31994R1164

Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds

Publicatieblad Nr. L 130 van 25/05/1994 blz. 0001 - 0013
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0189
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0189


VERORDENING (EG) Nr. 1164/94 VAN DE RAAD van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 D, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Na instemming van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (4),

Overwegende dat krachtens artikel 2 van het Verdrag de voor de verdere ontwikkeling en het welslagen van de Gemeenschap essentiële doelstellingen inzake economische en sociale samenhang en solidariteit tussen de Lid-Staten dienen te worden bevorderd; dat de versterking van de economische en sociale samenhang in artikel 3, onder j), van het Verdrag wordt genoemd als een van de facetten van het optreden van de Gemeenschap om de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken;

Overwegende dat in artikel 130 A van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap haar op de versterking van de economische en sociale samenhang gerichte optreden ontwikkelt en vervolgt, en in het bijzonder beoogt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen; dat de in het kader van het Cohesiefonds genomen communautaire maatregelen tot het bereiken van de in dit artikel genoemde doelstellingen dienen bij te dragen;

Overwegende dat door de Europese Raad in Lissabon, op 26 en 27 juni 1992, en in Edinburgh, op 11 en 12 december 1992, conclusies inzake de oprichting van het Cohesiefonds zijn geformuleerd waarin de beginselen daarvoor zijn vervat;

Overwegende dat teneinde de economische en sociale samenhang te bevorderen, maatregelen van het Cohesiefonds op het gebied van het milieu en de vervoersinfrastructuur van gemeenschappelijk belang nodig zijn welke die van de Structuurfondsen, van de Europese Investeringsbank en van de andere financieringsinstrumenten aanvullen;

Overwegende dat ook in het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende economische en sociale samenhang is aangegeven dat de taak van de Gemeenschap de bevordering van de economische en sociale samenhang en van de solidariteit tussen de Lid-Staten omvat; dat daarin verder is bepaald dat een Cohesiefonds financiële bijdragen van de Gemeenschap zal verlenen voor projecten in de Lid-Staten op het gebied van milieu en transeuropese netwerken indien aan twee voorwaarden is voldaan: ten eerste dat hun bruto nationaal produkt (BNP) per hoofd van de bevolking minder dan 90 % van het gemiddelde van de Gemeenschap bedraagt, en dat zij over een programma beschikken dat leidt tot het voldoen aan de in artikel 104 C van het Verdrag omschreven voorwaarden van economische convergentie; dat het relatieve welvaartspeil van de Lid-Staten het beste kan worden bepaald op basis van het BNP per hoofd van de bevolking gemeten naar koopkrachtpariteit;

Overwegende dat de begunstigde Lid-Staten een vastberaden inspanning moeten doen om te voldoen aan de convergentiecriteria die een eerste voorwaarde zijn om over te gaan naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie; dat alle begunstigde Lid-Staten in dit verband aan de Raad een convergentieprogramma ter voorkoming van een buitensporig overheidstekort moeten voorleggen;

Overwegende dat in artikel 130 D, tweede alinea, van het Verdrag is bepaald dat de Raad uiterlijk op 31 december 1993 een Cohesiefonds moet oprichten, dat een financiële bijdrage levert aan projecten op het gebied van milieu en transeuropese netwerken in de sfeer van de vervoersinfrastructuur;

Overwegende dat de Gemeenschap krachtens artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag door middel van het Cohesiefonds aan de financiering van specifieke projecten in de Lid-Staten op het terrein van de vervoersinfrastructuur kan bijdragen, daarbij rekening houdend met de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten; dat de door het Fonds gefinancierde projecten in overeenstemming moeten zijn met de richtsnoeren betreffende de transeuropese netwerken die door de Raad zijn vastgesteld, met inbegrip van projecten in het kader van de plannen voor transeuropese netwerken die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie door de Raad zijn goedgekeurd; dat evenwel tevens andere projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur waarmee tot het bereiken van de doelstellingen van artikel 129 B van het Verdrag wordt bijgedragen, kunnen worden gefinancierd totdat de Raad passende richtsnoeren heeft aangenomen;

Overwegende dat in artikel 130 R van het Verdrag de doelstellingen en de beginselen van het milieubeleid van de Gemeenschap zijn omschreven; dat de Gemeenschap via het Cohesiefonds kan bijdragen tot de uitvoering van de acties om deze doelstellingen te bereiken; dat de Raad overeenkomstig artikel 130 S, lid 5, van het Verdrag, onverminderd het beginsel dat de vervuiler betaalt, kan besluiten tot financiële steun uit het Cohesiefonds ingeval een op grond van lid 1 vastgestelde maatregel voor de overheid van een Lid-Staat onevenredig hoge kosten met zich brengt;

Overwegende dat de beginselen en doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling zijn vastgesteld in het beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling dat is opgenomen in de resolutie van de Raad van 1 februari 1993 (5);

Overwegende dat voor een adequaat evenwicht tussen de financiering van projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur en die van milieuprojecten zorg dient te worden gedragen;

Overwegende dat in het Groenboek van de Commissie betreffende de invloed van het vervoer op het milieu wordt gewezen op de noodzaak om een milieuvriendelijker vervoersnetwerk te ontwikkelen, rekening houdend met de behoeften van de Lid-Staten op het gebied van duurzame ontwikkeling;

Overwegende dat in de kostenberekening voor de projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur ook de milieukosten moeten worden opgenomen;

