31998L0071

Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen

Publicatieblad Nr. L 289 van 28/10/1998 blz. 0028 - 0035


RICHTLIJN 98/71/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3), en gezien de op 29 juli 1998 door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst,

(1) Overwegende dat het tot de in het Verdrag neergelegde doelstellingen van de Gemeenschap behoort de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren en nauwere betrekkingen tussen de lidstaten van de Gemeenschap tot stand te brengen, alsmede door gemeenschappelijk optreden de economische en sociale vooruitgang van de landen van de Gemeenschap te bereiken en daartoe de barrières die Europa verdelen, te verwijderen; dat volgens het Verdrag daartoe een interne markt tot stand moet worden gebracht, alsook de hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen moeten worden verwijderd en een regime moet worden ingevoerd waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst; dat een onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de rechtsbescherming van modellen tot deze doelstellingen zal bijdragen;

(2) Overwegende dat de verschillen in de door de wetgeving van de lidstaten geboden rechtsbescherming van modellen, de totstandbrenging en werking van de interne markt rechtstreeks beïnvloeden wat de goederen betreft waarin deze modellen zijn belichaamd; dat deze verschillen de mededinging op de interne markt kunnen vervalsen;

(3) Overwegende dat het derhalve voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is de wetgevingen van de lidstaten inzake de bescherming van modellen nader tot elkaar te brengen;

(4) Overwegende dat daarbij rekening gehouden moet worden met de oplossingen en voordelen die het stelsel van het Gemeenschapsmodel zal bieden aan ondernemingen die modelrechten willen verkrijgen;

(5) Overwegende dat een volledige onderlinge aanpassing van het modelrecht van de lidstaten niet noodzakelijk is; dat een onderlinge aanpassing die beperkt blijft tot die nationale wettelijke bepalingen die de werking van de interne markt het meest rechtstreeks beïnvloeden, volstaat; dat bepalingen inzake sancties, tegenmaatregelen en wetshandhaving moeten worden overgelaten aan de nationale wetgeving; dat de doelstellingen van deze beperkte onderlinge aanpassing niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt;

(6) Overwegende dat bijgevolg de lidstaten de vrijheid dienen te behouden om de procedurebepalingen inzake inschrijving, verlenging en nietigverklaring van modellen, alsmede de bepalingen inzake de rechtsgevolgen van de nietigheid vast te stellen;

(7) Overwegende dat deze richtlijn de toepassing op modellen niet uitsluit van bepalingen van nationaal of van Gemeenschapsrecht waarbij in een andere bescherming wordt voorzien dan deze die de inschrijving of publicatie als model biedt, zoals bepalingen inzake niet-ingeschreven modellen, merken, octrooien en gebruiksmodellen, oneerlijke mededinging of wettelijke aansprakelijkheid;

(8) Overwegende dat het bij het ontbreken van harmonisatie van het auteursrecht van belang is het beginsel vast te leggen van cumulatie van bescherming uit hoofde van specifieke wetgeving voor ingeschreven modellen en van auteursrechtelijke bescherming, waarbij de lidstaten vrij blijven om de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, te bepalen;

(9) Overwegende dat ter verwezenlijking van de doelstellingen van de interne markt de voorwaarden voor de inschrijving van een model in alle lidstaten identiek moeten zijn; dat het te dien einde noodzakelijk is een eenvormige omschrijving te geven van het begrip "model" en van de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter waaraan een model moet voldoen om te kunnen worden ingeschreven;

(10) Overwegende dat het, teneinde het vrije verkeer van goederen te vergemakkelijken, van essentieel belang is dat ingeschreven modellen de houder van het recht in alle lidstaten in principe gelijkwaardige bescherming verlenen;

(11) Overwegende dat de houder van het recht door inschrijving bescherming verkrijgt voor die vormkenmerken van een voortbrengsel of een deel ervan, die in de aanvraag om inschrijving zichtbaar zijn weergegeven en welke door middel van publicatie of openstelling van het betrokken dossier voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt;

