31999R2792

Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector

Publicatieblad Nr. L 337 van 30/12/1999 blz. 0010 - 0028


VERORDENING (EG) Nr. 2792/1999 VAN DE RAAD

van 17 december 1999

tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(4) zijn de algemene doelstellingen en de taken van de Structuurfondsen en van het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij, hierna "FIOV" genoemd, de opzet van deze instrumenten, de methoden voor de bijstandsverlening en de voorschriften voor de programmering alsmede de algemene organisatie van de bijstandsverlening door de Fondsen en de algemene financiële bepalingen vastgesteld.

(2) Bij Verordening (EG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur(5) zijn de doelstellingen en de algemene voorschriften voor het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgesteld; meer bepaald dient een kader te worden gecreëerd voor de ontwikkeling van de communautaire vissersvloot uit hoofde van de besluiten die de Raad overeenkomstig artikel 11 van die verordening moet nemen; het staat aan de Commissie deze besluiten in specifieke bepalingen voor elke lidstaat om te zetten; bovendien moet Verordening (EG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid(6) in acht worden genomen.

(3) Voorts zijn bij Verordening (EG) nr. 1263/1999 van de Raad van 21 juni 1999 met betrekking tot het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij(7) de specifieke doelstellingen vastgesteld waarop de structuurmaatregelen in de "sector" als gedefinieerd in artikel 1 van de genoemde verordening, gericht moeten zijn; de Raad moet uit hoofde van artikel 4 van die verordening uiterlijk op 31 december 1999 de modaliteiten en voorwaarden voor de bijdrage van het FIOV aan de herstructurering van de sector vaststellen, teneinde te garanderen dat met deze herstructurering de beoogde doelstellingen worden bereikt.

(4) De bepalingen met betrekking tot de programmering moeten worden vastgesteld.

(5) De voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001 vastgestelde meerjarige oriëntatieprogramma's voor de vissersvloten blijven van kracht tot aan het einde van deze termijn; er moeten passende bepalingen worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 januari 2002.

(6) De bepalingen inzake het toezicht op en de uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's moeten worden gespecificeerd, meer bepaald in verband met de regeling voor het toevoegen en onttrekken van vaartuigen aan de vloot, en de kaderregeling voor overheidssteun voor de vernieuwing van de vloot, de modernisering van vaartuigen en de oprichting van gemengde vennootschappen.

(7) Kleinschalige kustvisserij neemt een specifieke positie in wat de doelstellingen inzake de aanpassing van de visserij-inspanning betreft; deze specifieke positie moet in deze verordening worden vertaald in specifieke maatregelen.

(8) Voor de uitvoering van de herstructurering van de vissersvloten zijn begeleidende sociaal-economische maatregelen noodzakelijk.

(9) De voorwaarden voor het verlenen van steun ter bescherming en ontwikkeling van de aquatische bestanden, voor de aquacultuur, de uitrusting van vissershavens, de verwerking, de afzet en de verkoopbevordering van visserij- en aquacultuurproducten moeten worden vastgesteld.

(10) Het is dienstig in de structurele bijstand bepaalde acties van structurele aard ten gunste van producentenorganisaties op te nemen die momenteel worden uitgevoerd uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur(8), en de opneming daarvan mag de regulerende rol van de producentenorganisaties als omschreven in Verordening (EEG) nr. 3759/92 niet in het gedrang brengen; het is eveneens dienstig andere acties van collectief belang op te nemen die door het bedrijfsleven worden uitgevoerd.

(11) De voorwaarden voor de toekenning van vergoedingen en financiële compensaties aan vissers en eigenaars van vaartuigen in geval van tijdelijke stillegging van hun activiteit of de vaststelling van technische beperkingen voor bepaalde boordapparatuur of vangstmethodes, moeten worden vastgesteld.

(12) De programma's moeten voorzien in de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van innoverende acties en acties voor technische bijstand.

(13) Het duurzame evenwicht tussen visbestanden en de exploitatie daarvan, en milieuaspecten in het algemeen, zijn van vitaal belang voor de visserijsector; het is derhalve dienstig terzake passende maatregelen te nemen, zowel met het oog op het behoud van de elementen van de voedingsketen als voor de aquacultuursector en de verwerkende industrie.

(14) Voorzover de voorgenomen acties niet beperkt blijven tot de toekenning van communautaire steun, dient met name een kader te worden vastgesteld voor de regelingen inzake overheidssteun aan de sector, onverminderd de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag; en de programmering van de herstructurering van de communautaire vissersvloten moeten op een coherente wijze worden ingepast in het geheel van de structurele acties.

(15) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(9).

(16) Verordening (EG) nr. 2468/98 van de Raad van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan(10) en andere bepalingen moeten worden ingetrokken; voor de goede uitvoering van de tot en met 31 december 1999 goedgekeurde steunmaatregelen, acties en projecten is het evenwel dienstig dat de ingetrokken bepalingen hiervoor toch van toepassing blijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

1. Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld voor de structurele acties in de sector op het grondgebied van een lidstaat, onverminderd de specifieke regionale kenmerken, met het oog op het bereiken van de doelstellingen bepaald in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1263/1999 en van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name de instandhouding en duurzaamheid op lange termijn van de rijkdommen.

2. Het structuurbeleid in de sector heeft tot doel richting te geven aan de herstructurering van de sector en deze herstructurering te vergemakkelijken. Die herstructurering omvat acties en maatregelen met duurzaam effect die het vervullen van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1263/1999 betreffende het FIOV bepaalde taken vergemakkelijken.

Artikel 2

Middelen

Binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijk visserijbeleid als omschreven in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 kan het FIOV onder de in de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden bijstand verlenen voor de in de titels II, III en IV omschreven acties.

TITEL I

PROGRAMMERING

Artikel 3

Gemeenschappelijke bepalingen

1. De in artikel 9, onder a), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 bepaalde programmering geschiedt in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met de bepalingen van de in artikel 4 van deze verordening bedoelde meerjarige oriëntatieprogramma's voor de vissersvloten. Zij kan zo nodig en aan het einde van elke toepassingsperiode van de meerjarige oriëntatieprogramma's worden herzien.

De programmering bestrijkt alle in de titels II, III en IV bedoelde gebieden.

2. De programmering van door het FIOV gecofinancierde maatregelen in de regio's van doelstelling 1 geschiedt in overeenstemming met artikel 2, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1263/1999.

De programmering van door het FIOV gecofinancierde maatregelen buiten de regio's van doelstelling 1 geschiedt in overeenstemming met artikel 2, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1263/1999. Artikel 14, artikel 15, lid 2, lid 3, eerste alinea, lid 5, lid 6, en lid 7, en artikel 19, lid 3 en lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 zijn van toepassing.

3. De in artikel 9, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 bepaalde plannen moeten het bewijs leveren dat overheidssteun noodzakelijk is om de beoogde doelstellingen te kunnen verwezenlijken, en met name dat vernieuwing of modernisering van de betrokken vissersvloten zonder overheidssteun onmogelijk zou zijn, en dat de overwogen maatregelen het duurzame evenwicht van de visbestanden niet in gevaar brengen.

De in de plannen te vermelden gegevens zijn bepaald in bijlage I.

4. Voor de rest van de programmeringsperiode, die nog niet door een door de Commissie goedgekeurd meerjarig oriëntatieprogramma wordt bestreken, zijn de programmeringsgegevens louter indicatief; deze gegevens worden bij de goedkeuring van het nieuwe meerjarige oriëntatieprogramma door de lidstaten gepreciseerd op basis van de doelstellingen van dat programma.

Artikel 4

Meerjarige oriëntatieprogramma's voor de vissersvloten

1. De Raad stelt ter uitvoering van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering van de visserijsector vast. Op basis van dit besluit van de Raad stelt de Commissie, volgens de procedure van artikel 23, lid 2, van voornoemde verordening, per lidstaat de meerjarige oriëntatieprogramma's vast.

2. Bij de in lid 1 bedoelde beschikking van de Commissie wordt met name een geheel van doelstellingen, vergezeld van een overzicht van de voor de verwezenlijking ervan noodzakelijke middelen vastgesteld aan de hand waarvan de visserij-inspanningen binnen een op duurzaamheid gericht totaalperspectief beheerd kunnen worden.

3. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk vóór 1 mei 2001 de in bijlage II bedoelde gegevens mee, die bestemd zijn voor de opstelling van de volgende meerjarige oriëntatieprogramma's.

Artikel 5

Toezicht op de uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's

1. Ten behoeve van het toezicht op de vooruitgang die bij de uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's wordt geboekt, doen de lidstaten jaarlijks vóór 1 mei een samenvatting van het verloop van hun eigen meerjarig oriëntatieprogramma aan de Commissie toekomen. Uiterlijk drie maanden later legt de Commissie een jaarverslag over de uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's in de hele Gemeenschap aan het Europees Parlement en de Raad voor.

2. De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens betreffende de materiële kenmerken van de vissersvaartuigen en het toezicht op de visserij-inspanningen per vlootsegment en per visserijtak, met name wat betreft de ontwikkeling van de capaciteit en de overeenkomstige visserijactiviteiten, overeenkomstig de procedures vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2090/98 van de Commissie van 30 september 1998 betreffende het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen(11) en Verordening (EG) nr. 2091/98 van de Commissie van 30 september 1998 betreffende de indeling van de communautaire vissersvloot en de visserij-inspanning in segmenten ten behoeve van de meerjarige oriëntatieprogramma's(12).

