31999R2759

Verordening (EG) nr. 2759/1999 van de Commissie van 22 december 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaatlidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode

Publicatieblad Nr. L 331 van 23/12/1999 blz. 0051 - 0054


VERORDENING (EG) Nr. 2759/1999 VAN DE COMMISSIE

van 22 december 1999

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode(1), en met name op artikel 9, lid 2, en artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De bij Verordening (EG) nr. 1268/1999 vastgestelde pretoetredingsmaatregelen van de Gemeenschap op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa (hieronder "Sapard" genoemd), zijn met name bedoeld om de kandidaat-lidstaten te helpen bij de uitvoering van het communautaire acquis op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de daarmee verband houdende beleidstakken, en om prioritaire en specifieke problemen in verband met de aanpassing van de landbouwsector en de plattelandsgebieden van de kandidaat-lidstaten op te lossen.

(2) Bij de toekenning van de steun in het kader van Sapard moet met name rekening worden gehouden met het effect ervan uit een oogpunt van bescherming van het milieu en duurzame ontwikkeling van de economie van de betrokken kandidaat-lidstaat en met de beginselen van het beleid inzake sociale cohesie. De communautaire steun mag niet dienen ter vervanging van de financiële middelen die in de kandidaat-lidstaten beschikbaar zijn, en moet een aanvulling vormen op overeenkomstige nationale maatregelen of die maatregelen ondersteunen.

(3) In deze context moet de steun in de regel worden toegekend overeenkomstig de geldende voorschriften inzake communautaire steun voor plattelandsontwikkeling, en met name overeenkomstig de belangrijkste doelstellingen en via de instrumenten die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europeees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(2) en bij Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie(3) tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de bovengenoemde verordening.

(4) Sommige in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1268/1999 vermelde maatregelen zijn vergelijkbaar met maatregelen die in Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn opgenomen, en moeten daarom door de kandidaat-lidstaten zoveel mogelijk worden uitgevoerd overeenkomstig de beginselen voor de uitvoering van die maatregelen in de Gemeenschap. Bijgevolg moet worden verwezen naar de voorschriften die voor deze maatregelen van toepassing zijn.

(5) Om een oplossing te bieden voor de structurele tekortkomingen op het gebied van de voorziening met en de afzet van landbouwproducten, die een gevolg zijn van de ontoereikende organisatie van de producenten in de kandidaat-lidstaten, moet steun worden verleend om de oprichting van producentengroeperingen te bevorderen. Deze steun moet in de overgangsperiode voor de toetreding worden verleend overeenkomstig de voor de Gemeenschap geldende beginselen, met dien verstande dat van deze beginselen mag worden afgeweken of dat ze mogen worden aangevuld als dit, gelet op de specifieke situatie in de kandidaat-lidstaten, noodzakelijk is.

(6) Andere in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1268/1999 vermelde maatregelen komen voor communautaire steun in aanmerking als zij deel uitmaken van het door de Commissie goedgekeurde programma.

(7) Bij de voorschriften inzake subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van Sapard moet rekening worden gehouden met de periode waarin Verordening (EG) nr. 1268/1999 van toepassing is, en met de noodzaak een minimumperiode vast te stellen waarin de verbintenissen substantieel ongewijzigd moeten blijven opdat de beoogde doelstellingen kunnen worden bereikt. De specifieke voorwaarden inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven moeten worden vastgesteld in het kader van bilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de afzonderlijke kandidaat-lidstaten.

(8) De Sapard-maatregelen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de richtsnoeren voor het beheer die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(4). Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1268/1999 komen de Commissie en de kandidaat-lidstaat gezamenlijk overeen volgens welke procedures toezicht op de uitvoering van het programma wordt gehouden. Dit neemt niet weg dat moet worden bepaald welke indicatoren bij deze procedures moeten worden gehanteerd. Bij dit toezicht moet rekening worden gehouden met de in Verordening (EG) nr. 1260/1999 vermelde indicatoren.

(9) De communautaire steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode en de steun van de Gemeenschap op grond van Verordening (EG) nr. 1267/1999 van de Raad van 21 juni 1999 tot instelling van een pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid(5) moeten worden gecoördineerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1266/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3906/89(6).

(10) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling

Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1268/1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode.

Artikel 2

Investeringen in landbouwbedrijven

1. Er kan steun worden verleend voor investeringen in de landbouw met inachtneming van de voorwaarden die zijn vastgesteld in titel II, hoofdstuk I, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, met uitzondering van artikel 7 van dat hoofdstuk.

