije markt" zijn onafhankelijke koudwalsbedrijven, zoals producenten van buizen en pijpen, staalservicebedrijven, staalhandelaren en opslagbedrijven. De klacht heeft uitsluitend betrekking op warmband dat op de vrije markt wordt verkocht.

(40) De producenten/exporteurs en de importeurs van warmband op de markt van de Gemeenschap stelden dat de definitie van het betrokken product en het soortgelijke product betrekking had op alle warmband. Zij stelden met name dat geen duidelijk onderscheid kon worden gemaakt tussen de gesloten markt en de vrije markt en dat het door de indiener van de klacht gemaakte onderscheid arbitrair was. Zij wensten derhalve dat bij de beoordeling van de markt van de Gemeenschap zowel de gesloten markt als de vrije markt in aanmerking zouden worden genomen.

(41) Ter ondersteuning van deze claim werd verwezen naar het "Gimelec" -arrest(5) van het Hof van Justitie. Volgens dit arrest zou het Hof de volgende factoren hebben aangehouden om te beoordelen of er twee afzonderlijke markten waren:

- het betrokken product werd op dezelfde markt verkocht en voor dezelfde doeleinden gebruikt;

- de producenten in de Gemeenschap verkochten het betrokken product zowel aan gelieerde als aan niet-gelieerde afnemers en berekenden min of meer dezelfde prijs;

- stroomafwaartse bedrijven die het betrokken product aankochten deden dit niet alleen bij gelieerde leveranciers in de Gemeenschap maar ook bij importeurs en andere niet-gelieerde producenten.

(42) Sommige producenten/exporteurs voerden aan dat, in het licht van het bovenstaande arrest, de wettelijke voorwaarden voor een scheiding van de markten in dit geval niet waren vervuld. Zij stelden dat de producenten in de Gemeenschap, naargelang de marktomstandigheden, hun producten zowel op de vrije als op de gesloten markt konden verkopen daar bij de productie in de Gemeenschap geen onderscheid werd gemaakt tussen de twee categorieën. Zij voerden aan dat de goederenbewegingen tussen de twee marktsegmenten het juridisch gezien onmogelijk maakten een gedeelte van de productie in de Gemeenschap van het onderzoek naar schade, en in het bijzonder van het verbruik in de Gemeenschap, uit te sluiten.

(43) De Commissie trekt hieruit de volgende conclusies:

a) Wegens de hoge mate van integratie van de staalindustrie in het algemeen en van de productie van het betrokken product in het bijzonder, dragen de producenten in de Gemeenschap van het betrokken product het voor de gesloten markt bestemde warmband slechts fysiek over naar een andere afdeling van het concern. Daarbij worden geen facturen opgesteld daar de betrokkenen geen afzonderlijke juridische entiteiten zijn. Daarom zijn er op de gesloten markt geen prijzen voor overdrachten die vergelijkbaar zijn met de prijzen op de vrije markt.

b) De bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigt geen voor opslag bestemd warmband dat vervolgens, hetzij op de gesloten markt kan worden geleverd, hetzij op de vrije markt kan worden verkocht. De reden hiervoor is dat alle gebruikers van warmband, met inbegrip van de eigen verwerkende afdelingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, warmband nodig hebben dat aan bepaalde technische eisen moet voldoen. Als gevolg hiervan zijn de eventuele overdrachten van warmband tussen beide markten onbeduidend.

c) Het onderzoek toonde aan dat de geïntegreerde EG-producenten het betrokken product niet voor de gesloten markt aankopen bij andere onafhankelijke leveranciers binnen of buiten de Gemeenschap. Dit betekent dat voor de gesloten markt bestemd warmband niet concurreert met ander warmband dat op de markt van de Gemeenschap beschikbaar is. De gesloten markt kan derhalve duidelijk van de vrije markt worden onderscheiden.

(44) De Commissie concludeert hieruit dat het onderscheid tussen de vrije markt en de gesloten markt geheel verenigbaar is met de basisbeschikking en met de handelwijze die de instellingen van de Gemeenschap in het verleden hebben gevolgd.

(45) Bij het onderzoek naar de economische indicatoren die relevant zijn voor de schadebepalingen, zoals de ontwikkeling van de verkoop, de winst enz... is de Commissie nagegaan of de verkoop van de EG-producenten aan gelieerde bedrijven die een afzonderlijke juridische entiteit vormen in het algemeen als verkoop op de vrije markt moest worden beschouwd. Vastgesteld werd dat bij een dergelijke verkoop min of meer dezelfde prijzen werden toegepast als bij de verkoop aan onafhankelijke bedrijven. Bovendien bleek bij het onderzoek dat deze gelieerde bedrijven vrij zijn hun materialen bij gelieerde of bij niet-gelieerde leveranciers binnen of buiten de Gemeenschap aan te kopen. De conclusie was derhalve dat de producten die door de EG-producenten aan gelieerde bedrijven worden verkocht die een afzonderlijke juridische entiteit vormen concurreerden met de producten die door onafhankelijke leveranciers, zoals die in de bij deze procedure betrokken exportlanden, werden aangeboden. Deze verkoop moest derhalve in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de verkoop op de vrije markt.

(46) Eén producent van de Gemeenschap voerde evenwel aan dat zijn verkoop aan deze gelieerde bedrijven geacht moest worden deel uit te maken van de gesloten markt. Hij voerde aan dat de prijzen die hij deze gelieerde bedrijven in rekening bracht niet de marktprijzen waren en aanzienlijk verschilden van de prijzen die hij onafhankelijke afnemers in rekening bracht. De producent voegde eraan toe dat de moedermaatschappij de gelieerde bedrijven niet toestond warmband bij onafhankelijke bedrijven op de vrije markt aan te kopen. Bijgevolg concurreerde het warmband dat aan deze gelieerde bedrijven werd verkocht niet rechtstreeks met ander warmband. Het diende derhalve bij de omschrijving van de vrije markt niet in aanmerking te worden genomen.

(47) Bij het onderzoek bleek inderdaad dat het beleid van die groep erin bestond gelieerde bedrijven niet toe te staan warmband op de vrije markt te kopen en dat de verkoopprijzen die aan deze gelieerde bedrijven werden aangerekend in vele gevallen aanzienlijk van de marktprijzen afweken. Bovendien werd steeds aan gelieerde verwerkende bedrijven verkocht die het product uitsluitend intern verwerkten zonder het als dusdanig verder te verkopen. De Commissie was derhalve van oordeel dat de verkoop van het betrokken warmband niet als een verkoop op de vrije markt kon worden beschouwd en bij de vaststelling van de omvang van de vrije markt niet moest worden meegerekend.

(48) De conclusie was dat warmband dat door de EG-producenten voor verdere verwerking binnen één enkele juridische entiteit in het kader van een geïntegreerd proces geacht moet worden deel uit te maken van de besloten markt. Hetzelfde geldt voor het warmband van de bovenvermelde EG-producent die kon aantonen dat het aan een gelieerde onderneming verkochte product inderdaad deel uitmaakte van een gesloten markt. Alle andere verkoop van de EG-producenten werden geacht deel uit te maken van de vrije markt. De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in termen van de ontwikkeling van de verschillende economische indicatoren zoals productie, verkoop, marktaandeel en winstgevendheid werd derhalve ten aanzien van de vrije markt onderzocht.

(49) Bovenstaande bevindingen betreffende de scheiding en de omschrijving van de genoemde markten zijn in overeenstemming met de in het kader van het EGKS-verdrag verzamelde gegevens, in het bijzonder wat het toezicht op de markt voor ijzer- en staalproducten betreft. Deze gegevens differentiëren het gebruik van het warmband in wezen op dezelfde wijze.

2. Omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap

a) Totale productie in de Gemeenschap

(50) Meerdere producenten/exporteurs stelden dat de productie van een aantal producenten in de Gemeenschap niet tot de productie in de Gemeenschap mocht worden gerekend omdat deze producenten warmband uit de betrokken landen hadden ingevoerd.

(51) De Commissie stelde vast dat geen van de onderzochte producenten in de onderzochte periode warmband uit de betrokken landen had ingevoerd. Bepaalde staalservicebedrijven en buizenfabrikanten die met deze EG-producenten waren gelieerd hadden in die periode de producten in kwestie evenwel wel ingevoerd.

(52) Overeenkomstig de bevindingen inzake de omschrijving van de relevante markten in de Gemeenschap die in de overwegingen 37 tot en met 49 zijn uiteengezet, bleek bij het onderzoek echter dat deze gelieerde bedrijven bij hun aankopen op de vrije markt onafhankelijk van de met hen gelieerde producenten hadden gehandeld. Deze aankopen konden derhalve geen invloed hebben op de status van deze producenten als producenten van de Gemeenschap van het betrokken product.

(53) Geconcludeerd werd derhalve dat er geen reden was om bepaalde producenten van de omschrijving van de "productie van warmband in de Gemeenschap" uit te sluiten. Alle zestien producenten op de markt van de Gemeenschap vertegenwoordigen derhalve overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de basisbeschikking de totale productie in de Gemeenschap.

b) Bedrijfstak van de Gemeenschap

(54) De klacht werd ingediend namens elf van de zestien producenten van warmband in de Gemeenschap, terwijl vijf andere producenten de klacht steunden.

(55) De Commissie heeft van tien bedrijven die de klagende partij vormen antwoorden op de vragenlijsten ontvangen. Een kleine producent heeft de vragenlijst van de Commissie niet beantwoord.

(56) Twee van de tien EG-producenten die de vragenlijst van de Commissie hebben beantwoord konden tijdens het onderzoek niet alle gevraagde gegevens in een formaat verstrekken dat het mogelijk maakte deze met de gegevens van de andere producenten in de Gemeenschap samen te voegen.

(57) Enkele producenten/exporteurs stelden dat minstens één tot de bedrijfstak van de Gemeenschap gerekende EG-producent een preferentiële behandeling had gekregen wat betreft de eisen die bij antidumpingonderzoeken aan belanghebbenden worden gesteld. Zij voerden in het bijzonder aan dat de genoemde producent zijn antwoord op de vragenlijst van de Commissie niet binnen de wettelijke termijnen voor het instellen van voorlopige rechten had ingediend. Zij waren van oordeel dat deze handelwijze discriminatoir is en strijdig met artikel 6, lid 2, van de basisbeschikking.

(58) Opgemerkt wordt dat alle producenten van de Gemeenschap waarop de definitie van het begrip bedrijfstak van de Gemeenschap betrekking heeft, de vragenlijsten van de Commissie binnen de in de basisbeschikking vastgestelde termijn en zodoende binnen de termijn voor het instellen van voorlopige maatregelen hebben beantwoord. De Commissie is van mening dat alle belanghebbenden in deze procedure die zich in een vergelijkbare situatie bevonden eenzelfde behandeling hebben gekregen. De bewering dat artikel 6, lid 2, van de basisbeschikking niet is nagekomen en de Commissie discriminatoir zou hebben gehandeld is derhalve ongegrond.

(59) De acht EG-producenten die volledig aan het onderzoek hebben medegewerkt, vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in het kader van deze procedure en zij vertegenwoordigden ongeveer 65 % van de totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap.

(60) Deze producenten worden dientengevolge als de bedrijfstak van de Gemeenschap beschouwd en hierna zo genoemd aangezien zij een groot deel van de totale productie in de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisbeschikking vertegenwoordigen.

E. SCHADE

1. Zichtbaar verbruik

(61) Het zichtbare verbruik van warmband in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de totale verkoop van de zestien EG-producenten op de vrije markt, de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap volgens de invoerstatistieken van Eurostat en de antwoorden van de producenten/exporteurs op de vragenlijsten.

(62) Van 1995 tot het onderzoektijdvak steeg het zichtbare verbruik in de Gemeenschap met 9 %, namelijk van 18,4 miljoen ton tot 20,1 miljoen ton. In 1995 waren de verkoopprijzen op de vrije markt buitengewoon hoog en was de vraag groot, met name naar in de Gemeenschap geproduceerd warmband. Het jaar daarop daalde de omvang van de markt evenwel met 11 %.

(63) Tussen 1996 en het onderzoektijdvak is het zichtbare verbruik gestaag omhoog gegaan. De belangrijkste groei vond plaats van 1996 op 1997 toen de markt met 22 % toenam. In de periode van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg de vraag met slechts 0,4 %.

2. Invoer uit de betrokken landen

a) Te verwaarlozen invoer

(64) Overeenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 7, van de basisbeschikking werd aan de hand van het zichtbare verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap beoordeeld of de invoer als "te verwaarlozen" kon worden beschouwd.

(65) Volgens de statistieken van Eurostat lag de invoer uit India, Iran en Zuid-Afrika iets hoger dan het in artikel 5, lid 7, van de basisbeschikking genoemde minimum van 1 %.

(66) Iran stelde dat de invoerstatistieken van Eurostat niet geschikt waren om zijn marktaandeel te berekenen daar bij de controle ter plaatse bij de enige producent/exporteur in dat land was gebleken dat zijn uitvoer naar de Gemeenschap veel lager was. Iran stelde dat de Commissie, als in voorgaande procedures, het marktaandeel van Iran kon vaststellen aan de hand van de resultaten van de controle ter plaatse.

(67) India en Zuid-Afrika betwistten de cijfers die voor het zichtbare verbruik waren vastgesteld. De invoer uit India en Zuid-Afrika zou te verwaarlozen zijn. Zij zouden daarom, zoals Iran, van het onderzoek moeten worden uitgesloten.

