32000R1520

Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

Publicatieblad Nr. L 177 van 15/07/2000 blz. 0001 - 0048


Verordening (EG) Nr. 1520/2000 van de Commissie

van 13 juli 2000

tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen(1), inzonderheid op artikel 8, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1222/94(2) van de Commissie van 30 mei 1994, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 701/2000(3), worden er voor bepaalde landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen, gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de regeling aangaande de toekenning van uitvoerrestituties en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag. Aangezien deze verordening al vijftien keer is gewijzigd, is het met het oog op de duidelijkheid passend om ter gelegenheid van nieuwe wijzigingen die moeten worden aangebracht, over te gaan tot een herziening van genoemde Verordening (EG) nr. 1222/94.

(2) In de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren melk en zuivelproducten, eieren, rijst, suiker en granen wordt bepaald dat, voor zover dit nodig is om de uitvoer van de betrokken landbouwproducten in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen mogelijk te maken op basis van de noteringen of de prijzen van eerstgenoemde producten op de wereldmarkt, het verschil tussen deze prijzen en de prijzen van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(3) Bij Verordening (EG) nr. 800/1999(4) van de Commissie zijn voor bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, de algemene regels voor de toekenning van de uitvoerrestituties en de criteria ter bepaling van de bedragen daarvan vastgesteld. Het is evenwel passend om bepaalde preciseringen aan te brengen inzake de toepassing van deze regeling in de sector van de goederen die niet onder bijlage I vallen.

(4) Krachtens artikel 11 van de overeenkomst inzake de landbouw die is gehecht aan de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, mogen de restituties die worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, niet hoger zijn dan de restituties die voor deze producten zouden moeten worden betaald wanneer zij als zodanig worden uitgevoerd. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de restititutievoeten en bij de regels voor de gelijkstelling.

(5) Aardappelzetmeel is gelijkgesteld met maïszetmeel. Het is evenwel dienstig om voor aardappelzetmeel een specifieke restitutievoet te kunnen vaststellen in marktsituaties waar de prijs voor dat zetmeel aanzienlijk lager is dan de prijs van maïszetmeel.

(6) De betrokken goederen kunnen worden verkregen, hetzij rechtstreeks uit basisproducten, hetzij uit producten verkregen door de verwerking daarvan, hetzij uit producten die met één van deze categorieën zijn gelijkgesteld. Voor al deze gevallen is het dienstig toepasselijke regels vast te stellen ter bepaling van het bedrag van de uitvoerrestitutie.

(7) Talrijke goederen die door een bepaalde onderneming in welomschreven technische omstandigheden worden geproduceerd en die constante kenmerken en een constante hoedanigheid bezitten, worden regelmatig uitgevoerd. Teneinde het verzwaren van de uitvoerformaliteiten te vermijden, is het nodig voor de betrokken goederen de instelling van een vereenvoudigde procedure te bevorderen, die berust op de mededeling door de fabrikant aan de bevoegde instanties van de gegevens betreffende de fabricagevoorwaarden van genoemde goederen die deze instanties nodig achten.

(8) De samenstelling uit landbouwproducten van de meeste uitgevoerde goederen varieert in grote mate. Het bedrag van de restitutie moet derhalve worden bepaald naar gelang van de hoeveelheid producten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen daadwerkelijk is gebruikt. Wat bepaalde goederen van eenvoudige en betrekkelijk constante samenstelling betreft, dient dit bedrag echter met het oog op een vereenvoudiging van de administratie te worden bepaald op basis van een forfaitair vastgestelde hoeveelheid landbouwproducten. In geval van registratie van deze hoeveelheid is het dienstig te voorzien in een jaarlijkse bevestiging van deze registratie teneinde de risico's te verminderen die resulteren uit niet-mededeling van een wijziging van de hoeveelheid producten die bij de fabricage van de desbetreffende goederen is gebruikt.

(9) Bij gebreke van het bewijs dat voor de uit te voeren goederen geen restitutie bij de productie is betaald op grond van Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie van 30 juni 1993 tot vaststelling van de toepassingsbepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1766/92 en (EEG) nr. 1418/76 van de Raad wat de regelingen inzake de productierestituties in de sector granen respectievelijk rijst betreft(5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 87/1999(6), of Verordening (EEG) nr. 1010/86 van de Raad van 25 maart 1986 houdende vaststelling van de algemene voorschriften inzake de restitutie bij de productie voor bepaalde in de chemische industrie gebruikte producten van de sector suiker(7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2074/98(8) van de Commissie, moet worden vastgesteld dat op de uitvoerrestitutie het bedrag van de betrokken productierestitutie in mindering wordt gebracht die geldt op de dag van aanvaarding van de uitvoeraangifte. Dit stelsel is het enige dat het mogelijk maakt iedere vorm van fraude te voorkomen.

(10) Bij Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties van landbouwproducten(9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2026/83(10), en bij Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten(11) is een stelsel vastgesteld voor vooruitbetaling van de uitvoerrestituties, waarmee rekening moet worden gehouden bij de aanpassing van de uitvoerrestituties.

(11) Er dienen maatregelen te worden vastgesteld teneinde de strikte naleving van de toezeggingen van de Gemeenschap te waarborgen. Daarnaast dienen deze maatregelen voor de ondernemingen echter niet strikter te zijn dan nodig is.

(12) In de in toepassing van artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten wordt de hoogte van de restitutie die per begrotingsjaar kan worden verstrekt, beperkt. Overigens moet de uitvoer van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, kunnen plaatsvinden onder voorwaarden die vooraf bekend zijn. Met name dient de garantie te kunnen worden verkregen dat voor deze uitvoer een restitutie kan worden verkregen die in overeenstemming is met de uit de overeenkomsten voortvloeiende toezeggingen van de Gemeenschap of, indien dit niet het geval kan zijn, dat dit tijdig op voorhand wordt meegedeeld. Daarnaast is via de afgifte van certificaten een follow-up van de restitutieaanvragen mogelijk en kan aan de houders de waarborg worden gegeven dat zij restitutie kunnen ontvangen tot het bedrag waarvoor een certificaat is afgegeven, voorzover zij voldoen aan de overige voorwaarden waarin de communautaire regeling met betrekking tot restituties voorziet.

(13) Deze overeenkomsten hebben betrekking op alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen. Onder deze producten vallen ook bepaalde granen die worden geëxporteerd in de vorm van alcoholhoudende dranken als bedoeld in artikel 13, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 1766/92(12). Voor deze granen zijn bepaalde uitvoeringsbepalingen vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2825/93(13), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3098/94(14). Het is passend de toekenning van restituties voor alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, te onderwerpen aan gemeenschappelijke regels.

(14) Het aantal certificaataanvragen ligt waarschijnlijk ver boven het aantal dat kan worden toegekend. Het jaar moet daarom worden verdeeld in periodes, zodat zowel aan betrokkenen die tegen het einde van het begrotingsjaar als aan betrokkenen die in het begin van het begrotingsjaar exporteren, de mogelijkheid kan worden gegeven om certificaten te verkrijgen. In voorkomend geval moet tevens worden voorzien in de vaststelling van een coëfficiënt ter verlaging van het totaal van de aangevraagde bedragen.

(15) In de mate dat Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten(15), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1932/1999(16), van toepassing is op certificaten, is het dienstig de voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid van een certificaat nader te omschrijven.

(16) Voor bepaalde types uitvoer gelden wat restituties betreft geen beperkingen uit hoofde van de internationale verbintenissen van de Unie. Dergelijke uitvoer moet worden uitgesloten van de verplichting tot het overleggen van een restitutiecertificaat.

(17) De meeste exporteurs ontvangen per jaar voor minder dan 50000 euro aan restituties. Al deze exporten vertegenwoordigen slechts een klein deel van de restitutiebedragen die worden toegekend voor de in de vorm van goederen uitgevoerde landbouwproducten. Deze uitvoer moet kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot het overleggen van een certificaat.

(18) Bepaalde exporteurs nemen deel aan door derde invoerende landen gehouden openbare inschrijvingen. Wanneer zij de opdracht niet ontvangen, moeten deze exporteurs ongestraft het door het certificaat gedekte bedrag kunnen verminderen met het bedrag dat zij bij indiening van hun offerte hadden opgegeven.

(19) De restitutiecertificaten dienen in de eerste plaats om de naleving van de verplichtingen van de Unie ten aanzien van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te waarborgen, en zij maken het tegelijkertijd mogelijk om vooraf de restitutie te bepalen die kan worden toegekend voor de landbouwproducten die zijn gebruikt bij de vervaardiging van naar derde landen uitgevoerde goederen. Dit doel verschilt in bepaalde opzichten van het doel van de uitvoercertificaten die worden afgegeven voor hoeveelheden basisproducten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd en die onderworpen zijn aan verplichtingen in het kader van de WTO en qua hoeveelheid eveneens beperkt zijn. Derhalve moet worden gepreciseerd welke algemene bepalingen die van toepassing zijn op certificaten in de landbouwsector, welke momenteel zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1291/2000(17) houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1127/1999(18), op restitutiecertificaten moeten worden toegepast.

(20) Het beheer van de restitutiebedragen die in de loop van een begrotingsjaar kunnen worden toegekend voor de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen, kan ertoe leiden dat er op basis van de verwachte ontwikkeling van de marktsituatie in de Gemeenschap en in de wereld verschillende restitutievoeten voor de uitvoer moeten worden vastgesteld met of zonder vaststelling vooraf van de restitutievoet.

(21) Er is reden om een controlesysteem in te voeren dat gebaseerd is op het beginsel dat de exporteur bij iedere uitvoer bij de bevoegde instanties aangifte doet van de hoeveelheid producten die bij de vervaardiging van de uit te voeren goederen is verwerkt. Het is aan de bevoegde autoriteiten alle door hen nodig geachte maatregelen te nemen om de juistheid van deze opgaven te verifiëren.