Overwegende dat de betrokken Lid-Staten zich ertoe hebben verbonden hun investeringsinspanning op het gebied van de milieubescherming en de vervoersinfrastructuur niet te verminderen, zodat de additionaliteit in de zin van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van de bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (6) niet op het Cohesiefonds van toepassing is;

Overwegende dat de Europese Investeringsbank (EIB), overeenkomstig het bepaalde in artikel 198 E van het Verdrag, de financiering van investeringen in samenhang met bijstandsverlening van de andere financieringsinstrumenten van de Gemeenschap dient te vergemakkelijken;

Overwegende dat, om het optreden van de Gemeenschap doeltreffender te maken, dient te worden voorzien in de cooerdinatie van de via het Cohesiefonds, de Structuurfondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten opgezette maatregelen op het gebied van het milieu en van de transeuropese vervoersinfrastructuurnetwerken;

Overwegende dat de Commissie, met name om de Lid-Staten bij het opzetten van hun projecten te helpen, in staat dient te zijn erop toe te zien dat zij over de nodige technische bijstand kunnen beschikken, voornamelijk met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van de projecten, met inbegrip van het toezicht daarop en de evaluatie ervan;

Overwegende dat er, met name uit rentabiliteitsoverwegingen, een grondige evaluatie dient te gebeuren alvorens communautaire middelen worden vastgelegd teneinde te waarborgen dat de sociaal-economische voordelen tegen de ter beschikking gestelde middelen opwegen;

Overwegende dat de bijstandsverlening uit het Cohesiefonds het beleid van de Gemeenschap op het gebied van, met name, milieubescherming, vervoer, transeuropese netwerken, mededinging en gunning van overheidsopdrachten niet mag doorkruisen; dat de milieu-bescherming een milieu-effectbeoordeling impliceert;

Overwegende dat, om de voorbereiding van de projecten te vergemakkelijken, een indicatieve verdeling van het totaal aan beschikbare financiële middelen voor vastleggingen over de Lid-Staten zou moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat verlening van bijstand moet worden gekoppeld aan bepaalde voorwaarden in verband met artikel 104 C, lid 6, van het Verdrag;

Overwegende dat, gezien de eisen inzake economische en sociale cohesie, in hoge bijstandspercentages moet worden voorzien;

Overwegende dat, om het beheer van de bijstand uit het Cohesiefonds te vergemakkelijken, in de mogelijkheid moet worden voorzien om technisch en financieel autonome projectstadia aan te geven, alsmede om projecten, zo nodig, samen te voegen;

Overwegende dat dient te worden voorzien in de mogelijkheid om voor het aangaan van betalingsverplichtingen voor de bijstand uit het Cohesiefonds te kiezen tussen betalingsverplichtingen in jaarlijkse tranches en betalingsverplichtingen voor het gehele project ineens en dat, overeenkomstig het in de Europese Raad in Edinburgh op 11 en 12 december 1992 overeengekomen beginsel, de uitbetaling van bedragen na een eerste voorschot strikt en transparant aan de voortgang bij de uitvoering van de projecten moet worden gekoppeld;

Overwegende dat de respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheid van de Lid-Staten en de Commissie op het gebied van de financiële controle op de activiteiten van het Cohesiefonds nader dienen te worden omschreven;

Overwegende dat, met het oog op een deugdelijk beheer van het Cohesiefonds, ervoor dient te worden gezorgd dat doeltreffende methoden van evaluatie, toezicht en controle betreffende de bijstandsverlening van de Gemeenschap worden toegepast, waarbij de beginselen inzake de evaluatie evenals de aard en de wijze van toepassing van het toezicht nader worden omschreven en maatregelen worden bepaald die genomen moeten worden in geval van onregelmatigheid of wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden die bij de goedkeuring van de bijstand uit dit Fonds zijn bedongen;

Overwegende dat dient te worden bepaald dat onder meer via een jaarlijks verslag adequate informatie dient te worden verstrekt;

Overwegende dat moet worden voorgeschreven dat aan de via het Cohesiefonds verleende bijstand van de Gemeenschap adequate publiciteit moet worden gegeven;

Overwegende dat bij de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, van berichten inzake overheidsopdrachten met betrekking tot projecten waarvoor bijstand uit het Cohesiefonds wordt verleend, van deze bijstandsverlening melding moet worden gemaakt;

Overwegende dat, teneinde de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, in bijlage II uitvoeringsbepalingen moeten worden opgenomen; dat om de nodige flexibiliteit bij hun uitvoering te waarborgen de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen deze bepalingen indien nodig in het licht van de opgedane ervaring moet kunnen wijzigen;

Overwegende dat deze verordening zonder onderbreking in de tijd in de plaats moet komen van Verordening (EEG) nr. 792/93 van de Raad van 30 maart 1993 tot instelling van een cohesie-financieringsinstrument (7),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definitie en doel 1. Hierbij wordt een Cohesiefonds, hierna "het Fonds" genoemd, opgericht.

2. Het Fonds draagt bij tot de versterking van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap en wordt beheerst door de bepalingen van deze verordening.

3. Het Fonds kan bijdragen in de financiering van:

- projecten,

- technisch en financieel autonome projectstadia, of

- groepen projecten die een coherent geheel vormen en in een duidelijke strategie passen.