(68) Zoals hierboven vermeld is gebleken dat het marktaandeel van Iran volgens de invoerstatistieken van Eurostat juist hoger was dan het cijfer dat als minimaal wordt beschouwd - het bedroeg namelijk 1,2 %. Dit cijfer bleek echter in strijd te zijn met de gegevens die de Commissie ter plaatse bij de enige producent/exporteur in Iran had ingewonnen en gecontroleerd. De invoercijfers van Eurostat werden in dat geval niet nauwkeurig genoeg bevonden om het marktaandeel van Iran uitsluitend op die cijfers te baseren. Deze cijfers werden daarom vergeleken met de cijfers die afkomstig waren van de partij en bij de procedure, met name de enige producent/exporteur in Iran en de importeurs in de Gemeenschap met wie deze producent banden had. Deze vergelijking was in onderhavig geval mogelijk en relevant omdat in Iran slechts een producent actief was. Daar deze producent en de met hem gelieerde importeurs in de Gemeenschap volledige medewerking hebben verleend aan het onderzoek was het mogelijk zijn claim door middel van een eenvoudige vergelijking tussen de gecontroleerde exporttransacties en de Eurostatcijfers te controleren. Bij deze controle en vergelijking bleek dat de invoer uit Iran aanzienlijk minder dan het als minimaal te beschouwen percentage bedroeg en de conclusie rechtvaardigden dat verschillen tussen de gegevens die de onderneming had verstrekt en de Eurostatcijfers niet aan invoer uit Iran via andere derde landen kon worden toegeschreven.

(69) Gezien het bovenstaande werd het raadzaam geacht van gecontroleerde gegevens gebruik te maken om het marktaandeel van Iran vast te stellen. Geconcludeerd werd derhalve dat de uitvoer uit Iran minder bedraagt dan het als minimaal te beschouwen percentage, dat schade die door invoer uit Iran was ontstaan slechts te verwaarlozen kan zijn en de procedure ten aanzien van Iran derhalve beëindigd dient te worden.

(70) Het bewijsmateriaal dat de Indiase en Zuid-Afrikaanse producenten/exporteurs ter staving van hun claim hadden voorgelegd werd echter niet voldoende geacht om de invoer vanuit hun landen in de Gemeenschap als te verwaarlozen te beschouwen, met name gezien de werkwijze die is gebruikt om de desbetreffende markt van de Gemeenschap te omschrijven, zoals in de overwegingen (37) tot en met (49) is uiteengezet. Uit de gegevens van Eurostat en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie bleek niet, in tegenstelling tot het geval van Iran, dat de invoer minder was dan het als minimaal te beschouwen percentage. De invoer uit India en Zuid-Afrika werd derhalve beschouwd hoger te zijn dan dit percentage dat in artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 7, van de basisbeschikking is genoemd.

b) Cumulatieve beoordeling van de invoer

(71) De diensten van de Commissie hebben onderzocht of de gevolgen van de invoer van warmband uit India en Taiwan overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisbeschikking cumulatief moest worden beoordeeld.

(72) Onderzocht werd of aan alle criteria was voldaan om de invoer uit de betrokken landen te cumuleren. Bij dit onderzoek bleek dat:

- de dumpingmarge voor elk land, zoals hierboven vermeld, meer dan minimaal was;

- de invoer uit ieder land niet onbeduidend was in vergelijking met het verbruik in de Gemeenschap;

- de aard van de concurrentie tussen ingevoerd warmband en het soortgelijke EG-product en tussen ingevoerd warmband onderling erop wees dat de gevolgen van invoer uit de betrokken landen tezamen beoordeeld moesten worden. De betrokken exportlanden verkochten warmband op de vrije markt van de Gemeenschap rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers, zoals koudwalsbedrijven, buisproducenten, staalservicebedrijven en staalhandelaars. Warmband werd ook via gelieerde verkoopmaatschappijen ingevoerd die het betrokken product aan dezelfde soort afnemers verkochten. De bedrijfstak van de Gemeenschap bleek het soortgelijke product via dezelfde verkoopkanalen aan dezelfde categorie afnemers te verkopen. Tenslotte werd vastgesteld dat eenzelfde prijsbeleid werd toegepast bij de verschillende soorten verkoop.

(73) Ondanks de door bepaalde producenten/exporteurs naar voren gebrachte argumenten was de Commissie van oordeel dat er voldoende redenen waren om de invoer uit de bovengenoemde landen te cumuleren.

c) Omvang van de betrokken invoer

(74) Uit de invoerstatistieken van Eurostat bleek dat de invoer in de Gemeenschap uit de betrokken landen van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak met 229 % was gestegen, d.w.z. van 0,65 miljoen ton tot 2,14 miljoen ton. Van 1995 op 1996 was de stijging van de invoer zeer beperkt (+ 0,10 miljoen ton). De belangrijkste stijging vond plaats van 1997 tot in het onderzoektijdvak (+ 1,26 miljoen ton).

(75) Een onderzoek naar de ontwikkelingen in het onderzoektijdvak toonde aan dat de invoer uit alle betrokken landen in hoofdzaak in de eerste helft van het onderzoektijdvak plaatsvond (1,3 miljoen ton). De invoer liep in de tweede helft van het onderzoektijdvak met 42 % terug, doch was nog steeds aanmerkelijk hoger dan in de tweede helft van 1997.

(76) Zoals vermeld in overweging (11) worden de diverse soorten warmband gewoonlijk in twee verschillende categorieën ingedeeld: zwart warmband en gebeitst warmband. Het onderzoek toonde aan dat de invoer uit de betrokken landen voor ongeveer 90 % uit zwart warmband bestond.

d) Marktaandeel van de ingevoerde producten

(77) Het marktaandeel van de producent/exporteur was van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak van 3,5 % tot 10,7 % gestegen. Door deze gestegen invoer konden de betrokken landen hun marktaandeel in de Gemeenschap met 7,2 procentpunten vergroten.

(78) Het marktaandeel groeide het snelst in de periode van 1997 tot in het onderzoektijdvak, toen het marktaandeel van de betrokken landen met 6,3 procentpunten toenam.

e) Prijsonderbieding

(79) Om eventuele prijsonderbiedingen vast te stellen werd, voor zover dit mogelijk was, een vergelijking gemaakt van de prijzen van vergelijkbare soorten warmband bij verkoop in de Gemeenschap onder dezelfde voorwaarden, in dezelfde lidstaat en aan dezelfde afnemers. De prijzen van de producenten/exporteurs franco grens Gemeenschap werden met de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap af fabriek vergeleken. Zonodig werden correcties toegepast op de verkoopprijzen van de producenten/exporteurs om deze op het niveau franco grens Gemeenschap, na inklaring en na betaling van de kosten bij invoer te brengen. Deze prijzen werden bovendien gecorrigeerd om een vergelijking in hetzelfde handelsstadium als dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap mogelijk te maken. Alle correcties waren gebaseerd op het verzamelde bewijsmateriaal en werden tijdens het onderzoek door de Commissie geverifieerd.

(80) Zoals vermeld in overweging (14) voerden bepaalde producenten/exporteurs aan dat het door hen vervaardigde en op de markt van de Gemeenschap verkochte warmband niet van dezelfde kwaliteit was als het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde product. Een producent/exporteur wees er bijvoorbeeld op dat hij, in tegenstelling tot de bedrijfstak van de Gemeenschap, niet produceert door middel van continu gieten en dat hierdoor chemische afwijkingen en afwijkingen in het oppervlak ontstaan waardoor de opbrengst lager is wanneer het warmband verder wordt verwerkt. Bovendien zou hij niet beschikken over een automatische "oproller" waardoor dikte en breedte varieerden en de kwaliteit minder was. Hij heeft in dit verband bewijsmateriaal voorgelegd en gevraagd dat correcties zouden worden toegepast wanneer, bij het onderzoek naar prijsonderbieding, een prijsvergelijking werd gemaakt.

(81) De Commissie stelde in het algemeen vast dat een prijscorrectie voor kwaliteitsverschillen niet gerechtvaardigd was, vooral omdat dergelijke verschillen voor de gebruikers niet merkbaar waren en, zoals bij het onderzoek was gebleken, de beweerde kwaliteitsverschillen niet noodzakelijk gevolgen hadden voor het gebruik dat van het betrokken product werd gemaakt. Voor één producent/exporteur bleek echter dat de gevraagde correctie voor kwaliteitsverschillen deels gerechtvaardigd was. Hoewel bij een nader onderzoek aan de hand van de beschikbare informatie bleek dat de gevraagde correctie overdreven was kon deze toch voor de helft worden toegestaan.

(82) De resultaten van deze prijsvergelijking, in procenten van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, is als volgt:

- Bulgarije : 6,8 %

- India: 6,7 %

- Essar: 6,1 %

- Tata : 6,1 % en

- SAIL : 19,1 %

- Zuid-Afrika : 5,3 %

- Iscor : 4,9 % en

- Highveld Steel : 27,0 %

- Taiwan : 4,3 %

- Yieh Long : 3,9 % en

- CSC : 7,5 %

- Joegoslavië 12,4 %

3. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode van 1995 tot en met het onderzoektijdvak

a) Productie

(83) Bij het onderzoek bleek dat de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1997 haar hoogtepunt bereikte met 12,5 miljoen ton. Voor het resterende gedeelte van de onderzochte periode bleef de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap stabiel op ongeveer 11,4 miljoen ton, hoewel het verbruik in 1996 daalde. Deze productie werd hetzij op de vrije markt verkocht hetzij naar derde landen uitgevoerd.

(84) Omdat de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap zowel wordt gebruikt voor de vervaardiging van warmband voor de vrije als voor de vervaardiging van warmband voor de gesloten markt, werd het noodzakelijk geacht ook de gegevens betreffende de productie voor de gesloten markt te onderzoeken, teneinde na te gaan of een eventuele daling van de productie voor de vrije markt niet het gevolg was van een toename van de vraag op de gesloten markt.

(85) Vastgesteld werd dat deze productie in de periode van 1995 tot en met het onderzoektijdvak met 2 % of 0,6 miljoen ton was gestegen. Dit wijst er op dat de productie voor de gesloten markt betrekkelijk stabiel was. De ontwikkeling van de productie voor de gesloten markt in de periode van 1997 tot en met het onderzoektijdvak was vergelijkbaar met die van de productie voor de vrije markt.

(86) De daling van de productie voor de vrije markt is derhalve niet het gevolg van de toegenomen vraag naar producten voor de gesloten markt.

b) Capaciteit en capaciteitsbenutting

(87) De productieinrichtingen kunnen zowel worden gebruikt voor de vervaardiging van producten voor de vrije als voor de gesloten markt en voor andere producten waarop deze procedure niet van toepassing is (met inbegrip van andere staalkwaliteiten en andere ijzer- en staalproducten). De capaciteitsbenutting voor het betrokken product werd derhalve vastgesteld op basis van de capaciteitsgegevens die officieel aan de Commissie waren medegedeeld in het kader van het EGKS-Verdrag. Deze capaciteitsgegevens zijn volgens specifieke parameters vastgesteld en zijn niet te verwarren met de bruto of nominale capaciteit. De bruto of nominale capaciteit is de hoogste capaciteit die bereikt kan worden, zonder rekening te houden met factoren zoals beschikbaar personeel, vakantieperiodes, werktijden, onderhoud, enz.

(88) De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap bedroeg tussen 1995 en het onderzoektijdvak 87 %, met uitzondering van 1997 toen de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap een piek bereikte en de bezettingsgraad 93 % bedroeg. In dat jaar was het verbruik van warmband hoog, zowel op de vrije markt als op de gesloten markt.

(89) De hoge bezettingsgraden die werden vastgesteld zijn normaal omdat in de zware industrie, en met name de staalindustrie, een hoge bezettingsgraad noodzakelijk is om de weerslag van hoge vaste productiekosten te beperken.

c) Ontvangen orders en omvang van de verkoop

i) Ontvangen orders

(90) Ter aanvulling van het onderzoek van de verkoop, werd de ontwikkeling van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap ontvangen orders onderzocht. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft te dien einde gegevens verstrekt die ook beschikbaar zijn in het kader van het toezicht op de ijzer- en staalmarkt van de Gemeenschap in het kader van het EGKS-verdrag. Hoewel deze gegevens de situatie ten aanzien van het betrokken product niet volkomen juist weergeven omdat zij op een enigszins ruimere categorie van producten betrekking hebben, werd geconstateerd dat deze samenvoeging van gegevens representatief kon worden geacht voor de situatie van het betrokken product. Uit deze gegevens bleek dat het aantal orders in 1997 hoog was in vergelijking met de situatie tijdens het onderzoektijdvak. In tegenstelling tot de stabiele situatie van het zichtbare verbruik van 1997 tot en met het onderzoektijdvak, zoals hierboven uiteengezet, nam het aantal door de bedrijfstak van de Gemeenschap ontvangen orders tussen 1997 en het onderzoektijdvak met 17 % af.

(91) Uit het bovenstaande blijkt dat de economische activiteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap meer regelmaat vertoonde en gelijkmatiger gespreid was in 1997 toen het aantal ontvangen orders nauwer aansloot bij het verkoopvolume. Gezien het tijdsverloop tussen de ontvangst van de order en de levering van het product wijst de daling van het aantal ontvangen orders op een vermindering van de economische activiteit, die hierna wordt onderzocht.

ii) Verkoop

(92) In de onderzochte periode nam de verkoop een weinig toe, namelijk van 9,6 miljoen ton tot 9,7 miljoen ton. Dit is een toename van 1 %.

(93) In deze periode stemde de ontwikkeling van de verkoop (in hoeveelheden uitgedrukt) grotendeels overeen met de ontwikkeling van het verbruik. Van 1997 tot en met het onderzoektijdvak nam de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap evenwel met 12 % af, terwijl het verbruik enigszins steeg.

