23.12.2000   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/2


VERORDENING (EG) Nr. 2826/2000 VAN DE RAAD

van 19 december 2000

betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Gezien het advies van het Comité van de regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van de huidige voorschriften per sector kan de Gemeenschap voor een aantal landbouwproducten afzetbevorderingsacties op de binnenmarkt ondernemen.

(2)

Rekening houdend met de te verwachten marktontwikkeling en de opgedane ervaring, en om de consument alle nodige informatie te verschaffen, verdient het aanbeveling op de interne markt een alomvattend en coherent voorlichtings- en afzetbevorderingsbeleid voor landbouwproducten en de productiewijze en daarnaast ook voor levensmiddelen te voeren, zoals dit reeds het geval is ten aanzien van derde landen, zonder daarbij evenwel aan te zetten tot het verbruik van een product op grond van de bijzondere oorsprong ervan.

(3)

Een dergelijk beleid kan een nuttige aanvulling en versterking van de door de lidstaten gevoerde acties betekenen, met name door bij de consumenten in de Gemeenschap het imago van deze producten, vooral uit het oogpunt van kwaliteit, voedingsaspecten en veiligheid van de levensmiddelen en productiewijzen, te verbeteren.

(4)

Er moeten criteria voor de selectie van de betrokken producten en sectoren, alsmede de in de campagne van de Gemeenschap te behandelen thema's worden vastgesteld.

(5)

Met het oog op de samenhang en de doeltreffendheid van de programma's moeten richtsnoeren worden opgesteld waarin voor ieder van de betrokken producten of sectoren algemene richtsnoeren voor de belangrijkste punten van die programma's worden aangegeven.

(6)

Aangezien de uit te voeren opdrachten van technische aard zijn, moet worden bepaald dat de Commissie een beroep kan doen op een Comité van communicatiedeskundigen of op contractanten voor het verlenen van technische bijstand.

(7)

Er moeten criteria voor de financiering van de maatregelen worden vastgesteld. In de regel is het wenselijk de financiering van de maatregelen slechts gedeeltelijk ten laste van de Gemeenschap te laten komen om zo de organisaties die voorstellen indienen en de betrokken lidstaten medeverantwoordelijk te maken. In uitzonderlijke gevallen kan het echter dienstig zijn geen financiële bijdrage van de betrokken lidstaat te verlangen. Met betrekking tot de informatie over regelingen van de Gemeenschap inzake de oorsprong van producten, de biologische landbouw, het bijbehorende logo en de etikettering, alsmede over de grafische symbolen die de landbouwwetgeving met name voor ultraperifere gebieden voorschrijft, kan een gezamenlijke financiering door de Gemeenschap en lidstaten verantwoord zijn, omdat een doelmatige voorlichting over deze tamelijk recente regelingen noodzakelijk is.

(8)

Voor een optimale kosten-batenverhouding bij de gekozen acties moet worden bepaald dat de Commissie de uitvoering van deze acties door middel van geëigende procedures uitbesteedt aan instanties die over de benodigde hulpmiddelen en deskundigheid beschikken.

(9)

Om na te gaan of de programma's goed worden uitgevoerd en welk effect de acties sorteren, moet worden voorzien in een doeltreffend toezicht door de lidstaten en in de evaluatie van de resultaten door een onafhankelijke instantie.

(10)

De maatregelen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(11)

De uitgaven in verband met de financiering van de acties en technische bijstand van de Gemeenschap zijn interventiemaatregelen in de zin van artikel 1, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (5).

(12)

De bepalingen inzake afzetbevordering in de regelingen voor de verschillende sectoren worden op uiteenlopende wijze ten uitvoer gelegd en zijn meermaals gewijzigd, hetgeen de toepassing ervan bemoeilijkt. Zij moeten derhalve op elkaar worden afgestemd en vereenvoudigd worden door ze in één enkele tekst samen te brengen. Tegelijk moeten de nu voor de verschillende sectoren geldende bepalingen en verordeningen inzake afzetbevordering worden ingetrokken.

