31994R1626

Verordening (EG) nr. 1626/94 van de Raad van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee

Publicatieblad Nr. L 171 van 06/07/1994 blz. 0001 - 0006
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 4 Deel 6 blz. 0080
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 4 Deel 6 blz. 0080


VERORDENING (EG) Nr. 1626/94 VAN DE RAAD van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de instandhouding en het beheer van de visbestanden in de Middellandse Zee tijdens het eerste decennium van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet op het niveau van de Gemeenschap zijn gereglementeerd, aangezien de specifieke situatie in dit zeegebied zich minder goed leent voor een aanpak zoals die welke sinds 1983 wordt gevolgd voor de Atlantische wateren en de Noordzee;

Overwegende dat nu evenwel het ogenblik gekomen is om de problemen van de visstand in de Middellandse Zee aan te pakken via een geharmoniseerd beheer dat aansluit bij de realiteit aldaar en waarbij rekening wordt gehouden met de in dit gebied reeds bestaande nationale regelingen, die echter op evenwichtige wijze en in voorkomend geval geleidelijk zullen worden aangepast aan de nodige vereisten voor de bescherming van de visbestanden;

Overwegende dat de Gemeenschap met alle oeverstaten moet streven naar de invoering van een gezamenlijk beleid voor het beheer en de exploitatie van de visbestanden in de Middellandse Zee; dat het in het kader van deze verordening vastgestelde beheerssysteem ook geldt voor activiteiten die in een haven van de Gemeenschap door vaartuigen onder de vlag van een derde land worden verricht in samenhang met de visserij op visbestanden in de Middellandse Zee;

Overwegende dat er een verbod moet worden ingesteld op vistuig waarvan het gebruik in de Middellandse Zee overmatig bijdraagt tot achteruitgang van het mariene milieu of van de visbestanden; dat een gedeelte van het kustgebied moet worden gereserveerd voor kleine vissers die het meest selectieve vistuig gebruiken; dat, in afwijking van de geografische werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (4), de bepalingen van genoemde verordening inzake drijfnetten en ringzegens reeds van toepassing zijn voor de Middellandse Zee;

Overwegende dat van de belangrijkste soorten vistuig die in de Middellandse Zee worden gebruikt, de kenmerken, met name de minimummaaswijdten, moeten worden vastgesteld en dat, teneinde overbevissing te voorkomen, ook minimummaten moeten worden vastgesteld voor bepaalde specifiek in de Middellandse Zee voorkomende vissoorten, schaaldieren, weekdieren en andere visserijprodukten;

Overwegende dat om dezelfde reden bepaalde concentratiegebieden van jonge vis beschermd moeten worden om massale vangst van ondermaatse vis te voorkomen, en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke biologische omstandigheden in die verschillende gebieden; dat bovendien zowel de communautaire als de nationale wetgever bij de vaststelling van visserijmaatregelen voor de Middellandse Zee rekening moeten houden met de specifieke eisen in verband met als kwetsbaar of bedreigd erkende soorten en leefmilieus;

Overwegende dat, om het wetenschappelijk onderzoek niet te belemmeren, deze verordening niet van toepassing dient te zijn op activiteiten ten behoeve van dergelijk onderzoek;

Overwegende dat het mogelijk moet blijven om nationale maatregelen ter aanvulling of verscherping van de minimumeisen van deze verordening of maatregelen die de betrekkingen tussen de verschillende beoefenaren van de visserij regelen, toe te passen; dat dergelijke maatregelen mogen worden gehandhaafd of vastgesteld mits de Commissie heeft onderzocht of zij verenigbaar met het Gemeenschapsrecht en in overeenstemming met het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn;

Overwegende dat eveneens gedurende beperkte tijd, en volgens een procedure waarbij de negatieve gevolgen voor de bestanden en de activiteiten van de communautaire vissers zo beperkt mogelijk blijven, nationale maatregelen moeten worden toegestaan die krachtens de bepalingen van deze verordening geoorloofd zijn;

Overwegende dat artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (5) de Lid-Staten de verplichting oplegt erop toe te zien dat niet-beroepsmatige activiteiten de instandhouding en het beheer van de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende bestanden niet in gevaar brengen; dat deze verplichting in de Middellandse Zee van bijzonder belang is wegens de omvang van deze activiteiten aldaar en dat de eventuele schadelijke gevolgen ervan voor de visbestanden moeten worden beperkt;

Overwegende dat de Gemeenschap het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee heeft ondertekend, waarin de beginselen en regels betreffende de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee zijn vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze verordening is van toepassing op alle visserij- en aanverwante activiteiten op het grondgebied en in de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5° 36' WL die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen, met uitzondering van lagunes en plassen. Zij is eveneens van toepassing op bovengenoemde activiteiten die door vaartuigen van de Gemeenschap in de overige wateren van de Middellandse Zee worden uitgevoerd.