(94) De bedrijfstak van de Gemeenschap voerde aan dat de schade-indicator verkoop was vastgesteld op basis van transacties waarvoor de levering en facturering in de genoemde perioden hadden plaatsgevonden. In dit verband wordt onderstreept dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productieproces op zodanige wijze heeft georganiseerd dat wanneer van de verwerkende sector een order wordt ontvangen, de leverantie, de facturering en zodoende de verkoop minstens drie maanden later plaatsvinden. Voor een zinvolle evaluatie van de ontwikkeling in een bepaalde periode dienen derhalve niet enkel de werkelijke verkoop, doch ook de in die periode ontvangen orders te worden onderzocht. Er wordt vanuit gegaan dat elke wijziging in de ontvangen orders enige tijd later onvermijdelijk een overeenkomstige wijziging van de verkoop te zien geeft.

iii) Onderscheid tussen de verschillende soorten verkoop

(95) De bedrijfstak van de Gemeenschap voerde aan dat de ontwikkeling van de verkoop voor de verschillende soorten warmband waarop het onderzoek betrekking heeft, namelijk zwart en gebeitst warmband, apart onderzocht dient te worden om de schade te kunnen beoordelen die deze bedrijfstak werkelijk heeft geleden. Gezien het grote aandeel van zwart warmband in de totale invoer met dumping van warmband, zou de ontwikkeling van het verkoopvolume en van de verkoopprijzen van dit soort warmband in het bijzonder op schade wijzen.

(96) Bij het onderzoek van dit bijzondere punt bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak (1998) op de vrije markt 13 % minder zwart warmband had verkocht, terwijl de verkoop van gebeitst warmband met 34 % was gestegen. In absolute termen komt dit neer op een daling van de verkoop van zwart warmband met ongeveer 1 miljoen ton en een stijging van de verkoop van gebeitst warmband met ongeveer 0,5 miljoen ton.

(97) Bij dit onderzoek bleek tevens dat het onderscheid in verkochte hoeveelheden tussen zwart warmband en gebeitst warmband bij de bedrijfstak van de Gemeenschap minder groot was dan bij de producenten/exporteurs. Van 1995 tot en met 1997 verkocht de bedrijfstak van de Gemeenschap 70 % zwart warmband en 30 % gebeitst warmband. Deze cijfers veranderden in het onderzoektijdvak tot respectievelijk 60 % en 40 %. Uit deze ontwikkeling in de totale verkoop van warmband blijkt duidelijk dat in het onderzoektijdvak een verschuiving optrad in de richting van een grotere verkoop van gebeitst warmband, dat wil zeggen in de richting van een categorie producten waarvan minder grotere hoeveelheden werden ingevoerd.

d) Prijsontwikkeling

(98) In de onderzochte periode daalde de gewogen gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 10 %. In 1995 bereikten de verkoopprijzen het hoogste punt in tien jaar. Vervolgens daalden deze tot 1997 (- 17 % en - 3 % ten opzichte van respectievelijk 1995 en 1996), maar vanaf 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak trad een prijsherstel op (+9 %).

e) Marktaandeel

(99) Van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 3,7 procentpunten, namelijk van 52,0 % in 1995 tot 48,3 % in het onderzoektijdvak.

(100) Van 1995 op 1996 en van 1996 op 1997 steeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met respectievelijk 1,1 en 1,8 procentpunten.

(101) Van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap het herwonnen marktaandeel weer, dat daalde tot een niveau dat lager was dan dat van 1995. Het verlies bedroeg 6,6 procentpunten. Bij een nader onderzoek van deze situatie bleek dat marktaandeel verloren was gegaan ten gevolge van een daling van de verkoop aan zowel gelieerde als niet-gelieerde afnemers op de vrije markt van de Gemeenschap.

f) Winstgevendheid

(102) De gemiddelde opbrengst op de verkoop van het betrokken product van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in de periode van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak met 39 %. De hoge winsten (20,7 %) in 1995 waren het gevolg van de hoge prijzen die dat jaar van toepassing waren. In 1996 bleef de bedrijfstak van de Gemeenschap winstgevend, ondanks een daling van de vraag en van de verkoopprijzen (- 15 %). Bij het herstel van het verkoopvolume in 1997 kon de bedrijfstak de winstmarge echter niet verhogen, daar de verkoopprijzen weer met 3 % daalden.

(103) In het onderzoektijdvak steeg de winstgevendheid weer enigszins ten opzichte van 1997. Door de stijging van de verkoopprijzen in het onderzoektijdvak (gemiddeld 9 % ten opzichte van 1997) kon de bedrijfstak van de Gemeenschap een winstmarge van 12,9 % bereiken, hetgeen door deze bedrijfstak als een redelijke winst wordt beschouwd.

(104) Enkele producenten/exporteurs voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak extreem hoge winsten had behaald en dat de ontwikkeling van deze indicator alleen al tot de onmiddellijke beëindiging van de procedure had moeten leiden. Volgens hen was deze winst aanmerkelijk hoger dan de winst die de Commissie in vorige antidumpingprocedures betreffende staalproducten als redelijk had beschouwd.

(105) In dit verband wordt erop gewezen dat schade volgens de basisbeschikking en de WTO-Overeenkomst inzake dumping wordt vastgesteld aan de hand van positief bewijsmateriaal over (a) de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen van deze invoer voor de prijzen van soortgelijke producten in de Gemeenschap; en (b) de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts is bepaald dat onderzocht moet worden of de invoer met dumping aanmerkelijk is gestegen, hetzij in absolute termen, hetzij in verhouding tot het verbruik in de Gemeenschap, of er sprake is geweest van aanzienlijke prijsonderbieding en of deze invoer tot gevolg heeft gehad dat de prijzen aanzienlijk zijn gedaald of dat zij prijsstijgingen heeft verhinderd. Geen enkele van deze factoren is noodzakelijkerwijs doorslaggevend. Tenslotte is in de basisbeschikking en de WTO-Overeenkomst bepaald dat het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de binnenlandse bedrijfstak een evaluatie omvat van alle relevante economische factoren en indicatoren die verband houden met de toestand van de bedrijfstak, waaronder de grootte van de dumpingmarges, de feitelijke en mogelijke daling van verkoop, winst, productie, marktaandeel, productiviteit, bezettingsgraad, factoren die van invloed zijn op de prijzen enz... In de basisbeschikking is met name bepaald dat deze lijst niet uitputtend is en dat geen van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend is.

(106) Bij dit onderzoek is gebleken dat de invoer met dumping aanzienlijk is gestegen, zowel absoluut als relatief. Voorts bleken de prijzen van de met dumping ingevoerde producten aanzienlijk lager te zijn dan de prijzen van de EG-producten. Daar aan alle bovengenoemde voorwaarden is voldaan, heeft de Commissie de mogelijke en feitelijke ontwikkeling van een aantal relevante economische factoren onderzocht voordat zij definitieve conclusies heeft getrokken. Geoordeeld wordt derhalve dat de claim van sommige producenten/exporteurs dat de procedure alleen al op grond van de winstcijfers beëindigd had moeten worden, niet in overeenstemming is met de bepalingen van de basisbeschikking.

(107) Voorts moet de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak, en met name de prijzen en de winsten van deze bedrijfstak, beoordeeld worden in het licht van de structuur van de markt voor warmband en de ontwikkelingen in de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak, als in overweging 4 uiteengezet.

(108) Voorts wordt geoordeeld dat de vergelijking van een bepaalde economische indicator die op de bedrijfstak van de Gemeenschap betrekking heeft met dezelfde economische indicator op wereldniveau in het kader van antidumpingprocedures niet relevant is.

g) Investeringen en werkgelegenheid

(109) Bij het onderzoek bleek dat investeringen doorgaans betrekking hadden op de vervanging van machines en uitrusting. Het investeringsniveau was in het onderzoektijdvak gelijk aan dat van 1995. In overeenstemming met de sterke vraag in 1997 waren de investeringen in dat jaar 32 % hoger dan in 1995.

(110) Wat werkgelegenheid betreft werd eerder al opgemerkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap verschillende producten, waaronder warmband, met dezelfde machines op dezelfde plaatsen vervaardigt. In de onderzochte periode is het aantal personen dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de productie van het betrokken product wordt tewerkgesteld met 4 % afgenomen.

h) Samenvatting van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak

(111) Enkele producenten/exporteurs stelden dat de schade tijdens het onderzoektijdvak niet kon worden vastgesteld door middel van een vergelijking van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de jaren 1995 en 1997. Met name zouden prijzen en winsten in 1995 en productie, bezettingsgraad, verkoopvolume en marktaandeel in 1997 niet representatief zijn voor de situatie op een markt waar de concurrentie niet is vervalst. Op grond van andere bevindingen voor de gehele onderzochte periode zou de conclusie redelijkerwijze niet kunnen zijn dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden.

(112) In antwoord op dit argument wordt opgemerkt dat de belanghebbenden niet hebben uitgelegd waarom enkele economische indicatoren voor 1995 en 1997 niet representatief waren. Zij hebben slechts verklaard dat prijzen en winsten in 1995 en productie, bezettingsgraad, verkoopvolume en marktaandeel in 1997 niet representatief waren. Indien dit argument werd aanvaard, zou dit betekenen dat een groot deel van de feiten die de Commissie tijdens haar onderzoek heeft vastgesteld, buiten beschouwing moet worden gelaten zonder enige verklaring waarom de concurrentievoorwaarden in 1995 en 1997 niet normaal zouden zijn. Daar de Commissie tijdens haar onderzoek niets heeft gevonden dat erop wijst dat de concurrentievoorwaarden in de Gemeenschap in 1995 en 1997 niet normaal zouden zijn, is zij van oordeel dat er geen redenen zijn de door haar vastgestelde gegevens buiten beschouwing te laten.

(113) De Commissie heeft de ontwikkeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de onderzochte periode en van de algemene economische situatie in de periode van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak op jaarbasis onderzocht.

(114) Bij het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak, in welke periode het zichtbare verbruik enigszins steeg, de verkoopprijzen met 9 % heeft verhoogd, maar dat deze bedrijfstak niet in staat was zijn verkoopvolume te handhaven - dit daalde met 12 %. Deze bedrijfstak zag zijn marktaandeel met 6,6 procentpunten of 14 % achteruit gaan. Voorts daalde de productie van deze bedrijfstak met 9 %, waardoor ook de bezettingsgraad daalde. Ondanks deze negatieve ontwikkelingen steeg de winstgevendheid van 6,3 % tot 12,9 %.

(115) Bij het onderzoek bleek ook dat de invoer in de periode van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak in volume aanzienlijk is toegenomen (+143 %), wat tot meer dan een verdubbeling van het marktaandeel van de ingevoerde producten leidde (+ 6,3 procentpunten). Hoewel de prijzen van de producten uit de bij deze procedure betrokken landen met 7 % stegen, waren zij in het onderzoektijdvak gemiddeld toch nog 8 % lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

4. Analyse van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak

a) Opmerkingen vooraf

(116) De bedrijfstak van de Gemeenschap stelde dat de prijzen, en dus de winsten, in de eerste helft van het onderzoektijdvak hoog zijn gebleven omdat het zichtbare verbruik en dus de vraag buitengewoon hoog waren, hoewel dit niet gepaard ging met een overeenkomstig daadwerkelijk verbruik. Dit betekende dat in de eerste helft van het onderzoektijdvak grote voorraden werden gevormd, voor een groot deel bestaande uit ingevoerde producten, en dat de voorraden in de tweede helft van het onderzoektijdvak aanzienlijk daalden.

(117) Voorts beweerde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat een meer verfijnde analyse van de verkoop per productsoort en verkoopkanaal waar rechtstreekse concurrentie bestaat tussen de EG-producten en de ingevoerde producten in dit geval noodzakelijk was om aan te tonen hoe groot de schade was. Hiervoor zouden afzonderlijke analyses moeten worden gemaakt van de verkoop van zwart warmband in vergelijking met gebeitst warmband en van de verkoop op basis van contracten op lange termijn in vergelijking met de andere verkoop.

(118) Ten slotte stelde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat een meer gedetailleerde analyse van de vier kwartalen van het onderzoektijdvak moet worden gemaakt, gezien het grote tijdsverschil tussen het plaatsen van de orders en de levering van het product. Door dit grote tijdsverschil zouden de negatieve gevolgen van de betrokken invoer zijn vertraagd. Volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap moest de ontwikkeling van de ontvangen orders in het onderzoektijdvak daarom nader worden onderzocht.

(119) Alle bedrijven op de staalmarkt zijn het erover eens dat zaken in die sector vooral op kwartaalbasis worden gedaan. De productie wordt op grond van kwartaalprogramma's en -prijzen georganiseerd en over orders en leveranties wordt op die basis onderhandeld. Het argument van sommige producenten/exporteurs dat de onderverdeling van het onderzoektijdvak in kwartalen geen objectieve vaststelling van eventuele schade mogelijk maakte, werd daarom niet gegrond geacht. Bovengenoemde claims van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden derhalve als volgt onderzocht en geanalyseerd.

(120) Om een overzicht te krijgen van de cyclische aard van de activiteiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de ontwikkelingen van de economische situatie op kwartaalbasis, heeft de Commissie ook de kwartaalgegevens over de periode van 1996 tot en met het tweede kwartaal van 1999 verzameld.

b) Cyclische aard van de staalindustrie

(121) Volgens de indiener van de klacht zijn er op de staalmarkt seizoenschommelingen binnen het kalenderjaar: de eerste twee kwartalen van elk kalenderjaar zijn doorgaans beter dan de laatste twee kwartalen. Deze seizoenschommelingen zouden vooral bij de verkoop merkbaar zijn. De verkoop zou in het derde kwartaal doorgaans te lijden hebben van de vakantieperiode in de verwerkende bedrijven, maar zou in het vierde kwartaal weer stijgen. Daar sommige beweringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op kwartaalbasis onderzocht moesten worden, was het van belang ervoor te zorgen dat de waargenomen ontwikkelingen niet slechts de normale seizoenschommelingen waren. Deze analyse was bijzonder relevant daar de indiener van de klacht beweerde dat de ontwikkelingen in het onderzoektijdvak veel verder gingen dan de normale seizoenschommelingen.

