31999L0074

Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen

Publicatieblad Nr. L 203 van 03/08/1999 blz. 0053 - 0057


RICHTLIJN 1999/74/EG VAN DE RAAD

van 19 juli 1999

tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

(1) Overwegende dat de Raad op 7 maart 1988 Richtlijn 88/166/EEG(4) ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in zaak 131/86 (vernietiging van Richtlijn 86/113/EEG van de Raad van 25 maart 1986 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van legkippen in batterijen) heeft vastgesteld;

(2) Overwegende dat de Commissie krachtens artikel 9 van Richtlijn 86/113/EEG vóór 1 januari 1993 een verslag moet indienen over de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van het welzijn van kippen in verschillende houderijsystemen en over de bepalingen van de bijlage bij de richtlijn, in voorkomend geval tezamen met passende aanpassingsvoorstellen;

(3) Overwegende dat bij Richtlijn 98/58/EG(5), die is opgesteld op basis van het Europees Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren, de communautaire bepalingen zijn ingevoerd die ertoe strekken uitvoering te geven aan de in dat verdrag vastgestelde beginselen, die onder andere inhouden dat de dieren moeten worden gehuisvest, gevoederd en verzorgd op een wijze die op hun fysiologische en ethologische behoeften is afgestemd;

(4) Overwegende dat het Permanent Comité van het Europees Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren in 1995 een gedetailleerde aanbeveling over onder meer legkippen heeft goedgekeurd;

(5) Overwegende dat de bescherming van legkippen een aangelegenheid is die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap valt;

(6) Overwegende dat verschillen die de concurrentievoorwaarden kunnen vervalsen, in strijd zijn met de goede werking van de marktordening voor dieren en dierlijke producten;

(7) Overwegende dat de Commissie in haar in de tweede overweging bedoelde verslag, dat is gebaseerd op een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, tot de conclusie komt dat het welzijn van kippen in de huidige batterijen en in andere houderijsystemen te wensen overlaat en dat met die systemen niet aan bepaalde behoeften van de kippen kan worden voldaan; dat er derhalve, rekening houdend met verschillende parameters, zo streng mogelijke normen moeten worden ingevoerd om die omstandigheden te verbeteren;

(8) Overwegende dat het gebruik van niet aangepaste kooien desalniettemin voor een nader te bepalen periode onder bepaalde voorwaarden, waaronder verbeteringen qua structuur en ruimte, toch kan worden voortgezet;

(9) Overwegende dat op evenwichtige wijze rekening dient te worden gehouden met de verschillende aspecten zowel in verband met het welzijn, als vanuit hygiënisch, economisch en sociaal oogpunt, alsook in verband met de gevolgen voor het milieu;

(10) Overwegende dat het wenselijk is dat er hangende het onderzoek naar het welzijn van de legkippen in de diverse houderijsystemen bepalingen moeten worden vastgesteld op grond waarvan de lidstaten het of de meest geschikte syste(e)m(en) kunnen kiezen;

(11) Overwegende dat de Commissie derhalve een nieuw verslag moet indienen met passende voorstellen waarin met dat verslag rekening is gehouden;

(12) Overwegende dat Richtlijn 88/166/EEG bijgevolg moet worden ingetrokken en vervangen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. In deze richtlijn worden minimumnormen vastgesteld voor de bescherming van legkippen.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op:

- kippenhouderijen met minder dan 350 legkippen;

- kippenhouderijen voor het fokken van legkippen.

Daarvoor blijven de eisen van Richtlijn 98/58/EG van kracht.

Artikel 2

1. De definities van artikel 2 van Richtlijn 98/58/EG zijn voor zover nodig van toepassing.

2. Daarnaast wordt in deze richtlijn verstaan onder:

a) "legkippen": legrijpe kippen van de soort Gallus gallus die worden gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren;

b) "nest": een aparte ruimte voor een individuele kip of een groep kippen (gemeenschappelijk nest) die geschikt is voor het leggen van eieren en waarin de kippen niet in contact kunnen komen met bodembestanddelen die bestaan uit draadgaas;

c) "strooisel": materiaal met een losse structuur waarin de kippen aan hun ethologische behoeften kunnen voldoen;

d) "bruikbare oppervlakte": een ten minste 30 cm breed oppervlak met een helling van ten hoogste 14 % met daarboven een vrije ruimte van ten minste 45 cm hoogte. Nestoppervlakten worden niet tot de bruikbare oppervlakte gerekend.