Artikel 2

Werkingssfeer 1. Uit het Fonds wordt een financiële bijdrage verleend voor projecten die bijdragen tot de in het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde doelstellingen op het gebied van het milieu en van transeuropese netwerken in de sfeer van de vervoeringsinfrastructuur in Lid-Staten waarvan het bruto nationaal produkt (BNP) per hoofd van de bevolking minder dan 90 % van het gemiddelde voor de Gemeenschap, bepaald op basis van koopkrachtpariteit, bedraagt en die over een programma beschikken waardoor aan de voorwaarden inzake economische convergentie bedoeld in artikel 104 C van het Verdrag wordt voldaan.

2. Tot eind 1999 komen alleen de vier Lid-Staten die thans aan het in lid 1 genoemde BNP-criterium voldoen, voor bijstand uit het Fonds in aanmerking. Deze Lid-Staten zijn: Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal.

3. Ten aanzien van het in lid 1 bedoelde BNP-criterium geldt dat de in lid 2 genoemde Lid-Staten voor de bijstand uit het Fonds in aanmerking blijven komen op voorwaarde dat zij, na een tussenbalans in 1996, nog steeds een BNP per hoofd van de bevolking van minder dan 90 % van het communautaire gemiddelde hebben. Een voor bijstand in aanmerking komende Lid-Staat die op dat tijdstip een BNP van meer dan de bedoelde 90 % heeft, verliest zijn recht op bijstand uit het Fonds voor nieuwe projecten of, in het geval van omvangrijke projecten met verschillende, technisch en financieel autonome stadia, voor nieuwe projectstadia.

Artikel 3

Voor bijstand in aanmerking komende acties 1. Het Fonds kan bijstand verlenen voor:

- milieuprojecten die bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van artikel 130 R van het Verdrag, waaronder projecten die voortvloeien uit overeenkomstig artikel 130 S van het Verdrag vastgestelde maatregelen en met name projecten die vallen onder de prioriteiten van het communautaire milieubeleid zoals die zijn vastgesteld in het vijfde beleidsplan en actieprogramma inzake milieu en duurzame ontwikkeling;

- door de Lid-Staten gefinancierde vervoersinfrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang die aan de in artikel 129 C van het Verdrag bedoelde richtsnoeren beantwoorden; evenwel kunnen ook andere vervoersinfrastructuurprojecten die bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van artikel 129 B van het Verdrag worden gefinancierd, totdat de Raad passende richtsnoeren heeft aangenomen.

2. Het Fonds kan ook bijstand verlenen voor:

- voorbereidende studies voor projecten die voor bijstand in aanmerking komen, met inbegrip van die welke nodig zijn voor de uitvoering ervan;

- technische ondersteuningsmaatregelen, met name:

a) horizontale maatregelen, zoals vergelijkende studies om het effect van de communautaire bijstand te evalueren;

b) maatregelen en studies die kunnen bijdragen tot de beoordeling vooraf, het toezicht of de evaluatie, alsmede tot de cooerdinatie en samenhang of een verbeterde cooerdinatie en samenhang van de projecten, met name de samenhang ervan met het beleid van de Gemeenschap op de andere gebieden;

c) maatregelen en studies die bij de uitvoering van de projecten tot de nodige aanpassingen kunnen bijdragen.

Artikel 4

Financiële middelen De voor de periode 1993-1999 uit hoofde van de onderhavige verordening en uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 792/93 voor vastlegging beschikbare middelen voor het Fonds bedragen overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord van 29 oktober 1993 in totaal 15,15 miljard ecu tegen prijzen van 1992.

De financiële vooruitzichten stellen de vastleggingskredieten voor de onderscheiden jaren van de genoemde periode uit hoofde van de in de eerste alinea bedoelde verordeningen vast op:

- voor 1993: 1,5 miljard ecu,

- voor 1994: 1,75 miljard ecu,

- voor 1995: 2 miljard ecu,

- voor 1996: 2,25 miljard ecu,

- voor 1997: 2,5 miljard ecu,

- voor 1998: 2,55 miljard ecu,

- voor 1999: 2,6 miljard ecu.

Artikel 5

Indicatieve verdeling De indicatieve verdeling van het totale bedrag van de financiële middelen van het Fonds geschiedt aan de hand van nauwkeurige en objectieve criteria, hoofdzakelijk het bevolkingscijfer, het BNP per hoofd van de bevolking en de oppervlakte; ook wordt rekening gehouden met andere sociaal-economische factoren, zoals leemten op het gebied van de vervoersinfrastructuur.

De aan de hand van deze criteria vastgestelde indicatieve verdeling van de totale middelen is in bijlage I opgenomen.

Artikel 6

Koppeling van de bijstand aan voorwaarden 1. Indien de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 6, van het Verdrag besluit dat er in een Lid-Staat een buitensporig overheidstekort bestaat, en dit besluit niet overeenkomstig artikel 104 C, lid 12, binnen een jaar of binnen de in een aanbeveling overeenkomstig artikel 104 C, lid 7, vastgestelde termijn voor het corrigeren van het tekort wordt ingetrokken, worden in die Lid-Staat geen nieuwe projecten of, wanneer het om omvangrijke projecten in verscheidene stadia gaat, geen nieuwe projectstadia uit het Fonds gefinancierd.

2. Bij wijze van uitzondering kan de Raad, voor projecten die voor meer dan één Lid-Staat van rechtstreeks belang zijn, op aanbeveling van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de schorsing van de financiering op te schorten.