(122) Voor de beoordeling van de cyclische aard van de warmbandindustrie heeft de Commissie geconstateerd dat de ontwikkelingen van de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap vanaf 1996 tot het einde van het onderzoektijdvak als volgt waren:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(123) De productie bleek in het derde kwartaal niet steeds het laagst te zijn. In 1996 en 1997 bedroeg het grootste verschil 7 % tussen het eerste en het vierde kwartaal van 1996 en in die jaren hield de ontwikkeling van de productie daarmee gelijke tred. In het onderzoektijdvak was de productie in het derde en vierde kwartaal veel lager dan in het eerste kwartaal, waaruit bleek dat de schommelingen in die periode veel sterker waren dan de normale seizoenschommelingen

(124) De daling van de verkoop in het derde en vierde kwartaal was tijdens het onderzoektijdvak nog sterker. De verkoop in de tweede helft van het onderzoektijdvak was dus buitengewoon laag, veel lager dan door normale seizoenschommelingen was te verklaren.

(125) Uit bovenstaande kwartaalanalyse over de jaren 1996, 1997 en het onderzoektijdvak blijkt dat de ontwikkelingen in laatstgenoemde periode verder gaan dan de normale schommelingen die verband houden met de cyclische aard van de warmbandindustrie.

c) Zichtbaar verbruik en overbevoorrading

(126) Zoals in overweging (61) vermeld, was de ontwikkeling van het zichtbare verbruik op jaarbasis stabiel, met name vanaf 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak. Zichtbaar verbruik kan echter niet worden gelijkgesteld met daadwerkelijk verbruik van het betrokken product door de gebruikers. Het verschil tussen zichtbaar en daadwerkelijk verbruik zijn de voorraden die in de verschillende schakels van het distributieketen worden aangelegd, in onderhavig geval door importeurs, handelaars, staalservicecentra en gebruikers.

(127) Bij onderzoek van deze kwestie bleek dat het zichtbare verbruik in de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak aanmerkelijk hoger was dan in de laatste twee kwartalen. Bovendien deed de relatief gestage ontwikkeling van het zichtbare verbruik in 1997 zich niet voor tijdens het onderzoektijdvak. Dit verschil in ontwikkeling kwam vooral duidelijk naar voren bij een vergelijking van de situatie aan het einde van 1997 en het begin van het onderzoektijdvak, daar er een aanzienlijke stijging was van het zichtbare verbruik tussen deze twee perioden. Dit wijst op een toename van de voorraden, terwijl het omgekeerde het geval is indien het vierde kwartaal van 1997 vergeleken wordt met het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak, wat op een aanzienlijke afname van de voorraden in de laatste twee kwartalen van het onderzoektijdvak wijst.

(128) Daar aangevoerd werd dat deze voorraden een bijzonder belangrijke rol speelden bij de ontwikkeling van de markt in het onderzoektijdvak, werd het nodig geacht het zichtbare verbruik per kwartaal niet alleen voor het onderzoektijdvak maar ook voor 1997 vast te stellen.

(129) Ter bevestiging van deze bevindingen zou ook de ontwikkeling van het daadwerkelijke verbruik moeten worden vastgesteld. Dit was echter niet mogelijk omdat de verschillende belanghebbenden in de distributieketen en de gebruikers niet voldoende medewerking verleenden. De Commissie was niettemin in staat op grond van Eurostat-gegevens die in het kader van het EGKS-Verdrag waren verzameld de door handelaars aangelegde voorraden vast te stellen.

(130) In overeenstemming met de bevindingen inzake zichtbaar verbruik bleek uit deze gegevens dat tussen eind 1997 en het begin van het onderzoektijdvak een aanzienlijke voorraadvorming op handelaarsniveau had plaatsgevonden. Tussen het vierde kwartaal van 1997 en het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak waren de voorraden met 29 % gestegen, terwijl de voorraden tussen het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak en het tweede kwartaal van het onderzoektijdvak nog met 11 % waren toegenomen.

(131) Uit deze gegevens bleek tevens dat de voorraden tegen het einde van het onderzoektijdvak sterk daalden (- 22 %). Het gebruik van de voorraden werd duidelijk bij een vergelijking van de omvang daarvan aan het einde van zowel het eerste als het tweede halfjaar van het onderzoektijdvak. Deze bevindingen worden voorts bevestigd door een vergelijking, op kwartaalbasis, van de ontwikkeling van de voorraden in 1997 en in het onderzoektijdvak.

(132) Deze overbevoorrading in de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak werd bevestigd door een opmerking van een bij deze procedure betrokken producent/exporteur en door informatie die een belangrijke verbruiker van het betrokken product in de Gemeenschap had verstrekt. Deze verbruiker had in het midden van het onderzoektijdvak voorraden die meer dan het dubbele waren van die in het begin van het onderzoektijdvak, terwijl er geen aanwijzingen waren dat er een belangrijk verschil was in zijn activiteiten in de loop van het onderzoektijdvak.

(133) Het onderzoek leidde dus tot een bevestiging van de claim van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat in het begin van het onderzoektijdvak aanzienlijke voorraden waren gevormd. In de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak was het zichtbare verbruik aanmerkelijk hoger dan het daadwerkelijke verbruik, terwijl in het derde en vierde kwartaal van het onderzoektijdvak het omgekeerde het geval was.

(134) In absolute termen bleek het zichtbare verbruik in de eerste helft van het onderzoektijdvak ongeveer 1,5 miljoen ton meer te zijn dan het zichtbare verbruik in de eerste helft van 1997.

(135) Enkele belanghebbenden stelden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in hoge mate aan de overbevoorrading in de eerste helft van het onderzoektijdvak had bijgedragen. In dit verband wordt opgemerkt dat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap reeds in het begin van het onderzoektijdvak begon af te nemen. Dit wijst erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen belangrijke rol speelde bij de waargenomen overbevoorrading.

d) Productie en bezettingsgraad

(136) Op kwartaalbasis daalde de productie met 23 % in het derde kwartaal en met 30 % in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak ten opzichte van het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak.

(137) In overeenstemming met de daling van de productie nam ook de bezettingsgraad af, namelijk met 12 % in het derde kwartaal van het onderzoektijdvak en met 17 % in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak ten opzichte van het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak.

(138) Productie en bezettingsgraad daalden ook in vergelijking met de kwartaalactiviteit in 1997. In het derde en vierde kwartaal van het onderzoektijdvak daalde de productie respectievelijk met 20 % en 11 % en de bezettingsgraad respectievelijk met 12 % en 18 % ten opzichte van het derde en vierde kwartaal van 1997.

e) Verkoopvolume, verkoopprijzen en winstgevendheid

i) Verkoopvolume

(139) Zoals hierboven vermeld was het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het derde kwartaal van het onderzoektijdvak 32 % en in het vierde kwartaal 39 % lager dan in het eerste kwartaal.

(140) Zoals vermeld in de analyse op jaarbasis beweerde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat een meer verfijnde en gedifferentieerde analyse moest worden gemaakt van de verschillende soorten verkoop en verkoopkanalen, daar dan zou blijken dan de verkoop van productsoorten die rechtstreeks met de ingevoerde producten concurreerden sterker te lijden had dan de verkoop van andere productsoorten. Volgens die bedrijfstak moest niet alleen een onderscheid worden gemaakt tussen de verkoop van zwart en gebeitst warmband, maar moest ook rekening worden gehouden met het feit dat hij leverings- en verkoopcontracten op lange termijn, bijvoorbeeld met de automobielindustrie, afsloot. Contracten met de automobielindustrie lopen gewoonlijk over een periode tot één jaar, gedurende welke periode de te leveren hoeveelheden en de prijzen vast liggen. De betrokken producenten/exporteurs leveren gewoonlijk niet op grond van dergelijke contracten.

(141) Om de verschillende soorten verkoop nader te onderzoeken, werd een onderscheid gemaakt tussen de verkoop op "lange termijn" en de andere verkoop. Tevens werd de ontwikkeling van de verkoop, de verkoopprijzen en de winstgevendheid van zwart en gebeitst warmband in het onderzoektijdvak onderzocht.

(142) De omvang van de verkoop op lange termijn was in het onderzoektijdvak veel stabieler dan de rest van de verkoop. De verkoop op lange termijn was in het derde kwartaal 20 % en in het vierde kwartaal 22 % lager dan in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak. De afname van de overige verkoop was veel geprononceerder: deze was namelijk in het derde kwartaal 35 % en in het vierde kwartaal 43 % lager dan in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak.

(143) De vergelijking van de verkoop van zwart en gebeitst warmband gaf hetzelfde beeld te zien. De verkoop van gebeitst warmband was gelijkmatiger dan de verkoop van zwart warmband. De verkoop van zwart warmband was in het derde kwartaal 39 % en in het vierde kwartaal 44 % lager dan in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak, terwijl de daling voor gebeitst warmband in dezelfde kwartalen respectievelijk 21 % en 29 % bedroeg.

ii) Verkoopprijzen

(144) In de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak waren de verkoopprijzen van warmband min of meer stabiel, namelijk 306 en 308 ecu per ton. Vervolgens daalden de prijzen tot 286 ecu per ton in het derde en tot 254 ecu per ton in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak. Dit komt neer op een daling van 17 % over het gehele onderzoektijdvak.

(145) De prijzen bij verkoop op lange termijn bleken in de eerste drie kwartalen van het onderzoektijdvak min of meer stabiel te zijn gebleven: zij daalden namelijk slechts van 320 ecu per ton tot 312 ecu per ton, ofwel met 2 %. De daling bedroeg 10 % wanneer het eerste en het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak met elkaar werden vergeleken. Daarentegen waren de prijzen, wanneer niet op lange termijn werd verkocht, al met 10 % gedaald bij een vergelijking van het eerste en het derde kwartaal van het onderzoektijdvak en met 21 % bij een vergelijking van het eerste en het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak.

(146) Bij een vergelijking van de prijzen van zwart en van gebeitst warmband bleek dat de prijzen van eerstgenoemde soort veel sterker waren gedaald dan de prijzen van de laatstgenoemde soort. Het resultaat van deze uiteenlopende ontwikkeling was dat het prijsverschil tussen deze categorieën aan het eind van het onderzoektijdvak veel groter was dan aan het begin van het onderzoektijdvak. De prijzen van gebeitst warmband daalden slechts van 328 ecu per ton tot 316 ecu per ton, ofwel met 4 %. De daling bedroeg 12 % wanneer het eerste en het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak met elkaar werden vergeleken. De prijzen van zwart warmband waren van het eerste op het derde kwartaal reeds met 10 % gedaald en waren met 22 % gedaald bij een vergelijking van het eerste en het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak.

iii) Winstgevendheid

(147) Op kwartaalbasis bleek de winstgevendheid in de eerste helft van het onderzoektijdvak zeer goed te zijn. Vanwege de snelle prijsdalingen in de daaropvolgende kwartalen daalde ook de winstgevendheid voortdurend, namelijk van 16,8 % in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak tot - 2,6 % in het vierde kwartaal.

(148) Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten verkoop blijkt dat de winst bij de verkoop van zwart warmband en bij de verkoop op andere dan lange termijn reeds aan het begin van het onderzoektijdvak sterk daalde.

(149) De winstgevendheid van de verkoop op lange termijn bleek in de eerste helft van het onderzoektijdvak zeer goed te zijn (ongeveer 21 %). Deze verkoop bleef gedurende het gehele onderzoektijdvak winstgevend en bedroeg 8 % in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak. Bij de andere soorten verkoop werd in de eerste helft van het onderzoektijdvak een winst van 16 % gemaakt. In overeenstemming met de ontwikkeling van de vraag naar warmband, daalde de winstgevendheid in het derde en vierde kwartaal van het onderzoektijdvak zo sterk dat zij in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak negatief werd (- 7 %).

(150) Dezelfde opmerkingen worden gemaakt over de verschillende ontwikkeling van de winst bij de verkoop van zwart en van gebeitst warmband. In de eerste helft van het onderzoektijdvak leverde de verkoop van beide soorten een behoorlijke winst op. De winstgevendheid van gebeitst warmband bleef tijdens het gehele onderzoektijdvak positief (4,5 % in het vierde kwartaal), terwijl de winst op zwart warmband in het derde kwartaal van het onderzoektijdvak zo sterk terugliep dat in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak een verlies van 16,5 % werd gemaakt.

(151) Geconcludeerd wordt dat zowel de verkoop en de prijzen als de winstgevendheid in het geheel genomen in het onderzoektijdvak achteruit gingen. Deze achteruitgang was duidelijk minder bij de verkoop in die marktsegmenten waar minder met dumping ingevoerde producten aanwezig waren. In termen van prijzen en de daaruit voortvloeiende winstgevendheid bleef de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap relatief stabiel in de periode waarin het zichtbare verbruik sterk steeg. Bij het onderzoek bleek echter dat het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap echter niet zo sterk steeg als het zichtbare verbruik. Het prijsniveau en de winstgevendheid bleven in een periode van een sterke en toenemende vraag echter hoog.

(152) De aankoopprijzen van materialen die bij de productie van het betrokken product worden gebruikt bleken in het onderzoektijdvak te zijn gedaald. Zo daalde de prijs van ijzererts tot 12 % en van schroot tot 40 %, terwijl de prijs van aardolie tot het niveau van 1970 daalde. Door de dalende kosten voor grondstoffen bleven de verliezen beperkt, met name in het onderzoektijdvak.

(153) Om bovenstaande analyse van verkoopvolume, verkoopprijzen en winstgevendheid volledig te maken, werd ook een vergelijking gemaakt met de overeenkomstige cijfers van 1997, per kwartaal, waaruit bleek dat ook ten opzichte van 1997 van een daling sprake was. In het derde en vierde kwartaal van het onderzoektijdvak was het verkoopvolume respectievelijk 24 % en 27 % en waren de verkoopprijzen respectievelijk 6 % en 19 % lager dan in het derde en vierde kwartaal van 1997. De winstgevendheid was in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak 15 procentpunten lager dan in het vierde kwartaal van 1997.