3. De Commissie kan op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken lidstaat, dan wel op grond van in de meerjarige oriëntatieprogramma's opgenomen bepalingen, elk meerjarig oriëntatieprogramma opnieuw onderzoeken en aanpassen, met inachtneming van het in artikel 4, lid 1, bedoelde besluit van de Raad.

4. De Commissie beslist over de in lid 3 bedoelde aanpassingen volgens de procedure van artikel 23, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

5. Voor de uitvoering van dit artikel passen de lidstaten het bepaalde in artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 toe.

TITEL II

UITVOERING VAN DE MEERJARIGE ORIËNTATIEPROGRAMMA'S VOOR DE VISSERSVLOTEN

Artikel 6

Vernieuwing van de vloot en modernisering van de vissersvaartuigen

1. De vernieuwing van de vloot en de modernisering van vissersvaartuigen worden georganiseerd zoals is bepaald in deze titel.

Elke lidstaat legt de Commissie, voor goedkeuring volgens de procedure van artikel 23, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 permanente regelingen voor controle op de vernieuwing en de modernisering van de vloot voor. In het kader van die regelingen en rekening houdend met de bepalingen van artikel 7, lid 4, tonen de lidstaten aan dat in- en buitenbedrijfstellingen van vaartuigen uit de vloot zodanig zullen worden beheerd dat de capaciteit de in het meerjarig oriëntatieprogramma vastgestelde jaarlijkse doelstellingen, in totaal en voor de betrokken vlootsegmenten, niet overschrijdt of dat de vangstcapaciteit, in voorkomend geval, geleidelijk wordt verminderd tot deze doelstellingen zijn bereikt.

De regeling moet er met name rekening mee houden dat capaciteit, andere dan die van vaartuigen met een totale lengte van minder dan 12 meter, met uitzondering van trawlers, die met overheidssteun aan de visserij is onttrokken, niet mag worden vervangen.

2. De lidstaten kunnen een aanvraag indienen voor een duidelijk omschreven en gekwantificeerde verhoging van de capaciteitsdoelstellingen in verband met maatregelen ter verbetering van de veiligheid, de navigatie op zee, de hygiëne, de productkwaliteit en de arbeidsomstandigheden, op voorwaarde dat die maatregelen niet leiden tot een verhoging van het exploitatieniveau van de betrokken bestanden.

De aanvraag zal behandeld worden door de Commissie en goedgekeurd worden volgens de procedure van artikel 23, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3760/92. Capaciteitsvergrotingen worden in het kader van de in lid 1 bedoelde permanente regelingen door de lidstaten beheerd.

Artikel 7

Aanpassing van de visserij-inspanning

1. De lidstaten nemen passende maatregelen tot aanpassing van de visserij-inspanning om de doelstellingen van de in artikel 4 bedoelde meerjarige oriëntatieprogramma's te bereiken.

Indien nodig geschiedt dit door de definitieve beëindiging of de beperking van de visserijactiviteiten van de vaartuigen of door een combinatie van beide maatregelen, overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van bijlage III.

2. Voor de maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten komen slechts vaartuigen in aanmerking die meer dan tien jaar oud zijn.

3. Definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van vaartuigen is mogelijk door:

a) de sloop van het vaartuig;

b) de definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land, ook in het kader van een gemengde vennootschap in de zin van artikel 8, na toestemming van de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land, mits aan de volgende voorwaarden voldaan is:

i) er bestaan passende garanties dat het internationale recht niet wordt geschonden, met name met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de visbestanden of andere doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de arbeidsvoorwaarden van de vissers;

ii) het derde land waarnaar het vaartuig moet worden overgebracht is geen kandidaat voor toetreding;

iii) de overbrenging leidt tot een vermindering van de visserij-inspanningen voor de bestanden die voorheen door het overgebrachte vaartuig werden bevist; dit criterium is echter niet van toepassing als het overgebrachte vaartuig in het kader van een visserijovereenkomst met de Gemeenschap of een andere overeenkomst visserijrechten heeft verloren;

c) het definitieve gebruik van het vaartuig voor andere doeleinden dan visserij.

4. De capaciteit van de vaartuigen, andere dan vaartuigen met een totale lengte van minder dan 12 meter, met uitzondering van trawlers, en die zonder overheidssteun kunnen worden vervangen, en die vallen onder een maatregel tot definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten in de zin van de leden 2 en 3, mag in geen geval worden vervangen.

De lidstaten zien erop toe dat de visvergunningen van alle aan de vloot onttrokken vaartuigen vernietigde worden en dat overbrengingen van vaartuigen gemeld worden aan het communautair gegevensbestand van vissersvaartuigen. Zij zien er tevens op toe dat vaartuigen die naar derde landen zijn overgebracht en uit het gegevensbestand geschrapt zijn, definitief worden uitgesloten van visserijactiviteiten in de communautaire wateren.

5. De aan de begunstigden voor definitieve beëindiging van de visserij uitgekeerde overheidssteun mag de volgende bedragen niet overschrijden:

a) Slooppremies:

i) vaartuigen die tien tot 15 jaar oud zijn: de tarieven als vermeld in de tabellen 1 en 2 van bijlage IV;

ii) vaartuigen die tussen 16 en 29 jaar oud zijn: de tarieven van de tabellen 1 en 2, verlaagd met 1,5 % per jaar dat het vaartuig ouder is dan 15 jaar;

iii) vaartuigen die 30 jaar oud of ouder zijn: de tarieven als vermeld in de tabellen 1 en 2, verminderd met 22,5 %;

b) Premies voor de definitieve overbrenging in het kader van een gemengde vennootschap: de in artikel 8, lid 3, bedoelde bedragen. In het kader van deze maatregel mag evenwel geen overheidssteun worden toegekend voor vaartuigen met een tonnage van minder dan 20 BRT of 22 BT of die 30 jaar oud of ouder zijn;

c) Premies voor andere gevallen van definitieve overbrenging naar een derde land: de onder a) bedoelde maximumbedragen van de slooppremies, verminderd met 50 %. In het kader van deze maatregel mag evenwel geen overheidssteun worden toegekend voor vaartuigen met een tonnage van minder dan 20 BRT of 22 BT of die 30 jaar of ouder zijn, behoudens in de in lid 6 bedoelde gevallen;

d) Premies voor andere gevallen van definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten: de onder a) bedoelde maximumbedragen van de slooppremies, verminderd met 50 %. In het kader van deze maatregel mag evenwel geen overheidssteun worden toegekend voor vaartuigen met een tonnage van minder dan 20 BRT of 22 BT, behoudens in de in lid 6 bedoelde gevallen.

6. In afwijking van lid 5, onder c) en d), wordt, wanneer het vaartuig definitief wordt bestemd voor de instandhouding van het historisch erfgoed op het grondgebied van een lidstaat, dan wel voor visserijonderzoek of opleiding door overheids- of semi-overheidsinstanties van een lidstaat, of voor controle op de visserijactiviteiten, met name door een derde land, overheidssteun verleend overeenkomstig lid 5, onder a).

7. Onverminderd artikel 16 kunnen de maatregelen tot beperking van de visserijactiviteiten bestaan in beperkingen van de per periode toegestane vis- of zeedagen. Deze maatregelen komen niet in aanmerking voor overheidssteun.

Artikel 8

Gemengde vennootschappen

1. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om de oprichting van gemengde vennootschappen te bevorderen.

In het kader van deze verordening wordt onder een gemengde vennootschap een handelsonderneming verstaan met een of meer partners die onderdaan zijn van het derde land waar het vaartuig is geregistreerd.

2. Afgezien van de in artikel 7 en in bijlage III voor de toekenning van een premie voor definitieve overbrenging van een vaartuig vastgestelde voorwaarden, zijn ook de volgende voorwaarden van toepassing:

a) oprichting en registratie van een handelsvennootschap overeenkomstig de wetten van het derde land, of participatie in het vennootschappelijk kapitaal van een reeds geregistreerde vennootschap, met als doel een handelsactiviteit in de visserijsector uit te oefenen in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van het derde land vallen. De participatie van de partner uit de Gemeenschap moet significant zijn en normaal tussen 25 % en 75 % van het aandelenkapitaal bedragen;

b) de eigendom van het definitief overgebrachte vaartuig moet worden overgedragen aan de gemengde vennootschap in het derde land. Gedurende een periode van vijf jaar mag het vaartuig niet worden gebruikt voor andere visserijactiviteiten dan die waarvoor de bevoegde autoriteiten van het derde land toestemming hebben verleend; het mag ook niet door andere reders worden gebruikt.

3. De premies voor de oprichting van gemengde vennootschappen mogen niet hoger zijn dan 80 % van het maximumbedrag van de in artikel 7, lid 5, onder a), bedoelde slooppremie.

Deze premies kunnen niet gecumuleerd worden met de in artikel 7, lid 5, onder a), c) en d), bedoelde premies.

4. De beheersinstantie maakt 80 % van het bedrag van de premie aan de aanvrager over bij de inbreng van het vaartuig in de gemengde vennootschap, nadat de aanvrager het bewijs heeft geleverd dat een bankgarantie is gesteld voor een bedrag dat gelijk is aan 20 % van de premie.