2. De aan de Middellandse Zee gelegen Lid-Staten kunnen de wetgevende macht uitoefenen op de gebieden bedoeld in lid 1, inclusief het gebied van de niet-beroepsmatige visserij, door maatregelen vast te stellen die een aanvulling vormen op deze verordening of die verder gaan dan de minimumeisen van deze verordening, mits zij verenigbaar met het Gemeenschapsrecht en in overeenstemming met het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn.

Bij het vaststellen van deze maatregelen schenken de Lid-Staten bijzondere aandacht aan het behoud van kwetsbare of bedreigde soorten en leefmilieus, met name die welke in bijlage I zijn vermeld.

3. De Commissie wordt van ieder voornemen om nationale maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de bestanden in te voeren of te wijzigen tijdig genoeg in kennis gesteld om haar opmerkingen te kunnen maken, overeenkomstig de procedure van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3094/96.

Artikel 2

1. Het is verboden giftige, verdovende of bijtende stoffen, elektriserende apparaten en explosieven te gebruiken voor de visserij of aan boord te hebben.

2. Het is verboden andreaskruisen (kruisbalken) en soortgelijk sleeptuig te gebruiken voor de koraalvisserij; het is voorts verboden pneumatische hamers of andere klopwerktuigen te gebruiken voor het verzamelen van lithofagen.

3. Met ingang van 1 januari 2002 is het verboden om vanaf een vaartuig uitgezette en vanaf de oever bediende omringende sleepnetten (strandzegens) te gebruiken tenzij de Raad op voorstel van de Commissie aan de hand van wetenschappelijke gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van deze netten geen schadelijke gevolgen voor de visbestanden heeft, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen anders besluit.

Artikel 3

1. Ongeacht de wijze van slepen of binnenhalen is het verboden binnen drie zeemijl uit de kust of, waar deze diepte op kortere afstand wordt bereikt, binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 m sleepnetten, zegennetten of soortgelijke netten te gebruiken, tenzij de nationale wetgeving anders bepaalt wanneer de strook van drie zeemijl langs de kust niet volledig binnen de territoriale wateren van de Lid-Staten valt.

Het gebruik van vistuig op een kortere dan de in de eerste alinea bepaalde afstand van de kust overeenkomstig de op 1 januari 1994 geldende nationale wetgeving is evenwel toegestaan tot en met 31 december 1998, met uitzondering van het spannet dat tot en met 31 december 2002 mag worden gebruikt, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie aan de hand van wetenschappelijke gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van dit vistuig geen schadelijke gevolgen voor de visbestanden heeft, met gekwalificeerde meerderheid anders besluit.

2. In afwijking van het in lid 1 bepaalde is het gebruik van korren voor de vangst van schelpdieren toegestaan, ongeacht de afstand van de kust en de diepte van het water, mits andere soorten dan schelpdieren niet meer dan 10 % van het totale gewicht van de vangst uitmaken.

3. Het verboden met bodemsleepnetten, zegennetten of soortgelijke netten te vissen over zeegrasvelden (Posidonia oceanica) of andere mariene fanerogamen.

4. Het is verboden binnen 300 m uit de kust of, waar deze diepte op kortere afstand wordt bereikt, binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 30 m omsluitingsnetten te verankeren.

Artikel 4

1. De Lid-Staten stellen de lijst vast van de beschermde gebieden waarin voor de visserijactiviteit om voor deze gebieden specifiek biologische redenen beperkingen gelden.

2. De lijst van soorten vistuig die in de beschermde gebieden mogen worden gebruikt en de bijbehorende technische voorschriften worden door de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten vastgesteld op grond van relevante doelstellingen voor de instandhouding van de visstand en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens worden ter kennis gebracht van de Commissie, die ze meedeelt aan de andere Lid-Staten.

Artikel 5

1. De Lid-Staten stellen de beperkingen vast voor de technische kenmerken van de belangrijkste soorten vistuig met inachtneming van de in bijlage II vermelde minimumeisen.

2. De Commissie wordt van de in lid 1 bedoelde beperkingen in kennis gesteld volgens de procedure van artikel 1, lid 3,

Bij de uitoefening van haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3094/86, houdt de Commissie rekening met de voor de wateren in kwestie kenmerkende visserijactiviteit.

Artikel 6

1. Het is verboden sleepnetten of soortgelijke netten, kieuwnetten of omringende netten te gebruiken of aan boord te hebben, tenzij de maaswijdte in het gedeelte van het net met de kleinste mazen gelijk is aan of groter dan een van de in bijlage III genoemde minimummaaswijdten.

Wanneer de minimummaaswijdte van vistuig dat overeenkomstig de op 1 januari 1994 geldende nationale wetgeving gebruikt wordt, kleiner is dan de in bijlage III aangegeven maaswijdten, mag dit vistuig echter tot en met 31 december 1998 gebruikt worden, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie aan de hand van wetenschappelijke gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van deze netten geen schadelijke gevolgen voor de visbestanden heeft, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen anders besluit.