(12) Overwegende dat bescherming zich niet dient uit te strekken tot die onderdelen die bij normaal gebruik van een voortbrengsel niet zichtbaar zijn, noch tot die kenmerken van een dergelijk onderdeel die onzichtbaar zijn wanneer dat onderdeel op zijn plaats is aangebracht, of die op zich niet aan de vereisten van nieuwheid en eigen karakter zouden voldoen; dat met kenmerken van een model die om deze redenen van bescherming worden uitgesloten, geen rekening mag worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de vereisten voor bescherming voldoen;

(13) Overwegende dat het criterium voor de beoordeling van het eigen karakter van een model moet zijn het duidelijke verschil tussen de algemene indruk die wordt gewekt bij een geïnformeerde gebruiker die het model bekijkt, en deze die bij hem wordt gewekt door het vormgevingserfgoed, met inachtneming van de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt en in het bijzonder van de bedrijfstak waarmee het verbonden is en de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model;

(14) Overwegende dat de technologische innovatie niet mag worden gehinderd door aan kenmerken die uitsluitend door een technische functie worden bepaald, modelbescherming te bieden; dat hieruit niet mag worden afgeleid dat een model esthetische waarde moet bezitten; dat evenmin de interoperabiliteit van voortbrengselen, van verschillend fabrikaat mag worden gehinderd door de bescherming uit te breiden tot de vormgeving van mechanische samenvoegingen of verbindingen; dat met kenmerken van een model die om deze redenen van bescherming worden uitgesloten geen rekening mag worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de beschermingsvereisten voldoen;

(15) Overwegende dat voorzieningen voor mechanische samenvoeging of verbinding bij modulaire voortbrengselen daarentegen een belangrijk aspect van het innoverende karakter van die voortbrengselen en een belangrijk verkoopargument kunnen vormen en bijgevolg voor bescherming in aanmerking moeten kunnen komen;

(16) Overwegende dat een model dat met de openbare orde of de goede zeden strijdig is, niet vatbaar is voor bescherming door een modelrecht; dat deze richtlijn niet inhoudt dat de nationale opvattingen over de openbare orde of de goede zeden geharmoniseerd worden;

(17) Overwegende dat het voor de goede werking van de interne markt van fundamenteel belang is dat ten aanzien van de duur van de door ingeschreven modellen verleende bescherming één lijn wordt getrokken;

(18) Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn de toepassing van de mededingingsregels van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag onverlet laten;

(19) Overwegende dat het voor een aantal sectoren van de industrie dringend noodzakelijk is geworden dat deze richtlijn spoedig wordt aangenomen; dat in dit stadium geen volledige aanpassing mogelijk is van het recht van de lidstaten inzake het gebruik van beschermde modellen voor het repareren van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, wanneer het voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het model wordt toegepast, een onderdeel is van een samengesteld voortbrengsel waarvan de vorm bepalend is voor het beschermde model; dat het ontbreken van een volledige aanpassing van het recht van de lidstaten inzake het gebruik van beschermde modellen voor dergelijke reparaties van een samengesteld voortbrengsel geen beletsel mag vormen voor de aanpassing van die nationale wettelijke bepalingen inzake modellen die de werking van de interne markt het meest rechtstreeks beïnvloeden; dat de lidstaten daarom in de tussentijd de met het Verdrag in overeenstemming zijnde bepalingen dienen te handhaven inzake het gebruik van het model van een onderdeel voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, of dat, als zij nieuwe bepalingen inzake dit gebruik invoeren, daarmee alleen een liberalisering van de markt voor dergelijke onderdelen dient te worden beoogd; dat de lidstaten die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn niet voorzien in bescherming van modellen voor onderdelen, niet verplicht zijn inschrijving van modellen voor dergelijke onderdelen in te voeren; dat drie jaar na de datum van implementatie de Commissie een verslag dient in te dienen over de gevolgen van de bepalingen van deze richtlijn voor het communautaire bedrijfsleven, voor de consumenten, voor de mededinging en voor de werking van de interne markt; dat ten aanzien van onderdelen van samengestelde voortbrengselen de aandacht in het verslag met name dient uit te gaan naar harmonisatie op basis van verschillende mogelijkheden, waaronder een vergoedingenstelsel en een beperkte periode van exclusiviteit; dat de Commissie uiterlijk een jaar na de indiening van dit verslag, na overleg met de meest betrokken partijen, aan het Europees Parlement en de Raad de wijzigingen in deze richtlijn dient voor te stellen die nodig zijn ter voltooiing van de interne markt met betrekking tot onderdelen van samengestelde voortbrengselen, alsmede andere wijzigingen die zij nodig acht;