5. De aanvrager dient gedurende vijf opeenvolgende jaren na de datum van de oprichting van de gemengde vennootschap of het nemen van de participatie door de partner uit de Gemeenschap in het vennootschappelijk kapitaal van de vennootschap, elk jaar bij de beheersinstanties een verslag in over de uitvoering van het bedrijfsplan, met inbegrip van gegevens over vangsten en markten voor visserijproducten, inzonderheid in de Gemeenschap aan land gebrachte of ingevoerde producten, met bewijsstukken, alsmede de balans en de vermogensstaat van de vennootschap. De beheersinstantie deelt het verslag ter informatie aan de Commissie mee.

Het saldo van de premie wordt aan de aanvrager overgemaakt nadat de vennootschap twee jaar heeft gewerkt en de eerste twee verslagen zijn ontvangen.

6. Indien alle voorwaarden zijn vervuld wordt de garantie vrijgegeven na de goedkeuring van het vijfde verslag.

7. In voorkomend geval worden de bepalingen ter uitvoering van dit artikel door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 23, lid 2.

Artikel 9

Overheidssteun voor vernieuwing van de vloot en modernisering van vissersvaartuigen

1. Onverminderd de in artikel 3, lid 3, tweede alinea, bepaalde voorwaarden wordt overheidssteun voor vernieuwing en modernisering van de vloot alleen verleend op onderstaande voorwaarden, alsmede de in artikel 6 en in bijlage III vermelde voorwaarden en mits de jaarlijkse doelstellingen van het meerjarig oriëntatieprogramma in totaal worden nageleefd:

a) Wanneer de jaarlijkse doelstellingen voor de betreffende vlootsegmenten worden nageleefd, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat nieuwe, met overheidssteun ingebrachte capaciteit tijdens de programmeringsperiode 2000-2006 gecompenseerd wordt door zonder overheidssteun aan de vloot een capaciteit te onttrekken die in totaal zowel in tonnage als motorvermogen ten minste gelijk is aan de in de betrokken vlootsegmenten ingebrachte nieuwe capaciteit.

b) Tot 31 december 2001 moeten de lidstaten, wanneer de jaarlijkse doelstellingen van de betreffende vlootsegmenten nog niet zijn nageleefd, er tijdens de periode 2000-2001 voor zorgen dat nieuwe, met overheidssteun ingebrachte capaciteit gecompenseerd wordt door zonder overheidssteun aan de vloot een capaciteit te onttrekken die in totaal zowel in tonnage als motorvermogen ten minste 30 % groter is dan de in de betrokken vlootsegmenten ingebrachte nieuwe capaciteit.

De onttrokken capaciteit kan niet worden vervangen door andere capaciteit dan de nieuwe capaciteit die overeenkomstig dit punt met overheidssteun is ingebracht.

c) Voor de uitrusting of modernisering van vaartuigen kan ook overheidssteun worden verleend wanneer het niet gaat om in tonnage of motorvermogen gemeten capaciteit.

De Raad neemt overeenkomstig de procedure van artikel 37 van het Verdrag vóór 31 december 2001 een besluit over eventueel noodzakelijke en vanaf 1 januari 2002 toe te passen aanpassingen in de bepalingen van dit lid.

2. De gevolgen van het verlenen van overheidssteun moeten verantwoord worden in het in artikel 21 bedoelde jaarlijkse uitvoeringsverslag.

3. De indicatoren in de plannen betreffende het verlenen van overheidssteun voor vernieuwing van de vloot en modernisering van de vissersvaartuigen, bedoeld in bijlage I, punt 2, onder d), moeten volgens het bepaalde in dit artikel worden opgesteld.

4. De uitgaven die in aanmerking komen voor de in lid 1 bedoelde overheidssteun mogen niet hoger zijn dan de volgende bedragen:

a) bouw van vissersvaartuigen: tweemaal de in tabel 1 van bijlage IV vermelde tarieven;

b) modernisering van vissersvaartuigen, eventueel met inbegrip van de kosten voor het opnieuw meten van de tonnenmaat overeenkomstig bijlage I bij het Verdrag van 1969(13): de in tabel 1 van bijlage IV vermelde tarieven.

Artikel 10

Gemeenschappelijke bepalingen inzake de vissersvloten

1. Overheidssteun voor vernieuwing van de vloot of modernisering van vaartuigen mag slechts worden verleend wanneer de lidstaat, binnen de voorgeschreven termijnen

a) de in artikel 5 bepaalde informatie heeft verstrekt;

b) zich heeft gevoegd naar Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen(14);

c) de regelingen heeft uitgevoerd waarnaar wordt verwezen in artikel 6, lid 1, en

d) voldoet aan de jaarlijkse doelstellingen, omschreven in het meerjarige oriëntatieprogramma.

2. Indien de in lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde verplichtingen niet worden nagekomen, kan de Commissie de capaciteitsdoelstellingen in het meerjarig oriëntatieprogramma in het licht van de informatie waarover zij beschikt, volgens de procedure van artikel 23, lid 2, aanpassen.

3. De volgende bepalingen gelden inzake cumulatie van overheidssteun aan de vloot:

a) binnen vijf jaar na de toekenning van overheidssteun voor de bouw van een vaartuig mag voor dit vaartuig geen moderniseringssteun worden verleend;

b) de premies voor definitieve beëindiging als bedoeld in artikel 7, lid 5, en de premies voor de oprichting van gemengde vennootschappen, als bedoeld in artikel 8, kunnen niet worden gecumuleerd met een andere steun die door de Gemeenschap wordt verleend in het kader van de onderhavige verordening of van de Verordeningen (EEG) nr. 2908/83(15), (EEG) nr. 4028/86(16) en (EG) nr. 2468/98. Deze premies worden verminderd

i) met een deel van het bedrag dat eerder is ontvangen als steun voor modernisering en/of als premie voor een tijdelijk samenwerkingsverband van ondernemingen; dit deel wordt berekend pro rata temporis van de periode van vijf jaar vóór de definitieve beëindiging of de oprichting van de gemengde vennootschap;

ii) met het totaalbedrag dat eerder is ontvangen als steun voor tijdelijke stillegging van de activiteiten zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, van deze verordening en artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2468/98, en dat in het jaar vóór de definitieve beëindiging of de oprichting van de gemengde vennootschap is betaald.

4. Steun voor de bouw of de modernisering uit hoofde van deze verordening wordt pro rata temporis terugbetaald wanneer het betreffende vaartuig uit het communautair gegevensbestand van vissersvaartuigen wordt geschrapt binnen 10 jaar nadat het gebouwd is of binnen vijf jaar na de moderniseringswerken.

Artikel 11

Kleinschalige kustvisserij

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "kleinschalige kustvisserij" verstaan de visserij die wordt beoefend door vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter.

2. De lidstaten kunnen, onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden, de in deze verordening bedoelde aanvullende maatregelen nemen om de maatregelen ter verbetering van de voorwaarden voor het uitoefenen van de kleinschalige kustvisserij aan te vullen.

3. Wanneer een groep van scheepseigenaren of van vissersgezinnen die de kleinschalige kustvisserij uitoefenen, in onderlinge samenwerking een geïntegreerd collectief project uitvoeren dat verband houdt met de ontwikkeling of modernisering van deze visserijactiviteit, kan aan de deelnemers een forfaitaire premie worden verleend die wordt gecofinancierd door het FIOV.

4. In de zin van dit lid kunnen onder meer de volgende projecten als geïntegreerde collectieve projecten worden beschouwd:

- veiligheidsuitrusting aan boord en verbetering van de hygiënische en arbeidsomstandigheden;

- technologische vernieuwingen (meer selectieve vistechnieken);

- organisatie van de productie, verwerking en afzet (verkoopbevordering en toegevoegde waarde van de producten);

- beroepsopleiding of herscholing.

5. De forfaitaire premie mag ten hoogste 150000 EUR per geïntegreerd collectief project bedragen. De beheersinstantie bepaalt het bedrag van de daadwerkelijk uitgekeerde premie en de verdeling ervan over de begunstigden rekening houdend met de omvang van het project en de door elke deelnemer geleverde financiële inspanning.

Artikel 12

Sociaal-economische maatregelen

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "visser" verstaan elke persoon die zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd zeevissersvaartuig.

2. De lidstaten kunnen ten behoeve van vissers maatregelen van sociaal-economische aard nemen in samenhang met de herstructurering van de communautaire visserij sector als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

3. De financiële bijstand uit hoofde van het FIOV kan slechts worden verleend voor de volgende maatregelen:

a) cofinanciering van nationale steunregelingen voor vervroegde uittreding van vissers, voorzover de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i) op het tijdstip van hun vervroegde uittreding zijn de begunstigden van de maatregel niet meer dan tien jaar verwijderd van de in de betrokken lidstaat geldende pensioengerechtigde leeftijd, dan wel ten minste 55 jaar oud;

ii) de begunstigden leveren het bewijs dat zij ten minste tien jaar het beroep van visser hebben uitgeoefend.

De bijdragen aan het normale pensioenstelsel voor vissers tijdens de periode van vervroegde uittreding komen echter niet in aanmerking voor financiële bijstand door het FIOV.