(154) Als in het onderstaande punt uiteengezet mag bij de beoordeling van de ontwikkeling van verkoopvolume, verkoopprijzen en winstgevendheid niet uit het oog worden verloren dat er een zeker tijdsverloop is tussen de prijsonderhandelingen met de afnemers en de facturering en levering door de bedrijfstak van de Gemeenschap. Zo werd over de prijzen bij de "overige verkoop" in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak onderhandeld tijdens het vierde kwartaal van 1997 enzovoorts.

f) Tijdsverloop tussen de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de ontwikkelingen op de markt

(155) Zoals vermeld in bovenstaande analyse op jaarbasis, voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap aan dat bij de beoordeling van de ontwikkelingen van prijzen en winstgevendheid, rekening moest worden gehouden met het tijdsverloop tussen de verkoop van de goederen en de prijsonderhandelingen met de afnemers over de verkoop van die goederen. In de praktijk bedroeg het tijdsverschil tussen onderhandelingen en verkoop ten minste een kwartaal.

(156) Bij het onderzoek bleek dat een goede productieplanning met het oog op een rationele benutting van de capaciteit tot een tijdsverschil tussen order en verkoop leidde. Dit tijdsverschil bleek inderdaad ongeveer een kwartaal te bedragen. Met andere woorden, de verkoop in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak is het resultaat van onderhandelingen en orders in het vierde kwartaal van 1997.

(157) Rekening houdend met dit tijdsverschil vertoonde de kwartaalontwikkeling bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap ontvangen orders een aanzienlijke daling in het onderzoektijdvak. In overeenstemming met de claim van de bedrijfstak van de Gemeenschap is deze negatieve trend reeds duidelijk waar te nemen vanaf het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak in vergelijking met de ontwikkeling van het verkoopvolume en de productie. In het tweede kwartaal van het onderzoektijdvak werden, in hoeveelheden uitgedrukt, 17 % minder orders ontvangen dan in het eerste kwartaal. Voorts bleek dat een betrekkelijk groot aantal orders in het vierde kwartaal van 1997 was ontvangen, welke overeenstemmen met leveringen/verkoop in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak.

(158) Deze bevindingen stemmen dus overeen met de bewering van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat de betrekkelijk positieve economische situatie in de eerste helft van het onderzoektijdvak slechts het gevolg is van de talrijke orders die in het laatste kwartaal van 1997 en het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak werden ontvangen, toen de vraag nog sterk was.

g) Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak

(159) Uit de kwartaalanalyse bleek dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak duidelijk achteruit is gegaan, en met name in de tweede helft van het onderzoektijdvak. Deze achteruitgang ging veel verder dan de seizoenschommelingen die in de vorige jaren op kwartaalbasis konden worden waargenomen.

(160) Met name bleek dat alle schade-indicatoren in het derde kwartaal van het onderzoektijdvak een negatieve tendens vertoonden ten opzichte van het gemiddelde van het onderzoektijdvak: de productie daalde met 10 %, de bezettingsgraad met 6 %, het verkoopvolume met 14 %, de verkoopprijzen met 2,4 % en de winstgevendheid met 2,1 procentpunten.

(161) Voorts blijkt uit de ontwikkelingen in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap ten opzichte van de gemiddelde activiteit in het onderzoektijdvak nog verder achteruit was gegaan: de productie daalde met 18 %, de bezettingsgraad met 10 %, het verkoopvolume met 22 % en de prijzen met 13 %, terwijl de winstgevendheid negatief werd (- 2,6 % op de netto-omzet), een daling van 15,5 procentpunten.

5. Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak

(162) Zoals vermeld leidde de overbevoorrading in de eerste helft van het onderzoektijdvak tot een relatief positieve marktsituatie die tot uiting kwam in een goed prijsniveau in de Gemeenschap en een goede winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in die periode. Daar deze situatie echter niet gesteund werd door een positieve ontwikkeling op de gebruikersmarkt, waardoor na enige tijd waarschijnlijk een dalende trend zou ontstaan, werd het noodzakelijk geacht ook de ontwikkelingen na het onderzoektijdvak aan een onderzoek te onderwerpen.

(163) Begin 1999 herstelden de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich enigszins, een feit waarop enkele producenten/exporteurs reeds hadden gewezen. Productie en verkoop waren echter aanzienlijk lager dan aan het begin van het onderzoektijdvak en in 1997. De economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef na het onderzoektijdvak achteruit gaan: verkoopprijzen en winstgevendheid vertoonden in de eerste twee kwartalen van 1999 een dalende tendens.

(164) Dit was het negatieve gevolg van de massale overbevoorrading in het begin van het onderzoektijdvak en de afname van de voorraden die in het derde kwartaal van het onderzoektijdvak aanving en die bleef aanhouden, ondanks het feit dat de invoer in de eerste helft van 1999 afnam. De vertraging waarmee de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich negatief ontwikkelde was echter niet alleen het gevolg van overbevoorrading, maar ook van het tijdsverloop tussen onderhandelingen met en verkoop aan de afnemers. Dit blijkt niet enkel uit schade-indicatoren zoals de ontwikkeling van de productie, de verkoop, de prijzen en de winstgevendheid, maar ook uit de ontwikkeling van de orders die de bedrijfstak van de Gemeenschap ontving.

(165) Enkele partijen stelden dat het niet noodzakelijk was antidumpingmaatregelen te nemen daar het betrokken product na het onderzoektijdvak niet meer naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(166) Uit algemeen beschikbare of niet-gecontroleerde gegevens blijkt dat de invoer van het betrokken product, met name uit enkele van de bij deze procedure betrokken landen, sinds het begin van het onderzoektijdvak is afgenomen. Dit is echter geen ongewoon verschijnsel in antidumpingprocedures daar de partijen op de markt, en met name de importeurs, rekening houden met het feit dat de markt, alvorens eventueel antidumpingmaatregelen genomen worden, zorgvuldig onderzocht zal worden. De marktpartijen reageren hierop meer of minder sterk. Indien een in de tijd wellicht beperkte daling van de invoer ertoe zou leiden dat geen antidumpingmaatregelen worden genomen, dan zouden de betrokken producenten/exporteurs hun export tijdelijk stopzetten. Dit zou de EG-markt voor het betrokken product ten zeerste verstoren en kan daarom ook in onderhavig geval geen reden zijn geen antidumpingmaatregelen te nemen.

(167) Tenslotte werd aangevoerd dat de sterk gestegen invoer in het onderzoektijdvak slechts van korte duur was. Ondertussen hebben de marktprijzen in de Gemeenschap weer een niveau bereikt waarop de bedrijfstak van de Gemeenschap zich snel kan herstellen.

(168) Uit de gedetailleerde analyse is echter gebleken dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap achteruit zijn blijven gaan en in de eerste twee kwartalen van 1999 een zeer laag niveau hebben bereikt. De prijsdaling heeft tot gevolg gehad dat de bedrijfstak van de Gemeenschap over een lange periode aanzienlijke financiële verliezen heeft geleden.

6. Conclusie inzake schade

(169) Het onderzoek op jaarbasis van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak gaf een aantal negatieve ontwikkelingen te zien. Daarnaast bleek uit het onderzoek op kwartaalbasis dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap over het gehele onderzoektijdvak aanmerkelijk was verslechterd. Hoewel enkele producenten/exporteurs het tegendeel beweerden, worden deze ontwikkelingen representatief geacht voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het gehele onderzoektijdvak gezien de bijzondere kenmerken van de EG-markt, namelijk overbevoorrading en het tijdsverschil tussen orders en leveranties.

(170) Bij het onderzoek is eveneens gebleken dat deze negatieve ontwikkelingen zich na het onderzoektijdvak hebben voortgezet en zelfs sterker zijn geworden, ontwikkelingen die bijzonder relevant zijn gezien de werking en de toestand op de EG-markt. Vastgesteld werd dat deze achteruitgang veel sterker was dan door de gewone seizoenschommelingen, die in voorafgaande jaren tussen de verschillende kwartalen zijn opgetreden, verklaard kon worden.

(171) Kort samengevat: vastgesteld werd dat alle schade-indicatoren in het derde en vierde kwartaal van het onderzoektijdvak een negatieve ontwikkeling vertoonden in vergelijking met de gemiddelde activiteiten van het onderzoektijdvak: de productie was respectievelijk 11 % en 18 % lager, de bezettingsgraad respectievelijk 6 % en 10 %, het verkoopvolume respectievelijk 14 % en 22 %, de verkoopprijzen respectievelijk 2,4 % en 13 % lager dan de gemiddelde prijzen van het onderzoektijdvak, terwijl de winstgevendheid 2,1 en 15,5 procentpunten lager was.

(172) Tevens bleek dat deze economische indicatoren ook een achteruitgang vertoonden wanneer een vergelijking werd gemaakt met de cijfers voor 1997 op kwartaalbasis. Bij de vergelijking van het derde en het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak met het derde en vierde kwartaal van 1997 bleek dat in het onderzoektijdvak de productie respectievelijk 20 % en 11 % lager was, de bezettingsgraad respectievelijk 12 % en 18 % lager, de verkoopprijzen respectievelijk 6 % en 19 % lager, terwijl de winstgevendheid zowel in 1997 als in het onderzoektijdvak positief was, maar in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak 15 procentpunten lager dan in het vierde kwartaal van 1997. Al deze trends werden in de twee kwartalen na het onderzoektijdvak voortgezet.

(173) Bovengenoemde ontwikkelingen zouden zelfs nog negatiever zijn geweest indien bepaalde soorten verkoop, zoals de verkoop op lange termijn en de verkoop van gebeitst warmband, waar de gevolgen van de invoer met dumping zich minder doen voelen, buiten beschouwing waren gelaten. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft 31 % minder orders ontvangen voor levering in het vierde kwartaal van het onderzoektijdvak dan voor levering in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak.

(174) Anderzijds is bij het onderzoek op jaarbasis gebleken dat de gemiddelde winstmarge van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak tot 12,9 % is gestegen. In de eerste kwartalen van het onderzoektijdvak zijn winsten en verkoopprijzen stabiel gebleven.

(175) Deze bevindingen, die op het eerste gezicht in strijd kunnen lijken met de conclusie dat schade werd geleden, bleken bij het onderzoek in overeenstemming te zijn met een hoog zichtbaar verbruik in het eerste halfjaar van het onderzoektijdvak dat echter niet met een hoog feitelijk verbruik samenviel. Als gevolg hiervan bleven de prijzen en winsten van de bedrijfstak van de Gemeenschap (waarvan de verkoop echter geen gelijke tred hield met de grote voorraadvorming) stabiel, maar deze konden niet stabiel blijven daar het grote zichtbare verbruik niet met een groot feitelijk verbruik overeenstemde. In de tweede helft van het onderzoektijdvak daalde het zichtbare verbruik aanzienlijk daar een beroep werd gedaan op de grote voorraden, wat op zijn beurt weer leidde tot een aanzienlijke daling van de prijzen en de winst.

(176) Bij het daaropvolgende onderzoek van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de eerste twee kwartalen van 1999 werd bevestigd dat deze negatieve ontwikkelingen niet tot het onderzoektijdvak beperkt waren en het rechtstreekse gevolg waren van de ontwikkelingen in het onderzoektijdvak. Hoewel productie en verkoopvolume iets omhoog gingen ten opzichte van de tweede helft van het onderzoektijdvak, bleven de verkoopprijzen en de winstgevendheid dalen. Volgens de basisbeschikking is het mogelijk, en de rechtsspraak van het Hof heeft dit bevestigd, dat rekening wordt gehouden met gegevens over de periode na het onderzoektijdvak, met name om na te gaan of de in het onderzoektijdvak waargenomen trends werden voortgezet.

(177) Gezien de ontwikkelingen in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak, en met name in het onderzoektijdvak, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak schade heeft geleden. Hoewel aangevoerd werd dat naast de economische indicatoren die op schade wijzen er nog meer andere indicatoren zijn die op de afwezigheid van schade wijzen, is bij het bovenomschreven gedetailleerde onderzoek gebleken dat alle economische indicatoren zich negatief ontwikkelden, met name de cijfers voor winst en verkoopprijzen, met een tijdsverschil van enkele maanden. De schade is zo ernstig dat zij als aanmerkelijk kan worden beschouwd in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisbeschikking.

F. OORZAKELIJK VERBAND

1. Inleiding

(178) Bij onderhavige analyse mag niet uit het oog worden verloren dat het betrokken product zeer prijsgevoelig is. Zoals boven uiteengezet heeft de markt voor dit product een aantal bijzondere kenmerken: de bedrijfstak van de Gemeenschap en sommige verwerkende bedrijven handelen met elkaar op basis van contracten op lange termijn; de organisatie en planning van de productie brengen met zich dat tussen order en levering een zekere tijd verloopt; en de bedrijfstak van de Gemeenschap is in bepaalde marktsegmenten actiever dan de betrokken producenten/exporteurs. Deze kenmerken doen echter niet af aan het feit dat de producten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht en de producten die uit de bij deze procedure betrokken landen worden ingevoerd soortgelijke producten zijn. De concurrentie met de ingevoerde producten is echter sterker voor bepaalde verkoopkanalen en productsoorten.

(179) Om conclusies te trekken over de oorzaak van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, heeft de Commissie de gevolgen onderzocht van de invoer met dumping uit de bij deze procedure betrokken landen. Tevens werd de invloed onderzocht van andere bekende factoren op de situatie van die bedrijfstak om te voorkomen dat schade die door andere factoren dan de invoer met dumping is veroorzaakt aan die invoer wordt toegeschreven.