(20) Overwegende dat de overgangsbepaling in artikel 14 inzake het ontwerp van een onderdeel dat wordt gebruikt voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven in geen geval zodanig mag worden uitgelegd dat zij een belemmering vormt voor het vrije verkeer van een voortbrengsel dat een dergelijk onderdeel is;

(21) Overwegende dat een volledige opsomming moet worden gegeven van de materiële gronden voor weigering van de inschrijving in die lidstaten waar aanvragen vóór de inschrijving grondig moeten worden onderzocht, alsmede van de materiële gronden voor nietigverklaring van ingeschreven modellen in alle lidstaten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "model": de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan;

b) "voortbrengsel": elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd, verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen, doch niet computerprogramma's;

c) "samengesteld voortbrengsel": een voortbrengsel dat bestaat uit meerdere onderdelen die vervangen kunnen worden, zodat het voortbrengsel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op:

a) bij de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten ingeschreven modellen;

b) bij het Benelux-bureau voor tekeningen of modellen ingeschreven modellen;

c) op grond van in een lidstaat geldende internationale regelingen ingeschreven modellen;

d) aanvragen om inschrijving van modellen als bedoeld onder a), b) en c).

2. In deze richtlijn wordt onder inschrijving van een model tevens verstaan de publicatie van het model dat ingediend is bij de dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat waar die publicatie een modelrecht doet ontstaan.

Artikel 3

Beschermingsvoorwaarden

1. De lidstaten beschermen modellen door middel van inschrijving en verlenen aan de houders ervan exclusieve rechten overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn.

2. Een model wordt door een modelrecht beschermd voorzover het nieuw is en een eigen karakter heeft.

3. Een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw te zijn en een eigen karakter te hebben:

a) voorzover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft; en

b) voorzover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter voldoen.

4. "Normaal gebruik" in de zin van lid 3, onder a), houdt het gebruik door de eindgebruiker in, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud of reparatie.

Artikel 4

Nieuwheid

Een model wordt als nieuw beschouwd, indien vóór de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld. Modellen worden geacht identiek te zijn, indien de kenmerken ervan slechts in onbelangrijke details verschillen.

Artikel 5

Eigen karakter

1. Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die vóór de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.

2. Bij de beoordeling van het eigen karakter wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

Artikel 6

Openbaarmaking

1. Voor de toepassing van de artikelen 4 en 5 wordt een model geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, indien dit gepubliceerd is na inschrijving of op andere wijze, of tentoongesteld, in de handel gebracht of anderszins openbaar gemaakt is, tenzij deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs niet vóór de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Gemeenschap werkzaam zijn. Het model wordt echter niet geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, louter omdat het onder uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan een derde bekendgemaakt is.

2. Openbaarmaking wordt voor de toepassing van de artikelen 4 en 5 niet in aanmerking genomen, wanneer een model waarvoor op grond van een inschrijving in een lidstaat aanspraak op bescherming wordt gemaakt, voor het publiek beschikbaar is gesteld:

a) door de ontwerper, zijn rechtverkrijgende of een derde op basis van door de ontwerper of diens rechtverkrijgende verstrekte informatie of genomen maatregelen; en

b) gedurende het tijdvak van twaalf maanden voorafgaande aan de datum van indiening van de aanvraag of, indien aanspraak wordt gemaakt op voorrang, aan de datum van voorrang.