Het aantal begunstigden mag in elke lidstaat over de gehele programmeringsperiode niet groter zijn dan het aantal arbeidsplaatsen dat aan boord van vaartuigen is geschrapt als gevolg van de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten in de zin van artikel 7;

b) regelingen waarbij aan vissers die kunnen aantonen dat zij het beroep sinds ten minste twaalf maanden uitoefenen, een individuele forfaitaire premie wordt toegekend, met dien verstande dat de subsidiabele kosten per begunstigde maximaal 10000 EUR mogen bedragen en dat het vaartuig waarop de begunstigden van de maatregelen werkzaam waren, uit de vaart moet zijn genomen als gevolg van de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten in de zin van artikel 7;

c) regelingen waarbij aan vissers die kunnen aantonen dat zij het beroep sinds ten minste vijf jaar uitoefenen, een niet-hernieuwbare individuele forfaitaire premie wordt toegekend, met het oog op herscholing of diversificatie van hun activiteiten naar gebieden buiten de zeevisserij, in het kader van een individueel of collectief sociaal plan, met dien verstande dat de subsidiabele kosten per begunstigde maximaal 50000 EUR mogen bedragen; de beheersinstantie bepaalt het individuele bedrag rekening houdend met de omvang van het herscholings- en diversificatieproject en de door de begunstigde geleverde financiële inspanning;

d) regelingen waarbij aan vissers jonger dan 35 jaar, die kunnen aantonen dat zij het beroep sinds ten minste vijf jaar uitoefenen of dat zij een gelijkwaardige beroepsopleiding hebben ontvangen en die voor de eerste keer een vissersvaartuig in gedeeltelijke of volledige eigendom verwerven, een individuele premie wordt toegekend mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i) het vissersvaartuig moet een lengte over alles hebben van tussen 7 en 24 m; op het moment van de verwerving van de eigendom moet het schip tussen tien en 20 jaar oud zijn, operationeel zijn en opgenomen zijn in het communautair gegevensbestand van vissersvaartuigen;

ii) de overdracht van de eigendom vindt niet plaats in de tweede graad binnen dezelfde familie.

De beheersinstantie bepaalt het bedrag van iedere individuele premie met name op basis van de omvang en de leeftijd van het schip en van de financiële voorwaarden voor de verwerving (de kosten van de verwerving van de eigendom, omvang en voorwaarden van de banklening, indien van toepassing de door een derde partij gegeven garantie, en/of andere financieringsfaciliteiten).

De beheersinstantie stelt ook de andere voorwaarden en criteria vast onder welke de verwerving plaatsvindt.

In geen geval mag de premie hoger zijn dan 10 % van de kosten van de verwerving van de eigendom, of een bedrag van 50000 EUR overschrijden.

4. De beheersinstantie treft, met name via passende controlemechanismen, de nodige voorzieningen om ervoor te zorgen:

a) dat de begunstigden van de in lid 3, onder a), bedoelde maatregel het vissersberoep definitief opgeven;

b) dat geen enkele visser voor meer dan een van de in lid 3 bedoelde maatregelen in aanmerking kan komen;

c) dat de in lid 3, onder b), bedoelde premie pro rata temporis door de begunstigde wordt terugbetaald indien hij binnen één jaar na de uitkering van de premie het vissersberoep opnieuw opneemt;

d) dat de in lid 3, onder c), bedoelde premie pro rata temporis door de begunstigde wordt terugbetaald indien hij binnen vijf jaar na de uitkering van de premie het vissersberoep opnieuw opneemt;

e) dat de begunstigden van de in lid 3, onder c), bedoelde maatregel daadwerkelijk een nieuwe activiteit uitoefenen;

f) dat de in lid 3, onder d), genoemde premie pro rata temporis wordt terugbetaald wanneer de door de begunstigde verworven eigendom wordt overgedragen of wanneer het vaartuig binnen vijf jaar na betaling van de premie overeenkomstig artikel 7 definitief uit de vaart wordt genomen.

5. Alle regelingen, berekeningsmethoden, criteria en andere regels die door de beheersinstantie voor de uitvoering van dit artikel worden vastgesteld, moeten worden beschreven in de in artikel 18, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 genoemde programmacomplementen.

6. De lidstaten kunnen nationaal gefinancierde begeleidende sociale maatregelen invoeren voor vissers, om de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten in het kader van plannen voor de bescherming van visbestanden te vergemakkelijken.

TITEL III

BESCHERMING EN ONTWIKKELING VAN DE VISBESTANDEN, AQUACULTUUR, UITRUSTING VAN VISSERSHAVENS, VERWERKING EN AFZET EN BINNENVISSERIJ

Artikel 13

Bestreken gebieden

1. De lidstaten kunnen onder de in bijlage III vermelde voorwaarden maatregelen nemen ter bevordering van materiële investeringen op de volgende gebieden:

a) vaste of verplaatsbare uitrusting tot bescherming en ontwikkeling van de visbestanden, met uitzondering van uitzetten;

b) aquacultuur;

c) uitrusting van vissershavens;

d) verwerking en afzet;

e) binnenvisserij.

2. De bijstand van het FIOV wordt slechts verleend voor projecten die

a) bijdragen tot het duurzame economische effect van de beoogde structuurverbetering;

b) voldoende waarborgen bieden wat de technische en economische levensvatbaarheid betreft;

c) geen ongewenste effecten dreigen te sorteren, en met name geen risico inhouden voor het scheppen van overtollige productiecapaciteit.

TITEL IV

ANDERE MAATREGELEN

Artikel 14

Verkoopbevordering en het zoeken van nieuwe afzetmogelijkheden

1. De lidstaten kunnen onder de in bijlage III bepaalde voorwaarden maatregelen nemen ten gunste van collectieve acties inzake verkoopbevordering en het zoeken van nieuwe afzetmogelijkheden voor visserij- en aquacultuurproducten, die met name de volgende aspecten omvatten:

a) kwaliteitsborging, productetikettering, rationalisering van de benamingen en normalisering van de producten;

b) verkoopbevorderingscampagnes, onder meer met het accent op kwaliteit;

c) verbruiks- en marktenquêtes/tests;

d) organisatie van en deelneming aan jaarmarkten, vakbeurzen en tentoonstellingen;

e) organisatie van studiereizen en handelsmissies;

f) marktonderzoek en enquêtes, inclusief naar de afzetmogelijkheden voor communautaire producten in derde landen;

g) campagnes ter verbetering van de afzetvoorwaarden;

h) verkoopadvies en verkoopsteun, dienstverlening aan groot- en kleinhandelaren en aan producentenorganisaties.

2. Voorrang wordt gegeven aan acties:

a) die gericht zijn op de afzet van soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist zijn;

b) die worden gevoerd door organisaties die officieel zijn erkend overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3759/92;

c) die door verschillende producentenorganisaties of andere door de nationale autoriteiten erkende sectorale organisaties samen worden uitgevoerd;

d) waardoor een kwaliteitsbeleid voor visserij- en aquacultuurproducten wordt opgezet;

e) waardoor de afzet wordt bevorderd van volgens milieuvriendelijke methoden verkregen producten.

3. De maatregelen mogen niet zijn afgestemd op handelsmerken en mogen niet verwijzen naar een land of een bepaald geografisch gebied, tenzij in het specifieke geval waarin de verwijzing naar een bepaald geografisch gebied voor een product of een fabricageprocédé officieel is erkend op grond van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen(17). Een dergelijke verwijzing is slechts toegestaan vanaf de datum waarop de benaming in het in artikel 6, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2081/92 bedoelde register is ingeschreven.

Artikel 15

Door het bedrijfsleven uitgevoerde acties

1. De lidstaten kunnen de oprichting van overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3759/92 erkende producentenorganisaties bevorderen en de werking ervan vergemakkelijken.

a) Aan na 1 januari 2000 opgerichte producentenorganisaties kan steun worden verleend gedurende drie jaar na de datum van hun erkenning. Het bedrag van deze steun voor het eerste, tweede en derde jaar moet binnen de volgende grenzen blijven:

i) 3 %, 2 % en 1 % van de waarde van de via de producentenorganisatie verhandelde productie;

ii) 60 %, 40 % en 20 % van de beheerskosten van de producentenorganisatie.

b) Onverminderd de onder a) bedoelde steun kan aan de producentenorganisaties waaraan de in artikel 7 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3759/92 bedoelde specifieke erkenning is verleend, gedurende de drie jaren volgende op de datum van de specifieke erkenning, steun worden verleend teneinde de uitvoering van hun plan voor de verbetering van de kwaliteit te vergemakkelijken. Het bedrag van deze steun mag voor het eerste, het tweede en het derde jaar niet hoger zijn dan 60 %, 50 % en 40 % van de door de organisatie voor de uitvoering van het plan gemaakte kosten;

c) De onder a) en b) bedoelde steun wordt aan de eindbegunstigden uitgekeerd in het jaar na het jaar waarvoor de steun is toegekend, en uiterlijk op 31 december 2008.