(22) Met de instemming van de bevoegde instanties van de lidstaat waar de productie plaatsheeft, moet worden toegestaan dat een vereenvoudigde aangifte van de gebruikte producten wordt ingediend in de vorm van de gecumuleerde hoeveelheden van die producten, op voorwaarde dat de betrokken fabrikanten de gedetailleerde informatie over de gebruikte producten ter beschikking van de genoemde instanties houden.

(23) De exporteur van de goederen kan, met name wanneer hij niet de fabrikant ervan is, niet altijd met juistheid weten hoeveel landbouwproducten waarvoor hij restitutie kan vragen, voor de vervaardiging ervan zijn gebruikt. Deze exporteur is hierdoor niet altijd in staat de hoeveelheden aan te geven. Als subsidiaire oplossing moet daarom een regeling voor de berekening van de restitutie worden ingevoerd, waarvoor de belanghebbende kan vragen in aanmerking te komen, die slechts geldt voor bepaalde goederen, uitgaat van een chemische analyse van deze goederen en gebruikmaakt van een voor dit doel opgestelde omrekeningstabel. Wanneer gebruik wordt gemaakt van dit berekeningssysteem voor bepaalde goederen, als bedoeld in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie, is de oorsprong van het gebruikte zetmeel onbekend. Voor dit zetmeel kan restitutie bij de productie zijn toegekend. Voor bedoelde goederen kan derhalve geen uitvoerrestitutie voor zetmeel worden toegekend.

(24) Het kan voorkomen dat de bevoegde instanties die belast zijn met de controle op de uitvoeraangifte niet over voldoende bewijsstukken beschikken om de aangifte van de gebruikte goederen te accepteren, zelfs als de aanvraag gebaseerd is op een chemische analyse. Deze situaties dreigen zich vooral voor te doen wanneer de uit te voeren goederen vervaardigd zijn in een andere lidstaat dan die waaruit de uitvoer plaatsvindt. Het is derhalve van belang dat de bevoegde instanties van de lidstaat waaruit de uitvoer van de goederen plaatsvindt, zo nodig rechtstreeks van de bevoegde instanties van de andere lidstaten alle bij deze instanties beschikbare gegevens over de vervaardiging van bedoelde goederen kunnen verkrijgen.

(25) Krachtens Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen(19) is de levering van boter en room tegen verlaagde prijs toegestaan aan bedrijven die bepaalde goederen vervaardigen. Daarmee moet rekening worden gehouden bij goederen waarvoor een aan de hand van een analyse bepaalde restitutie wordt verleend.

(26) Het is wenselijk te zorgen voor een gelijke toepassing in de Unie van de bepalingen met betrekking tot het verlenen van restituties in de sector van de goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen. Te dien einde is het passend dat elke lidstaat de andere lidstaten door tussenkomst van de Commissie informeert over de controlemiddelen waarvan hij op zijn grondgebied gebruik maakt voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen.

(27) Bij Verordening (EG) nr. 1255/1999(20) van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, worden in artikel 31, leden 10, 11 en 12, de algemene voorwaarden vastgesteld die voor het toekennen van een restitutie moeten zijn vervuld met betrekking tot bepaalde ingevoerde zuivelproducten die in de vorm van bepaalde niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen weer worden uitgevoerd.

(28) Er moet rekening worden gehouden met de stijgende invoer uit derde landen van bepaalde zuivelproducten onder met die landen gesloten speciale regelingen voor verlaagde invoerheffingen, hetgeen de mogelijkheid opent van toekenning van restituties welke hoger zijn dan die verlaagde heffingen.

(29) Producten van herkomst uit derde landen die zijn verwerkt in goederen die worden uitgevoerd na eerst in de Gemeenschap in het vrije verkeer te zijn geweest, moeten van deze restituties worden uitgesloten, teneinde een juiste toepassing van de bepalingen van de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten betreffende de toekenning van uitvoerrestituties te waarborgen.

(30) Het is passend om voor bepaalde verwerkte landbouwproducten coëfficiënten vast te stellen die van toepassing zijn voor de bepaling van de aan deze producten toekomende restituties en te voorzien in de publicatie van de restitutiebedragen per 100 kilogram van een dergelijk gebruikt product.

(31) Het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. In deze verordening worden de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van de in bijlage A opgenomen basisproducten (hierna "basisproducten" genoemd), van de producten verkregen door de verwerking daarvan en van producten waarvan de gelijkstelling met één van deze twee categorieën voortvloeit uit het bepaalde in lid 3, wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen welke niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, al naar gelang van het geval opgesomd in:

- bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad(21);

- bijlage B van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad;

- bijlage B van Verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad(22);

- bijlage II van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad(23);

- bijlage I van Verordening (EG) nr. 2038/1999 van de Raad(24).

Deze goederen, als vermeld in de bijlagen B en C van onderhavige verordening, worden hierna "goederen" genoemd.

2. In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "begrotingsperiode": de periode van 1 oktober van een bepaald jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar;

b) "certificaat" of "restitutiecertificaat": het overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 6 tot en met 14 opgestelde certificaat dat geldig is in de gehele Unie en op aanvraag door de lidstaten aan iedere belanghebbende wordt afgegeven, ongeacht zijn plaats van vestiging in de Unie. Het restitutiecertificaat garandeert de betaling van de restitutie, voor zover de voorwaarden van artikel 16 zijn vervuld. In het certificaat kunnen de restitutievoeten vooraf worden vastgesteld. De certificaten zijn uitsluitend gedurende één begrotingsjaar geldig;

c) "de overeenkomst": de landbouwovereenkomst afgesloten bij de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde;

d) "voedselhulp": de voedselhulptransacties die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de overeenkomst.

3. Voor de toepassing van deze verordening geldt het volgende:

a) aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00, rechtstreeks verkregen uit aardappelen met uitsluiting van bijproducten, is gelijkgesteld aan een verwerkingsproduct van maïs;

b) melkwei van de GN-codes 0404 10 48 tot en met 04041062, niet ingedikt, ook indien bevroren, is gelijkgesteld met wei in poeder als bedoeld in bijlage A (goederengroep 1);

c) - melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 51 en 0404 90 21, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van ten hoogste 0,1 gewichtspercent,

en

- melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 11 en 0404 90 21, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van 1,5 gewichtspercent of minder,

zijn gelijkgesteld met magere-melkpoeder als bedoeld in bijlage A (goederengroep 2);

d) - melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 04031011, 0403 10 13, 0403 90 51, 0403 90 53, 0404 90 21 en 04049023, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 0,1 en ten hoogste 6 gewichtspercenten,

en

- melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 04031011, 0403 10 13, 0403 10 19, 0403 90 13, 0403 90 19, 04049023 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 1,5 % maar minder dan 45 gewichtspercenten,

zijn gelijkgesteld met volle-melkpoeder als bedoeld in bijlage A (goederengroep 3);

e) - melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 04031019, 0403 90 59, 0404 90 23 en 0404 90 29, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 6 gewichtspercenten,

- melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 04031019, 0403 90 19 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van 45 of meer gewichtspercenten,

en

- boter en andere melkvetten, met een gehalte aan vet uit melk van ten minste 62 gewichtpercenten, maar niet gelijk aan 82 gewichtspercenten, van GN-codes 040510, 0405 20 90, 0405 90 10 en 0405 90 90,

zijn gelijkgesteld met boter zoals bedoeld in bijlage A (goederengroep 6);

f) - melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 04031011 tot en met 0403 10 19, 04039051 tot en met 0403 90 59 en 04049021 tot en met 0404 90 29, ingedikt, andere dan in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

en

- kaas

zijn gelijkgesteld met:

i) melk in poeder zoals vermeld in bijlage A (goederengroep 2), wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het gelijkgestelde product betreft,

en

ii) boter zoals vermeld in bijlage A (goederengroep 6), wat het gedeelte melkvet van het gelijkgestelde product betreft;

g) - gedopte rijst van GN-code 1006 20 is gelijkgesteld met volwitte rijst van GN-code 10063061 tot en met 1006 30 98;

h) - rietsuiker en beetwortelsuiker van GN-code 1701 11 90 of GN-code 1701 12 90 die in droge toestand 92 of meer gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter,

- suiker van de GN-codes 1701 91 00 en 17019990,

- de producten bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 2038/1999, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EEG) nr. 1766/92 vallen,

- de producten bedoeld in artikel 1, lid 1, onder f) en g), van Verordening (EG) nr. 2038/1999, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EEG) nr. 1766/92 vallen,

die voldoen aan de bij Verordening (EG) nr. 2038/1999 en Verordening (EG) nr. 2135/95(25) vastgestelde voorwaarden om een restitutie te kunnen krijgen bij uitvoer als zodanig, zijn gelijkgesteld met witte suiker van GN-code 17019910.

4. Op verzoek van de belanghebbende en met toestemming van de bevoegde instantie kunnen de in lid 3, onder d), bedoelde zuivelproducten echter worden gelijkgesteld met:

i) melk in poeder zoals vermeld in bijlage A (goederengroep 2), wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het gelijkgestelde product betreft,

en

ii) boter zoals vermeld in bijlage A (goederengroep 6), wat het gedeelte melkvet van het gelijkgestelde product betreft.

Artikel 2

Het bedrag van de restitutie, toegekend voor de overeenkomstig artikel 3 bepaalde hoeveelheid van elk der basisproducten, uitgevoerd in de vorm van een zelfde goed, wordt verkregen door deze hoeveelheid te vermenigvuldigen met de restitutievoet voor het betrokken basisproduct zoals deze per gewichtseenheid voortvloeit uit de toepassing van artikel 4.