3. Lid 2 is eveneens van toepassing wanneer het model ten gevolge van misbruik jegens de ontwerper of diens rechtverkrijgende voor het publiek beschikbaar is gesteld.

Artikel 7

Modellen die bepaald zijn door hun technische functie en modellen van verbindingen

1. Een modelrecht geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald.

2. Een modelrecht geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die noodzakelijkerwijs in precies dezelfde vorm en afmetingen gereproduceerd moeten worden om het voortbrengsel waarin het model verwerkt is of waarop het toegepast is, mechanisch met een ander voortbrengsel te kunnen verbinden of om het in, rond of tegen een ander voortbrengsel te kunnen plaatsen, zodat elk van beide voortbrengselen zijn functie kan vervullen.

3. In afwijking van lid 2 kan een model dat tot doel heeft binnen een modulair systeem de meervoudige samenvoeging of verbinding van onderling verwisselbare voortbrengselen mogelijk te maken, onder de in de artikelen 4 en 5 gestelde voorwaarden door een modelrecht worden beschermd.

Artikel 8

Met de openbare orde of de goede zeden strijdige modellen

Een model dat met de openbare orde of de goede zeden strijdig is, is niet vatbaar voor bescherming door een modelrecht.

Artikel 9

Draagwijdte van de bescherming

1. De bescherming krachtens het modelrecht omvat elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt.

2. Bij het beoordelen van de draagwijdte van de bescherming wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

Artikel 10

Beschermingsduur

Na inschrijving wordt een model dat aan de in artikel 3, lid 2, gestelde voorwaarden voldoet, gedurende een of meer tijdvakken van vijf jaar met ingang van de datum van indiening van de aanvraag door een modelrecht beschermd. De houder van het recht kan de beschermingsduur telkens met een of meer tijdvakken van vijf jaar laten verlengen, tot een totale termijn van 25 jaar vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

Artikel 11

Nietigheid of weigering van inschrijving

1. In de volgende gevallen wordt de inschrijving van een model geweigerd of het recht op een ingeschreven model nietig verklaard:

a) het model is geen model in de zin van artikel 1, onder a);

b) het beantwoordt niet aan de voorwaarden van de artikelen 3 tot en met 8;

c) de aanvrager of de houder van het modelrecht kan er volgens het recht van de betrokken lidstaat geen aanspraak op maken; of

d) het model is strijdig met een ouder model dat na de datum van indiening van de aanvraag of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, na de datum van voorrang voor het publiek beschikbaar is gesteld, en dat vanaf een aan deze datum voorafgaand tijdstip wordt beschermd als ingeschreven Gemeenschapsmodel dan wel door een aanvraag om inschrijving als Gemeenschapsmodel of door een modelrecht van de betrokken lidstaat dan wel door een aanvraag om een zodanig recht.

2. Elke lidstaat kan bepalen dat in de volgende gevallen de inschrijving van een model zal worden geweigerd of dat het recht op een ingeschreven model nietig zal worden verklaard:

a) in een later model wordt van een onderscheidend teken gebruikgemaakt en het Gemeenschapsrecht of het recht van de betrokken lidstaat dat op dat teken van toepassing is, staat de houder van het recht op het teken toe dat gebruik te verbieden;

b) in het model wordt zonder toestemming gebruikgemaakt van een werk dat in de betrokken lidstaat auteursrechtelijk beschermd is; of

c) het model vormt een oneigenlijk gebruik van een van de in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs ter bescherming van de industriële eigendom genoemde zaken, of van kentekenen, emblemen en wapens die niet onder genoemd artikel 6 ter vallen en die in de betrokken lidstaat van bijzonder algemeen belang zijn.