2. De lidstaten kunnen acties van collectief belang met een beperkte duur bevorderen die verder gaan dan wat normaal tot het actiegebied van een particuliere onderneming behoort, die worden uitgevoerd met de actieve medewerking van het bedrijfsleven zelf of door organisaties die namens de producenten of andere organisaties optreden en door de beheersinstantie zijn erkend, en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

3. Hiervoor komen met name acties op de volgende terreinen in aanmerking:

a) beheer van en controle op de toegangsvoorwaarden tot bepaalde visserijzones en beheer van de quota;

b) beheer van de visserij-inspanning;

c) bevordering van vistuig of methodes die door de beheersinstantie als selectiever zijn erkend;

d) bevordering van technische maatregelen voor de instandhouding van de bestanden;

e) bevordering van maatregelen voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de hygiënische omstandigheden in verband met de aan boord zijnde en de aan land gebrachte producten;

f) collectieve aquacultuuruitrusting, herstructurering of verbetering van aquacultuurinstallaties, collectieve behandeling van het afvalwater van aquacultuurinstallaties;

g) uitroeiing van pathologische risico's voor de viskweek of van parasieten in de stroomgebieden of ecosystemen langs de kust;

h) inzameling van basisgegevens en/of opstelling van modellen voor milieubeheer ten behoeve van de visserij- en aquacultuursector, met het oog op de opstelling van plannen voor geïntegreerd beheer in kustgebieden;

i) organisatie van de elektronische handel en andere informatietechnologieën met het oog op de verspreiding van technische en handelsinformatie;

j) ontwikkeling van clusters in de sector en/of centra voor visserij- en aquacultuurproducten;

k) toegang tot opleiding, met name opleiding met het oog op kwaliteitsverbetering, organisatie van de overdracht van knowhow aan boord van vaartuigen en aan land;

l) ontwerpen en toepassen van systemen voor de verbetering van en de controle op de kwaliteit, de traceerbaarheid, de hygiënische omstandigheden, de statistische instrumenten en de gevolgen voor het milieu;

m) toegevoegde waarde verlenen aan producten (o.a. via experimenten, innovatie, het geven van toegevoegde waarde aan bijproducten en nevenproducten);

n) verbetering van kennis en transparantie bij de productie en op de markt.

De uitgaven die worden gedaan in het kader van het normale productieproces van de bedrijven komen niet in aanmerking voor bijstand uit hoofde van dit lid.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 23, lid 2.

Artikel 16

Tijdelijke stillegging van activiteiten en financiële vergoeding voor andere maatregelen

1. De lidstaten kunnen in de hierna vermelde omstandigheden aan vissers en eigenaars van vaartuigen een vergoeding toekennen voor de tijdelijke stillegging van hun activiteiten:

a) in geval van een niet te voorziene gebeurtenis, in het bijzonder als gevolg van biologische oorzaken; de vergoeding wordt toegekend voor ten hoogste twee maanden per jaar of voor zes maanden tijdens de hele periode 2000-2006. De beheersinstantie deelt de Commissie vooraf de wetenschappelijke motivering mee;

b) in geval van niet-vernieuwing of opschorting van een visserijovereenkomst, voor de van deze overeenkomst afhankelijke communautaire vloten; de vergoeding wordt toegekend voor ten hoogste zes maanden; zij kan met zes maanden worden verlengd indien een door de Commissie goedgekeurd omschakelingsplan voor de betrokken vloot wordt uitgevoerd;

c) ingeval een plan voor het herstel van een met uitputting bedreigd bestand wordt uitgevoerd, waartoe door de Commissie of door een of meer lidstaten is besloten. De vergoeding wordt toegekend voor ten hoogste twee jaar en kan met één jaar worden verlengd. De vergoeding kan binnen dezelfde termijnen worden uitgebreid tot de verwerkende industrie, wanneer deze voor haar voorziening afhankelijk is van het bestand waarop het herstelplan betrekking heeft, en de verminderde aanvoer niet met import kan worden gecompenseerd. Voordat met het herstelplan wordt begonnen, deelt de beheersinstantie de Commissie de relevante wetenschappelijke en economische redenen voor dit plan mee. De Commissie vraagt het in artikel 16 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 bedoelde comité onverwijld om advies.

2. De lidstaten kunnen aan vissers en aan eigenaars van vaartuigen een financiële compensatie toekennen indien bij een besluit van de Raad technische beperkingen voor bepaalde vistuigen of vangstmethoden worden vastgesteld; deze compensatie, die bestemd is om de kosten voor de technische aanpassing te dekken, kan worden verleend gedurende ten hoogste zes maanden.

3. De financiële bijstand van het FIOV voor de in lid 1 en lid 2 bedoelde maatregelen mag, per lidstaat en voor de gehele periode 2000-2006 niet hoger zijn dan het hoogste van de volgende twee bedragen: 1 miljoen EUR of 4 % van de financiële bijstand van de Gemeenschap die in de betrokken lidstaat aan de sector is toegekend.

De beheersinstantie bepaalt het individuele bedrag van de in de leden 1 en 2 bedoelde vergoedingen en compensaties aan de hand van relevante parameters zoals het werkelijk geleden nadeel, de geleverde omschakelingsinspanningen, de omvang van het herstelplan, de inspanningen voor de technische aanpassing.

4. De ter uitvoering van dit artikel getroffen maatregelen mogen in geen geval worden aangevoerd als een bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het meerjarig oriëntatieprogramma bedoeld in artikel 5, noch worden gemotiveerd met een stillegging die elk seizoen plaatsvindt in het kader van het gewone beheer van de visserij.

Artikel 17

Innoverende acties en technische bijstand

1. De lidstaten nemen in de in artikel 3, lid 3, bedoelde en in artikel 9, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 omschreven plannen de nodige middelen op voor de uitvoering van studies, proef- en demonstratieprojecten, opleidingsmaatregelen, technische bijstand, uitwisseling van ervaringen en reclame in verband met de voorbereiding, de uitvoering, het toezicht op en de evaluatie of de aanpassing van de operationele programma's en de enkelvoudige programmeringsdocumenten.

2. Een proefproject is een project dat door een marktdeelnemer of door een wetenschappelijke of technische instelling of een andere bevoegde instantie wordt uitgevoerd en tot doel heeft in omstandigheden die de werkelijke omstandigheden in de productiesector zeer dicht benaderen, de technische betrouwbaarheid en/of de economische levensvatbaarheid van een innoverende technologie te testen, teneinde technische en/of economische kennis over de geteste technologie te verwerven en vervolgens te verspreiden. Een proefproject dient steeds wetenschappelijk toezicht te omvatten dat voldoende grondig is en voldoende lang duurt om significante resultaten te verkrijgen; over het project moeten wetenschappelijke rapporten worden opgesteld die aan de beheersinstantie worden meegedeeld. Deze laatste zendt deze rapporten onverwijld ter informatie door naar de Commissie.

Projecten betreffende de experimentele visserij komen als proefprojecten voor bijstand in aanmerking voorzover ze gericht zijn op de instandhouding van de visbestanden en het gebruik van meer selectieve vangstmethodes.

3. De in lid 1 bedoelde acties kunnen met name betrekking hebben op de in artikel 15, leden 2 en 3, bedoelde terreinen, voorzover ze worden uitgevoerd op initiatief van overheids- of semi-overheidsinstanties of andere daartoe door de beheersinstantie aangewezen instellingen.

Zij kunnen ook acties voor de bouw of de verbouwing van vaartuigen omvatten, voorzover deze vaartuigen uitsluitend bestemd zijn voor activiteiten in verband met het visserijonderzoek en de visserijopleiding, die door overheids- of semi-overheidsinstanties worden uitgevoerd onder de vlag van een lidstaat.

4. De in lid 1 bedoelde acties kunnen ook acties omvatten om de gelijkheid tussen mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten in de sector te bevorderen.

TITEL V

ALGEMENE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 18

Inachtneming van de voorwaarden voor bijstandsverlening

De beheersinstantie vergewist zich ervan dat de in bijlage III vermelde bijzondere voorwaarden voor bijstandsverlening in acht worden genomen.

Vóór de toekenning van de steun verifieert zij tevens de technische bekwaamheid van de begunstigden en de economische levensvatbaarheid van de bedrijven.

Artikel 19

Aanmelding van de steunregelingen

1. De lidstaten melden de Commissie, overeenkomstig de artikelen 87 tot en met 89 van het Verdrag, de steunregelingen die in de in artikel 3, lid 3, bedoelde en in artikel 9, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 omschreven plannen zijn opgenomen.

2. Binnen de werkingssfeer van deze verordening kunnen de lidstaten aanvullende steunmaatregelen vaststellen waarvoor voorwaarden of regels gelden die niet in de onderhavige verordening zijn vastgesteld, of die betrekking hebben op hogere bedragen dan de in bijlage IV bepaalde maximumbedragen, voorzover deze maatregelen in overeenstemming zijn met de artikelen 87 tot en met 89 van het Verdrag.

Artikel 20

Omrekening

Voor de lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone, worden de in deze verordening in euro vastgestelde bedragen in nationale valuta omgerekend tegen de koers vastgesteld in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De omrekening geschiedt tegen de koers die van toepassing is op 1 januari van het jaar waarin de lidstaat besluit de premies of de steun toe te kennen.

Artikel 21

Uitvoeringsbepalingen

De vorm van de uitgavenstaten en van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 23, lid 2.

Artikel 22

Comitologie

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen die verband houden met de onderwerpen bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 8, 10, 15 en 21 worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 23, lid 2.