(13)

De nodige maatregelen moeten worden vastgesteld om de overgang van deze sectorgebonden bepalingen en verordeningen naar de in deze verordening vastgestelde nieuwe regeling te vergemakkelijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Gemeenschap kan de op haar grondgebied gevoerde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten, de productiewijze ervan en levensmiddelen geheel of gedeeltelijk financieren.

2.   De in lid 1 bedoelde acties mogen niet op handelsmerken afgestemd worden en mogen de oorsprong van een product niet als argument gebruiken om aan te zetten tot het verbruik ervan. Toch mag in het kader van de in artikel 2 genoemde acties de oorsprong van een product worden vermeld wanneer het een op grond van Gemeenschapsvoorschriften gebruikte benaming betreft.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde acties betreffen:

a)

acties op het gebied van public relations, afzetbevordering en reclame, in het bijzonder om de aandacht te vestigen op de intrinsieke eigenschappen en de voordelen van producten van de Gemeenschap uit het oogpunt van met name kwaliteit, hygiëne, voedselveiligheid, bijzondere productiemethoden, voedings- en gezondheidsaspecten, etikettering, dierenwelzijn en milieuzorg;

b)

deelneming aan evenementen, beurzen en tentoonstellingen van nationale of Europese betekenis, met name gepaard gaande met de inrichting van stands om de waardering voor producten uit de Gemeenschap te vergroten;

c)

voorlichtingsacties die met name betrekking hebben op de communautaire regelingen inzake beschermde oorsprongsbenamingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGA), gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), biologisch geteelde producten en de etikettering, alsmede op de grafische symbolen die de landbouwwetgeving met name voor ultraperifere gebieden voorschrijft;

d)

voorlichtingsacties betreffende de communautaire regelingen inzake in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (VQPRD) en inzake wijnen met geografische aanduiding en gedistilleerde dranken met geografische aanduiding of voorbehouden traditionele vermelding;

e)

studies om de resultaten van de afzetbevorderings- en voorlichtingsacties te evalueren.

Artikel 3

De voor de in artikel 1 bedoelde acties in aanmerking komende sectoren of producten worden aan de hand van de volgende criteria geselecteerd:

a)

wenselijkheid om de kwaliteit, typische eigenschappen, bijzondere productiemethoden, hygiëne, voedings- en gezondheidsaspecten, milieuzorg en het welzijn van dieren bij de betrokken producten te belichten via op bepaalde thema's of doelgroepen gerichte campagnes;

b)

toepassing van een etiketteringsregeling ter informatie van de verbruiker en van systemen om de producten te traceren en te controleren;

c)

noodzakelijkheid om in een bepaalde sector het hoofd te bieden aan specifieke of conjunctuurgebonden problemen;

d)

wenselijkheid om de betekenis van de communautaire regelingen voor BOB/BGA, GTS en biologisch geteelde producten toe te lichten;

e)

wenselijkheid om de betekenis van de communautaire regeling voor VQPRD, wijnen met geografische aanduiding en gedistilleerde dranken met geografische aanduiding of voorbehouden traditionele benaming toe te lichten.

Artikel 4

1.   Om de twee jaar stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 13 de lijst van de in artikel 3 bedoelde thema's en producten vast. Zo nodig kunnen echter volgens dezelfde procedure tussentijdse wijzigingen in deze lijst worden aangebracht.

2.   Alvorens de in lid 1 bedoelde lijst op te stellen, kan de Commissie de Permanente Groep afzetbevordering landbouwproducten van het Raadgevend Comité voor de kwaliteit en de gezondheid van de landbouwproductie raadplegen.

Artikel 5

1.   Voor elk van de in aanmerking genomen sectoren of producten bepaalt de Commissie volgens de procedure van artikel 13, lid 2, een strategie die de richtsnoeren omvat waaraan de voorstellen voor afzetbevorderings- en voorlichtingsprogramma's moeten voldoen.