2. De investeringssteun wordt toegekend aan landbouwbedrijven

- die op het tijdstip dat het besluit wordt genomen om steun te verlenen, voldoen aan de nationale minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn, en

- waarvoor kan worden aangetoond dat zij bij de voltooiing van de investering economisch levensvatbaar zullen zijn.

Als de met het acquis samenhangende minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn evenwel pas kort voor het tijdstip van ontvangst van de aanvraag zijn vastgesteld, wordt de steun toegekend op voorwaarde dat het bedrijf aan deze nieuwe normen voldoet bij de voltooiing van de investering.

3. Elke kandidaat-lidstaat stelt limieten vast voor het totale investeringsbedrag dat voor steun in aanmerking komt, alsook aanvaardbare normen inzake de vakbekwaamheid en de deskundigheid waarover de landbouwers moeten beschikken om voor steun in aanmerking te komen.

Artikel 3

Verbetering van verwerking en afzet van landbouw- en visserijproducten

1. Er kan steun worden verleend voor de in de artikelen 25 en 26 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde investeringen die gericht zijn op verbetering van de verwerking en de afzet van de in bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouw- en visserijproducten uit de kandidaat-lidstaten of de Gemeenschap. Investeringen op het niveau van de detailhandel zijn evenwel van steunverlening uitgesloten.

2. De voor bijstand in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op:

a) de bouw en de verwerving van onroerend goed, met uitzondering van de aankoop van grond,

b) nieuwe machines en uitrusting, waaronder computerprogrammatuur,

c) bovenop de onder a) en b) bedoelde uitgaven en tot ten hoogste 12 % van die uitgaven, algemene kosten, zoals honoraria van architecten, ingenieurs en adviseurs, kosten voor het uitvoeren van uitvoerbaarheidstudies en kosten voor het verkrijgen van octrooien en licenties.

Artikel 4

Milieumaatregelen in de landbouw

Er kan steun worden verleend voor de maatregelen als bedoeld in titel II, hoofdstuk VI, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 voorzover het om proefprojecten gaat en de in die bepalingen vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen.

Dergelijke maatregelen zijn bedoeld om op het niveau van het bestuur en van de bedrijven meer praktijkervaring op te doen met de toepassing van milieuvriendelijke landbouwmethoden.

Artikel 5

Opleiding

1. Er kan steun worden verleend voor de in titel II, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde maatregelen op voorwaarde dat de daarin vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen.

2. De steun voor beroepsopleiding wordt niet verleend voor cursussen of stages die een onderdeel zijn van normale programma's of leergangen van middelbaar of hoger land- en bosbouwonderwijs.

Artikel 6

Producentengroeperingen

1. Om de oprichting van producentengroeperingen te bevorderen en de administratie ervan te vergemakkelijken kan gedurende de eerste vijf jaar na de erkenning aan deze groeperingen steun worden verleend.

2. Dit artikel is van toepassing op formeel door de betrokken kandidaat-lidstaat erkende producentengroeperingen die zijn opgericht om de productie en de output van de aangesloten producenten gezamenlijk op de markteisen af te stemmen, om gezamenlijk goederen op de markt te brengen - met centralisatie van de verkoop, de opmaak van de producten en de afzet in de groothandel -, en om gemeenschappelijke voorschiften vast te stellen inzake productinformatie, met name inzake het oogsten en de beschikbaarheid van de producten.

3. De steun, die gedurende de eerste vijf jaar na de erkenningsdatum wordt verleend aan producentengroeperingen die na 1 januari 2000 zijn erkend, wordt forfaitair berekend en is bestemd voor de financiering van de kosten van de oprichting en de functionering van de producentenorganisaties.

4. De in lid 3 bedoelde steun wordt voor elke producentenorganisatie vastgesteld op basis van de verkochte productie op jaarbasis, en:

a) bedraagt voor het eerste, het tweede, het derde, het vierde en het vijfde jaar hoogstens respectievelijk 5 %, 5 %, 4 %, 3 % en 2 % van de waarde van de verkochte productie tot 1000000 EUR, en

b) bedraagt voor het eerste, het tweede, het derde, het vierde en het vijfde jaar hoogstens respectievelijk 2,5 %, 2,5 %, 2,0 %, 1,5 % en 1,5 % van de waarde van de verkochte productie boven 1000000 EUR,

c) bedraagt voor elke producentenorganisatie ten hoogste:

- 100000 EUR voor het eerste jaar,

- 100000 EUR voor het tweede jaar,

- 80000 EUR voor het derde jaar,

- 60000 EUR voor het vierde jaar,

- 50000 EUR voor het vijfde jaar,

en wordt betaald in jaartranches.