Artikel 23

Comités

1. De Commissie wordt bijgestaan:

a) wat betreft de uitvoering van de artikelen 8, 15 en 21 door het Comité voor de structuur van de visserij en de aquacultuur dat is opgericht bij artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1260/1999; en

b) wat betreft de uitvoering van de artikelen 4, 5, 6 en 10 door het Comité voor visserij en aquacultuur dat is opgericht bij artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De termijn als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG wordt gesteld op een maand.

3. De Comités stellen hun reglementen van orde vast.

Artikel 24

Overgangsbepalingen

Per 1 januari 2000 worden ingetrokken:

- Verordening (EG) nr. 2468/98;

- artikel 7, leden 1, 2 en 3, en artikel 7 ter van Verordening (EEG) nr. 3759/92;

- Verordening (EEG) nr. 3140/82(18).

De ingetrokken bepalingen blijven evenwel van toepassing voor de steunmaatregelen, acties en projecten die tot uiterlijk 31 december 1999 worden goedgekeurd.

De verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen en artikels worden geacht te zijn gedaan naar deze verordening.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

K. HEMILÄ

(1) PB C 16 van 21.1.1999, blz. 12.

(2) PB C 279 van 1.10.1999, blz. 325.

(3) PB C 209 van 22.7.1999, blz. 10.

(4) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(5) PB L 389 van 13.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1181/98 (PB L 164 van 9.6.1998, blz. 1).

(6) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2846/98 (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 5).

(7) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 54.

(8) PB L 388 van 13.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3318/94 (PB L 350 van 31.12.1994, blz. 15).

(9) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(10) PB L 312 van 20.11.1998, blz. 19.

(11) PB L 266 van 1.10.1998, blz. 27.

(12) PB L 266 van 1.10.1998, blz. 36.

(13) Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, opgesteld te Londen in 1969 onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).

(14) PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB L 339 van 29.12.1994, blz. 11).

(15) Verordening (EEG) nr. 2908/83 van de Raad van 4 oktober 1983 inzake een gemeenschappelijke actie voor herstructurering, modernisering en ontwikkeling van de visserij, alsmede voor ontwikkeling van de aquicultuur (PB L 290 van 22.10.1983, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3733/85 (PB L 361 van 31.12.1985, blz. 78).

(16) Verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (PB L 376 van 31.12.1986, blz. 7). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3946/92 (PB L 401 van 31.12.1992, blz. 1).

(17) PB L 208 van 27.7.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1068/97 (PB L 156 van 13.6.1997, blz. 10).

(18) Verordening (EEG) nr. 3140/82 van de Raad van 22 november 1982 inzake de toekenning en de financiering van steun door de lidstaten aan de producentenorganisaties in de visserijsector (PB L 331 van 26.11.1982, blz. 7).

BIJLAGE I

IN DE PLANNEN TE VERMELDEN GEGEVENS

1. Gekwantificeerde beschrijving van de huidige situatie voor elk van de in de titels II, III en IV bedoelde terreinen

a) Sterke en zwakke punten.

b) Resultaten van de in de vorige jaren ondernomen acties en effect van de in die jaren beschikbaar gestelde financiële middelen.

c) Behoeften van de sector, met name wat betreft de verplichtingen die zijn vervat in het meerjarig oriëntatieprogramma voor de vissersvloot.

2. Strategie voor de herstructurering van de sector

a) Resultaten van het overleg en van de maatregelen om de bevoegde autoriteiten en bevoegde instanties en de sociaal-economische partners op de gepaste niveaus bij de herstructurering te betrekken.

b) Doelstellingen

i) algemene doelstellingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid,

ii) prioriteiten,

iii) specifieke doelstellingen per actieterrein, indien mogelijk gekwantificeerd.

c) Het bewijs dat de overheidssteun nodig is om de doelstellingen te bereiken; maatregelen die zijn genomen om ongewenste gevolgen te voorkomen, met name wat het scheppen van overcapaciteit betreft.

d) Met betrekking tot de vloot:

i) indicatoren voor de ontwikkeling van de vloot ten opzichte van de doelstellingen van het meerjarig oriëntatieprogramma;

ii) vangsttechnieken en vistuigen waaraan de voorkeur moet worden gegeven bij de verlegging van de visserijactiviteiten.

e) Verwacht effect (voor werkgelegenheid, productie enz.).

3. Overwogen middelen om de doelstellingen te bereiken

a) Voor de uitvoering van de plannen overwogen (juridische, financiële of andere) maatregelen op elk terrein, en met name de steunregelingen.

b) Indicatieve financiële tabel voor de hele programmeringsperiode, waarin de beoogde communautaire en nationale, regionale of andere middelen voor elk actieterrein worden samengevat.

c) De studies, proef- en demonstratieprojecten en de acties op het gebied van opleiding, technische bijstand en reclame die nodig zijn voor de voorbereiding, de uitvoering, het toezicht op en de evaluatie van de betrokken maatregelen of voor de aanpassing ervan.

4. Uitvoering

a) Door de lidstaat aangewezen beheersinstantie.

b) De maatregelen die zijn genomen om een doeltreffende en adequate uitvoering inclusief toezicht en evaluatie te garanderen; bepaling van de gekwantificeerde indicatoren.

c) Bepalingen betreffende controles, sancties en reclamemaatregelen.

d) Wat de vloot betreft:

i) methodes die zullen worden toegepast om de ontwikkeling van de visbestanden, inzonderheid van de kwetsbare bestanden, te volgen;

ii) voor passief vistuig, regeling inzake het toezicht op de visserij-inspanning, inclusief de ontwikkeling van het aantal en de omvang van de vistuigen.

BIJLAGE II

GEGEVENS DIE DE VOLGENDE MEERJARIGE ORIËNTATIEPROGRAMMA'S VOOR DE VISSERSVLOOT TEN MINSTE MOETEN BEVATTEN

1. Actualisering van de in bijlage I bedoelde beschrijving van de situatie

Het gaat er bij deze actualisering om de ontwikkeling sinds de indiening van de in artikel 3 bedoelde programmeringsdocumenten te beschrijven wat de visstand, de vissersvloot en de betrokken werkgelegenheid betreft.

2. Resultaten van het vorige programma

a) De lidstaten verstrekken en bespreken vóór 1 mei 2001 de mate van verwezenlijking van de in de programma's 1997-2001 vastgestelde doelstellingen, alsook de daarbij gebruikte middelen.

b) Analyse van de algemene omstandigheden op bestuurlijk en sociaal-economisch gebied waaronder het programma is uitgevoerd, met name, in voorkomend geval, wat de eventuele maatregelen ter vermindering van de activiteit betreft.

c) Nauwkeurige vermelding en bespreking per vlootsegment van de communautaire, nationale en regionale financiële middelen die zijn besteed om de geconstateerde resultaten te bereiken.

3. Nieuwe oriëntaties

In het licht van de in de punten 1 en 2 vermelde gegevens, vermelding van de oriëntaties die voor de verschillende vlootsegmenten voor de volgende MOP's wenselijk zijn, met name in het kader van de volgende twee acties:

a) vernieuwing van de vissersvloot: criteria voor toevoeging of onttrekking van vaartuigen aan de vloot, per vlootsegment, en daartoe benodigde financiële middelen. Wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voor de controle door de lidstaat terzake van de vaartuigen die aan zijn vloot worden toegevoegd of eraan worden onttrokken. Door de lidstaat getroffen regeling die garandeert dat er per vlootsegment geen aan de doelstellingen van de programma's tegengesteld effect kan uitgaan van de overheidssteun, toegekend voor de acties op het gebied van vernieuwing en aanpassing van de visserij;

b) aanpassing van de visserij-inspanningen: wenselijke ontwikkeling tot het einde van het volgende MOP van de visserij-inspanningen per segment, uitgedrukt ten opzichte van de voor 31 december 2001 vastgestelde doelstellingen. Betrokken wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen. Regelingen voor het beheer van de visserij. Bestuurlijke en financiële middelen die aangewend moeten worden om deze nieuwe doelstellingen te bereiken.

BIJLAGE III

BIJZONDERE VOORWAARDEN EN CRITERIA VOOR DE BIJSTANDSVERLENING

1. Uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's (titel II)

1.0. Leeftijd van de vaartuigen

Voor de toepassing van deze verordening is de leeftijd van een vaartuig een geheel getal dat het verschil aangeeft tussen het jaar waarin de beheersinstantie besluit een premie of een steun toe te kennen en het jaar waarin het betrokken vaartuig is gebouwd (of bij gebreke daarvan het jaar waarop het in bedrijf is genomen).

1.1. Definitieve beëindiging (artikel 7, lid 3)

a) Definitieve beëindiging kan slechts betrekking hebben op vaartuigen die zijn gebruikt voor een visserijactiviteit van ten minste 75 zeedagen in elk van de twee aan de datum van de aanvraag voor definitieve beëindiging voorafgaande periodes van twaalf maanden of, in voorkomend geval, voor een visserijactiviteit van ten minste 80 % van het volgens de geldende nationale regeling voor het betrokken vaartuig toegestane aantal zeedagen.