(180) De andere onderzochte factoren zijn: de ontwikkeling van het verbruik, het te grote aanbod in de Gemeenschap, de gevolgen van de invoer van warmband uit andere derde landen, het gedrag van andere producenten in de Gemeenschap die niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap werden gerekend, de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de situatie van de staalhandel wereldwijd.

2. Gevolgen van de invoer met dumping

a) Ingevoerde hoeveelheden en voorraden

(181) Bij het onderzoek bleek dat de invoer van het betrokken product aanzienlijk is gestegen, met name van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak. In 1995 kwam slechts 0,65 miljoen ton warmband uit de betrokken landen de Gemeenschap binnen, hetgeen neerkomt op 17 % van de totale invoer van dit product, terwijl dit cijfer in 1997 tot 0,88 miljoen ton was gestegen. In de periode tussen 1995 en 1997 steeg de invoer van warmband uit de bij deze procedure betrokken landen slechts met 0,2 miljoen ton. In het onderzoektijdvak steeg de invoer met dumping tot 2,1 miljoen ton, hetgeen neerkwam op 45 % van de totale invoer en een stijging van 229 % over de gehele onderzochte periode.

(182) De grootste stijging van de invoer met dumping vond plaats in de periode van 1997 tot en met het onderzoektijdvak en met name in de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak. Uit het onderzoek bleek dat in deze periode van zes maanden meer dan 1,3 miljoen ton in de Gemeenschap werd geleverd. Dit is meer dan driemaal zoveel dan in de tweede helft van 1997. Van 1997 tot en met het onderzoektijdvak steeg de invoer in kwestie met 143 %, terwijl het marktaandeel van de betrokken landen verdubbelde ofwel met 6,3 procentpunten steeg.

(183) Terwijl het verbruik in de Gemeenschap in de periode van 1995 tot het onderzoektijdvak met 9 % steeg, steeg de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts met 1 % en ging zijn marktaandeel met 3,7 procentpunten achteruit.

(184) De enorme stijging van de invoer (1997 tot en met het onderzoektijdvak) viel samen met de achteruitgang van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De productie nam met 9 % af en het verkoopvolume met 12 %. Het verlies van marktaandeel bedroeg 6,6 procentpunten en er werden 17 % minder orders ontvangen.

(185) Voorts wijst de stijging van de invoer, tezamen met de eerder vermelde stijging van het zichtbare verbruik, erop dat warmband uit de bij deze procedure betrokken landen voornamelijk voor het aanleggen van voorraden werd gebruikt wat tot de stijging van het zichtbare verbruik in de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak leidde, terwijl de verkoopcijfers van de bedrijfstak van de Gemeenschap reeds vanaf het begin van het onderzoektijdvak naar beneden gingen.

(186) Het onderzoek toonde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, in tegenstelling tot de betrokken producenten/exporteurs, niet zeer sterk vertegenwoordigd is in de distributiekanalen van de handelaren. Enkele grote bedrijven hadden in het derde en vierde kwartaal van het onderzoektijdvak weinig of geen warmband besteld bij de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dit leidde tot een sterke daling van de verkoop in het derde kwartaal van het onderzoektijdvak (- 28 %) en in het vierde kwartaal (- 12 %). Dit had op zijn beurt een duidelijk negatieve invloed op de prijzen en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de laatste twee kwartalen van het onderzoektijdvak.

(187) Om deze situatie goed te kunnen beoordelen moet rekening worden gehouden met het feit dat de problemen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijzonder ernstig, frappant en acuut waren in de distributiekanalen en voor de producttypen waar de producenten/exporteurs het meest actief zijn. Deze producenten maken namelijk weinig gebruik van distributiekanalen waar langetermijncontracten worden gesloten. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft in deze distributiekanalen beter gepresteerd dan in andere waar de concurrentie met de ingevoerde producten sterker was. Voorts is in de voorgaande overwegingen aangetoond dat de verkoop van zwart warmband door de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat ongeveer 90 % van de betrokken invoer vertegenwoordigt, gedurende het onderzoektijdvak een zeer negatieve ontwikkeling te zien geeft.

b) Gevolgen van de lage invoerprijzen en werking van de staalmarkt

(188) Het onderzoek toonde aan dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak stabiel was wat de prijzen en, dientengevolge, de algemene winstgevendheid betreft, hoewel de prijzen van de uit de betrokken landen ingevoerde producten gedurende het gehele onderzoektijdvak gestaag daalden. Uit het onderzoek is wat dit betreft gebleken dat de ontwikkeling van de prijzen en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap het gevolg was van, enerzijds, de algemene structuur en werking van de markt wat het tijdverschil tussen orders en leveranties betreft en, anderzijds, de ontwikkeling van de voorraden en, dientengevolge, het zichtbare verbruik in het onderzoektijdvak.

(189) Wat de werking van de markt in het algemeen betreft, werd vastgesteld dat, gezien het tijdverloop tussen orders en leveranties (minstens een kwartaal), de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak grotendeels in overeenstemming was met de situatie van de orders die werden geplaatst in het vierde kwartaal van 1997, toen de invoer sterk begon te stijgen.

(190) Wat de ontwikkeling van het zichtbare verbruik betreft, werd vastgesteld dat de situatie van de markt van de Gemeenschap in het algemeen en van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het bijzonder in het eerste kwartaal van het onderzoektijdvak overeenstemde met een periode waarin de voorraden en dus ook het zichtbare verbruik een spectaculaire groei te zien gaven. Hierdoor bleven de prijzen en de winst hoog hoewel de invoer in dezelfde periode toenam. De invoer met dumping had derhalve de grootste invloed op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap toen duidelijk werd dat de toename van de voorraden en, zodoende, het zichtbare verbruik geen gelijke tred hielden met de groei van het werkelijke verbruik. Door de sterke daling van de vraag naar warmband aan het einde van het onderzoektijdvak liepen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 17 % terug en werd de winstgevendheid negatief.

(191) De indiener van de klacht voerde aan dat de producenten/exporteurs eind 1997 en gedurende het gehele onderzoektijdvak een beleid van systematische prijsverlagingen hadden gevolgd en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voortdurend hadden onderboden. Dit versnelde de daling van de verkoopprijzen op de markt van de Gemeenschap in die periode.

(192) Bij het onderzoek bleek dat de exporteurs/producenten hun prijzen eind 1997 en tijdens het gehele onderzoektijdvak systematisch hadden verlaagd, terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap tot juni 1998 zijn prijsniveau trachtte te handhaven. In juli 1998 verlaagde ook de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen. Deze prijzen die in januari 1998 meer dan 300 ecu/ton bedroegen daalden tot ongeveer 250 ecu/ton in december 1998.

(193) Deze bijzonder sterke prijsdalingen zijn een gevolg van het feit dat de producenten/exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende het gehele onderzoektijdvak onderboden. Opgemerkt zij dat de onderbieding minder sterk was aan het begin van het onderzoektijdvak en in de loop van het onderzoektijdvak steeds sterker werd. De bedrijfstak van de Gemeenschap diende zijn prijzen te verlagen teneinde een bepaald marktaandeel te kunnen behouden, vooral in de tweede helft van het onderzoektijdvak.

(194) Wat dit betreft wordt opgemerkt dat staal een belangrijk basisproduct is, dat de indicatieve basisprijs van warmband dagelijks in gespecialiseerde publicaties wordt bekendgemaakt en dat deze prijs alle marktdeelnemers terdege bekend is. De door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde producten en die welke door de betrokken landen worden ingevoerd zijn zeer gevoelig voor prijsbewegingen die zich snel over de gehele markt verspreiden.

Het bovenstaande lijkt de conclusie te rechtvaardigen dat de betrokken invoer de oorzaak is van de negatieve ontwikkeling in de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

c) Conclusie inzake de gevolgen van de invoer met dumping

(195) Aangenomen wordt dat de omvang van de invoer met dumping, die in de Gemeenschap op zeer korte termijn sterk is toegenomen, een neerwaartse druk heeft uitgeoefend op de prijzen en er toe heeft geleid dat de bedrijfstak van de Gemeenschap marktaandeel heeft verloren. Deze invoer stelde de handelaren en bepaalde grote in de Gemeenschap gevestigde gebruikers van het product in staat voorraden op te bouwen, hetgeen reeds in het tweede kwartaal van het onderzoektijdvak negatieve gevolgen had voor de prijsonderhandelingen met de bedrijfstak van de Gemeenschap en waardoor de tijdspanne waarin deze invoer een neerwaartse druk uitoefende op de prijzen werd verlengd. Daar komt nog bij dat, wegens de algemene transparantie van de markt, de gebruikers en afnemers in de Gemeenschap snel kennis kregen van de lage prijzen die door de producenten/exporteurs werden toegepast. Dit versnelde de daling van de verkoopprijzen op de markt en had nadelige gevolgen voor het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(196) Geconcludeerd wordt derhalve dat de invoer met dumping een belangrijke rol heeft gespeeld bij de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en zodoende mede ten grondslag ligt aan de aanmerkelijke schade die deze bedrijfstak in het onderzoektijdvak heeft geleden.

3. Gevolgen van andere factoren

a) Ontwikkeling van het verbruik

(197) Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap is in de onderzochte periode met 9 % toegenomen. In de periode van 1997 tot het onderzoektijdvak steeg het zichtbare verbruik met 0,4 %.

(198) De conclusie is derhalve dat, aangezien het verbruik sedert 1996 voortdurend is gestegen, dit niet de oorzaak kan zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak heeft geleden.

b) Te groot aanbod in de Gemeenschap

(199) Enkele producenten/exporteurs stelden dat het aanbod van warmband in de Gemeenschap in het begin van het onderzoektijdvak te groot was. Zij voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn leveranties op de markt voortdurend opvoerde en zodoende de belangrijkste oorzaak was van dit te grote aanbod. Volgens hen kon de invoer uit de betrokken landen niet de oorzaak zijn van schade, gezien de hoge bezettingsgraad van de producenten in de Gemeenschap als gevolg van deze toegenomen leveranties.

(200) Grondig onderzoek van het zichtbare verbruik in 1997 in vergelijking met het onderzoektijdvak toonde aan dat in de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak het zichtbare verbruik 1,4 miljoen ton hoger was dan in de overeenkomstige kwartalen van 1997. Bij deze vergelijking moet rekening worden gehouden met het feit dat in de eerste twee kwartalen van het onderzoektijdvak 1,3 miljoen ton warmband met dumping uit de betrokken landen werd ingevoerd, terwijl de overeenkomstige invoer in dezelfde periode van 1997 ongeveer 0,3 miljoen ton bedroeg. Dit is een toename van 1 miljoen ton in de eerste helft van het onderzoektijdvak.

(201) Voorts wordt er aan herinnerd dat de handelaren hun voorraden in de eerste helft van het onderzoektijdvak sterk hebben verhoogd en zodoende tot het te grote aanbod in de Gemeenschap hebben bijgedragen. Het onderzoek toonde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet bijzonder sterk vertegenwoordigd is in de distributiekanalen van de handelaren, terwijl de producenten/exporteurs aanzienlijke hoeveelheden via deze handelaren hebben verkocht. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft derhalve niet bijgedragen tot de voorraadvorming door de handelaren in het onderzoektijdvak.

(202) De conclusie luidt dat het onderzoek heeft aangetoond dat de invoer met dumping in het onderzoektijdvak aanmerkelijk is toegenomen (het marktaandeel van de betrokken producten werd meer dan twee keer zo groot), terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoop, productie en marktaandeel zag teruglopen. Dit betekent dat de toename van de invoer met dumping in aanzienlijke mate tot het te grote aanbod heeft bijgedragen.

c) Invoer van warmband uit andere derde landen

(203) Behalve uit de landen waarop deze antidumpingprocedure van toepassing is, werd uit andere landen warmband naar de Gemeenschap uitgevoerd. In het onderzoektijdvak waren de voornaamste exportlanden Rusland, Slowakije, Roemenië, Hongarije, Zuid-Korea en Indonesië.

(204) Een aantal producenten/exporteurs voerde aan dat zij ten onrechte werden gediscrimineerd ten opzichte van producenten/exporteurs uit sommige van genoemde exportlanden die van het onderzoek waren uitgesloten.

(205) Er werd evenwel geen klacht ten aanzien van de invoer uit die landen ingediend en de Commissie beschikt daarom niet over bewijsmateriaal inzake dumping en schade op grond waarvan een antidumpingprocedure had kunnen worden ingeleid. Aangezien bij het onderzoek evenmin is gebleken dat genoemde derde landen zich aan dumping schuldig maken, is de bewering dat gediscrimineerd wordt niet gegrond.

(206) Hoewel het aandeel van de invoer van het betrokken product uit andere derde landen in de totale invoer van het betrokken product naar de Gemeenschap in het onderzoektijdvak aanzienlijk was, vertoonde deze toch een dalende tendens. Deze invoer liep namelijk terug van 3,1 miljoen ton in 1995 tot 2,6 miljoen ton in het onderzoektijdvak, ofwel met 17 %. Deze invoer vertegenwoordigde in omvang uitgedrukt 83 % van de totale invoer in 1995, doch slechts 55 % in het onderzoektijdvak. Dientengevolge liep het marktaandeel van het betrokken product uit andere derde landen in de Gemeenschap in de onderzochte periode met 22 % terug.

(207) De prijzen van de uit deze derde landen ingevoerde producten volgden de algemene neerwaartse tendens op de markt van de Gemeenschap en daalden met 9 %.

(208) Uit de bovenstaande feiten en overwegingen wordt geconcludeerd dat de invoer uit andere derde landen in de onderzochte periode nog steeds aanzienlijk was. Voorts werd geconstateerd dat terwijl de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het bijzonder verslechterde van 1997 tot en met het onderzoektijdvak, namelijk toen de invoer met dumping bijzonder sterk toenam, de invoer uit andere derde landen slechts zeer weinig was toegenomen.