Wanneer evenwel voor mengsels van D-glucitol (sorbitol) van de GN-codes 290544 en 3824 60 de belanghebbende in de in artikel 16, lid 1, bedoelde aangifte geen opgave doet van de in lid 4, vierde streepje, van dat artikel bedoelde specificaties of wanneer hij bij zijn aangifte niet voldoende gegevens verstrekt, wordt voor die mengsels de restitutievoet toegepast die geldt voor het basisproduct in het betrokken mengsel waarvoor de restitutievoet het laagst is.

Wanneer overeenkomstig artikel 4, lid 3, verschillende restitutievoeten kunnen worden toegepast ten aanzien van een zelfde basisproduct, moet een afzonderlijk bedrag worden berekend voor elke hoeveelheid van dit basisproduct waarop een afzonderlijke restitutievoet van toepassing is.

Indien een goed in uitgevoerde goederen is verwerkt, is de restitutievoet voor de berekening van het bedrag voor elk der basisproducten, uit verwerking daarvan verkregen producten of producten waarvan de gelijkstelling met een van deze twee categorieën voortvloeit uit het bepaalde in artikel 1, lid 3, die bij de vervaardiging van het uitgevoerde goed is verwerkt, dezelfde als in het geval van uitvoer van dit eerste goed als zodanig.

Artikel 3

1. Met betrekking tot de goederen die vermeld worden in bijlage B, behoudens wanneer er verwijzing is naar bijlage C of wanneer er toepassing is van artikel 16, lid 3, tweede alinea, de voor de berekening van het restitutiebedrag in aanmerking te nemen hoeveelheid van elk der basisproducten als volgt bepaald:

a) bij gebruikmaking van een basisproduct of van een daarmee gelijkgesteld product in ongewijzigde toestand, is deze hoeveelheid de voor de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk gebruikte hoeveelheid, met inachtneming van de volgende omrekeningsnormen:

- 100 kg van overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder b), met het hoofdproduct van groep nr. 1 gelijkgestelde wei komt overeen met 6,06 kg van dat hoofdproduct;

- 100 kg van een van de overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder c), eerste streepje, met het hoofdproduct van groep nr. 2 gelijkgestelde zuivelproducten komt overeen met 9,1 kg van dat hoofdproduct;

- de niet-vetbestanddelen van 100 kg van een van de overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder f), eerste streepje, of lid 4, onder i), met het hoofdproduct van groep nr. 2 gelijkgestelde zuivelproducten komen overeen met 1,01 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent niet-vette droge stof in het desbetreffende zuivelproduct;

- de niet-vetbestanddelen van 100 kg overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder f), tweede streepje, met het hoofdproduct van groep nr. 2 gelijkgestelde kaas komen overeen met 0,8 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent niet-vette droge stof in de kaas;

- 100 kg van een van de zuivelproducten die met het hoofdproduct van groep nr. 3 zijn gelijkgesteld, en wel overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder d), met een gehalte aan vet uit melk in de droge stof van niet meer dan 27 gewichtspercenten, komt overeen met 3,85 kg van dit hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in het desbetreffende product.

Op verzoek van de belanghebbende evenwel komt 100 kg van de overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder d), eerste streepje, met het hoofdproduct van groep nr. 3 gelijkgestelde vloeibare melk met een gehalte aan vet uit melk in de vloeibare melk van 3,2 gewichtspercenten of minder overeen met 3,85 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in het desbetreffende product;

- 100 kg droge stof in een van de overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder d), met het hoofdproduct van groep nr. 3 gelijkgestelde zuivelproducten, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 27 gewichtspercenten in de droge stof, komt overeen met 100 kg van dat hoofdproduct.

Op verzoek van de belanghebbende evenwel komt 100 kg van de overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder d), eerste streepje, met het hoofdproduct van groep nr. 3 gelijkgestelde vloeibare melk met een gehalte aan vet uit melk in de vloeibare melk van meer dan 3,2 gewichtspercenten overeen met 12,32 kg van dat hoofdproduct;

- 100 kg van een van de overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder e), met het hoofdproduct van groep nr. 6 gelijkgestelde zuivelproducten, komt overeen met 1,22 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in het desbetreffende zuivelproduct;

- de vetbestanddelen van 100 kg van een van de overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder f), eerste streepje, of lid 4, onder ii), met het hoofdproduct van groep nr. 6 gelijkgestelde zuivelproducten komen overeen met 1,22 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent aan vet uit melk in het desbetreffende zuivelproduct;

- de vetbestanddelen van 100 kg overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder f), tweede streepje, met het hoofdproduct van groep nr. 6 gelijkgestelde kaas komen overeen met 0,8 kg van dat hoofdproduct per gewichtspercent vet uit melk in de kaas;

- 100 kg rondkorrelige gedopte rijst, als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder g), komt overeen met 77,5 kg rondkorrelige volwitte rijst;

- 100 kg halflangkorrelige of langkorrelige gedopte rijst, als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder g), komt overeen met 69 kg langkorrelige witte rijst;

- 100 kg ruwe suiker, als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder h), eerste streepje, komt overeen met 92 kg witte suiker;

- 100 kg suiker, als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder h), tweede streepje, komt overeen met 1 kg witte suiker per 1 % sacharose;

- 100 kg van één van de producten als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder h), derde streepje, die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2135/95, komt overeen met 1 kg witte suiker per 1 % sacharose (in voorkomend geval verhoogd met het gehalte aan andere suiker, berekend in sacharose), vastgesteld overeenkomstig het genoemde artikel 3;

- 100 kg droge stof vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2135/95 in de isoglucose of de isoglucosesiroop, als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder h), vierde streepje, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2135/95, komt overeen met 100 kg witte suiker;

b) bij gebruikmaking van een onder artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 of van Verordening (EG) nr. 3072/95 vallend product:

- hetzij verkregen door verwerking van een basisproduct of van een daarmee gelijkgesteld product,

- hetzij gelijkgesteld met een product dat wordt verkregen door verwerking van een basisproduct,

- hetzij verkregen door verwerking van een product, gelijkgesteld met een product dat wordt verkregen door verwerking van een basisproduct,

is deze hoeveelheid de voor de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk gebruikte hoeveelheid, herleid tot een hoeveelheid van het basisproduct door toepassing van de in bijlage E bedoelde coëfficiënten.

Voor alcohol uit granen die is verwerkt in alcoholhoudende dranken van GN-code 2208 bedraagt deze hoeveelheid evenwel 3,4 kg gerst per % vol alcohol uit granen per hectoliter uitgevoerde drank;

c) bij gebruikmaking

- hetzij van een niet onder bijlage I van het Verdrag vallend product dat wordt verkregen door verwerking van een onder a) of b) bedoeld product,

- hetzij van een product, verkregen door menging en/of verwerking van verscheidene onder a) en/of b) bedoelde producten en/of onder het eerste streepje bedoelde producten,

is deze hoeveelheid, te bepalen op grond van de voor de vervaardiging van het uitgevoerde goed werkelijk gebruikte hoeveelheid van het genoemde product, voor elk der betrokken basisproducten, en behoudens het bepaalde in lid 3, gelijk aan de hoeveelheid die door de bevoegde instanties overeenkomstig artikel 16, lid 1, is erkend. Voor de berekening van deze hoeveelheid zijn, in voorkomend geval, de onder a) bedoelde omrekeningsnormen en de onder b) bedoelde bijzondere berekeningsregels, gelijkwaardigheidsverhoudingen of coëfficiënten van toepassing.

Voor alcoholhoudende dranken op basis van granen, die zijn verwerkt in alcoholhoudende dranken van GN-code 2208, bedraagt deze hoeveelheid evenwel 3,4 kg gerst per % vol alcohol uit granen per hectoliter uitgevoerde drank.

2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1 worden beschouwd als werkelijk gebruikt, de producten die in ongewijzigde toestand in het bereidingsproces van het uitgevoerde goed zijn gebruikt. Indien in een fase van het productieproces van dit goed een basisproduct zelf wordt verwerkt tot een ander verder verwerkt basisproduct dat in een volgende fase wordt gebruikt, wordt alleen dit laatste basisproduct beschouwd als werkelijk gebruikt.

De werkelijk gebruikte hoeveelheden producten, in de zin van de eerste alinea, dienen te worden bepaald voor elk goed dat wordt uitgevoerd.

In geval van regelmatig plaatsvindende uitvoer van goederen die, door een bepaalde onderneming in welomschreven technische omstandigheden vervaardigd, constante kenmerken en een constante hoedanigheid bezitten, kunnen deze hoeveelheden met goedvinden van de bevoegde instantie worden bepaald, hetzij op basis van de vervaardigingswijze van genoemde goederen, hetzij op basis van de gemiddelde hoeveelheden van de producten die over een bepaalde periode voor de vervaardiging van een gegeven hoeveelheid van deze goederen zijn gebruikt. De aldus bepaalde hoeveelheden producten worden in aanmerking genomen zolang er geen wijziging optreedt in de fabricageomstandigheden van de betrokken goederen.

De bepaalde hoeveelheden producten moeten ten minste eenmaal per jaar worden bevestigd, tenzij de bevoegde instantie officieel toestemming heeft gegeven om hiervan af te wijken.

Bij de bepaling van de werkelijk gebruikte hoeveelheden dient rekening te worden gehouden met de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 3615/92 van de Commissie(26).

3. Voor de in bijlage C opgenomen goederen moet bij de berekening van het restitutiebedrag worden uitgegaan van de hoeveelheid basisproducten die in genoemde bijlage voor elk van deze goederen is vastgesteld.