3. De schorsing van verdere financiering kan eerst twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie ingaan.

4. De schorsing wordt opgeheven zodra de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 12, van het Verdrag zijn overeenkomstig artikel 104 C, lid 6, van het Verdrag genomen besluit intrekt.

Artikel 7

Hoogte van de bijstand 1. De door het Fonds verleende communautaire bijstand bedraagt 80 tot 85 % van de uitgaven van de overheid of van de daarmee gelijk te stellen uitgaven, met inbegrip van de uitgaven van lichamen waarvan de activiteit binnen een zodanig wettelijk of bestuursrechtelijk kader plaatsvindt dat die lichamen met overheidslichamen kunnen worden gelijkgesteld.

De effectieve hoogte van de bijstand wordt vastgesteld op grond van de aard van de te nemen maatregelen.

2. Wanneer de bijstand wordt toegekend voor een ontvanstengenererend project, bepaalt de Commissie, in nauw overleg met de begunstigde Lid-Staat, het uitgavenbedrag dat als grondslag dient voor de berekening van de bijstand uit het Fonds, rekening houdend met de bedoelde ontvangsten, indien het gaat om aanzienlijke netto-ontvangsten voor degenen die het project uitvoeren.

Onder ontvangstengenererend project wordt verstaan:

- een project betreffende infrastructuurvoorzieningen waarvan het gebruik kosten impliceert die rechtstreeks door de gebruikers worden gedragen;

- produktieve investeringen op milieugebied.

3. De begunstigde Lid-Staten kunnen voorstellen indienen voor voorbereidende studies en technische ondersteuningsmaatregelen.

4. Voorbereidende studies en technische ondersteuningsmaatregelen kunnen bij wijze van uitzondering voor 100 % worden gefinancierd, ook wanneer zij op initiatief van de Commissie worden ondernomen.

De totale uitgaven uit hoofde van dit lid mogen niet meer dan 0,5 % van het totale bedrag aan middelen van het Fonds belopen.

Artikel 8

Cooerdinatie en verenigbaarheid met het beleid van de Gemeenschap op de verschillende terreinen 1. De door het Fonds te financieren projecten dienen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verdragen, de uit hoofde daarvan aangenomen besluiten en het beleid van de Gemeenschap op de verschillende terreinen, met inbegrip van het beleid inzake milieubescherming, vervoer, transeuropese netwerken, mededinging en gunning van overheidsopdrachten.

2. De Commissie draagt zorg voor de cooerdinatie en de samenhang van de in het kader van deze verordening opgezette projecten met de maatregelen die met middelen uit de begroting van de Gemeenschap of met bijdragen van de Europese Investeringsbank (EIB) of van de andere communautaire financieringsinstrumenten worden opgezet.

Artikel 9

Cumulatie en overlapping 1. Voor een uitgavenpost mag niet tegelijk bijstand uit het Fonds en bijstand uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling of het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij worden toegekend.

2. Wanneer voor een project waarvoor uit het Fonds bijstand wordt toegekend ook nog andere communautaire bijstand wordt toegekend, mag de totale bijstand niet meer dan 90 % van de totale uitgaven voor dat project belopen.

Artikel 10

Goedkeuring van projecten 1. De uit het Fonds te financieren projecten worden door de Commissie in overleg met de begunstigde Lid-Staat vastgesteld.

2. Een passend evenwicht tussen projecten op milieugebied en die voor vervoersinfrastructuur wordt in acht genomen. Daarbij wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 130 S, lid 5, van het Verdrag.

3. Aanvragen voor bijstand voor projecten overeenkomstig artikel 3, lid 1, worden door de begunstigde Lid-Staat ingediend. De projecten, met inbegrip van de groepen verwante projecten, moeten van een toereikende omvang zijn om op het gebied van de milieubescherming of op dat van de verbetering van transeuropese vervoersinfrastructuurnetwerken een belangrijke uitwerking te hebben. In ieder geval mogen de totale kosten van een project of groep projecten in beginsel niet minder dan 10 miljoen ecu bedragen. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen onder deze drempel blijvende projecten of groepen projecten worden goedgekeurd.

4. De aanvragen moeten de volgende gegevens bevatten: de voor de uitvoering verantwoordelijke instantie; de aard en de beschrijving van de investering; de plaats van investering en de kosten ervan met inbegrip, in voorkomend geval, van de opgave van projecten van gemeenschappelijk belang op dezelfde verkeersas; het tijdschema voor de uitvoering van de werkzaamheden; de kosten/baten-analyse, met inbegrip van de directe en indirecte gevolgen voor de werkgelegenheid; de elementen die een beoordeling van eventuele milieu-effecten mogelijk maken; de elementen die betrekking hebben op overheidsopdrachten; het financieringsplan met, zo mogelijk, aanwijzingen over de economische levensvatbaarheid van het project en de totale door de Lid-Staat gevraagde middelen uit het Fonds en uit andere communautaire bronnen.

De aanvragen moeten ook alle informatie bevatten die dienstig is om het vereiste bewijs te leveren dat de projecten in overeenstemming zijn met deze verordening en beantwoorden aan de criteria van lid 5, met name inzake de sociaal-economische voordelen die ze, gelet op de vrijgemaakte middelen, op middellange termijn kunnen opleveren.