In de Oostzee wordt het aantal zeedagen van 75 verlaagd tot:

- 60 voor vaartuigen die zijn geregistreerd in havens benoorden 59°30' NB;

- 40 voor vaartuigen die zijn geregistreerd in havens benoorden 59°30' NB en die op zalm vissen.

b) De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn:

i) vóór de definitieve beëindiging moet het vaartuig zijn geregistreerd in het communautair gegevensbestand van vissersvaartuigen;

ii) op het tijdstip dat het besluit tot toekenning van de premie wordt genomen, moet het vaartuig operationeel zijn;

iii) na de definitieve beëindiging moet de visvergunning worden ingetrokken en moet officieel worden verklaard dat het vaartuig definitief uit het communautaire gegevensbestand is geschrapt;

iv) in geval van definitieve overbrenging naar een derde land moet het vaartuig onverwijld in het vlootbestand van het derde land worden geregistreerd en mag het nooit meer terugkeren naar de wateren van de Gemeenschap.

c) Indien het vaartuig verloren gaat op een tijdstip tussen het besluit tot toekenning van de premie en het tijdstip waarop de visserij daadwerkelijk definitief wordt beëindigd, wordt de premie door de beheersinstantie bekort met het bedrag van de door de verzekering uitgekeerde vergoeding.

d) Een vaartuig dat naar een derde land wordt overgebracht om een vaartuig van een gemengde vennootschap als bedoeld in artikel 8, dat averij heeft opgelopen, te vervangen, komt niet in aanmerking voor overheidssteun als bedoeld in artikel 7.

1.2. Gemengde vennootschappen (artikel 8)

a) Afgezien van de voorwaarden die gelden voor de definitieve overbrenging van een vaartuig naar een derde land, bedoeld in artikel 7, lid 3, onder b), en in punt 1.1 van deze bijlage, moet het vaartuig dat in het kader van een gemengde vennootschap is overgebracht, aan de volgende voorwaarden voldoen:

i) het moet gedurende ten minste de vijf laatste jaren onder de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap in bedrijf zijn geweest

- in de communautaire wateren;

- en/of in de wateren van een derde land in het kader van een visserijovereenkomst met de Gemeenschap of een andere overeenkomst;

- en/of in internationale wateren waar de visserij onder een internationale overeenkomst valt;

ii) het moet binnen een termijn van zes maanden na het besluit tot toekenning van de premie zijn uitgerust met de technische voorzieningen die het in staat stellen in de wateren van het derde land te vissen onder de voorwaarden vermeld in de door de autoriteiten van dat land afgegeven visvergunning; het moet voldoen aan de communautaire veiligheidsvoorschriften en adequaat zijn verzekerd, zoals door de beheersinstantie is voorgeschreven; de mogelijke kosten van deze uitrusting komen niet in aanmerking voor communautaire steun.

b) Bij de indiening van de aanvraag voor de premie moet de begunstigde de beheersinstantie de volgende gegevens verstrekken:

i) een beschrijving van het vaartuig, die met name de volgende gegevens moet bevatten: intern nummer, registratienummer, tonnage, vermogen en jaar van inbedrijfstelling;

ii) voor de vijf laatste jaren: activiteiten van het vaartuig (en voorwaarden waaronder deze activiteiten zijn uitgeoefend); vermelding van de vangstgebieden (communautaire wateren/andere); eventuele eerder ontvangen communautaire, nationale of regionale steun;

iii) het bewijs dat het project economisch levensvatbaar is, en met name:

- een financieel plan waarin met name de inbreng van de verschillende vennoten in natura en/of in contanten wordt vermeld; participatie van de communautaire partners en van de partners uit het derde land; aandeel van de premie als bedoeld in artikel 7, lid 5, onder b), die in contanten in het kapitaal van de gemengde vennootschap moet worden geïnvesteerd;

- een bedrijfsplan dat ten minste vijf jaar bestrijkt, waarin met name de vangstgebieden, de aanvoerzones en de uiteindelijke bestemming van de vangsten worden aangegeven;

iv) een kopie van het verzekeringscontract.

c) De begunstigde moet gedurende een periode van vijf jaar na de inbreng van het vaartuig in de gemengde vennootschap de volgende voorwaarden in acht nemen:

i) voor elke wijziging in de exploitatievoorwaarden van het vaartuig (met name verandering van partner, wijziging in het vennootschappelijk kapitaal van de gemengde vennootschap, verandering van vlag, verandering van visserijzone), voorzover deze verband houdt met de in artikel 8, lid 2, bepaalde voorwaarden, moet vooraf door de beheersinstantie toestemming verleend worden;

ii) een door schipbreuk verloren gegaan vaartuig moet, binnen een termijn van één jaar na de schipbreuk door een gelijkwaardig vaartuig worden vervangen.

d) Indien bij de indiening van de aanvraag voor de premie voor gemengde vennootschappen de onder a) en b) bedoelde voorwaarden niet vervuld zijn, wordt de overheidssteun beperkt tot de premie voor de definitieve overbrenging als bedoeld in artikel 7, lid 5, onder c).

e) Onverminderd het bepaalde in artikel 29, lid 4, en in artikel 38 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 voert de beheersinstantie een financiële correctie op het verschil tussen de premie voor gemengde vennootschappen en de premie voor de definitieve overbrenging van hetzelfde vaartuig (hierna "het verschil" te noemen) uit in de volgende gevallen:

i) indien de begunstigde de beheersinstantie een wijziging in de exploitatievoorwaarden meldt die tot gevolg heeft dat de in artikel 8, lid 2, van deze verordening bepaalde voorwaarden niet langer vervuld zijn, met name wanneer het vaartuig wordt verkocht, de communautaire partner zijn deelneming cedeert of de communautaire reder zich uit de gemengde vennootschap terugtrekt, wordt een financiële correctie toegepast ten belope van een deel van het bedrag van "het verschil"; dit deel wordt berekend pro rata temporis van de periode van vijf jaar;

ii) indien bij een controle wordt geconstateerd dat de in artikel 8, lid 2, van deze verordening en onder c) van dit lid bepaalde voorwaarden niet in acht zijn genomen, wordt een financiële correctie toegepast ten belope van het verschil;

iii) indien de begunstigde de in artikel 8, lid 5, van deze verordening bedoelde activiteitenverslagen niet heeft ingediend, nadat hij daartoe door de beheersinstantie is aangemaand, is de financiële correctie gelijk aan een deel van het bedrag van het verschil; dit deel wordt berekend pro rata temporis van de periode van vijf jaar;

iv) in geval van verlies van het vaartuig zonder vervanging is de financiële correctie gelijk aan een deel van het bedrag van het verschil; dit deel wordt berekend pro rata temporis van de periode van vijf jaar.

1.3. Vernieuwing van de vloot (artikelen 6 en 9)

a) De vaartuigen moeten worden gebouwd met inachtneming van de verordeningen en richtlijnen inzake hygiëne, veiligheid, gezondheid, productkwaliteit en arbeidsomstandigheden, alsmede van de communautaire bepalingen betreffende de meting van schepen en de controle op de visserij.

b) De vaartuigen worden in het passende segment van het communautaire gegevensbestand opgenomen.

c) Onverminderd de artikelen 7, 8 en 12, lid 3, onder d), wordt geen communautaire steun verleend voor de overdracht van de eigendom van een vissersvaartuig.

1.4. Modernisering van vaartuigen (artikelen 6 en 9)

a) De vaartuigen moeten zijn geregistreerd in het communautair gegevensbestand van vissersvaartuigen. Wijzigingen in de kenmerken van de vaartuigen moeten aan dat gegevensbestand worden meegedeeld en de vaartuigen moeten ter gelegenheid van de moderniseringswerkzaamheden worden gemeten overeenkomstig de communautaire bepalingen.

b) De investeringen moeten gericht zijn op:

i) rationalisatie van de visserij, met name door het gebruik van selectievere vangsttechnieken en -methoden aan boord, teneinde ongewenste bijvangsten te voorkomen;

en/of

ii) verbetering van de kwaliteit van de gevangen en aan boord bewaarde producten door het gebruik van betere vangst- en bewaringstechnieken en toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke gezondheidsvoorschriften;

en/of

iii) verbetering van de werkomstandigheden en van de veiligheid.

Onverminderd artikel 16, lid 2, wordt vervanging van vistuigen niet als een subsidiabele uitgave beschouwd.

2. Investeringen op de in titel III bedoelde gebieden

2.0. Algemeen

a) De projecten in de bedrijven kunnen betrekking hebben op materiële investeringen voor de productie en het beheer (bouw, uitbreiding, uitrusting en modernisering van installaties).

b) Materiële investeringen ter verbetering van de hygiëne of de gezondheid van mens en dier, ter verbetering van de productkwaliteit of vermindering van milieuhinder, alsmede, waar van toepassing, ter verhoging van de productie zelf, komen voor bijstand in aanmerking.

c) De overdracht van de eigendom van een bedrijf komt niet in aanmerking voor communautaire steun.

2.1. Bescherming en ontwikkeling van de visbestanden

Voor bijstand van het FIOV komen uitsluitend in aanmerking uitgaven die betrekking hebben op de installatie van vaste of verplaatsbare elementen om visbestanden te beschermen en te ontwikkelen en op het wetenschappelijk toezicht op de projecten; de betrokken projecten:

a) zij moeten een collectief belang hebben,

b) zij moeten worden uitgevoerd door overheids- of semi-overheidsinstanties, erkende beroepsorganisaties of andere voor dit doel door de beheersinstantie aangewezen instellingen,

c) zij mogen geen negatief effect op het aquatische milieu hebben.

