31997L0044

Achtste Richtlijn 97/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 1997 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd

Publicatieblad Nr. L 206 van 01/08/1997 blz. 0062 - 0063


ACHTSTE RICHTLIJN 97/44/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 22 juli 1997 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3),

Overwegende dat bij Zevende Richtlijn 94/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd (4) een gemeenschappelijke datum en een gemeenschappelijk uur voor het begin van de zomertijd in de gehele Gemeenschap in de jaren 1995, 1996 en 1997 zijn ingevoerd; dat in de zevende richtlijn voor het einde van de zomertijd in 1995 twee verschillende data zijn gehandhaafd, namelijk enerzijds voor de andere lidstaten dan Ierland en het Verenigd Koninkrijk en anderzijds voor Ierland en Verenigd Koninkrijk, doch dat voor het einde van de zomertijd in de jaren 1996 en 1997 een gemeenschappelijke datum en een gemeenschappelijk uur zijn ingevoerd;

Overwegende dat, aangezien de lidstaten bepalingen met betrekking tot de zomertijd toepassen, het voor de werking van de interne markt van belang is om voor het begin en het einde van de zomertijd een gemeenschappelijke datum en een gemeenschappelijk uur vast te blijven stellen, die in de gehele communautaire ruimte van toepassing zijn;

Overwegende dat, rekening houdende met het subsidiariteitsbeginsel, een optreden van de Gemeenschap nodig lijkt om tot een volledige harmonisatie van het tijdschema te komen ten einde vervoer en communicatie te vergemakkelijken;

Overwegende dat de lidstaten eind oktober het meest geschikte tijdstip vinden voor het beëindigen van de zomertijd en dat dit tijdstip daarom moet worden gehandhaafd;

Overwegende dat in artikel 4 van de zevende richtlijn is bepaald dat het Europees Parlement en de Raad vóór 1 januari 1997 de regeling vaststellen die met ingang van 1998 van toepassing zal zijn;

Overwegende dat het om geografische redenen dienstig is de gemeenschappelijke bepalingen inzake de zomertijd niet voor de overzeese gebieden van de lidstaten te laten gelden;

Overwegende dat het met het oog op de opstelling van dienstregelingen, programma's en dergelijke, met name in de sectoren vervoer en communicatie, passend is het tijdschema voor de zomertijd voor een voldoende lange periode op te stellen en dat bijgevolg regelingen moeten worden vastgesteld voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "zomertijd" verstaan de periode van het jaar waarin de klok ten opzichte van de tijd gedurende de rest van het jaar zestig minuten vooruit wordt gezet.

Artikel 2

In elke lidstaat begint de zomertijd in 1998, 1999, 2000 en 2001 om 1 uur 's morgens wereldtijd op de laatste zondag van maart, te weten:

- in 1998: op 29 maart,

- in 1999: op 28 maart,

- in 2000: op 26 maart,

- in 2001: op 25 maart.

Artikel 3

In elke lidstaat eindigt de zomertijd in 1998, 1999, 2000 en 2001 om 1 uur 's morgens wereldtijd op de laatste zondag van oktober, te weten:

- in 1998: op 25 oktober,

- in 1999: op 31 oktober,

- in 2000: op 29 oktober,

- in 2001: op 28 oktober.

Artikel 4

Vóór 1 januari 2001 wordt op een vóór 1 januari 2000 in te dienen voorstel van de Commissie de regeling vastgesteld die met ingang van 2002 van toepassing is.

Artikel 5

Deze richtlijn is niet van toepassing op de overzeese gebieden van de lidstaten.

Artikel 6

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 juli 1997.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

J. M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

J. POOS

(1) PB nr. C 342 van 14. 11. 1996, blz. 5.

(2) PB nr. C 30 van 30. 1. 1997, blz. 20.

(3) Advies van het Europees Parlement van 28 november 1996 (PB nr. C 380 van 16. 12. 1996, blz. 20), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 14 april 1997 (PB nr. C 157 van 24. 5. 1997, blz. 8) en besluit van het Europees Parlement van 11 juni 1997 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 17 juni 1997.

(4) PB nr. L 164 van 30. 6. 1994, blz. 1.