5. Om de kwaliteit van de projecten te waarborgen, worden de volgende criteria gehanteerd:

- de aan de projecten verbonden sociaal-economische voordelen op middellange termijn, die evenredig moeten zijn aan de omvang van de vrijgemaakte middelen; voor de evaluatie wordt uitgegaan van een kosten/baten-analyse;

- de door de begunstigde Lid-Staten vastgestelde prioriteiten;

- de bijdrage die de projecten kunnen leveren aan de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap op milieugebied en inzake transeuropese netwerken;

- de verenigbaarheid van de projecten met het beleid van de Gemeenschap op de verschillende terreinen en de coherentie ervan met de andere structuurmaatregelen van de Gemeenschap;

- de inachtneming van een passend evenwicht tussen milieuprojecten en vervoersinfrastructuurprojecten.

6. Behoudens het bepaalde in artikel 6 en op voorwaarde dat de nodige vastleggingskredieten beschikbaar zijn, neemt de Commissie, voor zover aan de voorwaarden van het onderhavige artikel is voldaan, in de regel binnen drie maanden na de ontvangst van de aanvraag, een besluit over de verlening van bijstand uit het Fonds. In de beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van projecten, projectstadia of groepen verwante projecten worden het bedrag van de financiële bijstand en een financieringsplan aangegeven, alsmede de voor de uitvoering van de projecten nodige voorschriften en voorwaarden.

7. De hoofdelementen van de beschikkingen van de Commissie worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 11

Financiële bepalingen 1. De in de begroting opgenomen vastleggingskredieten worden toegekend op basis van de beschikkingen waarbij de betrokken acties overeenkomstig artikel 10 worden goedgekeurd.

2. Voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde projecten worden de betalingsverplichtingen in de regel aangegaan in jaarlijkse tranches. In passende gevallen kan de Commissie echter betalingsverplichtingen aangaan voor het volledige toegekende bijstandsbedrag wanneer zij de beschikking tot toekenning van de bijstand vaststelt.

3. Door de begunstigde Lid-Staat vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen, gedane uitgaven in de zin van artikel 7, lid 1, worden voor bijstand uit het Fonds niet in aanmerking genomen.

4. Nadat een eerste voorschot is uitbetaald moet voor alle verdere betalingen een transparant en strikt verband bestaan met de voortgang van de uitvoering van de projecten.

5. De betalingen worden gedaan in ecu en zijn onderworpen aan de specifieke bepalingen van bijlage II.

Artikel 12

Financiële controle 1. Teneinde het welslagen van de door het Fonds gefinancierde projecten te waarborgen, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om:

- regelmatig te verifiëren of de door de Gemeenschap gefinancierde acties correct zijn uitgevoerd;

- onregelmatigheden te voorkomen en vervolging in te stellen;

- door een onregelmatigheid of verzuim verloren gegane middelen terug te vorderen. Behalve indien de Lid-Staat of de met de uitvoering belaste autoriteit het bewijs levert dat hij, respectievelijk zij, voor de onregelmatigheid of het verzuim geen verantwoordelijkheid draagt, is de Lid-Staat voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen subsidiair aansprakelijk.

2. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de in dit verband genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle- en beheerssystemen die zijn opgezet om de doeltreffende uitvoering van de acties te waarborgen. Zij houden de Commissie regelmatig op de hoogte van het verloop van de administratieve en gerechtelijke procedures. De Lid-Staten en de Commissie treffen in dit verband de nodige maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de uitgewisselde informatie te waarborgen.

3. De Lid-Staten stellen de Commissie alle dienstige nationale controleverslagen over de betrokken projecten ter beschikking.

4. Onverminderd de controles van de Lid-Staten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en onverminderd het bepaalde in artikel 188 A van het Verdrag en de controles op grond van artikel 209, onder c), van het Verdrag, mag de Commissie via haar ambtenaren of andere personeelsleden de door het Fonds gefinancierde projecten, met name steekproefsgewijs, ter plaatse controleren en de controlesystemen en -maatregelen onderzoeken die zijn opgezet door de nationale autoriteiten, die de Commissie van de ter zake genomen maatregelen in kennis stellen.

5. Bij de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie de uitvoeringsbepalingen van dit artikel vast en deelt zij deze aan het Europees Parlement ter informatie mee.

Artikel 13

Beoordeling vooraf, toezicht, evaluatie 1. De Lid-Staten en de Commissie zien erop toe dat daadwerkelijk toezicht wordt gehouden op en evaluatie geschiedt van de uitvoering van de projecten uit hoofde van deze verordening. De projecten moeten in het licht van de resultaten van toezicht en evaluatie worden aangepast.

2. Om toe te zien op de doeltreffendheid van de communautaire bijstand, onderwerpen de Commissie en de begunstigde Lid-Staten, in voorkomend geval in samenwerking met de EIB, de projecten aan een systematische beoordeling vooraf en evaluatie.

3. Na ontvangst van een bijstandsaanvraag en alvorens het project goed te keuren onderwerpt de Commissie het project aan een grondige beoordeling vooraf om na te gaan of het aan de criteria van artikel 10, lid 5, beantwoordt. Zo nodig verzoekt de Commissie de EIB om medewerking aan de evaluatie.