Evenwel:

a) moeten voor verse deegwaren de in bijlage C vermelde hoeveelheden basisproducten worden omgerekend in een daarmee overeenkomende hoeveelheid droge deegwaren door deze hoeveelheden te vermenigvuldigen met het in procent uitgedrukte gehalte aan droge stof van de deegwaren en het resultaat te delen door 88;

b) wordt, indien de betrokken goederen gedeeltelijk zijn vervaardigd van producten die onder de regeling actieve veredeling zijn gebracht, en gedeeltelijk van producten die aan de in artikel 23 van het Verdrag bedoelde voorwaarden voldoen, de hoeveelheid basisproducten waarvan bij de berekening van de uit hoofde van deze categorie producten toe te kennen restitutie moet worden uitgegaan, bepaald overeenkomstig de leden 1 en 2.

Artikel 4

1. De restitutievoet wordt maandelijks vastgesteld per 100 kg basisproduct, overeenkomstig de voorwaarden als bedoeld in artikel 13, lid 3 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 en in de overeenkomstige artikelen van de andere in artikel 1, lid 1, vermelde verordeningen.

Hij kan worden gewijzigd onder de voorwaarden van artikel 13, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1766/92 en van de overeenkomstige artikelen van de overige in artikel 1, lid 1, vermelde verordeningen.

De restitutievoet voor eieren in de schaal van pluimvee, vers of verduurzaamd, alsmede voor eieren uit de schaal en eigeel, geschikt voor voedingsdoeleinden, vers, gedroogd of op andere wijze verduurzaamd, zonder toegevoegde suiker, wordt echter vastgesteld voor dezelfde periode als die welke is gekozen voor de vaststelling van de restituties voor deze zelfde producten die in ongewijzigde toestand worden uitgevoerd.

2. Bij de vaststelling van de restitutievoet wordt met name rekening gehouden:

a) enerzijds met de gemiddelde kosten waartegen de verwerkende industrieën zich op de markt van de Unie van basisproducten kunnen voorzien en anderzijds met de op de wereldmarkt geldende prijzen;

b) met het niveau van de restituties dat van toepassing is op de uitvoer van verwerkte landbouwproducten die onder bijlage I van het Verdrag vallen en waarvan de vervaardiging onder vergelijkbare voorwaarden geschiedt;

c) met de noodzaak om gelijke mededingingsvoorwaarden te waarborgen tussen de industrieën die producten uit de Gemeenschap gebruiken en die welke producten uit derde landen onder de regeling van het actieve veredelingsverkeer gebruiken;

d) met de te verwachten ontwikkeling enerzijds van de uitgaven en anderzijds van de prijzen in de Gemeenschap en op de wereldmarkt;

e) met de grenzen ten gevolge van de overeenkomsten, gesloten in toepassing van artikel 300 van het Verdrag.

Wat aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 betreft, wordt het restitutiebedrag afzonderlijk vastgesteld in maïsequivalenten overeenkomstig de procedure van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 en conform de hierboven genoemde criteria. De verwerkte hoeveelheid aardappelzetmeel wordt omgerekend in een equivalente hoeveelheid maïs conform artikel 3, lid 1, onder b).

3. Ter vaststelling van de restitutievoet wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de restituties bij de productie, de steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking, die voor de basisproducten of de daarmee gelijkgestelde producten in alle lidstaten worden toegepast uit hoofde van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de betrokken sector.

4. Behalve voor granen, worden geen restituties toegekend voor de producten die worden gebruikt bij de vervaardiging van de alcohol die aanwezig is in de alcoholhoudende dranken als vermeld in bijlage B onder GN-code 2208.

5. Voor de uitvoer van goederen van GN-code 35051050 kan slechts een verlaagde restititutievoet worden toegekend, rekening houdend met het bedrag van de productierestitutie dat uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1722/93 tijdens de veronderstelde periode waarin de goederen werden vervaardigd van toepassing was op het verwerkte basisproduct. De aldus bepaalde restitutievoet wordt volgens de procedure van lid 1 vastgesteld.

6. a) De restitutie voor zetmeel van GN-code 1108 11 00 tot 1108 19 90 of voor de producten, vermeld in bijlage A van Verordening (EEG) nr. 1766/92, welke zijn verkregen door verwerking van zetmeel, wordt slechts verleend na overlegging van een verklaring van de leverancier dat de producten rechtstreeks uit graan, aardappelen of rijst zijn verkregen met uitsluiting van het gebruik van bijproducten verkregen bij de productie van andere landbouwproducten of goederen.

De in de eerste alinea bedoelde verklaring blijft, behoudens herroeping, geldig voor elke volgende levering afkomstig van dezelfde fabrikant; zij wordt gecontroleerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, lid 1.

b) Indien het droge-stofgehalte van aardappelzetmeel dat krachtens artikel 1, lid 3, onder a), met dat van maïs is gelijkgesteld, gelijk is aan of hoger is dan 80 %, is de volgens lid 1 vastgestelde restitutievoet van toepassing; indien het droge-stofgehalte lager is dan 80 %, is de restitutievoet gelijk aan de volgens lid 1 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het droge-stofgehalte en gedeeld door 80.

Voor alle andere zetmeelsoorten geldt dat, indien het droge-stofgehalte gelijk is aan of hoger is dan 87 %, de volgens lid 1 vastgestelde restitutievoet van toepassing is; indien het drogestofgehalte lager is dan 87 %, is de restitutievoet gelijk aan de volgens lid 1 vastgestelde restitutievoet, vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het droge-stofgehalte en gedeeld door 87.

Indien het droge-stofgehalte van glucose- of maltodextrinestropen van GN-codes 17023059, 1702 30 99, 1702 40 90, 1702 90 50 of 2106 90 55 gelijk is aan of hoger is dan 78 %, is de volgens lid 1 vastgestelde restitutievoet van toepassing; indien het droge-stofgehalte van dergelijke stropen lager is dan 78 % is de restitutievoet gelijk aan de volgens lid 1 vastgestelde restitutievoet vermenigvuldigd met het feitelijke percentage van het droge-stofgehalte en gedeeld door 78.

c) Voor de toepassing van punt b) wordt het droge-stofgehalte van het zetmeel bepaald volgens de in bijlage II van Verordening (EEG) nr. 1908/84 van de Commissie(27) vermelde methode; het droge-stofgehalte van de glucose- en maltodextrinestropen wordt bepaald volgens methode 2 van bijlage II van Richtlijn 79/796/EEG van de Raad(28) of elke andere geschikte analysemethode die ten minste dezelfde waarborgen biedt.

d) Bij de in artikel 16, lid 1, bedoelde aangifte moet de belanghebbende het droge-stofgehalte van het gebruikte zetmeel of van de gebruikte glucose- of maltodextrinestroop aangeven.

7. Wanneer de toestand in de internationale handel in caseïne van GN-code 350110, caseïnaten van GN-code 3501 90 90 of ovoalbumine van GN-codes 3502 11 90 en 3502 19 90 of de specifieke eisen van sommige markten zulks voor deze goederen noodzakelijk maken, kan de restitutie al naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.

8. De restitutie kan al naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd voor producten van de GN-codes 19021100, 1902 19 en 1902 40 10.

9. De restitutie kan verschillend zijn naar gelang de restitutievoet overeenkomstig artikel 7, lid 2, vooraf is vastgesteld of niet.

Artikel 5

1. De restitutievoet is die welke geldt op de dag van uitvoer van de goederen.

2. Evenwel is een stelsel van vaststelling vooraf van de restitutievoet van toepassing.

In geval van toepassing van het stelsel van vaststelling vooraf van de restitutievoet, is de restitutievoet die geldt op de dag van de indiening van het verzoek om vaststelling vooraf, van toepassing op een na deze datum te realiseren uitvoer, tijdens de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 2.

De restitutievoet, bepaald volgens de in de voorgaande alinea vermelde voorwaarden, wordt aangepast volgens dezelfde regels als die welke worden toegepast bij de vaststelling vooraf van de restitutievoet voor basisproducten die in ongewijzigde toestand worden uitgevoerd, evenwel met gebruikmaking van de in bijlage E vastgestelde omzettingscoëfficiënten voor verwerkte producten op basis van granen.

De voorgaande alinea is niet van toepassing op verzoeken om vaststelling vooraf die tot en met 24 maart 2000 zijn ingediend.

Artikel 6

1. De toekenning van restitutie voor de uitvoer van landbouwproducten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 16 en overeenkomen met onder controle geplaatste granen voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2825/93, is met ingang van 1 maart 2000 afhankelijk van de overlegging van een overeenkomstig artikel 7 afgegeven restitutiecertificaat.

De voorgaande alinea is niet van toepassing op uitvoer in het kader van een internationale voedselhulptransactie in de zin van artikel 10, lid 4, van de overeenkomst, op leveringen als bedoeld in artikel 4, lid 1, derde streepje, de artikelen 36, 40, 44 en 45 en artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999, en op uitvoer als bedoeld in artikel 14.

2. De toekenning van de restitutie uit hoofde van het stelsel van vaststelling vooraf, als bedoeld in artikel 5, lid 2, is afhankelijk van de overlegging van een restitutiecertificaat waarin de vaststelling vooraf van de restitutievoeten is opgenomen.

3. Het restitutiecertificaat is niet overdraagbaar. Het wordt gebruikt door de titularis.

4. Wanneer de belanghebbende niet voornemens is uitvoer te verrichten vanuit een andere lidstaat dan die waar hij het restitutiecertificaat aanvraagt, kan dit door de bevoegde instantie bewaard worden, met name in de vorm van een elektronisch bestand.