Artikel 3

De lidstaten zien erop toe dat de eigenaars of houders van legkippen zich niet alleen houden aan de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 98/58/EG en de bijlage bij de onderhavige richtlijn, maar ook aan de specifieke eisen van het (de) door de lidstaten gekozen syste(e)m(en), namelijk:

a) voor alternatieve systemen de bepalingen van hoofdstuk I;

b) voor niet aangepaste kooien de bepalingen van hoofdstuk II;

c) voor aangepaste kooien de bepalingen van hoofdstuk III.

HOOFDSTUK I

Bepalingen voor alternatieve systemen

Artikel 4

1. De lidstaten zien erop toe dat alle in dit hoofdstuk bedoelde nieuw gebouwde, verbouwde of voor het eerst in gebruik genomen houderijvoorzieningen vanaf 1 januari 2002 ten minste aan de onderstaande eisen voldoen.

1. Alle houderijvoorzieningen moeten zodanig uitgerust zijn dat alle legkippen beschikken over:

a) hetzij langwerpige voederbakken waarbij elk dier beschikt over ten minste een lengte van 10 cm aan de voederbak, hetzij ronde voederbakken waarbij elk dier beschikt over ten minste 4 cm;

b) hetzij continu werkende drinkgoten waarbij elk dier beschikt over 2,5 cm aan de drinkgoot, hetzij ronde drinkbakken waarbij elke kip beschikt over 1 cm.

Bovendien moet er bij gebruik van drinknippels of drinkbakjes ten minste één drinknippel of één drinkbakje beschikbaar zijn per tien kippen. Bij waterverstrekking via nippels of drinkwaterbakjes moeten ten minste twee drinknippels of twee drinkbakjes voor elke kip bereikbaar zijn;

c) ten minste één nest per zeven legkippen. Wanneer gemeenschappelijke nesten worden gebruikt, moet er voor elke groep van ten hoogste 120 kippen ten minste 1 m2 nestruimte beschikbaar zijn;

d) geschikte zitstokken, zonder scherpe randen, met ten minste 15 cm zitruimte per kip. De zitstokken worden niet boven het strooisel aangebracht en de horizontale afstand tussen de zitstokken bedraagt ten minste 30 cm en tussen de zitstok en de wand ten minste 20 cm;

e) ten minste een oppervlakte van 250 cm2 bedekt met strooisel per kip, waarbij ten minste een derde van het grondoppervlak met strooisel is bedekt.

2. De bodem van de voorzieningen moet zo geconstrueerd zijn dat daarop alle naar voren gerichte tenen van beide poten behoorlijk kunnen steunen.

3. Naast de bepalingen van de punten 1 en 2 geldt het volgende:

a) Voor houderijvoorzieningen waarbij de legkippen zich vrij tussen verschillende niveaus kunnen verplaatsen,

i) is het aantal niveaus beperkt tot vier;

ii) moet de vrije hoogte tussen de niveaus ten minste 45 cm bedragen;

iii) moeten de voeder- en drinksystemen zo verdeeld zijn dat alle kippen er gelijke toegang toe hebben;

iv) moeten de niveaus zo geïnstalleerd zijn dat de uitwerpselen niet op de daaronder gelegen niveaus kunnen terechtkomen.

b) Voor houderijvoorzieningen waarbij de legkippen toegang hebben tot ruimten buiten,

i) moeten verschillende uitgangen rechtstreeks toegang tot de ruimte buiten geven, ten minste 35 cm hoog en 40 cm breed zijn en over de hele lengte van het gebouw verdeeld zijn; in ieder geval moet er voor elke groep van 1000 kippen in totaal een opening van 2 m breedte beschikbaar zijn;

ii) moeten de ruimten buiten:

- om verontreiniging te voorkomen een oppervlakte hebben die is afgestemd op de bezettingsgraad en het bodemtype;

- voorzien zijn van beschutting tegen slecht weer en roofdieren, en indien nodig van passende drinkvoorzieningen.