4. Tijdens de uitvoering van de projecten en na de voltooiing ervan evalueren de begunstigde Lid-Staten en de Commissie de wijze waarop deze zijn uitgevoerd en het potentiële en het werkelijke effect van de uitvoering, om te beoordelen of de oorspronkelijk vastgestelde doelstellingen kunnen worden, respectievelijk zijn, bereikt. Die beoordeling heeft onder meer betrekking op de milieu-effecten van de projecten en op de inachtneming van de bestaande communautaire voorschriften.

5. Bij de behandeling van de individuele bijstandsaanvragen houdt de Commissie rekening met de uitkomsten van de volgens dit artikel uitgevoerde beoordelingen en evaluaties.

6. De gedetailleerde voorschriften voor het toezicht en de evaluatie als bedoeld in lid 4 worden vastgesteld in de beschikkingen tot goedkeuring van de projecten.

Artikel 14

Informatie en bekendmaking 1. De Commissie legt jaarlijks een verslag over de activiteiten van het Fonds voor onderzoek en advies voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Het Europees Parlement brengt over dit verslag zo spoedig mogelijk advies uit. De Commissie deelt mee op welke wijze zij aan de opmerkingen in het advies van het Europees Parlement gevolg heeft gegeven.

De Commissie zorgt ervoor dat de Lid-Staten over de activiteiten van het Fonds worden ingelicht.

2. De Lid-Staten die voor de uitvoering van een actie waarvoor financiële bijstand uit het Fonds wordt verleend, verantwoordelijk zijn, zien erop toe dat aan deze actie passende bekendheid wordt gegeven met als doel de bewustmaking van:

- de publieke opinie van de rol die de Gemeenschap ten aanzien van de actie vervult,

- potentiële begunstigden en beroepsorganisaties van de door de actie geboden mogelijkheden.

De Lid-Staten zien er met name op toe dat direct zichtbare borden worden aangebracht waarop wordt aangegeven welk percentage van de totale kosten van een specifiek project door de Gemeenschap wordt gefinancierd, en dat deze borden van het embleem van de Gemeenschap zijn voorzien; zij zorgen ervoor dat vertegenwoordigers van de Europese Instellingen bij de voornaamste openbare activiteiten naar aanleiding van de werkzaamheden van het Fonds betrokken worden.

Zij stellen de Commissie in kennis van de initiatieven die zij in verband met het bepaalde in dit lid hebben genomen.

3. Bij de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie nadere bepalingen vast inzake informatie en bekendmaking, welke bepalingen ter informatie aan het Europees Parlement worden medegedeeld en in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt.

Artikel 15

Uitvoering De uitvoeringsbepalingen van deze verordening zijn opgenomen in bijlage II.

Artikel 16

Slot- en overgangsbepalingen 1. Deze verordening wordt overeenkomstig de procedure van artikel 130 D van het Verdrag op voorstel van de Commissie vóór eind 1999 door de Raad opnieuw bezien.

2. Deze verordening komt vanaf haar inwerkingtreding in de plaats van Verordening (EEG) nr. 792/93.

3. Deze verordening vormt geen beletsel voor de voortzetting van acties die door de Commissie zijn goedgekeurd op basis van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 792/93 die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van deze verordening, welke derhalve van die datum af op de betrokken acties van toepassing is.

4. De vóór de inwerkingtreding van deze verordening in het kader van Verordening (EEG) nr. 792/93 ingediende aanvragen blijven geldig, op voorwaarde dat die aanvragen binnen twee maanden na de inwerkingtreding van deze verordening indien nodig zodanig worden aangevuld dat zij met de bepalingen van deze verordening in overeenstemming zijn.

Artikel 17

Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 16 mei 1994.

Voor de Raad

De Voorzitter

Th. PANGALOS

(1) PB nr. C 39 van 9. 2. 1994, blz. 6.

(2) Advies uitgebracht op 5 mei 1994 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(3) PB nr. C 133 van 16. 5. 1994.

(4) Advies uitgebracht op 5 april 1994 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(5) PB nr. C 138 van 17. 5. 1993, blz. 1.

(6) PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2082/93 (PB nr. L 193 van 31. 7. 1993, blz. 20).

(7) PB nr. L 79 van 1. 4. 1993, blz. 74.

BIJLAGE I

INDICATIEVE VERDELING VAN DE TOTALE MIDDELEN VAN HET FONDS OVER DE BEGUNSTIGDE LID-STATEN - Spanje: 52 tot 58 % van het totale bedrag,

- Griekenland: 16 tot 20 % van het totale bedrag,

- Portugal: 16 tot 20 % van het totale bedrag,

- Ierland: 7 tot 10 % van het totale bedrag.

BIJLAGE II

UITVOERINGSBEPALINGEN Artikel A

Aangeven van projectfasen of groepen projecten 1. De Commissie kan voor de toekenning van de bijstand in overeenstemming met de begunstigde Lid-Staat projecten samenvoegen en in een project technisch en financieel autonome projectstadia aangeven.

2. Een projectstadium kan ook de voor de uitvoering van het project noodzakelijke voorbereidende, haalbaarheids- en technische studies omvatten.

Artikel B

Evaluatie 1. De Commissie onderzoekt de bijstandsaanvragen om zich met name ervan te vergewissen dat de administratieve en financiële regelingen toereikend zijn om een doeltreffende uitvoering van het project te waarborgen.