5. Voor de toepassing van dit artikel op de granen die onder controle zijn geplaatst voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2825/93, moet elke verwijzing naar de term "uitvoer" worden opgevat als een verwijzing naar de plaatsing onder genoemde controle.

Artikel 7

1. Het restitutiecertificaat wordt aangevraagd en afgegeven voor een vast bedrag, uitgedrukt in euro.

De aanvraag voor het restitutiecertificaat en het restitutiecertificaat zelf worden opgesteld overeenkomstig bijlage F of ingevolge de bepalingen van artikel 20.

2. De belanghebbende kan verzoeken om vaststelling vooraf van de restitutievoeten die van kracht zijn op de dag van indiening van zijn verzoek. In dat geval heeft de vaststelling vooraf betrekking op alle van toepassing zijnde restitutievoeten. Het eenmalige verzoek om vaststelling vooraf, ingediend overeenkomstig de voorwaarden van bijlage F, kan uitsluitend worden gedaan bij aanvraag van het restitutiecertificaat, dan wel vanaf de dag waarop het restitutiecertificaat is toegekend, en vóór de laatste dag van de geldigheidstermijn ervan.

De vaststelling vooraf is niet van toepassing op uitvoer die vóór de dag van de aanvraag plaatsvindt.

3. De afgifte van een restitutiecertificaat verplicht de titularis tot het aanvragen van restituties, voor de uitvoer die tijdens de geldigheidsduur van het certificaat plaatsvindt, tot een bedrag dat gelijk is aan het bedrag waarvoor het restitutiecertificaat is afgegeven. De naleving van deze verplichting wordt gegarandeerd door het stellen van de in artikel 11 bedoelde zekerheid.

4. De in lid 3 van dit artikel bedoelde verplichtingen zijn primaire eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85.

De primaire eis wordt geacht vervuld te zijn indien de marktdeelnemer de specifieke aanvraag (aanvragen) betreffende de uitvoer die heeft plaatsgevonden tijdens de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat, heeft toegezonden overeenkomstig de voorwaarden van bijlage F-VI. In het geval dat de specifieke aanvraag niet de uitvoeraangifte is, moet hij, behoudens overmacht, worden ingediend binnen drie maanden na de datum van aanvaarding van de uitvoeraangifte.

Het bewijs dat de primaire eis door de marktdeelnemer is nagekomen, wordt geleverd door aan de bevoegde instantie exemplaar nr. 1 over te leggen van het naar behoren afgeboekte restitutiecertificaat, conform de bepalingen van bijlage F-VI. Dit bewijs dient uiterlijk aan het einde van de negende maand die volgt op het einde van de geldigheidsduur van het restitutiecertificaat te worden geleverd.

Artikel 8

1. De aanvragen voor een restitutiecertificaat kunnen worden ingediend:

a) vóór 31 augustus voor certificaten die geldig zijn vanaf 1 oktober;

b) vóór 5 november voor certificaten die geldig zijn vanaf 1 december;

c) vóór 5 januari voor certificaten die geldig zijn vanaf 1 februari;

d) vóór 5 maart voor certificaten die geldig zijn vanaf 1 april;

e) vóór 5 mei voor certificaten die geldig zijn vanaf 1 juni;

f) voor 5 juli vóór certificaten die geldig zijn vanaf 1 augustus.

2. De lidstaten delen aan de Commissie uiterlijk op:

- 5 september de in lid 1, onder a), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 november de in lid 1, onder b), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 januari de in lid 1, onder c), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 maart de in lid 1, onder d), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 mei de in lid 1, onder e), bedoelde certificaataanvragen mee;

- 12 juli de in lid 1, onder f), bedoelde certificaataanvragen mee.

3. De Commissie bepaalt het bedrag waarvoor restitutiecertificaten kunnen worden afgegeven op basis van de volgende elementen:

a) het overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de overeenkomst vastgestelde maximumbedrag van de restituties,

minus

b) in voorkomend geval, de overschrijding van het maximumbedrag dat in de loop van het voorgaande begrotingsjaar kan worden toegekend,

minus

c) het bedrag dat is voorbehouden voor uitvoer als bedoeld in artikel 14,

minus

d) de betalingen die in de loop van het begrotingsjaar zijn verricht in verband met uitvoer die plaatsvindt vóór 1 maart 2000,

minus

e) de betalingen die in de loop van het lopende begrotingsjaar zijn verricht in verband met uitvoer die plaatsvond in de loop van het voorgaande begrotingsjaar,

minus

f) de bedragen waarvoor restitutiecertificaten zijn afgegeven in de loop van de in aanmerking genomen begrotingsperiode,

plus

g) het bedrag waarvoor afgegeven certificaten, als bedoeld in artikel 12, zijn teruggegeven,

plus

h) het eventueel nog niet gebruikte deel van het in letter c) hierboven bedoelde bedrag,

en

i) de onzekere elementen met betrekking tot sommige van deze bedragen.

4. Het totale bedrag waarvoor certificaten voor elk van de in lid 1 bedoelde periodes kunnen worden uitgegeven bedraagt:

- 30 % van het in lid 3 bedoelde bedrag voor de in lid 1, onder a), bedoelde periode;

- 20 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 november voor de in lid 1, onder b), bedoelde periode;

- 25 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 januari voor de in lid 1, onder c), bedoelde periode;

- 33 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 maart voor de in lid 1, onder d), bedoelde periode;

- 50 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 mei voor de in lid 1, onder e), bedoelde periode;

- 100 % van het in lid 3 bedoelde bedrag, vastgesteld op 12 juli voor de in lid 1, onder f), bedoelde periode.

5. Wanneer het totale bedrag voor elk van de betrokken periodes ontvangen aanvragen het in lid 4 bedoelde maximum overschrijdt, stelt de Commissie een verlagingscoëfficiënt vast die van toepassing is op alle aanvragen die vóór de in lid 1 genoemde relevante datums zijn ontvangen, teneinde het in lid 4 bedoelde maximum in acht te nemen.

De Commissie maakt de coëfficiënt binnen vijf werkdagen na de in lid 2 bedoelde datum bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

6. In het geval van vaststelling van een verlagingscoëfficiënt door de Commissie, kunnen de certificaten worden toegekend tot het gevraagde bedrag, vermenigvuldigd met 1 minus de overeenkomstig lid 5 of lid 8 vastgestelde verlagingscoëfficiënt.

In dat geval kan de aanvrager binnen vijf werkdagen na de bekendmaking van de verlagingscoëfficiënt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn aanvraag intrekken.

7. De lidstaten delen de Commissie vóór respectievelijk 1 oktober, 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni en 1 augustus de bedragen mee waarvoor bepaalde aanvragers hun certificaataanvragen overeenkomstig lid 6 hebben ingetrokken.

8. Vanaf 1 oktober van elke begrotingsperiode kunnen certificaataanvragen buiten de in lid 1 bedoelde periodes worden ingediend. De aanvragen die in de loop van een week zijn ingediend worden de daaropvolgende dinsdag aan de Commissie meegedeeld. De desbetreffende certificaten kunnen worden afgegeven vanaf de maandag die volgt op de mededeling, op voorwaarde dat de Commissie geen andere maatregelen vaststelt.

Wanneer de Commissie van oordeel is dat de kans bestaat dat de nakoming van de internationale verbintenissen van de Europese Unie in het gedrang dreigt te komen, kan zij een verlagingscoëfficiënt toepassen op de in behandeling zijnde certificaataanvragen, waarbij zij met name de in lid 3 en lid 4 uiteengezette berekeningsmethode gebruikt. Zij kan de afgifte van de certificaten ook opschorten.

De Commissie maakt de coëfficiënt binnen vier werkdagen na de in de eerste alinea bedoelde datum bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

9. De in het vorige lid bedoelde certificaataanvragen kunnen alleen worden ingediend indien er geen enkele verlagingscoëfficiënt op grond van lid 5 is vastgesteld en totdat de in lid 4 bedoelde bedragen, vermeerderd met de bedragen waarvoor geen certificaten zijn afgegeven, alsmede met de bedragen waarvoor certificaten zijn teruggegeven, geheel zijn opgebruikt.

10. Voor uitvoer die vóór 1 oktober plaatsvindt volgens de voorwaarden van lid 8, kunnen vanaf 15 augustus certificaataanvragen worden ingediend indien de overeenkomstig lid 3 vastgestelde bedragen beschikbaar blijven.

11. De bepalingen van de leden 1 tot en met 5, lid 7, lid 9 en lid 10 zijn van toepassing met ingang van 15 juli 2000.

Artikel 9

1. Het restitutiecertificaat is geldig vanaf de dag die op de certificaataanvraag is aangegeven, volgens de voorwaarden van bijlage F.

2. Het restitutiecertificaat is geldig tot aan het einde van de vijfde maand volgend op die van de aanvraag doch uiterlijk tot het einde begrotingsperiode.

In het geval van vaststelling vooraf van de restitutievoeten zijn de restitutievoeten echter geldig tot het eind van de vijfde maand die volgt op het verzoek om vaststelling vooraf, dan wel tot het eind van de geldigheidstermijn van het certificaat, indien dit op een eerdere datum afloopt.

In geval de certificaten zijn afgegeven na 1 juni, kan de Commissie besluiten de geldigheidstermijn te verlengen.

Voor de uitvoer die heeft plaatsgevonden vanaf 1 maart 2000 en uiterlijk tot en met 30 september 2000 zijn bij vaststelling vooraf van de restitutievoeten deze voeten geldig tot aan het einde van de geldigheidsduur van het certificaat.

De verzoeken om vaststelling vooraf worden gedaan conform punt II van bijlage F.

Met betrekking tot uittreksels van restitutiecertificaten kunnen geen vaststellingen vooraf worden verricht los van het certificaat waarop zij betrekking hebben.