4. De bezetting mag niet meer dan negen legkippen per m2 bruikbare oppervlakte bedragen.

Indien de bruikbare oppervlakte echter gelijk is aan het beschikbare vloeroppervlak, kunnen de lidstaten tot en met 31 december 2011 een bezetting van twaalf kippen per m2 beschikbare oppervlakte toestaan voor de houderijen die dit systeem op 3 augustus 1999 toepassen.

2. De lidstaten zien er op toe dat de in lid 1 genoemde minimumeisen vanaf 1 januari 2007 op alle alternatieve systemen van toepassing zijn.

HOOFDSTUK II

Bepalingen voor het houden van kippen in niet aangepaste kooien

Artikel 5

1. De lidstaten zien erop toe dat alle in dit hoofdstuk bedoelde kooien vanaf 1 januari 2003 ten minste voldoen aan de volgende eisen:

1. De legkippen moeten elk beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is, en waarin met name niet zijn meegerekend de eierbeschermplaten die de beschikbare oppervlakte kunnen beperken.

2. Er moet een vrij beschikbare voederbak aanwezig zijn, met een lengte van ten minste 10 cm vermenigvuldigd met het aantal kippen in de kooi.

3. Tenzij er drinknippels of drinkbakjes gemonteerd zijn, moet in elke kooi een continu werkende drinkgoot met dezelfde lengte als de in punt 2 bedoelde voederbak aanwezig zijn. Bij waterverstrekking via nippels of drinkwaterbakjes moeten ten minste twee nippels of twee drinkbakjes per kooi bereikbaar zijn.

4. De kooien moeten over 65 % van de kooioppervlakte ten minste 40 cm hoog zijn en mogen nergens lager zijn dan 35 cm.

5. De bodem van de kooien moet zo geconstrueerd zijn dat daarop alle naar voren gerichte tenen van beide poten behoorlijk kunnen steunen. De bodemhelling mag niet meer bedragen dan 14 % of 8 graden. Voor bodems waarin ander dan rechthoekig draadgaas wordt gebruikt, kunnen de lidstaten een steilere helling toestaan.

6. De kooien moeten uitgerust zijn met passende voorzieningen om het doorgroeien van de nagels tegen te gaan.

2. De lidstaten zien erop toe dat het houden van kippen in de in dit hoofdstuk bedoelde kooien met ingang van 1 januari 2012 verboden wordt. Bovendien is het bouwen of voor het eerst in gebruik nemen van de in dit hoofdstuk bedoelde kooien met ingang van 1 januari 2003 verboden.

HOOFDSTUK III

Bepalingen voor het houden van kippen in aangepaste kooien

Artikel 6

De lidstaten zien erop toe dat alle in dit hoofdstuk bedoelde kooien vanaf 1 januari 2002 ten minste voldoen aan de volgende eisen:

1. De legkippen moeten beschikken over:

a) een kooioppervlakte van ten minste 750 cm2 per kip, waarvan 600 cm2 bruikbare oppervlakte, met dien verstande dat de kooi boven andere plaatsen dan de bruikbare oppervlakte op elk punt ten minste 20 cm hoog moet zijn en dat de totale oppervlakte van een kooi niet kleiner mag zijn dan 2000 cm2;

b) een nest;

c) een met strooisel bedekte ruimte waar de kippen kunnen scharrelen en bodempikken;

d) een geschikte zitstok met een lengte van ten minste 15 cm per kip.

2. Er moet een vrij beschikbare voederbak aanwezig zijn, met een lengte van ten minste 12 cm vermenigvuldigd met het aantal kippen in de kooi.