2.   In het kader van de uitwerking van de in lid 1 bedoelde strategie kan de Commissie de Permanente Groep afzetbevordering landbouwproducten en het Raadgevend Comité voor de kwaliteit en de gezondheid van de landbouwproductie raadplegen.

3.   De richtsnoeren bevatten met name algemene gegevens over:

a)

de te bereiken doelstellingen en doelgroepen;

b)

een of meer thema's waarop de geselecteerde maatregelen betrekking moeten hebben;

c)

de aard van de maatregelen;

d)

de looptijd van de programma's;

e)

de indicatieve verdeling, over de te bewerken markten en naar gelang van de aard van de maatregel, van het bedrag dat als financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitvoering van de programma's beschikbaar is.

Artikel 6

1.   Met het oog op de uitvoering van de in artikel 2, onder a), b) en d) genoemde acties en overeenkomstig de in artikel 5 bedoelde richtsnoeren stellen de voor de betrokken sectoren representatieve beroepsorganisaties in samenwerking met een via een inschrijvingsprocedure met passende middelen gekozen uitvoeringsorgaan afzetbevorderings- en voorlichtingsprogramma's met een looptijd van ten hoogste 36 maanden op. De programma's kunnen een of meer belanghebbende lidstaten bestrijken die een geheel van voorwaarden vaststellen met criteria voor de evaluatie van de programma's. Zij kunnen uitgaan van Europese organisaties of van organisaties die in een of meerdere lidstaten werkzaam zijn. De laatstbedoelde programma's genieten de voorkeur.

2.   De betrokken lidstaten gaan na of de programma's geschikt zijn en of de programma's en de voorgestelde uitvoeringsorganen voldoen aan het bepaalde in deze verordening, alsmede aan de voor die programma's geldende richtsnoeren en voorwaarden. Zij controleren ook de prijs/kwaliteitverhouding van de betrokken programma's. Na deze controles stellen de betrokken lidstaten binnen de grenzen van de beschikbare middelen de voorlopige lijst van in aanmerking genomen programma's en organisaties op en verbinden zij zich ertoe deze programma's mee te financieren.

3.   De lidstaten delen de Commissie de voorlopige lijst van in aanmerking genomen programma's en organisaties mee en zenden haar een kopie van deze programma's.

Wanneer de Commissie constateert dat een haar voorgelegd programma niet aan de Gemeenschapsvoorschriften of -richtsnoeren beantwoordt, stelt ze binnen een nader te bepalen termijn de lidstaten ervan in kennis dat het betrokken programma of een deel ervan niet voor financiering in aanmerking komt. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het programma geacht voor financiering in aanmerking te komen.

De lidstaten houden rekening met de eventuele opmerkingen die de Commissie binnen die termijn maakt. Na afloop van de termijn stellen de lidstaten de definitieve lijst van in aanmerking genomen programma's op en zenden deze onverwijld aan de Commissie.

De Commissie stelt het in artikel 13 bedoelde Comité van beheer zo spoedig mogelijk in kennis van de geselecteerde programma's en de bijbehorende begrotingen.

Artikel 7

1.   Voor de uitvoering van de in artikel 2, onder c), genoemde acties stelt iedere betrokken lidstaat aan de hand van de richtsnoeren van de Commissie een geheel van voorwaarden vast en kiest hij via een openbare inschrijvingsprocedure het orgaan uit dat belast wordt met de uitvoering van het door de lidstaat mee te financieren programma.

2.   De lidstaat deelt de Commissie de in aanmerking genomen programma's mee, tezamen met een met redenen omkleed advies over de merites van het programma, over de vraag of het programma en het voorgestelde orgaan in overeenstemming zijn met het bepaalde in deze verordening en de desbetreffende richtsnoeren, en over de beoordeling van de prijs/kwaliteitverhouding.