2. De maaswijdte wordt gemeten volgens de procedure van Verordening (EEG) nr. 2108/84 van de Commissie (6).

3. De lengte van de netten wordt bepaald door die van de drijflijn. De hoogte van de netten is gelijk aan het totaal van de hoogten van de natte mazen, knopen inbegrepen, die loodrecht zijn gestrekt ten opzichte van de drijflijn.

Artikel 7

De Lid-Staten mogen aanvoer op andere dan daartoe ingerichte of aangewezen plaatsen verbieden. Wanneer de Lid-Staten dergelijke maatregelen treffen, doen zij daarvan onverwijld mededeling aan de Commissie, die deze informatie doorgeeft aan de andere Lid-Staten.

Artikel 8

1. Vis, schaal- of weekdieren of andere visserijprodukten zijn ondermaats als zij kleiner zijn dan de minimummaten die in bijlage IV voor de betrokken soort zijn vastgesteld.

De maat van vis, schaal- of weekdieren wordt gemeten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3094/86, tenzij anders is vermeld in bijlage IV. Wanneer voor het bepalen van de vereiste maat meer dan één methode is toegestaan, worden vissen, schaal- of weekdieren geacht de vereiste maat te hebben wanneer zij ten minste volgens een van die methodes gemeten groter zijn dan de minimummaat.

2. De minimummaten voor koralen, zeeëgels, zeeschede en sponzen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag.

3. Ondermaatse vis, schaal- of weekdieren of andere visserijprodukten mogen niet aan boord gehouden, overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden worden.

Artikel 9

Deze verordening is niet van toepassing op de visserij die uitsluitend wordt uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder gezag van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten en waarvan de Commissie tevoren op de hoogte is gesteld.

Artikel 10

De Commissie vraagt het advies van de betrokken beroepsorganisaties wanneer zij haar bevoegdheden in het kader van deze verordening uitoefent, met name wanneer zij voorstellen voorbereidt voor maatregelen op terreinen waarop reeds overeenkomsten van het bedrijfsleven gelden.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1995.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 27 juni 1994.

Voor de Raad

De Voorzitter

C. SIMITIS

(1) PB nr. C 5 van 9. 1. 1993, blz. 6, en

PB nr. C 306 van 12. 11. 1993, blz. 10.

(2) PB nr. C 255 van 20. 9. 1993, blz. 237.

(3) PB nr. C 201 van 26. 7. 1993, blz. 27.

(4) PB nr. L 288 van 11. 10. 1986, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3919/92 (PB nr. L 397 van 31. 12. 1992, blz. 1).

(5) PB nr. L 389 van 31. 12. 1992, blz. 1.

(6) PB nr. L 194 van 24. 7. 1984, blz. 22.

BIJLAGE I

KWETSBARE OF BEDREIGDE SOORTEN EN LEEFMILIEUS

SOORTEN:

Alle mariene soorten in de Middellandse Zee van

- zoogdieren (cetacea, pinnipedia)

- vogels

- schildpadden (chelonioidae)

- vissen

vermeld in de bijlagen I en II van het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten, dat is goedgekeurd bij Besluit 82/461/EEG (1), of in bijlage II van het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk milieu in Europa, dat is goedgekeurd bij Besluit 82/72/EEG (2).

LEEFMILIEUS:

- waterrijke kustgebieden

- zeegrasvelden.

(1) PB nr. L 210 van 19. 7. 1982, blz. 10.

(2) PB nr. L 38 van 10. 2. 1982, blz. 1.

BIJLAGE II

MINIMUMEISEN VOOR KENMERKEN VAN DE BELANGRIJKSTE SOORTEN VISTUIG

Sleepnetten (pelagische en demersale)

- Het gebruik van voorzieningen aan de binnen- of buitenzijde van de kuil is beperkt tot voorzieningen die uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3440/84 van de Commissie (1) zijn toegestaan.

Korren

- Korren mogen maximaal 4 m breed zijn, behalve korren voor de sponsvisserij (gagava).

Omsluitingsnetten (zegennetten en lampara's)

- De netten mogen maximaal 800 m lang en 120 m diep zijn, behalve zegennetten voor de tonijnvisserij.

Bodemnetten (kieuwnetten en warrelnetten) en schakelnetten

- De hoogte van bodemnetten mag niet meer bedragen dan 4 m.

- Het is verboden meer dan 6 000 m bodemnet per vaartuig aan boord te hebben of uit te zetten.

Grondbeug

- Het is verboden meer dan 7 000 m grondbeug per vaartuig aan boord te hebben of uit te zetten.

Drijvende beug

- Het is verboden meer dan 60 km drijvende beug per vaartuig aan boord te hebben of uit te zetten.

(1) PB nr. L 318 van 7. 12. 1984, blz. 23.

BIJLAGE III

MINIMUMMAASWIJDTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

>RUIMTE VOOR DE TABEL>