Artikel 10

In aanvragen voor restitutiecertificaten en restitutiecertificaten die worden gebruikt voor een internationale voedselhulptransactie in de zin van artikel 10, lid 4, van de overeenkomst wordt in vak 20 een van de volgende vermeldingen aangebracht:

"Certificado GATT - Ayuda alimentaria"

"GATT-attest - Fødevarehjælp"

"GATT-Bescheinigung - Nahrungsmittelhilfe"

"Πιστοποιητικό ΓΣΔE - Επισιτιστική βοήθεια"

"GATT certificate - Food aid"

"Certificat GATT - Aide alimentaire"

"Titolo GATT - Aiuto alimentare"

"GATT-certificaat - Voedselhulp"

"Certificado GATT - Ajuda alimentar"

"GATT-todistus - Elintarvikeapu"

"GATT-licens - Livsmedelsbistånd".

De bepalingen van artikel 8 zijn niet van toepassing op deze certificaten.

In afwijking van de verordeningen houdende vaststelling van de restituties bij de uitvoer van basisproducten in de vorm van goederen, zijn de vooraf vastgestelde restitutievoeten die worden toegepast op certificaataanvragen en certificaten die worden opgesteld voor het uitvoeren van een voedselhulptransactie, de restitutievoeten welke van toepassing zijn op andere uitvoer waarbij de restitutievoeten niet vooraf worden vastgesteld. De restitutievoet die in aanmerking moet worden genomen, is die welke geldt op de dag die bepaald is overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 259/98, wanneer het uitvoer in het kader van communautaire voedselhulp betreft, of op de dag die bepaald is overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 174/1999(29), wanneer het uitvoer van melk of zuivelproducten in het kader van nationale voedselhulp betreft.

Artikel 11

Aanvragen voor restitutiecertificaten waarbij het geen certificaat voor de in artikel 10 bedoelde voedselhulptransacties betreft, zijn slechts geldig indien een zekerheid die gelijk is aan 25 % van het aangevraagde bedrag, wordt gesteld volgens de voorwaarden van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1291/2000.

De zekerheid wordt vrijgegeven volgens de voorwaarden van artikel 12.

Artikel 12

1. Bij toepassing van de in artikel 8, lid 5 en 8, bedoelde verlagingscoëfficiënt wordt de zekerheid onverwijld vrijgegeven, met dien verstande dat het als zekerheid gestelde bedrag wordt vermenigvuldigd met de verlagingscoëfficiënt.

2. 94 % van de zekerheid wordt vrijgegeven wanneer de aanvrager overeenkomstig artikel 8, lid 6, afziet van zijn certificaataanvraag.

3. De zekerheid wordt geheel vrijgegeven wanneer de titularis van het certificaat restituties heeft aangevraagd ten belope van 95 % van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven.

4. Wanneer het restitutiecertificaat niet is opgebruikt tot 95 % van het bedrag waarvoor het is afgegeven, wordt de zekerheid ingehouden tot een bedrag van 25 % van het verschil tussen 95 % van het bedrag waarvoor het certificaat is afgegeven en het daadwerkelijk gebruikte bedrag.

5. Wanneer de titularis het certificaat evenwel vóór 28 februari teruggeeft, wordt het overeenkomstig lid 4 ingehouden bedrag verminderd met 50 %. Wanneer de titularis het certificaat na deze datum maar vóór 15 augustus 2000 en vóór 31 mei van de andere jaren teruggeeft, wordt het overeenkomstig lid 4 ingehouden bedrag met 25 % verminderd.

6. De titularis van een restitutiecertificaat die aantoont dat hij heeft deelgenomen aan een door een invoerend derde land gehouden openbare inschrijving volgens artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 en dat hem de opdracht niet gegund is, kan verzoeken om af te zien van een bedrag dat gelijk is aan de restitutie die hij zou hebben ontvangen wanneer de opdracht aan hem gegund was. In dat geval wordt het certificaat verminderd met dit bedrag en wordt de overeenkomende zekerheid vrijgegeven.

Artikel 13

1. De lidstaten delen de Commissie vóór het eind van elke maand de restitutiebedragen mee die zij gedurende de voorgaande maand hebben toegekend voor uitvoer die vóór 1 maart 2000 plaatsvindt.

2. De lidstaten delen de Commissie vóór 1 januari van elk jaar, en voor de eerste maal vóór 1 januari 2001, het totale bedrag mee dat zij daadwerkelijk aan restituties hebben toegekend voor uitvoer die voor 30 september heeft plaatsgevonden, alsmede de niet reeds eerder meegedeelde bedragen die zijn toegekend voor uitvoer die in eerdere begrotingsperiodes heeft plaatsgevonden, met precisering van de betrokken periodes.

3. Voor de toepassing van het vorige lid worden vooruitbetalingen beschouwd als effectief toegekende restituties. De terugbetalingen van ten onrechte betaalde restituties worden afzonderlijk meegedeeld.

4. De lidstaten delen de Commissie vóór de 10e van elke maand mee:

a) de bedragen waarvoor in de loop van de vorige maand restitutiecertificaten zijn teruggegeven onder de voorwaarden van artikel 12, lid 5;

b) de bedragen waarvoor in de loop van de vorige maand restitutiecertificaten zijn teruggegeven of verlaagd onder de voorwaarden van artikel 12, lid 6;

c) de bedragen waarvoor restitutiecertificaten verlopen zijn en niet gebruikt zijn;

d) de in artikel 10 bedoelde restitutiecertificaten die tijdens de voorgaande maand zijn afgegeven.

Artikel 14

1. Tot en met 30 september 2000 en voor elke begrotingsperiode vanaf 1 oktober 2000 kan voor uitvoer die niet door een certificaat wordt gedekt een restitutie worden betaald binnen de grenzen van een globale reserve van 30 miljoen euro voor elk begrotingsjaar.

Dit artikel is evenwel niet van toepassing op uitvoer in het kader van internationale voedselhulptransacties in de zin van artikel 10, lid 4, van de overeenkomst, noch op leveringen als bedoeld in artikel 4, lid 1, derde streepje, de artikelen 36, 40, 44 en 45 en artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999.

2. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de uitvoer door marktdeelnemers die geen restitutiecertificaat hebben gehad sinds het begin van de betrokken begrotingsperiode en die geen certificaat hebben op de dag van export. Het totale aantal door deze marktdeelnemers ingediende aanvragen onder de voorwaarden van bijlage F-VI, punt 2, in het betrokken begrotingsjaar en vóór de indiening van de aanvraag voor de uitvoer in kwestie moet minder dan 50000 [fmxeuro] bedragen.

Het is uitsluitend van toepassing in de lidstaat waar de goederen worden vervaardigd of samengesteld.

3. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op de 5e en de 20e van elke maand de restitutiebedragen mee die uit hoofde van dit artikel zijn toegekend gedurende de periode van de 16e tot het eind van de vorige maand, respectievelijk van de le tot de 15e van de lopende maand.

Wanneer het totaal van de door de lidstaten meegedeelde bedragen oploopt tot 20000000 [fmxeuro], schort de Commissie, wat niet door een restitutiecertificaat gedekte uitvoer betreft, de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel op.

Artikel 15

1. Verordening (EG) nr. 1291/2000 is van toepassing op de in deze verordening bedoelde restitutiecertificaten, met uitzondering van de bepalingen betreffende invoercertificaten.

De bepalingen betreffende de rechten en de verplichtingen van de restitutiecertificaten die in hoeveelheden zijn gespecificeerd, zijn mutatis mutandis van toepassing op de rechten en de verplichtingen die verband houden met de in deze verordening bedoelde certificaten gespecificeerd in euro, rekening houdend met het bepaalde in bijlage F.

2. In afwijking van lid 1 zijn de volgende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1291/2000 niet van toepassing op de in deze verordening bedoelde restitutiecertificaten:

- de artikelen 9, 12, 14, 21, 24, 32, 33, 35, 42, 46, 47,50;

- artikel 8, lid 2;

- artikel 8, lid 4;

- artikel 16, lid l;

- artikel 36, lid 5.

3. Voor de toepassing van artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 kunnen certificaten die tot 30 september geldig zijn, niet worden verlengd. In dit geval moet het certificaat worden geannuleerd voor de als gevolg van overmacht niet aangevraagde bedragen.

Artikel 16

1. De bepalingen van Verordening (EG) nr. 800/1999 zijn van toepassing. Voorts is de belanghebbende verplicht bij uitvoer van de goederen aangifte te doen van de hoeveelheden van de basisproducten, van de producten verkregen door de verwerking daarvan of van de producten waarvan de gelijkstelling met één van deze twee categorieën voortvloeit uit het bepaalde in artikel 1, lid 3, welke in de zin van artikel 3, lid 2, werkelijk bij de vervaardiging van de goederen zijn gebruikt en waarvoor restitutie wordt gevraagd, of wel te verwijzen naar de hoeveelheden als deze overeenkomstig artikel 3, lid 2, derde alinea, zijn bepaald.

Indien in uit te voeren goederen andere goederen zijn verwerkt, moet de aangifte van de belanghebbende niet alleen de hoeveelheid van de werkelijk gebruikte goederen vermelden, maar ook de aard en de hoeveelheid van elk van de basisproducten, van de producten verkregen door de verwerking daarvan en van de producten waarvan de gelijkstelling met één van deze twee categorieën voortvloeit uit artikel 1, lid 3, waarvan deze andere goederen zijn vervaardigd.

Tot staving van zijn aangifte moet de belanghebbende aan de bevoegde instanties alle door deze dienstig geachte bescheiden en inlichtingen verstrekken.

Om de juistheid van de aangifte te controleren, gebruiken de bevoegde instanties alle passende controlemiddelen.