(209) Het argument van bepaalde producenten/exporteurs dat de invoer van warmband uit andere derde landen de oorzaak is van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade is derhalve niet aanvaardbaar.

d) Andere producenten in de Gemeenschap

(210) De niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende producenten in de Gemeenschap vertegenwoordigden in het onderzoektijdvak 35 % van de totale productie in de Gemeenschap.

(211) Uit de beschikbare informatie bleek dat de economische situatie van de andere producenten van warmband in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak vergelijkbaar was met die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De verkopen van deze producenten namen in het onderzoektijdvak in omvang uitgedrukt met 5 % toe. Deze stijging is lager dan die van het verbruik. Het in omvang uitgedrukte marktaandeel van deze producenten liep derhalve met 4 % terug. Voorts ondervonden deze producenten eveneens de nadelige gevolgen van de neerwaartse druk op de prijzen, hetgeen blijkt uit het feit dat hun verkopen met 6 % in waarde waren gedaald en de verkoopprijzen in overeenstemming waren met die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(212) De invloed van de andere producenten in de Gemeenschap op de verslechterende economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap was derhalve beperkt.

e) Uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(213) Een aantal producenten/exporteurs voerde aan dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap was verslechterd omdat de uitvoer door deze bedrijfstak in de onderzochte periode was verminderd.

(214) Het onderzoek toonde aan dat de uitvoer naar derde landen van 1995 tot en met het onderzoektijdvak met 536000 ton en van 1997 tot en met het onderzoektijdvak met 299000 ton was gedaald. Dit is een vermindering van respectievelijk 4,8 % en 2,9 % van de totale verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap. De Commissie sluit, gezien deze cijfers, niet uit dat deze daling van de uitvoer gevolgen heeft gehad voor de algemene economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Er wordt echter aan herinnerd dat dit onderzoek uitsluitend betrekking had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vrije markt in de Gemeenschap. De schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden werd derhalve aangetoond aan de hand van indicatoren die betrekking hadden op de markt van de Gemeenschap. De exportprijzen en -opbrengsten waren derhalve irrelevant en van het schadeonderzoek uitgesloten.

f) Voorkeur van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor leveranties op de gesloten markt

(215) Een aantal gebruikers van het betrokken product in de Gemeenschap verklaarde dat de bedrijfstak van de Gemeenschap had gepoogd de integratie van zijn activiteiten in de onderzochte periode te intensiveren. Einde 1997 zou de bedrijfstak van de Gemeenschap prioriteit hebben gegeven aan leveranties aan gelieerde bedrijven op de gesloten markt, ten koste van de leveranties aan onafhankelijke partijen op de vrije markt, met het gevolg dat de gebruikers zich buiten de Gemeenschap dienden te bevoorraden. De schade kon derhalve niet door de ontwikkeling van de invoer zijn veroorzaakt.

(216) De Commissie stelde vast dat de verkoop aan zowel gelieerde als niet-gelieerde afnemers in omvang uitgedrukt tussen 1997 en het onderzoektijdvak een neerwaartse tendens te zien gaf. Het feit dat de leveranties op de gesloten markt een soortgelijke tendens vertoonden, wijst erop dat productiecapaciteit beschikbaar was. Deze daling van het verkoopvolume wees erop dat het betrokken product in voldoende hoeveelheden beschikbaar was, hetgeen tot een daling van de verkoop aan niet-gelieerde bedrijven had kunnen leiden.

g) Mondiale situatie van de ijzer- en staalsector

(217) Enkele producenten/exporteurs voerden aan dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vooral in de tweede helft van het onderzoektijdvak, grotendeels het gevolg was van een verslechtering van de wereldwijde situatie in de ijzer- en staalsector.

(218) Uit de beschikbare informatie bleek dat in het onderzoektijdvak de situatie wereldwijd was verslechterd. De verkoopprijzen daalden in de Verenigde Staten, Japan en Zuid-Korea. Niettemin werd vastgesteld dat de verkoopprijzen in deze landen aan het einde van het onderzoektijdvak respectievelijk 15 %, 24 % en 7 % hoger waren dan in de Gemeenschap.

(219) De wereldwijde situatie in de ijzer- en staalindustrie en in het bijzonder de situatie in Zuidoost-Azië kan de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak derhalve niet verklaren.

4. Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(220) Uit de bovenstaande analyse blijkt dat andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen tot de moeilijke situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak kunnen hebben bijgedragen. Het onderzoek heeft evenwel ook aangetoond dat de plotselinge toename van de invoer, de neerwaartse druk op de prijzen en de prijsonderbieding door de producenten/exporteurs aanzienlijke negatieve gevolgen hadden voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De conclusie is derhalve dat de invoer met dumping, op zich genomen, de aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Opmerkingen vooraf

(221) Antidumpingmaatregelen hebben ten doel een einde te maken aan oneerlijke handelspraktijken die schade toebrengen aan de bedrijfstak van de Gemeenschap en op de markt van de Gemeenschap eerlijke mededingingsvoorwaarden te herstellen. Behalve de dumping, de schade en de oorzaak van deze schade heeft de Commissie onderzocht of er dwingende redenen waren die tot de conclusie kunnen leiden dat het niet in het belang van de Gemeenschap is maatregelen te nemen. Te dien einde werden, overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisbeschikking, aan de hand van het beschikbare bewijsmateriaal de gevolgen van eventuele maatregelen voor alle bij deze procedure betrokken partijen en de gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen onderzocht.

2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(222) Ingeval van invoer met dumping die schade veroorzaakt, heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap er belang bij dat eerlijke mededingingsvoorwaarden worden hersteld.

(223) Het onderzoek toonde aan dat de markt voor warmband in de Gemeenschap werd gekenmerkt door de aanwezigheid van producten uit de betrokken landen die werden verkocht tegen prijzen die deze bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden. De daaruit voortvloeiende schade bleef beperkt zolang de ingevoerde hoeveelheden niet zeer groot waren. De grote hoeveelheden met dumping ingevoerde producten die de markt van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak plotseling overspoelden, oefenden echter een neerwaartse druk uit op de prijzen, hetgeen ernstige gevolgen had voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hierdoor is de positie van deze bedrijfstak sterk verzwakt en heeft deze sector er derhalve belang bij dat maatregelen worden genomen.

(224) De bedrijfstak van de Gemeenschap en andere in de Gemeenschap gevestigde producenten hebben in de onderzochte periode belangrijke rationalisatie- en herstructureringsprojecten uitgevoerd die nog steeds aan de gang zijn. Deze projecten zijn belangrijk omdat de ijzer- en staalmarkt een steeds mondialer karakter krijgt. Deze wereldwijde activiteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap toont aan dat deze sector zich kan aanpassen en concurrerend en levensvatbaar is.

(225) Indien antidumpingmaatregelen worden genomen, zou de werkgelegenheid, die in de onderzochte periode is toegenomen, kunnen worden gehandhaafd en mogelijkerwijze verhoogd, afhankelijk van de ontwikkeling van het verbruik. Het onderzoek toonde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopvolume en prijzen sterk heeft zien dalen, vooral aan het einde van het onderzoektijdvak. De voorgestelde antidumpingmaatregelen, waarvan het gewogen gemiddelde voor de medewerkende producenten/exporteurs, ongeveer 8 % bedragen, zullen de bedrijfstak van de Gemeenschap de mogelijkheid geven zich van deze situatie te herstellen door zijn eigen prijzen en/of de verkoopvolume te verhogen.

(226) Gezien de te geringe winstmarges in 1976 en 1997 en de aanmerkelijke schade in het onderzoektijdvak, is het zeer waarschijnlijk dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder zal verslechteren indien geen maatregelen worden genomen om de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping weg te nemen. Deze invoer zou uiteindelijk kunnen leiden tot productieverlagingen of sluitingen van bepaalde productie-inrichtingen en zou zodoende een bedreiging kunnen vormen voor de werkgelegenheid in de Gemeenschap.

3. Belang van de gebruikers en aanverwante activiteiten in de Gemeenschap

(227) Teneinde de gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor de gebruikers te kunnen beoordelen, heeft de Commissie vragenlijsten gezonden aan de haar bekende bedrijven in de Gemeenschap die het betrokken product verwerken. Ter verificatie van de verstrekte informatie werd een onderzoek ter plaatse verricht bij de belangrijkste verwerkende bedrijven. De hiernavolgende conclusies zijn op de antwoorden van deze bedrijven gebaseerd.

(228) De verwerkende bedrijven bleken goed te zijn voor 40 % van de totale invoer van warmband vanuit de bij deze procedure betrokken landen in de Gemeenschap. Zij verschaffen in de Gemeenschap werkgelegenheid aan 4000 personen.

(229) De verwerkende bedrijven voerden aan dat, indien maatregelen worden ingesteld, zij hun leveranciers niet meer vrij zullen kunnen kiezen en volledig afhankelijk zullen worden van de goodwill van de producenten in de Gemeenschap. Zij onderstreepten in het bijzonder dat deze producenten een grote gesloten markt dienden te bevoorraden en op de vrije markt van de Gemeenschap reeds een marktaandeel van 75 % hadden. Zij herinnerden eraan dat de verkoop van deze producenten op de gesloten markt en een groot gedeelte van de verkoop op de vrije markt bestemd waren voor gelieerde bedrijven waarvan de eindproducten rechtstreeks met hun eigen producten concurreerden. De betrokken verwerkende bedrijven wezen er bovendien op dat de bedrijfstak van de Gemeenschap enkel aan onafhankelijke verwerkende bedrijven wilde leveren nadat aan alle behoeften van hun gelieerde ondernemingen was voldaan. Zij beweerden bovendien dat de gelieerde bedrijven het betrokken product beneden de marktprijs aankochten. De verwerkende bedrijven waren dientengevolge van mening dat het nemen van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap een groot en ongerechtvaardigd concurrentievoordeel zou verschaffen op de markten voor verder afgewerkte producten, hetgeen niet in het belang zou zijn van de Gemeenschap.

(230) Tenslotte voerden deze gebruikers aan dat antidumpingmaatregelen vermoedelijk een tekort aan het product zouden doen ontstaan voor de onafhankelijke afnemers, zoals einde 1997 in de Gemeenschap het geval was. Een dergelijke situatie zou onbetwistbaar strijdig zijn met het EGKS-verdrag.

(231) Opgemerkt wordt dat antidumpingmaatregelen er niet op gericht zijn de gebruikers te beletten warmband uit de betrokken landen in te voeren, doch dat dergelijke maatregelen er enkel voor zorgen dat deze producten tegen niet schadeveroorzakende prijzen worden ingevoerd. Ook indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld zullen deze producten steeds in de Gemeenschap beschikbaar zijn en zullen de verwerkende ondernemingen steeds de keuze hebben tussen meerdere leveranciers.

(232) Volgens ramingen van de Commissie zou een gewogen gemiddeld antidumpingrecht van 6 % op warmband uit de betrokken landen de globale kosten voor grondstoffen voor de verwerkende industrie met ten hoogste 1,6 % verhogen. Deze extra kosten zouden de totale productiekosten naar schatting met ongeveer 1,1 % doen stijgen, indien rekening wordt gehouden met het feit dat de grondstoffen uit verschillende bronnen afkomstig zijn en met de gemiddelde waarde die aan de afgewerkte producten wordt toegevoegd.

(233) Deze geraamde stijging van de productiekosten voor de verwerkende ondernemingen, die al dan niet aan de volgende afnemer worden doorberekend, zou de winstgevendheid van de verwerkende industrie niet in het gedrang brengen. Deze kosten moeten bovendien worden gezien in het licht van de positieve ontwikkelingen op de markt voor warmband indien op deze markt eerlijke mededingingsvoorwaarden gelden.

(234) Wat de hoogte van de verkoopprijzen op de vrije markt betreft, wordt eraan herinnerd dat geen verschillen van betekenis werden vastgesteld tussen de prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap gelieerde en niet-gelieerde afnemers aanrekent. Bovendien kan geen rekening worden gehouden met de klacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap het betrokken product niet wilde leveren of de levering van warmband in de onderzochte periode afhankelijk had gesteld van zijn relatie met de afnemer omdat hiervan niet het bewijs is geleverd. Er werd in tegendeel zelfs vastgesteld dat bepaalde met de bedrijfstak van de Gemeenschap gesloten koopcontracten werden geannuleerd.

(235) Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat eventuele negatieve gevolgen van maatregelen tegen invoer met dumping uit de betrokken landen voor de verwerkende industrie niet opwegen tegen de voordelen van die maatregelen voor alle andere partijen op de markt van de Gemeenschap.

4. Gevolgen voor de concurrentie in de Gemeenschap

(236) Enkele belanghebbenden voerden aan dat antidumpingmaatregelen de mededinging op de markt van de Gemeenschap zouden beperken en de vorming van grote staalconglomeraten zouden aanmoedigen. Zij merkten op dat in het verleden grote staalbedrijven zoals British Steel en Sollac in omvang waren toegenomen door fusies met of de overname van andere staalbedrijven. Deze groepen concurreren ook op het gebied van de afgewerkte producten met onafhankelijke verwerkende bedrijven, die meestal tot het midden- en kleinbedrijf behoren. Dergelijke concentraties kunnen er toe leiden dat talrijke onafhankelijke verwerkende bedrijven verdwijnen en in de Gemeenschap arbeidsplaatsen verloren gaan.

(237) Wat de aangevoerde beperking van de concurrentie betreft, wordt opgemerkt dat nog een aantal andere landen, zoals Rusland, Indonesië, Hongarije, Roemenië, Zuid-Korea, Slowakije, Brazilië enz., warmband naar de Gemeenschap uitvoeren. Bovendien zijn er meerdere honderden staalservicebedrijven, opslagbedrijven en distributeurs die het betrokken product in hoofdzaak aan gebruikers in het midden- en kleinbedrijf verkopen. Tenslotte zijn er naast de bedrijfstak van de Gemeenschap andere staalproducenten in de Gemeenschap, zoals in Finland, Frankrijk, Oostenrijk en Griekenland.