3. Elke kooi moet voorzien zijn van een passend watervoorzieningssysteem, met name rekening houdend met de groepsgrootte. Bij waterverstrekking via nippels of drinkwaterbakjes moeten ten minste twee nippels of twee drinkbakjes voor elke kip bereikbaar zijn.

4. Teneinde de inspectie van de dieren en het vullen en ruimen van de kooien te vergemakkelijken, moeten de rijen kooien van elkaar gescheiden zijn door gangen van ten minste 90 cm breed en moet tussen de vloer van het gebouw en moeten de onderste kooien ten minste 35 cm boven de vloer van het gebouw worden geplaatst.

5. De kooien moeten uitgerust zijn met passende voorzieningen om het doorgroeien van de nagels tegen te gaan.

HOOFDSTUK IV

Slotbepalingen

Artikel 7

De lidstaten zien erop toe dat alle onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende houderijen door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd met behulp van een afzonderlijk nummer, aan de hand waarvan de voor menselijke consumptie in de handel gebrachte eieren kunnen worden getraceerd.

De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vóór 1 januari 2002 vastgesteld volgens de procedure van artikel 11.

Artikel 8

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteit inspecties uitvoert om te verzekeren dat deze richtlijn wordt nageleefd. Deze inspecties kunnen ook plaatsvinden in het kader van voor andere doeleinden uitgevoerde controles.

2. Vanaf een volgens de in artikel 11 bedoelde procedure vast te stellen datum dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de in lid 1 bedoelde inspecties. De Commissie legt een samenvatting van deze verslagen voor aan het Permanent Veterinair Comité.

3. Vóór 1 januari 2002 stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 11 bepalingen voor ter harmonisatie van:

a) de in lid 1 bedoelde inspecties;

b) de vorm, de inhoud en de frequentie van de overeenkomstig lid 2 in te dienen verslagen.

Artikel 9

1. Veterinaire deskundigen van de Commissie kunnen, voorzover dat voor de uniforme toepassing van deze richtlijn nodig is, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten

a) nagaan of de lidstaten aan de eisen van deze richtlijn voldoen;

b) controles ter plaatse uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat de inspecties in overeenstemming met deze richtlijn worden verricht.

2. De lidstaat op het grondgebied waarvan een inspectie wordt uitgevoerd, verleent de veterinaire deskundigen van de Commissie alle voor de uitvoering van hun taken nodige bijstand. Het resultaat van de controles moet met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat worden besproken alvorens een eindverslag wordt opgesteld en verspreid.

3. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat neemt de maatregelen die op grond van de resultaten van deze controles nodig zouden kunnen blijken.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden zo nodig vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 11.

Artikel 10

Uiterlijk op 1 januari 2005 legt de Commissie, op grond van een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, aan de Raad een verslag voor over de verschillende houderijsystemen voor legkippen, meer in het bijzonder over de in deze richtlijn bedoelde systemen; in dat verslag wordt enerzijds aandacht besteed aan de pathologische, zoötechnische, fysiologische en ethologische aspecten en anderzijds aan de gevolgen op het gebied van gezondheid en milieu.

Het verslag zal ook worden opgesteld op basis van een studie van de sociaal-economische gevolgen van de diverse systemen en de gevolgen voor de betrekkingen met de economische partners van de Gemeenschap.

Het verslag zal bovendien vergezeld gaan van passende voorstellen waarin rekening is gehouden met de conclusies van dat verslag en met de resultaten van de WTO-onderhandelingen.

De Raad spreekt zich uiterlijk twaalf maanden nadat zij zijn ingediend over die voorstellen uit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Artikel 11

1. In de gevallen waarin naar de in dit artikel omschreven procedure wordt verwezen, leidt de voorzitter van het bij Besluit 68/361/EEG(6) ingestelde Permanent Veterinair Comité, hierna "comité" te noemen, deze procedure op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat onmiddellijk bij dit comité in.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig dat artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

b) Indien de maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel voor de te nemen maatregelen in. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad binnen drie maanden na de indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en past zij deze onverwijld toe, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen die maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 12

Richtlijn 88/166/EEG wordt per 1 januari 2003 ingetrokken.