Artikel 7

Bosbouw

1. Er kan steun worden verleend voor de maatregelen die zijn vastgesteld in de artikelen 29 en 30, met uitzondering van artikel 30, lid 1, zesde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, mits wordt voldaan aan de daarin vastgestelde voorwaarden.

2. De steun wordt verleend voor de bebossing van landbouwland mits de aanplant aan de plaatselijke omstandigheden is aangepast en met het milieu verenigbaar is.

Behalve de steun voor de financiering van de aanplantkosten kan ook gedurende ten hoogste vijf jaar een jaarlijkse premie per beboste hectare voor de financiering van de onderhoudskosten worden toegekend.

3. Steun voor de bebossing van landbouwgrond door overheidsinstanties wordt alleen toegekend voor de financiering van de aanlegkosten.

4. Er wordt geen steun voor de bebossing van landbouwgrond toegekend voor de aanplant van kerstbomen.

5. In het geval van snelgroeiende soorten met korte omlooptijd wordt alleen steun voor de financiering van de aanplantkosten toegekend.

Artikel 8

Subsidiabiliteit

1. De uitgaven voor acties in het kader van de in de artikelen 2 tot en met 7 van deze verordening beschreven maatregelen of van elke andere in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1268/1999 vermelde maatregel komen slechts voor communautaire steun in aanmerking als die acties deel uitmaken van het overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1268/1999 goedgekeurde programma voor landbouw en plattelandsontwikkeling.

2. De uitgaven komen slechts voor communautaire steun in aanmerking als de daadwerkelijke betaling door de kandidaat-lidstaat aan de individuele begunstigde van een plattelandsontwikkelingsmaatregel heeft plaatsgevonden na 31 december 1999 en na de datum waarop het plan voor plattelandsontwikkeling, of een voor de betrokken maatregel relevante wijziging in dit plan, aan de Commissie is voorgelegd of meegedeeld. De meest recente van deze twee data is de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven.

De einddatum voor de subsidiabiliteit van de verbintenis is de laatste dag van het begrotingsjaar 2006 of de datum van toetreding van de betrokken kandidaat-lidstaat voorzover die eerder valt.

3. De steun kan slechts worden gehandhaafd als de betrokken maatregel of activiteit gedurende vijf jaar na de datum waarop het betaalorgaan van de kandidaat-lidstaat toestemming tot betaling heeft gegeven, geen grondige wijziging ondergaat:

a) waardoor de aard ervan of de uitvoeringsvoorwaarden veranderen, of die resulteert in een onrechtmatig voordeel voor een onderneming of een overheidsinstantie; en

b) die voortvloeit hetzij uit een wijziging in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij uit de beëindiging of de verplaatsing van een productieactiviteit.

Artikel 9

Beheersautoriteit

De Commissie ziet erop toe dat elke kandidaat-lidstaat een beheersautoriteit opricht die onder de best mogelijke voorwaarden kan functioneren en die voor het doelmatige en correcte beheer van het programma verantwoordelijk is.

Artikel 10

Indicatoren voor het toezicht

Bij de specifieke materiële, milieu- en financiële indicatoren die bij het toezicht op de uitvoering van het programma worden gehanteerd, moet rekening worden gehouden met de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 vermelde gegevens.

Artikel 11

Jaarlijkse verslagen en eindverslagen

De in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1268/1999 bedoelde jaarlijkse verslagen moeten, behalve de in artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 vermelde elementen, voorzover van toepassing, materiële indicatoren per maatregel bevatten.

Artikel 12

Evaluatie

Bij de uitvoering van de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1268/1999 bedoelde beoordelingen en evaluatie moet rekening worden gehouden met de evaluatieprocedures die zijn vastgesteld in titel IV, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 en in hoofdstuk III, afdeling 5, van Verordening (EG) nr. 1750/1999.

Artikel 13

Slotbepalingen

Nadere voorwaarden inzake de steun en de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van deze verordening worden, rekening houdend met de richtsnoeren van de Commissie voor de lidstaten, vastgesteld in bilaterale overeenkomsten tussen de Commissie, die optreedt namens de Europese Gemeenschap, en elke kandidaat-lidstaat.

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is wat de communautaire steun betreft van toepassing met ingang van 1 januari 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 1999.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

(1) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87.

(2) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(3) PB L 214 van 13.8.1999, blz. 31.

(4) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(5) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73.

(6) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 68.