2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, lid 3, onderwerpt de Commissie de projecten aan een voorafgaande beoordeling om na te gaan welk effect, gekwantificeerd aan de hand van passende indicatoren, van de projecten uit het oogpunt van de nagestreefde doelstellingen mag worden verwacht. De begunstigde Lid-Staten verstrekken alle nodige gegevens als bedoeld in artikel 10, lid 4, met inbegrip van de uitkomsten van de haalbaarheidsstudies en van de voorafgaande evaluaties, met het oog op een zo doeltreffend mogelijke beoordeling van de projecten.

Artikel C

Betalingsverplichtingen 1. De betalingsverplichtingen ten laste van de begroting worden aangegaan op de grondslag van de beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van de betrokken acties (project, projectstadium, groep projecten, studie of technische ondersteuningsmaatregel). Zij gelden voor een periode waarvan de duur afhangt van de aard van de actie en de specifieke voorwaarden voor de uitvoering ervan.

2. Betalingsverplichtingen met betrekking tot de bijstand die voor projecten, projectstadia of groepen projecten wordt toegekend, worden op een van de volgende twee wijzen aangegaan:

a) betalingsverplichtingen voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde projecten die twee jaar of langer duren, worden in de regel, en onder voorbehoud van het bepaalde onder b), in jaarlijkse tranches aangegaan.

De betalingsverplichtingen voor de eerste jaarlijkse tranche worden aangegaan wanneer de beschikking tot toekenning van de communautaire bijstand door de Commissie wordt vastgesteld. De betalingsverplichtingen voor latere jaarlijkse tranches worden aangegaan op basis van het oorspronkelijke of herziene financieringsplan voor het project en op basis van de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van het project is geboekt;

b) voor projecten die minder dan twee jaar duren of projecten waarvoor de communautaire bijstand niet meer dan 40 miljoen ecu bedraagt, kunnen betalingsverplichtingen voor het totaalbedrag van de bijstand worden aangegaan wanneer de Commissie de beschikking tot toekenning van de communautaire bijstand vaststelt.

3. Voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde studies en technische ondersteuningsmaatregelen wordt de betalingsverplichting voor de bijstand aangegaan wanneer de Commissie de betrokken actie goedkeurt.

4. De wijze waarop de betalingsverplichtingen worden aangegaan, wordt aangegeven in de beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van de betrokken acties.

Artikel D

Betalingen 1. De financiële bijstand wordt uitbetaald overeenkomstig de aangegane betalingsverplichtingen aan de hiertoe door de begunstigde Lid-Staat in zijn aanvraag aangewezen autoriteit of instantie. De bijstand kan worden betaald hetzij in de vorm van voorschotten hetzij in de vorm van betalingen voor reeds gedane uitgaven (tussentijdse betalingen of saldobetalingen).

2. Wanneer de betalingsverplichtingen voor de bijstand van de Gemeenschap worden aangegaan op de in artikel C, lid 2, onder a), vermelde wijze worden de betalingen als volgt uitgevoerd:

a) tot 50 % van het bedrag van de eerste jaarlijkse tranche wordt als voorschot uitgekeerd na de vaststelling van de beschikking tot toekenning van de communautaire bijstand;

b) tussentijdse betalingen mogen worden verricht indien de uitvoering van het project naar genoegen vordert en de uitgaven waarop de vorige betaling betrekking had, voor ten minste twee derde zijn gedaan.

Onverminderd het bepaalde onder c) mag geen van deze betalingen meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse tranche;

c) de som van de onder a) en b) bedoelde betalingen voor alle tranches mag niet meer bedragen dan 80 % van de totale toegekende bijstand. Voor omvangrijke projecten en in gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is, kan dit percentage tot 90 % worden verhoogd;

d) het saldo van de bijstand van de Gemeenschap wordt uitbetaald op voorwaarde dat:

- het project, het projectstadium of de groep projecten overeenkomstig de doelstellingen is uitgevoerd;

- de in lid 1 bedoelde aangewezen autoriteit of instantie bij de Commissie binnen zes maanden na de materiële voltooiing van het project, het projectstadium of de groep projecten een betalingsaanvraag indient;

- het in artikel F, lid 4, bedoelde eindverslag bij de Commissie is ingediend;

- de Lid-Staat de Commissie een verklaring zendt waarin de in de betalingsaanvraag en het verslag opgenomen gegevens worden bevestigd.

3. Wanneer de betalingsverplichting wordt aangegaan op de in artikel C, lid 2, onder b), vermelde wijze, worden de betalingen als volgt uitgevoerd:

a) het na de vaststelling van de beschikking uitgekeerde voorschot kan tot 50 % bedragen van de bijstand in verband met de uitgaven voor het eerste jaar die in het door de Commissie goedgekeurde financieringsplan zijn aangegeven;

b) tussentijdse betalingen mogen worden verricht indien de uitvoering van het project naar genoegen vordert en ten minste twee derde van de uitgaven waarmee de vorige betaling verband hield en alle uitgaven waarop daaraan voorafgaande betalingen betrekking hadden, zijn gedaan.

Onverminderd het bepaalde onder c) kunnen deze betalingen telkens tot 50 % bedragen van de bijstand voor de uitgaven voor het betrokken jaar die in het door de Commissie goedgekeurde oorspronkelijke of herziene financieringsplan zijn aangegeven;

c) de som van de onder a) en b) bedoelde betalingen mag niet meer bedragen dan 80 % van de totale toegekende bijstand;

d) het saldo van de bijstand wordt uitgekeerd op voorwaarde dat:

- het project, het projectstadium of de groep projecten overeenkomstig de doelstellingen is uitgevoerd;

- de in lid 1 bedoelde aangewezen autoriteit of instantie bij de Commissie binnen zes maanden na de materiële voltooiing van het project, het projectstadium of de groep projecten een betalingsaanvraag indient;

- het in artikel F, lid 4, bedoelde eindverslag bij de Commissie is ingediend;

- de Lid-Staat de Commissie een verklaring zendt waarin de in de betalingsaanvraag en het verslag opgenomen gegevens worden bevestigd.