Artikel 13

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met inbegrip van eventuele sancties, in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten kunnen, met inachtneming van de algemene Verdragsregels, op hun grondgebied bepalingen voor de bescherming van legkippen handhaven of toepassen die strenger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn. Zij stellen de Commissie in kennis van elke maatregel in die zin.

3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de tekst van de belangrijke bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 juli 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

K. HEMILÄ

(1) PB C 157 van 4.6.1999, blz. 8.

(2) PB C 128 van 7.5.1999, blz. 78.

(3) PB C 101 van 12.4.1999.

(4) PB L 74 van 19.3.1988, blz. 83.

(5) PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23.

(6) PB L 255 van 18.10.1968, blz. 23.

BIJLAGE

Naast de toepasselijke bepalingen van de bijlage bij Richtlijn 98/58/EG moet aan de volgende eisen worden voldaan:

1. Alle kippen moeten ten minste eenmaal per dag door de eigenaar of de houder worden geïnspecteerd.

2. Het geluidsniveau dient zo laag mogelijk te worden gehouden. Aanhoudend of plotseling lawaai moet worden vermeden. Constructie, opstelling, onderhoud en werking van ventilatietoestellen, voedermachines of andere apparaten moeten zo weinig mogelijk lawaai veroorzaken.

3. Alle gebouwen moeten zodanig verlicht worden dat de kippen elkaar duidelijk kunnen zien, respectievelijk duidelijk te zien zijn, dat zij hun omgeving visueel kunnen verkennen en dat zij hun activiteiten op de gebruikelijke wijze kunnen ontplooien. In het geval van verlichting met daglicht moeten de lichtopeningen zo aangebracht zijn dat een gelijkmatige verdeling van het licht in de lokalen gewaarborgd is.

Na de eerste dagen van aanpassing moet het systeem zodanig worden afgesteld dat gezondheidsproblemen en gedragsstoornissen worden vermeden. Derhalve moet worden gezorgd voor een 24-uurscyclus met een ononderbroken duisternisperiode die lang genoeg is, dat wil zeggen ongeveer een derde van de dag, zodat de kippen kunnen rusten en problemen als vermindering van de immuniteit en oogafwijkingen kunnen worden voorkomen. Bij de vermindering van het kunstlicht moet een periode van halfduister in acht genomen worden die lang genoeg is om de kippen in staat te stellen ongestoord zonder verwondingen op stok te gaan.

4. Lokalen, uitrusting en gereedschap waarmee de kippen in aanraking komen, moeten regelmatig grondig worden gereinigd en ontsmet en in elk geval telkens wanneer de kooien om sanitaire redenen worden leeggemaakt, en ook voordat een nieuwe partij kippen wordt binnengebracht. Zolang de lokalen bezet zijn, moeten alle oppervlakken en alle installaties goed schoon worden gehouden.

Uitwerpselen moeten zo vaak als nodig is, worden verwijderd, dode kippen dagelijks.

5. De houderijsystemen moeten zo zijn opgezet dat de kippen niet kunnen ontsnappen.

6. Een inrichting met meer lagen op elkaar moet voorzien in passende voorzieningen of maatregelen die het mogelijk maken alle lagen rechtstreeks en moeiteloos te inspecteren, en de kippen gemakkelijk te verwijderen.

7. De constructie en de afmetingen van de opening van de kooi moeten van dien aard zijn dat een volwassen kip eruit gehaald kan worden zonder dat dit onnodig lijden of verwondingen veroorzaakt.

8. Onverminderd het bepaalde in punt 19 van de bijlage bij Richtlijn 98/58/EG is elke vorm van verminking verboden.

Om pikkerij en kannibalisme te voorkomen, kunnen de lidstaten echter het inkorten van snavels toestaan bij kuikens jonger dan tien dagen die voor de leg bestemd zijn, mits dat uitgevoerd wordt door gekwalificeerd personeel.