3.   Voor het onderzoek van de programma's door de Commissie en voor de definitieve goedkeuring ervan door de lidstaten geldt het bepaalde in artikel 6, lid 3, tweede, derde en vierde alinea.

Artikel 8

1.   Voor de opstelling van de in artikel 5 bedoelde richtsnoeren kan de Commissie zich laten bijstaan door een onafhankelijk comité van communicatiedeskundigen of door contractanten voor het verlenen van technische bijstand.

2.   De Commissie selecteert via een openbare inschrijving of een inschrijving met voorafgaande selectie:

a)

de in lid 1 bedoelde eventuele contractanten voor technischebijstandverlening;

b)

de organen die belast zijn met de beoordeling van de resultaten van overeenkomstig de artikelen 6 en 7 uitgevoerde acties.

Artikel 9

1.   De Gemeenschap financiert:

a)

volledig de in artikel 2, onder e), genoemde acties;

b)

gedeeltelijk de overige in artikel 2 genoemde afzetbevorderings- en voorlichtingsacties.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1, onder b), bedoelde acties kan niet meer bedragen dan 50 % van de werkelijke kosten van deze acties.

Onverminderd het bepaalde in lid 4, financieren de betrokken lidstaten 20 % van de werkelijke kosten van de in lid 2 bedoelde acties, terwijl het resterende gedeelte van de benodigde financiële middelen voor rekening komt van de organisaties waarvan de voorstellen afkomstig zijn. Het door de lidstaten en/of de beroeps- of bedrijfskolomorganisaties te financieren gedeelte mag uit parafiscale heffingen afkomstig zijn.

3.   In naar behoren gemotiveerde gevallen en op voorwaarde dat het betrokken programma duidelijk van belang is voor de Gemeenschap, kan volgens de procedure van artikel 13, lid 2, worden besloten dat de organisatie waarvan de voorstellen afkomstig zijn, het niet door de Gemeenschap gefinancierde gedeelte geheel voor haar rekening neemt.

4.   Wat de in artikel 7 bedoelde acties betreft, nemen de betrokken lidstaten het niet door de Gemeenschap gefinancierde gedeelte voor hun rekening.

De middelen voor het door de lidstaten te financieren gedeelte mogen uit parafiscale heffingen afkomstig zijn.

Artikel 10

1.   De organen die belast zijn met de uitvoering van de in artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, bedoelde acties moeten beschikken over expertise op het gebied van de betrokken producten en markten, alsmede over de nodige middelen voor de meest efficiënte uitvoering van de acties, rekening houdend met de Europese dimensie van deze programma's.

2.   De betrokken lidstaten zijn verantwoordelijk voor de controle op en de betalingen voor andere acties dan die welke bedoeld zijn in artikel 9, lid 1, onder a).

Artikel 11

De uitgaven in verband met de financiering door de Gemeenschap van de in artikel 1 bedoelde acties worden beschouwd als interventies in de zin van artikel 1, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 1258/1999.

Artikel 12

De uitvoeringsbepalingen van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13, lid 2.

Artikel 13

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 37 van Verordening nr. 136/66/EEG (6) ingestelde Comité van beheer voor oliën en vetten en door de comités van beheer die zijn ingesteld bij het overeenkomstige artikel van de overige verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor landbouwproducten (hierna „comités” te noemen). De comités van beheer treden gezamenlijk op.

2.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, gelden de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

3.   De comités stellen hun reglement van orde vast.

Artikel 14

Om de twee jaar, en de eerste maal vóór 31 december 2003, dient de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement een verslag in over de toepassing van deze verordening, met name over de geselecteerde programma's en de stand van de besteding van de kredieten, eventueel vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 15