Op verzoek van de bevoegde instanties van de lidstaat op het grondgebied waarvan de douaneformaliteiten bij uitvoer plaatsvinden, verschaffen de bevoegde instanties van de andere lidstaten hun rechtstreeks alle inlichtingen waarover zij kunnen beschikken om controle van de aangifte van de belanghebbende mogelijk te maken.

2. In afwijking van het voorgaande lid en met de instemming van de bevoegde instanties mag de aangifte van de gebruikte producten en/of goederen worden vervangen door de gecumuleerde aangifte van de hoeveelheden van de gebruikte producten of door een verwijzing naar de aangifte van die hoeveelheden, indien die reeds werden bepaald op grond van artikel 3, lid 2, derde alinea, op voorwaarde dat de fabrikant alle nodige informatie voor de controle op de aangifte ter beschikking van die instanties houdt.

3. Wanneer de belanghebbende geen aangifte als bedoeld in lid 1 doet of bij zijn aangifte niet voldoende gegevens verstrekt, kan hij geen restitutie verkrijgen.

Indien de belanghebbende echter ten genoegen van de bevoegde instanties aantoont dat hij de vereiste gegevens betreffende de vervaardigingswijze van de uit te voeren goederen niet in zijn bezit heeft of niet kan voorleggen en indien deze goederen zijn vermeld in kolom 1 en 2 van bijlage D, kan de belanghebbende, op zijn uitdrukkelijk verzoek, een restitutie verkrijgen, voor de berekening waarvan de aard en de hoeveelheid van de basisproducten die in aanmerking moeten worden genomen, worden vastgesteld op grond van de gegevens die de analyse van de uit te voeren goederen oplevert en volgens de in bijlage D vastgestelde gelijkwaardigheidstabel. De bevoegde instantie bepaalt op welke wijze de analyse moet worden uitgevoerd.

De belanghebbende betaalt de kosten van bovengenoemde analyse.

In geval van uitvoer van in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde goederen, wordt als restitutiebedrag voor zuivelproducten het bedrag aangehouden dat geldt bij gebruik van zuivelproducten tegen verlaagde prijs, tenzij de exporteur het bewijs levert dat het product geen zuivelproducten tegen verlaagde prijs bevat.

4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de overeenkomstig bijlage C bepaalde hoeveelheden landbouwproducten behoudens wat betreft:

- de hoeveelheden van de producten, bedoeld in lid 1, eerste alinea, uitgevoerd in de vorm van goederen welke gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder de regeling actieve veredeling zijn gebracht onder de voorwaarden van artikel 3, lid 3, onder b);

- de hoeveelheden eieren of eiproducten, uitgevoerd in de vorm van deegwaren van GN-code 19021100;

- het droge-stofgehalte van verse deegwaren als bedoeld in artikel 3, lid 3, onder a);

- de aard van de basisproducten welke werkelijk zijn gebruikt bij de vervaardiging van D-glucitol (sorbitol) van de GN-codes 290544 en 3824 60, en, in voorkomend geval, de gehalten aan D-glucitol (sorbitol) verkregen uit respectievelijk zetmeelproducten en sacharose;

- de hoeveelheden caseïne, uitgevoerd in de vorm van goederen van GN-code 35019090;

- het aantal graden plato van bier van mout van GN-code 22029010;

- de door de bevoegde instanties geaccepteerde niet-gemoute hoeveelheden gerst.

De beschrijving van de goederen op de uitvoeraangifte en de restitutieaanvraag voor in bijlage C bedoelde goederen moet in overeenstemming zijn met de nomenclatuur van deze bijlage.

5. Indien ter uitvoering van dit artikel goederen worden geanalyseerd, worden de in Verordening (EEG) nr. 4056/87 van de Commissie(30) bedoelde analysemethoden gebruikt of, bij gebreke daarvan, die welke gelden voor de indeling in het gemeenschappelijk douanetarief van gelijksoortige in de Europese Unie ingevoerde goederen.

6. Het document waaruit de uitvoer blijkt, vermeldt enerzijds de hoeveelheden uitgevoerde goederen en anderzijds de hoeveelheden van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde producten of een verwijzing naar de receptuur bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 2, derde alinea. Indien evenwel lid 2, tweede alinea, van onderhavig artikel wordt toegepast, vermeldt de uitvoeraangifte, in plaats van deze laatste hoeveelheden, die hoeveelheden van de in kolom 4 van bijlage D genoemde basisproducten welke overeenkomen met de gegevens die de analyse van de uitgevoerde goederen oplevert.

7. Ter uitvoering van de leden 1 en 2 deelt elke lidstaat de Commissie de controlemaatregelen mee waarvan op zijn grondgebied gebruik wordt gemaakt voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen. De Commissie brengt de andere lidstaten daarvan op de hoogte.

8. Voor uitvoer die geschiedt tussen 1 oktober en 15 oktober van elk jaar, kunnen de restituties niet worden betaald vóór 16 oktober.

Artikel 17

1. Overeenkomstig artikel 16 moet de belanghebbende met betrekking tot goederen vallende onder de GN-codes 04052010, 0405 20 30, 1806 90 60 tot en met 1806 90 90, 1901 en 2106 90 98, met een hoog gehalte aan zuivelproducten vallende onder de GN-codes 04021019, 0402 21 19, 0405 00 en 0406, hieronder "zuivelproducten" genoemd, verklaren:

a) dat geen van de betrokken hoeveelheden zuivelproducten uit een derde land is ingevoerd onder een speciale regeling voor verlaagde invoerrechten,

of

b) welke hoeveelheden zuivelproducten uit derde landen zijn ingevoerd onder een speciale regeling voor verlaagde invoerrechten.

2. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder goederen "met een hoog gehalte aan zuivelproducten" verstaan, goederen waarin ten minste 51 kg zuivelproducten per 100 kg uitgevoerde goederen is verwerkt.

3. Wanneer een aanvraag is ingediend voor hoeveelheden die conform artikel 3, lid 2, derde alinea, moesten worden bepaald, mag de bevoegde instantie genoegen nemen met een attest van de belanghebbende waarin deze verklaart dat bij de invoer van de hoeveelheden zuivelproducten die zullen worden verwerkt, geen speciale regeling voor verlaagde invoerrechten is toegepast.

4. De overeenkomstig lid 1 overgelegde verklaring respectievelijk het overeenkomstig lid 3 verstrekte attest mogen door de bevoegde instantie worden aanvaard als is aangetoond dat de prijs die voor het in de uitgevoerde goederen verwerkte zuivelproduct is betaald, gelijk is aan of weinig verschilt van de prijs die op de communautaire markt voor een gelijkwaardig product wordt betaald. Bij de vergelijking van de prijzen wordt rekening gehouden met het tijdstip waarop het zuivelproduct is aangekocht.

5. Indien hoeveelheden zijn gebruikt welke hebben geprofiteerd van speciale regelingen voor verlaagde invoerrechten, wordt de restitutie berekend volgens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad.

Artikel 18

De in artikel 1, lid 1, bedoelde restitutie wordt niet verleend voor goederen die in de zin van artikel 24 van het Verdrag in het vrije verkeer zijn gebracht en die opnieuw zijn uitgevoerd.

De restitutie wordt ook niet verleend voor deze goederen wanneer zij worden uitgevoerd na verwerking of wanneer zij in andere goederen zijn verwerkt.

Artikel 19

De Commissie brengt in deze verordening de wijzigingen aan die noodzakelijk zijn geworden ten gevolge van wijzigingen van de gemeenschappelijke nomenclatuur of de wijzigingen van bijlage B die noodzakelijk zijn om de concordantie met de respectieve bijlagen als vermeld in artikel 1, lid 1, te behouden.

Artikel 20

Tot en met 31 december 2000 kunnen belanghebbenden, met instemming van de bevoegde autoriteiten, gebruik maken van bijlage F van Verordening (EG) nr. 1222/94 in plaats van de huidige bijlage F.

Artikel 21

Verordening (EG) nr. 1222/94 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage G opgenomen concordantietabel.

Artikel 22

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar publicatie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2000.

Voor de Commissie

Erkki Liikanen

Lid van de Commissie

(1) PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18.

(2) PB L 136 van 31.5.1994, blz. 5.

(3) PB L 83 van 4.4.2000, blz. 6.

(4) PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11.

(5) PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112.

(6) PB L 9 van 15.1.1999, blz. 8.

(7) PB L 94 van 9.4.1986, blz. 9.

(8) PB L 265 van 30.9.1998, blz. 8.

(9) PB L 62 van 7.3.1980, blz. 5.

(10) PB L 199 van 22.7.1983, blz. 12.

(11) PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11.

(12) PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21.

(13) PB L 258 van 16.10.1993, blz. 6.

(14) PB L 328 van 20.12.1994, blz. 12.

(15) PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5.

(16) PB L 240 van 10.9.1999, blz. 11.

(17) PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1.

(18) PB L 135 van 29.5.1999, blz. 48.

(19) PB L 350 van 20.12.1997, blz. 3.

(20) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48.

(21) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49.

(22) PB L 329 van 30.12.1995, blz. 18.

(23) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48.

(24) PB L 252 van 25.9.1999, blz. 1.

(25) PB L 214 van 8.9.1995, blz. 16.

(26) PB L 367 van 16.12.1992, blz. 10.

(27) PB L 178 van 5.7.1984, blz 22.

(28) PB L 239 van 22.9.1979, blz. 24.

(29) PB L 20 van 27.1.1999, blz. 8.

(30) PB L 379 van 31.12.1987, blz. 29.