Elk project moet gedurende ten minste vijf jaar wetenschappelijk worden gevolgd, waarbij met name de ontwikkeling van de levende rijkdommen in de betrokken wateren wordt beoordeeld en gecontroleerd. De beheersinstantie stelt de Commissie elk jaar ter informatie in kennis van de rapporten over dit wetenschappelijk toezicht.

2.2. Aquacultuur

a) Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "aquacultuur" verstaan de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; deze organismen blijven in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon.

b) De opdrachtgevers van de projecten voor intensieve visteelt verstrekken de beheersinstanties bij de indiening van hun aanvraag om overheidssteun de in bijlage IV van Richtlijn 85/337/EEG(1) bedoelde gegevens. De beheersinstantie bepaalt of voor het project een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van voornoemde richtlijn dient te worden opgesteld. Wanneer de overheidssteun wordt toegekend, komen de kosten voor het verzamelen van de gegevens betreffende de milieueffecten en de eventuele kosten van de beoordeling in aanmerking voor bijstand van het FIOV.

c) Investeringen die betrekking hebben op constructies om de watercirculatie binnen de aquacultuurbedrijven aan te passen of te verbeteren en op bedrijfsvaartuigen komen voor bijstand in aanmerking.

d) In afwijking van bijlage IV, punt 2, tabel 3, groep 3, kan, wanneer de investeringen betrekking hebben op het gebruik van technieken om het milieueffect substantieel te verminderen, de participatie van de particuliere begunstigden (C) worden verlaagd tot 30 % van de in aanmerking komende uitgaven in de regio's van doelstelling 1 en tot 50 % in de overige regio's, in plaats van respectievelijk 40 % en 60 %.

2.3. Uitrusting van vissershavens

Er zal prioriteit worden verleend aan investeringen die van collectief belang zijn voor de vissers die van de haven gebruikmaken en bijdragen tot de algemene ontwikkeling van de haven en tot een betere dienstverlening aan de vissers. De investeringen hebben met name betrekking op installaties en voorzieningen:

a) om de aanvoer, de behandeling en de opslag van visserijproducten in de havens te verbeteren,

b) om de activiteiten van vissersvaartuigen te ondersteunen (bevoorrading met brandstof, ijs en water, onderhoud en reparatie van de vissersvaartuigen),

c) voor de inrichting van de kaden om de veiligheid bij het laden of lossen te vergroten.

2.4. Verwerking en afzet

a) Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten" verstaan alle handelingen vanaf het laden/lossen en het behandelen tot de productie en distributie, tussen het tijdstip dat de producten worden gelost of geoogst en het stadium van het eindproduct.

b) Niet in aanmerking komen de investeringen die betrekking hebben op:

i) de visserij- en aquacultuurproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, behalve indien het gaat om investeringen die uitsluitend bestemd zijn voor de behandeling, de verwerking en de afzet van afvallen van visserij- en aquacultuurproducten,

ii) de kleinhandel.

c) In afwijking van bijlage IV, punt 2, tabel 3, groep 3, kan, wanneer de investeringen betrekking hebben op collectieve installaties of technieken waardoor de milieueffecten aanzienlijk worden verminderd, de participatie van de particuliere begunstigden (C) worden verlaagd tot 30 % van de in aanmerking komende uitgaven in de regio's van doelstelling 1 en tot 50 % in de overige regio's, in plaats van respectievelijk 40 % en 60 %.

2.5. Binnenvisserij

a) In het kader van deze verordening wordt onder "binnenvisserij" verstaan: visserij die voor commerciële doeleinden wordt uitgevoerd door vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren van het grondgebied van de lidstaten vissen en niet onder de bepalingen van titel II vallen.

b) Wanneer de investering betrekking heeft op de bouw van een vaartuig voor de binnenvisserij zijn de bepalingen van punt 1.3, onder a), van bijlage III van toepassing.

c) Wanneer de investering betrekking heeft op de modernisering van een vaartuig voor de binnenvisserij, zijn de bepalingen van punt 1.4, onder b), van bijlage III van toepassing.

d) Investeringen komen niet in aanmerking voor bijstand indien zij het evenwicht tussen de omvang van de vloot en de overeenkomstige beschikbare visserijbestanden in gevaar kunnen brengen.

e) Slooppremies voor vaartuigen voor de binnenvisserij komen niet in aanmerking voor bijstand.

f) De beheersinstantie neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat vaartuigen die in het kader van artikel 13 financiële bijstand van het FIOV ontvangen, uitsluitend in binnenwateren blijven vissen.

3. Verkoopbevordering en het zoeken van nieuwe afzetmogelijkheden (artikel 14)

a) In aanmerking komen met name:

i) de kosten van reclamebureaus en andere dienstverrichters die bij de voorbereiding en de uitvoering van acties betrokken zijn;

ii) de aankoop en huur van advertentieruimte, zendtijd en dergelijke, het bedenken van slagzinnen en het ontwerpen van emblemen voor de duur van de acties;

iii) de kosten voor het uitgeven van materiaal, extern personeel, lokalen en voertuigen, voorzover die voor de acties noodzakelijk zijn.

b) De bedrijfskosten van de begunstigde (personeel, materieel, voertuigen enz.) komen niet voor bijstand in aanmerking.

(1) Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG (PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5).

BIJLAGE IV

STEUNTARIEVEN EN PARTICIPATIEPERCENTAGES

1. Steuntarieven voor de vissersvloten (titel II)

TABEL 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TABEL 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Vanaf 1 januari 2000 voor de vaartuigen met een lengte van meer dan 24 m tussen de loodlijnen, en vanaf 1 januari 2004 voor alle vaartuigen, is alleen tabel 1 van toepassing.

2. Percentages van de financiële participatie

Voor alle in de titels II, III en IV genoemde acties gelden voor de financiële participatie van de Gemeenschap (A), het totaal van de (nationale, regionale en andere) financiële overheidsparticipaties van de betrokken lidstaat (B) en, in voorkomend geval, de financiële participatie van particuliere begunstigden (C), de hierna vermelde grenzen, uitgedrukt in procenten van de voor bijstand in aanmerking komende uitgaven.

Groep 1:

Premies voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten (artikel 7), premies voor de oprichting van gemengde vennootschappen (artikel 8), kleinschalige kustvisserij (artikel 11), maatregelen van sociaal-economische aard (artikel 12), bescherming en ontwikkeling van de visbestanden (artikel 13, lid 1, onder a)), uitrusting van vissershavens zonder financiële participatie van particuliere begunstigden (artikel 13, lid 1, onder c)), verkoopbevordering en het zoeken van nieuwe afzetmogelijkheden, zonder financiële participatie van particuliere begunstigden (artikel 14), door het bedrijfsleven uitgevoerde acties zonder financiële participatie van particuliere begunstigden (artikel 15), premie voor tijdelijke stillegging van activiteiten en financiële vergoeding voor andere maatregelen (artikel 16), innoverende acties en technische bijstand, waaronder door overheidsinstanties uitgevoerde proefprojecten (artikel 17).

Groep 2:

Vernieuwing van de vloot en modernisering van vissersvaartuigen (artikel 9).

Groep 3:

Aquacultuur (artikel 13, lid 1, onder b)), uitrusting van vissershavens met financiële participatie van particuliere begunstigden (artikel 13, lid 1, onder c)), verwerking en afzet (artikel 13, lid 1, onder d)), binnenvisserij (artikel 13, lid 1, onder e)), verkoopbevordering en het zoeken van nieuwe afzetgebieden, met financiële participatie van particuliere begunstigden (artikel 14), door het bedrijfsleven uitgevoerde acties met financiële participatie van particuliere begunstigden (artikle 15, lid 2).

Groep 4:

Andere dan door overheidsinstanties uitgevoerde proefprojecten (artikel 17).

De beheersinstantie bepaalt of acties inzake de bescherming en ontwikkeling van de visbestanden (artikel 13, lid 1, onder a)), de uitrusting van vissershavens (artikel 13, lid 1, onder c)), verkoopbevordering en het zoeken naar nieuwe afzetmogelijkheden (artikel 14) en door het bedfrijfsleven uitgevoerde acties (artikel 15) tot groep 1 of groep 3 behoren en laat zich daarbij met name leiden door de volgende criteria:

- collectieve of individuele belangen;

- collectieve of individuele begunstigde (producentenorganisaties, organisaties die de bedrijfstak vertegenwoordigen);

- openbare toegang tot de resultaten van de actie of particulier eigendom en beheer;

- financiële participatie van collectieve organen, onderzoeksinstellingen.

TABEL 3

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Voor investeringen in kleine en middelgrote bedrijven in de zin van Aanbeveling 96/280/EG(1) van de Commissie kunnen de percentages (A) van de groepen 2 en 3 worden verhoogd met een percentage dat betrekking heeft op het gebruik van andere vormen van financiering dan directe steun, zonder dat deze verhoging evenwel 10 % van de totale subsidiabele kosten mag overschrijden. De participatie van de particuliere begunstigde wordt met hetzelfde bedrag verminderd.

(1) Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4).