1.   De volgende bepalingen worden ingetrokken:

a)

artikel 11 van Verordening nr. 136/66/EEG van 22 september 1966 van de Raad houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (7);

b)

artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1308/70 van de Raad van 29 juni 1970 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vlas en hennep (8);

c)

artikel 20, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad van 16 december 1991 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen (9);

d)

de artikelen 1 en 2 van Verordening (EEG) nr. 1332/92 van de Raad van 18 mei 1992 tot instelling van specifieke maatregelen voor de sector tafelolijven (10);

e)

artikel 31, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 1600/92 van de Raad van 15 juni 1992 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Azoren en Madeira (11);

f)

artikel 26, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 1601/92 van de Raad van 15 juni 1992 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Canarische Eilanden (12);

g)

artikel 1, tweede alinea, tweede streepje, en artikel 2, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 399/94 van de Raad van 21 februari 1994 betreffende specifieke maatregelen voor krenten en rozijnen (13);

h)

artikel 54 van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (14);

i)

artikel 35, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (15).

2.   In Verordening (EG) nr. 399/94 worden in artikel 1, eerste alinea, de woorden „en de bevordering van de afzet”, alsmede de punten d) en e), en in artikel 2, lid 2, de woorden „d) en e)” geschrapt.

3.   De Verordeningen (EEG) nr. 1195/90 van de Raad van 7 mei 1990 houdende maatregelen om de consumptie en het gebruik van appelen te doen toenemen (16), (EEG) nr. 1201/90 van de Raad van 7 mei 1990 betreffende maatregelen ter stimulering van het citrusverbruik (17), (EEG) nr. 2067/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende acties ter bevordering van de verkoop en de afzet van kwaliteitsrundvlees (18), (EEG) nr. 2073/92 van de Raad van 30 juni 1992 inzake maatregelen om de consumptie van melk en zuivelproducten in de Gemeenschap te stimuleren en de markten voor melk en zuivelproducten te verruimen (19), (EG) nr. 2275/96 van de Raad van 22 november 1996 tot instelling van specifieke maatregelen voor de sector levende planten en producten van de bloementeelt (20) en (EG) nr. 2071/98 van de Raad van 28 september 1998 betreffende voorlichtingsacties inzake de etikettering van rundvlees (21) worden ingetrokken.

4.   Afzetbevorderings- en voorlichtingsprogramma's waarover vóór de inwerkingtreding van deze verordening een besluit is genomen, blijven van toepassing in de in de vorige leden genoemde voorschriften, bewoordingen en verordeningen.

Artikel 16

De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 13, lid 2, de maatregelen vast die nodig zijn om de overgang van de in artikel 15 bedoelde bepalingen naar die van deze verordening te vergemakkelijken.

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2001.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

J. GLAVANY


(1)  PB C 365 van 19.12.2000, blz. 270.

(2)  Advies uitgebracht op 15 december 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3)  Advies uitgebracht op 15 december 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(5)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(6)  PB L 172 van 30.9.1966, blz. 3025. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2702/1999 (PB L 327 van 14.12.1999, blz. 7).

(7)  PB L 172 van 30.9.1966, blz. 3025. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2702/1999 (PB L 327 van 14.12.1999, blz. 7).

(8)  PB L 146 van 4.7.1970, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 2702/1999 (PB L 327 van 14.12.1999, blz. 7).

(9)  PB L 356 van 24.12.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 2598/95 (PB L 267 van 9.11.1995, blz. 1).

(10)  PB L 145 van 27.5.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 1267/95 (PB L 123 van 3.6.1995, blz. 4).

(11)  PB L 173 van 27.6.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 2348/96 (PB L 320 van 11.12.1996, blz. 1).

(12)  PB L 173 van 27.6.1992, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 2348/96 (PB L 320 van 11.12.1996, blz. 1).

(13)  PB L 54 van 25.2.1994, blz. 3.

(14)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 1257/1999 (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).

(15)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 1622/2000 (PB L 194 van 31.7.2000, blz. 1).

(16)  PB L 119 van 11.5.1990, blz. 53.

(17)  PB L 119 van 11.5.1990, blz. 65.

(18)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 57.

(19)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 67.

(20)  PB L 308 van 29.11.1996, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 2702/1999.

(21)  PB L 265 van 30.9.1998, blz. 2.