BIJLAGE A

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE B

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE C

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE D

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE E

COËFFICIËNTEN OM DE IN ARTIKEL 3, LID 1, ONDER B), BEDOELDE PRODUCTEN OM TE REKENEN IN BASISPRODUCTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE F

I. Aanvragen voor restitutiecertificaten

1. Aanvragen voor restitutiecertificaten worden opgesteld op formulieren volgens bijlage I van Verordening (EG) nr. 1291/2000.

Indien de belanghebbende niet voornemens is uitvoer te verrichten via een andere lidstaat dan die waar hij de aanvraag voor het restitutiecertificaat indient, kan hij langs elektronische weg een aanvraag doen overeenkomstig de door die lidstaat vastgestelde voorwaarden.

2. De titel "Uitvoer- of voorfixatiecertificaat" wordt vervangen door "Restitutie certificaat Niet Bijlage I" door middel van een stempel.

De aanvrager vult de vakken 4, 8, 17 en 18 in, en in voorkomend geval vak 7. In de vakken 17 en 18 wordt echter het bedrag in euro vermeld.

De vakken 13 tot en met 16 worden niet ingevuld.

De aanvrager geeft in vak 20 aan of hij voornemens is zijn restitutiecertificaat uitsluitend te gebruiken in de lidstaat van afgifte of dat hij een certificaat aanvraagt dat in de gehele Gemeenschap geldig is.

De aanvrager vermeldt plaats en datum van de aanvraag en ondertekent de aanvraag voor het restitutiecertificaat.

Bij een certificaataanvraag voor voedselhulp vult hij tevens vak 20 in met één van de in artikel 10 genoemde vermeldingen.

II. Verzoek om vaststelling vooraf - verzoek om uittreksels van restitutiecertificaten

1. Verzoek om vaststelling vooraf op het moment van aanvraag van het restitutiecertificaat.

Zie onder I (de aanvrager vult vak 8 in)

2. Verzoek om vaststelling vooraf na uitgifte van het restitutiecertificaat.

In dit geval vult de belanghebbende een aanvraag in waarin hij vermeldt:

- in de vakken 1 en 2, de naam van de instantie die het restitutiecertificaat waarvoor vaststelling vooraf wordt gevraagd, afgeeft, alsmede het nummer van het certificaat;

- in vak 4, de naam van de certificaattitularis;

- in vak 8 moet het vak "ja" worden aangekruist.

3. Verzoek om uittreksels van restitutiecertificaten

De titularis van het restitutiecertificaat kan een certificaatuittreksel aanvragen voor een bedrag dat het bedrag dat op de dag van afgifte van het uittreksel nog niet in mindering is gebracht van het oorspronkelijke certificaat, niet overschrijdt, met name wanneer hij voornemens is uitvoer te verrichten waarvoor de restitutieaanvragen niet zullen worden ingediend in de lidstaat van afgifte van het restitutiecertificaat. In dat geval wordt het bedrag van de uittrekselaanvraag in mindering gebracht van het oorspronkelijke certificaat en wordt een uittreksel afgegeven op basis van een aanvraag waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:

- in de vakken 1 en 2, de naam van de instantie die het restitutiecertificaat afgeeft waarvoor een uittreksel wordt gevraagd en het nummer van het vermelde oorspronkelijke certificaat;

- in vak 4, de naam van de titularis van het restitutiecertificaat;

- in de vakken 17 en 18, het bedrag in euro dat uit hoofde van het uittreksel wordt aangevraagd.

III. Afgifte van restitutiecertificaten met vaststelling vooraf die in de gehele Gemeenschap kunnen worden gebruikt en afgifte van certificaatuittreksels

1. De exemplaren 1 en 2 worden afgegeven overeenkomstig de modellen volgens bijlage I van Verordening (EG) nr. 1291/2000.

De titel "Uitvoer- of voorfixatiecertificaat" wordt vervangen door "Restitutie certificaat Niet Bijlage I" door middel van een stempel.

a) In vak 1 worden naam en adres van de instantie van afgifte ingevuld. In vak 2 of vak 23 wordt het nummer ingevuld van het door de instantie van afgifte toegekende restitutiecertificaat.

In het geval van een uittreksel van een restitutiecertificaat wordt in vak 3 in vette hoofdletters "UITTREKSEL" ingevuld.

b) In vak 4 wordt de naam en het volledige adres van de titularis ingevuld.

c) Vak 6 wordt aangekruist.

d) In vak 10 wordt de datum van indiening van de aanvraag van het restitutiecertificaat vermeld, en in vak 11 wordt het bedrag van de overeenkomstig artikel 11 gestelde zekerheid vermeld.

e) In vak 12 wordt de laatste dag van de geldigheidsduur vermeld.

f) In vak 13 moet worden ingevuld: "Restitutiecertificaat goederen die niet onder bijlage I vallen".

g) De vakken 13 tot en met 16 worden aangekruist.

h) De vakken 17 en 18 worden door de bevoegde instantie ingevuld op basis van het bedrag dat overeenkomstig artikel 8 is vastgesteld.

i) Vak 19 wordt aangekruist.

j) In vak 20 worden de eventuele vermeldingen in de aanvraag opgenomen.

k) Vak 21 wordt ingevuld overeenkomstig de aanvraag.

l) In vak 22 moet worden vermeld: "Eerste dag van de geldigheidsduur: ...", bepaald overeenkomstig artikel 8.

m) Vak 23 wordt ingevuld.

n) Vak 24 wordt aangekruist.

IV. Afgifte van restitutiecertificaten zonder vaststelling vooraf die in de gehele Gemeenschap kunnen worden gebruikt

Deze restitutiecertificaten worden ingevuld zoals de onder III bedoelde certificaten.

Vak 21 wordt aangekruist.

Indien de titularis van een dergelijk restitutiecertificaat naderhand verzoekt om vaststelling vooraf van de restitutievoeten, dient hij zijn oorspronkelijke certificaat alsmede de eventueel reeds afgegeven uittreksels terug te geven. De vermelding "Restitutie geldig op ... vooraf vastgesteld ... geldig tot ..." moet in vak 22 van het certificaat worden genoteerd en moet worden aangevuld.

V. Geregistreerde certificaten die in één lidstaat geldig zijn

Wanneer de titularis van een restitutiecertificaat niet voornemens is uit hoofde van zijn certificaat restitutie aan te vragen bij een andere instantie dan de instantie van afgifte, stelt de lidstaat de aanvrager in kennis van de registratie van zijn aanvraag en deelt hem de op exemplaar nr. 1 bedoelde gegevens mee.

Exemplaar nr. 2 wordt niet afgegeven (exemplaar voor de instantie van afgifte). Het wordt vervangen door een registratie bij de bevoegde instantie, waarin alle gegevens van de onder III en IV bedoelde restitutiecertificaten zijn opgenomen, alsmede de afschrijvingen van het certificaat.

VI. Gebruik van de restitutiecertificaten

1. Bij het vervullen van de douaneformaliteiten wordt het enige document aangevuld met de vermelding van het nummer/de nummers van het/de restitutiecertificaat/certificaten die ter dekking van de restitutieaanvraag zijn gebruikt.

Wanneer het douanedocument geen enig document is, moet(en) in het nationale document het/de nummer(s) van de af te handelen certificaten worden vermeld.

2. Elke marktdeelnemer moet een specifieke aanvraag tot betaling opstellen in de zin van artikel 49, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie. Deze moet, vergezeld van het desbetreffende certificaat of de desbetreffende certificaten, bij de tot betaling gemachtigde instantie worden ingediend, behalve bij elektronische registratie, in de zin van bovenstaande paragraaf V, van het certificaat of de certificaten.

Het kan voorkomen dat de specifieke aanvraag door de bevoegde instantie niet wordt beschouwd als het dossier voor betaling als bedoeld in artikel 49, lid 2, van Verordening (EG) nr. 800/1999.

De specifieke aanvraag kan door de bevoegde instantie worden beschouwd als de aangifte ten uitvoer in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999. In dat geval geldt als datum van ontvangst van de specifieke aanvraag door de tot betaling gemachtigde instantie als bedoeld in het onderstaande punt 3 de datum waarop de tot betaling gemachtigde instantie de aangifte ten uitvoer heeft ontvangen. In de andere gevallen moet de specifieke aanvraag onder andere de referentie van de aangifte ten uitvoer omvatten.

3. De tot betaling gemachtigde instantie bepaalt het aangevraagde bedrag op basis van de informatie in de specifieke aanvraag, en baseert zich hierbij uitsluitend op de hoeveelheid (hoeveelheden) en de aard van het uitgevoerde basisproduct (de uitgevoerde basisproducten) en op de geldige restitutievoet (restitutievoeten). Deze drie gegevens moeten worden vermeld of er dient ondubbelzinnig naar te worden verwezen in de aangifte ten uitvoer.

De tot betaling gemachtigde instantie boekt dit bedrag van het restitutiecertificaat af binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van ontvangst van de specifieke aanvraag.

De afboeking van het certificaat gebeurt op de keerzijde van exemplaar nr. 1 in de vakken 28, 29 en 30; in plaats van de hoeveelheid wordt het bedrag in euro vermeld.

De voorgaande alinea is mutatis mutandis van toepassing op certificaten die in elektronische vorm worden bewaard.

4. Indien het restitutiecertificaat niet geregistreerd is, wordt exemplaar nr. 1 van het certificaat na afboeking teruggegeven aan de titularis of, op aanvraag van de belanghebbende, door de tot betaling gemachtigde instantie bewaard.

5. De met de uitvoer verband houdende zekerheid kan voor deze uitvoer worden vrijgegeven of worden overgedragen als zekerheid voor betaling vooraf van de restitutie. In dat geval behoeft de aanvrager alleen de zekerheidsom met het benodigde bedrag aan te vullen.

BIJLAGE G

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>