3. De in lid 1, onder c), vermelde grond kan alleen worden ingeroepen door degene die volgens het recht van de betrokken lidstaat aanspraak kan maken op het modelrecht.

4. De in lid 1, onder d), en lid 2, onder a) en b), vermelde gronden kunnen alleen door de aanvrager of de houder van het strijdige recht worden ingeroepen.

5. De in lid 2, onder c), vermelde grond kan alleen door de belanghebbende worden ingeroepen.

6. De leden 4 en 5 gelden onverminderd de vrijheid van de lidstaat om te bepalen dat de in lid 1, onder d), en lid 2, onder c), vermelde gronden ook ambtshalve door de bevoegde instantie van die lidstaat kunnen worden ingeroepen.

7. Wanneer overeenkomstig lid 1, onder b), of lid 2, de inschrijving van een model is geweigerd of een modelrecht nietig is verklaard, kan het model worden ingeschreven of het modelrecht worden gehandhaafd in gewijzigde vorm, indien het in die vorm aan de beschermingsvoorwaarden voldoet en het model zijn identiteit behoudt. Inschrijving of handhaving in gewijzigde vorm kan erin bestaan dat de inschrijving vergezeld gaat van een verklaring van de houder dat hij gedeeltelijk afziet van aanspraken op het modelrecht, of van een vermelding in het modellenregister van een rechterlijke beslissing waarbij het modelrecht gedeeltelijk nietig is verklaard.

8. Elke lidstaat kan in afwijking van de leden 1 tot en met 7 bepalen dat de weigerings- of nietigheidsgronden die in die lidstaat gelden vóór de datum waarop de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn in werking treden, van toepassing zijn op vóór die datum ingediende aanvragen om inschrijving en op de inschrijvingen die daaruit voortvloeien.

9. Een modelrecht kan ook na verval of afstand nietig worden verklaard.

Artikel 12

Inhoud van het modelrecht

1. De inschrijving van een model verleent aan de houder ervan het exclusieve recht om het te gebruiken en om derden aan wie hij daartoe geen toestemming heeft gegeven, te beletten het te gebruiken. Onder dit gebruik wordt met name verstaan het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, alsmede het voor deze doeleinden in voorraad hebben van dat voortbrengsel.

2. In zoverre krachtens de wetgeving van een lidstaat handelingen als bedoeld in lid 1 niet voorkomen konden worden vóór de datum waarop de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn in werking zijn getreden, kan op het modelrecht geen beroep worden gedaan om te beletten dat die handelingen worden voortgezet door degene die er vóór die datum mee begonnen was.

Artikel 13

Beperkingen op het modelrecht

1. De rechten op een ingeschreven model mogen niet geldend worden gemaakt voor handelingen:

a) in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden;

b) voor experimentele doeleinden;

c) bestaande in reproductie ter illustratie of voor onderricht, mits deze handelingen verenigbaar zijn met de eerlijke handelsgebruiken, zij niet zonder noodzaak afbreuk doen aan de normale exploitatie van het model en de bron wordt vermeld.

2. De rechten op een ingeschreven model mogen evenmin geldend worden gemaakt voor:

a) de uitrusting van in een ander land geregistreerde vaartuigen en luchtvaartuigen die zich tijdelijk op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevinden;

b) de invoer in de betrokken lidstaat van vervangingsonderdelen en toebehoren voor de reparatie van dergelijke vervoermiddelen;

c) reparaties aan dergelijke vervoermiddelen.

Artikel 14

Overgangsbepaling

Zolang deze richtlijn niet overeenkomstig artikel 18 op voorstel van de Commissie is gewijzigd, handhaven de lidstaten hun bestaande wettelijke bepalingen inzake het gebruik van het model van een onderdeel voor het repareren van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, en wijzigen zij die bepalingen alleen als daarmee een liberalisering van de markt voor dergelijke onderdelen wordt beoogd.