(238) Daar de voorgestelde maatregelen uit economisch oogpunt niet dermate ingrijpend zijn dat zij de markt van de Gemeenschap ontoegankelijk zullen maken voor de betrokken landen, is er geen gevaar dat de mededinging in de Gemeenschap wordt beperkt.

5. Tekort op de markt van de Gemeenschap

(239) Enkele producenten/exporteurs uit de betrokken landen en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap voerden aan dat antidumpingmaatregelen een tekort aan het product zouden doen ontstaan, in het bijzonder voor de onafhankelijke verwerkende bedrijven. Dit argument was gebaseerd op het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap alleen niet in staat is aan de vraag op de vrije markt in de Gemeenschap te voldoen, temeer omdat de bezettingsgraad van deze bedrijfstak op dit moment bijzonder hoog is.

(240) Andere belanghebbenden beweerden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap onvoldoende capaciteit heeft om zijn eigen gelieerde ondernemingen op de vrije markt te bevoorraden en dientengevolge niet in staat is de daling van invoer als gevolg van de antidumpingmaatregelen te compenseren.

(241) Wat dit betreft wordt opgemerkt dat, aangezien de EG-producenten niet aan de behoeften van de gehele vrije markt kunnen voldoen, er steeds behoefte zal zijn aan invoer uit derde landen en dat de markt van de Gemeenschap steeds toegankelijk zal zijn voor dergelijke invoer, op voorwaarde dat deze niet strijdig is met de bepalingen van de basisbeschikking.

(242) De bedrijfstak van de Gemeenschap, andere producenten in de Gemeenschap en producenten/exporteurs in andere derde landen zullen hun producten in elk geval op de markt van de Gemeenschap kunnen blijven afzetten. De producenten/exporteurs in de betrokken landen zullen eveneens naar de Gemeenschap kunnen blijven uitvoeren omdat de voorgestelde maatregelen de markt voor hen niet ontoegankelijk zullen maken.

(243) Gezien de bovenstaande feiten en overwegingen wordt de bewering dat antidumpingmaatregelen tot een tekort aan deze producten zullen leiden niet gegrond geacht.

6. Conclusie in verband met het belang van de Gemeenschap

(244) De Commissie is van oordeel dat antidumpingmaatregelen noodzakelijk zijn om verdere invoer met dumping te voorkomen en te vermijden dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder verslechtert. Bovendien zullen antidumpingmaatregelen in dit geval voor alle partijen op de markt van de Gemeenschap eerlijke mededingingsvoorwaarden herstellen. Voorts heeft de Commissie na onderzoek van de belangen van alle bij deze procedure betrokken partijen vastgesteld dat er geen dwingende redenen zijn om geen definitieve antidumpingmaatregelen te nemen. Het instellen van definitieve antidumpingmaatregelen is derhalve niet strijdig met het belang van de Gemeenschap.

H. DEFINITIEVE MAATREGELEN

(245) Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping uit Bulgarije, India, Joegoslavië, Taiwan en Zuid-Afrika en er geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen, dienen definitieve antidumpingmaatregelen te worden vastgesteld.

1. Recht waarbij de schade wordt weggenomen

(246) Bij het vaststellen van de hoogte van het recht is rekening gehouden met de geconstateerde dumpingmarges en met het recht dat noodzakelijk is om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen. De noodzakelijke prijsverhoging werd vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals deze bij de berekening van de onderbieding werd vastgesteld, met de niet-schadeveroorzakende prijs van de diverse soorten warmband die door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap worden verkocht.

(247) Er werd van uitgegaan dat het recht dat noodzakelijk is om de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping weg te nemen, de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat dient te stellen kostendekkend te produceren en een redelijke winst op de verkoop te realiseren. De door de bedrijfstak van de Gemeenschap voorgestelde winstmarge op de omzet van 12,9 % voor belasting werd een passende basis geacht, gezien de noodzaak van investeringen op lange termijn en de opbrengst die de bedrijfstak van de Gemeenschap normaliter mag verwachten indien geen schadeveroorzakende dumping plaatsvindt.

(248) Gezien het bovenstaande en rekening houden met de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak gerealiseerde winstmarge, werd het recht waarbij geen schade meer wordt geleden per type vastgesteld op basis van het verschil tussen de werkelijke netto-verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de werkelijke netto-verkoopprijs van de vergelijkbare ingevoerde types. Het verschil werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de CIF-invoerprijs franco grens Gemeenschap voor inklaring.

2. Hoogte van het definitieve recht

(249) Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat een definitief antidumpingrecht dient te worden ingesteld dat gelijk is aan de vastgestelde dumpingmarge, doch dat, overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisbeschikking, niet hoger mag zijn dan de vastgestelde schademarge.

(250) Wat de gelijktijdige antisubsidieprocedure betreffende de invoer van warmband uit India, Zuid-Afrika en Taiwan betreft, wordt opgemerkt dat het compenserende recht, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Beschikking nr. 1889/98/EGKS van de Commissie(6), eveneens gelijk dient te zijn aan de vastgestelde subsidiemarge tenzij de schademarge lager is.

(251) Overeenkomstig artikel 24, lid 1, van genoemde Beschikking nr. 1889/98/EGKS en artikel 14, lid 1, van de basisbeschikking wordt op geen product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten ingesteld om het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door de invoer met dumping of de invoer van gesubsidieerde producten is ontstaan. Daar op het betrokken product uit de bij deze procedure betrokken landen antidumpingrechten dienen te worden ingesteld, moet worden vastgesteld of, en in welke mate, de subsidie- en de dumpingmarge uit dezelfde situatie voortvloeien.

(252) In onderhavig geval bleken alle onderzochte regelingen in India exportsubsidies te zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a) van genoemde Beschikking nr. 1889/98/EGKS. Als dusdanig kunnen deze subsidies van invloed zijn op de exportprijzen van de producenten/exporteurs in India en tot grotere dumpingmarges leiden. Met andere woorden, de vastgestelde dumpingmarges zijn geheel of gedeeltelijk te wijten aan het bestaan van exportsubsidies. In dit geval wordt het niet passend geacht zowel compenserende rechten als antidumpingrechten in te stellen die even hoog zijn als de vastgestelde subsidie- en dumpingmarges. In het geval van India dienen de antidumpingrechten te worden gecorrigeerd om deze in overeenstemming te brengen met de dumpingmarges die nog overblijven nadat compenserende rechten de gevolgen van de exportsubsidies hebben weggenomen.

(253) In het geval van Taiwan zijn de onderzochte regelingen geen exportsubsidies. De in te stellen rechten mogen zowel met de volledige dumping- als met de volledige subsidiemarges in overeenstemming zijn, zolang zij niet hoger zijn dan de schademarges.

(254) In het geval van Zuid-Afrika bleek de subsidiëring minimaal te zijn en worden in dit stadium ten aanzien van dit land geen compenserende rechten ingesteld. De in te stellen antidumpingrechten komen dan ook volledig met de schademarges overeen, aangezien deze lager waren dan de dumpingmarges.

(255) Rekening houdend met de resultaten van de antisubsidieprocedure dienen de volgende rechten te worden ingesteld, toe te passen op de prijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(256) De in dit besluit vermelde antidumpingrechten voor individuele ondernemingen werden vastgesteld op basis van de bevindingen van dit onderzoek. Zij geven derhalve de situatie in het onderzoektijdvak met betrekking tot de genoemde ondernemingen weer. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat op alle andere ondernemingen van toepassing is) zijn derhalve uitsluitend van toepassing op producten van oorsprong uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen, dat wil zeggen de genoemde juridische entiteiten zijn vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op producten die geproduceerd zijn door ondernemingen die niet met naam en adres in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de met naam en adres genoemde ondernemingen. Op deze producten zijn de rechten van toepassing die voor "alle andere ondernemingen" gelden.

(257) Alle verzoeken om toepassing van deze voor individuele ondernemingen geldende compenserende rechten (bijvoorbeeld ingevolge een wijziging van de naam van de entiteit of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopentiteiten) dienen ten spoedigste aan de Commissie(7) te worden gericht, vergezeld van alle relevante informatie, in het bijzonder wat betreft eventuele wijzigingen in de activiteiten van de onderneming met betrekking tot de productie en de binnenlandse verkoop en de verkoop voor uitvoer in verband met bijvoorbeeld deze naamsverandering of deze wijziging van de productie- en verkoopentiteiten. De Commissie zal in voorkomend geval, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening dienovereenkomstig wijzigen door de lijst van ondernemingen die voor individuele rechten in aanmerking komen aan te passen.

3. Verbintenissen

(258) Producenten/exporteurs in Bulgarije, India en Zuid-Afrika hebben overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisbeschikking prijsverbintenissen aangeboden.

(259) Een Joegoslavische producent/exporteur was bereid een prijsverbintenis aan te bieden. Daar er echter een aantal problemen waren in verband met het productcodenummer en het feit dat hij het meeste warmband via gelieerde bedrijven naar de Europese Unie uitvoert, werd geoordeeld dat het de Commissie niet goed mogelijk zou zijn op deze verbintenis toezicht uit te oefenen. Het aanbod van de exporteur werd derhalve van de hand gewezen en deze werd van dit besluit, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de basisbeschikking, in kennis gesteld.

(260) De Commissie is van oordeel dat door producenten/exporteurs in Bulgarije, India en Zuid-Afrika aangeboden verbintenissen aanvaard kunnen worden. Het aanvaarden van de prijsverbintenissen moet evenwel afhankelijk worden gesteld van de overlegging bij de douanediensten van de lidstaten van een geldige verbintenisfactuur waarin de producent duidelijk is aangegeven en die in de bijlage genoemde gegevens bevat. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, zal het desbetreffende antidumpingrecht moeten worden betaald.

(261) Indien de verbintenissen niet worden nageleefd of worden ingetrokken, kan een antidumpingrecht worden ingesteld ingevolge artikel 8, lid 9, en artikel 10 van de basisbeschikking.

I. BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(262) Gezien de bevindingen ten aanzien van de invoer uit Iran dient de procedure ten aanzien van dit land te worden beëindigd,

BESLUIT:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bepaalde gewalste platte producten, van ijzer of van niet gelegeerd staal met een breedte van 600 mm of meer, niet geplateerd, noch bekleed, opgerold, enkel warmgewalst, ingedeeld onder de GN-codes 72081000, 72082500, 72082600, 72082700, 72083600, 72083710, 72083790, 72083810, 72083890, 72083910, 72083990, van oorsprong uit Bulgarije, India, de Federale Republiek Joegoslavië, Taiwan of Zuid-Afrika.

2. Voor producten vervaardigd door de in onderstaande tabel genoemde ondernemingen gelden de volgende rechten die worden toegepast op de prijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. In afwijking van lid 1 is het definitieve recht niet van toepassing op de producten die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer worden gebracht.

4. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1. De verbintenissen die in het kader van deze antidumpingprocedure zijn aangeboden door

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

worden aanvaard.

2. De overeenkomstig deze verbintenissen ingevoerde producten zijn bij het in het vrije verkeer brengen vrijgesteld van het in artikel 1, lid 2, vastgestelde antidumpingrecht wanneer zij zijn vervaardigd, rechtstreeks uitgevoerd en aan een importeur in de Gemeenschap gefactureerd door een in de tabel van lid 1 vermelde onderneming en zij onder de overeenkomstige aanvullende TARIC-code zijn aangegeven.

De vrijstelling is afhankelijk van de voorwaarde dat aan de douanediensten van de betrokken lidstaat een door de exporteur afgegeven geldige verbintenisfactuur wordt overgelegd die de in de bijlage vermelde gegevens bevat.

Artikel 3

In het verslag van de lidstaten aan de Commissie als bedoeld in artikel 14, lid 6, van Beschikking (EG) nr. 2277/96/EGKS worden voor elke vrijgave voor het vrije verkeer het jaar en de maand van invoer, de GN-code, de TARIC-code en de aanvullende TARIC-codes, het type maatregel, het land van oorsprong, de hoeveelheid, de waarde, het antidumpingrecht, de lidstaat van invoer en, in voorkomend geval, het volgnummer van het productiecertificaat vermeld.

Artikel 4

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde gewalste platte producten, van ijzer of van niet gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, niet geplateerd, noch bekleed, opgerold, enkel warmgewalst, van oorsprong uit Iran wordt beëindigd.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Dit besluit is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2000.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie

(1) PB L 308 van 29.11.1996, blz. 11.

(2) PB L 122 van 12.5.1999, blz. 35.

(3) PB C 4 van 7.1.1999, blz. 3.

(4) Zie rectificatie in PB C 27 van 2.2.1999, blz. 30.

(5) Zaak Nr C-315-90 van 27.11.1991.

(6) PB L 245 van 4.9.1998, blz. 3.

(7) Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat C, DM 24-8/38, Wetstraat 200, B-1049 Brussel.

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld in de artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur

1. De "product reporting code" of PRC, zoals vermeld in de door de producent/exporteurs aangeboden verbintenis, inclusief type en GN-code.

2. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

- factuurnummer

- factuurdatum

- de "Company Product Code (CPC)",

- de aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Gemeenschap (zoals in de beschikking vermeld),

- de hoeveelheid (in kilo),

- de toe te passen minimumprijs.

3. De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

- de prijs per kilo,

- de betalingsvoorwaarden,

- de leveringsvoorwaarden,

- de totale kortingen.

4. De naam van de importeur die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

5. De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

"Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door ... (naam van de onderneming) en door de Europese Commissie bij Beschikking nr. 283/2000/EGKS aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.".