31996R1356

Verordening (EG) nr. 1356/96 van de Raad van 8 juli 1996 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor het vervoer van goederen of personen over de binnenwateren, tussen Lid-Staten, om voor dit vervoer het vrij verrichten van diensten te verzekeren

Publicatieblad Nr. L 175 van 13/07/1996 blz. 0007 - 0008


VERORDENING (EG) Nr. 1356/96 VAN DE RAAD van 8 juli 1996 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor het vervoer van goederen of personen over de binnenwateren, tussen Lid-Staten, om voor dit vervoer het vrij verrichten van diensten te verzekeren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),

Overwegende dat de totstandbrenging van een gemeenschappelijk vervoerbeleid onder meer inhoudt dat gemeenschappelijke voorschriften moeten worden vastgesteld betreffende de toegang tot de markt van het internationale vervoer van goederen en personen over de binnenwateren op het grondgebied van de Gemeenschap; dat deze voorschriften zodanig moeten worden vastgesteld dat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de interne vervoermarkt;

Overwegende dat deze uniforme regeling voor toegang tot de markt tevens het vrij verrichten van diensten invoert, omdat zij de afschaffing inhoudt van alle beperkingen ten aanzien van de dienstverrichter op grond van zijn nationaliteit of het feit dat hij gevestigd is in een andere Lid-Staat dan die waar de dienst moet worden verstrekt;

Overwegende dat na de toetreding van nieuwe Lid-Staten voor het internationale vervoer en de doorvoer over de binnenwateren regelingen gelden die niet voor alle Lid-Staten gelijk zijn, als gevolg van bestaande bilaterale overeenkomsten tussen een nieuw toegetreden Lid-Staat en andere Lid-Staten; dat het derhalve noodzakelijk is gemeenschappelijke voorschriften vast te stellen om de goede werking van de interne vervoermarkt te garanderen en meer in het bijzonder om concurrentiedistorsies en verstoringen in de ordening van de betrokken markt te voorkomen;

Overwegende dat deze maatregel tot de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap behoort en dat het beoogde doel slechts bereikt kan worden door het vaststellen van eenvormige en verbindende regels,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze verordening is van toepassing op het vervoer van goederen of personen over de binnenwateren tussen en via de Lid-Staten.

Artikel 2

Elke ondernemer van goederen- of personenvervoer over de binnenwateren mag, zonder discriminatie op grond van zijn nationaliteit of zijn plaats van vestiging, het in artikel 1 bedoelde vervoer verrichten mits hij:

- in een Lid-Staat gevestigd is overeenkomstig de daar geldende wetgeving,

- daar is toegelaten tot het internationale goederen- of personenvervoer over de binnenwateren,

- voor het verrichten van dit vervoer binnenvaartuigen gebruikt die in een Lid-Staat ingeschreven zijn, of, indien zij niet ingeschreven zijn, beschikken over een verklaring dat ze tot de vloot van een Lid-Staat behoren, en

- voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3921/91 van de Raad van 16 december 1991 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands goederen- en personenvervoer over de binnenwateren in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn (4).

Artikel 3

Deze verordening laat de rechten van vervoerders van derde landen uit hoofde van de Herziene Rijnvaartakte (Akte van Mannheim), van het Verdrag inzake de scheepvaart op de Donau (Verdrag van Belgrado), alsmede de rechten die voortvloeien uit de internationale verplichtingen van de Europese Gemeenschap, onverlet.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 8 juli 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

R. QUINN

(1) PB nr. C 164 van 30. 6. 1995, blz. 9.

(2) PB nr. C 301 van 13. 11. 1995, blz. 19.

(3) Advies van het Europees Parlement van 15 november 1995 (PB nr. C 323 van 4. 12. 1995, blz. 31), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 januari 1996 (PB nr. C 87 van 25. 3. 1996, blz. 53) en besluit van het Europees Parlement van 6 juni 1996 (nog niet in het Publikatieblad verschenen).

(4) PB nr. L 373 van 31. 12. 1991, blz. 1.