Artikel 15

Uitputting van rechten

De rechten op een ingeschreven model gelden niet voor handelingen die betrekking hebben op een voortbrengsel waarin een door het modelrecht beschermd model is verwerkt of waarop het is toegepast, indien het voortbrengsel door de houder van het modelrecht, of met diens toestemming, in de Gemeenschap in de handel is gebracht.

Artikel 16

Verhouding tot andere vormen van bescherming

De bepalingen van deze richtlijn laten onverlet de bepalingen van Gemeenschapsrecht en het recht van de betrokken lidstaat inzake niet-ingeschreven modellen, merken of andere onderscheidende tekens, octrooien en gebruiksmodellen, lettertypen, wettelijke aansprakelijkheid en oneerlijke mededinging.

Artikel 17

Verhouding tot het auteursrecht

Een model dat overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn in of ten aanzien van een lidstaat is ingeschreven, kan tevens beschermd worden door het auteursrecht van die lidstaat vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.

Artikel 18

Herziening

Drie jaar na de in artikel 19 gestelde datum van implementatie dient de Commissie een verslag in over de gevolgen van de bepalingen van deze richtlijn voor het communautaire bedrijfsleven, met name de meest betrokken industriesectoren, in het bijzonder de fabrikanten van samengestelde voortbrengselen en onderdelen, voor de consumenten, voor de mededinging en voor de werking van de interne markt. Uiterlijk een jaar later stelt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad de wijzigingen in deze richtlijn voor die nodig zijn ter voltooiing van de interne markt met betrekking tot onderdelen van samengestelde voortbrengselen, alsmede andere wijzigingen die zij in het licht van haar overleg met de meest betrokken partijen nodig acht.

Artikel 19

Uitvoering

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 28 oktober 2001 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de bepalingen van nationaal recht mee die zij vaststellen op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 21

Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 13 oktober 1998

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

J.M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

G. EINEM

(1) PB C 345 van 23.12.1993, blz. 14 en PB C 142 van 14.5.1996, blz. 7.

(2) PB C 388 van 31.12.1994, blz. 9 en PB C 110 van 2.5.1995, blz. 12.

(3) Advies van het Europees Parlement van 12 oktober 1995 (PB C 287 van 30.10.1995, blz. 157), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 juni 1997 (PB C 237 van 4.8.1997, blz. 1), besluit van het Europees Parlement van 22 oktober 1997 (PB C 339 van 10.11.1997, blz. 52). Besluit van het Europees Parlement van 15 september 1998. Besluit van de Raad van 24 september 1998.

Verklaring van de Commissie

De Commissie deelt de bezorgheid van het Europees Parlement inzake het tegengaan van namaak.

De Commissie is voornemens om vóór het einde van het jaar een groenboek over piraterij en namaak binnen de interne markt voor te leggen.

De Commissie zal in dit groenboek de idee van het Parlement overnemen om diegenen die zich schuldig maken aan namaak, ertoe te verplichten de houders van modelrechten informatie over hun illegale handelwijze te verschaffen.

Verklaring van de Commissie ad artikel 18

De Commissie is voornemens om, onverminderd het bepaalde in artikel 18, onmiddellijk na de datum van aanneming van de richtlijn een overlegronde op gang te brengen met de fabrikanten van samengestelde voortbrengselen en onderdelen daarvan in de sector motorvoertuigen. Doel van dit overleg is, te komen tot een vrijwillige overeenkomst tussen de betrokken partijen over de bescherming van modellen in die gevallen waarbij het voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het model wordt toegepast, een onderdeel is van een samengesteld voortbrengsel waarvan de vorm bepalend is voor het beschermde model.

De Commissie zal dit overleg coördineren en het Europees Parlement en de Raad op de hoogte houden van de ontwikkelingen. De geraadpleegde partijen zullen door de Commissie worden verzocht zich te beraden over een hele reeks keuzemogelijkheden waarop een vrijwillige overeenkomst kan worden gebaseerd, inclusief een vergoedingenstelsel en een systeem waarbij het model gedurende een beperkte tijd wordt beschermd.