4. De Lid-Staten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om de in lid 2, onder d), en in lid 3, onder d), bedoelde verklaring af te geven.

5. De bijstand wordt aan de door de Lid-Staat aangewezen autoriteit of instantie in de regel binnen twee maanden na de ontvangst van de ontvankelijke betalingsaanvraag uitbetaald.

6. Voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde studies en andere acties stelt de Commissie passende betalingsprocedures vast.

Artikel E

Gebruik van de ecu 1. De bedragen in de bij de Commissie in te dienen bijstandsaanvragen en in het daarin opgenomen financieringsplan luiden in ecu of in de nationale valuta.

2. De bedragen van de door de Commissie goedgekeurde bijstand en financieringsplannen worden uitgedrukt in ecu.

3. De bedragen van de ter staving van de betalingsaanvragen ingediende uitgavenaangiften luiden in ecu of in de nationale valuta.

4. De door de Commissie betaalde financiële bijstand wordt aan de door de Lid-Staat daarvoor aangewezen autoriteit overgemaakt in ecu.

Artikel F

Toezicht 1. De Commissie en de Lid-Staten dragen zorg voor een doeltreffend toezicht op de uitvoering van de door het Fonds medegefinancierde communautaire projecten. Voor dit toezicht worden verslagen opgesteld volgens in onderling overleg vastgestelde procedures, worden steekproefcontroles uitgevoerd en wordt een beroep gedaan op de daarvoor opgerichte comités.

2. Voor het toezicht wordt gebruik gemaakt van materiële en financiële indicatoren. Deze indicatoren hebben betrekking op het specifieke karakter van het project en op de doelstellingen ervan. De indicatoren moeten zo zijn gestructureerd dat zij het volgende aangeven:

- de voortgang van het project, gerelateerd aan het plan en aan de oorspronkelijk vastgestelde doelstellingen;

- het verloop van het beheer en de eventuele problemen die zich daarbij voordoen.

3. Krachtens een overeenkomst tussen de betrokken Lid-Staat en de Commissie worden toezichtcomités opgericht.

De door de Lid-Staat aangewezen autoriteiten of instanties, de Commissie en, in voorkomend geval, de EIB zijn in deze comités vertegenwoordigd.

Indien de regionale en lokale autoriteiten bevoegd zijn op het gebied van de uitvoering van een project en, in voorkomend geval, indien zij rechtstreeks bij een project zijn betrokken, dan zijn ook zij in deze comités vertegenwoordigd.

4. Voor ieder project zendt de daartoe door de Lid-Staat aangewezen autoriteit of instantie de Commissie uiterlijk drie maanden na afloop van ieder volledig jaar van uitvoering een voortgangsverslag. Uiterlijk zes maanden na de voltooiing van het project of van het projectstadium wordt aan de Commissie een eindverslag toegezonden.

5. Aan de hand van de gegevens die het toezicht oplevert en rekening houdend met de opmerkingen van het toezichtcomité, past de Commissie, in voorkomend geval op voorstel van de Lid-Staat, de omvang en de oorspronkelijk goedgekeurde voorwaarden van toekenning van de financiële bijstand alsmede het financieringsplan aan.

6. Om de doelmatigheid van het Fonds te verhogen ziet de Commissie erop toe dat bij het beheer van het Fonds bijzondere aandacht wordt geschonken aan de doorzichtigheid van het beheer.

7. De wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend, wordt nader vastgesteld in de beschikkingen van de Commissie waarbij de projecten worden goedgekeurd.

Artikel G

Controle 1. De Commissie stelt de betrokken Lid-Staat vooraf in kennis van controles ter plaatse, teneinde alle nodige medewerking te verkrijgen. Ten aanzien van de eventuele uitvoering van onaangekondigde controles ter plaatse door de Commissie gelden overeenkomstig het Financieel Reglement gesloten overeenkomsten. Ambtenaren of andere vertegenwoordigers van de Lid-Staat mogen aan de controles deelnemen.

De Commissie kan de betrokken Lid-Staat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van een betalingsaanvraag te verifiëren. Ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie mogen aan deze controle deelnemen en zijn verplicht dit te doen indien de betrokken Lid-Staat daarom verzoekt.

De Commissie ziet erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig worden gecooerdineerd dat een zelfde zaak in een zelfde periode niet bij herhaling wordt gecontroleerd. De betrokken Lid-Staat en de Commissie verstrekken elkaar betreffende de resultaten van de uitgevoerde controles onverwijld alle dienstige informatie.

2. Tot drie jaar na de laatste betaling voor een project houden de verantwoordelijke instanties en de verantwoordelijke autoriteiten alle bewijsstukken voor de uitgaven in verband met het project ter beschikking van de Commissie.

Artikel H

Vermindering, schorsing en intrekking van bijstand 1. Wanneer de toegekende financiële bijstand door de uitvoering van een actie niet of slechts voor een deel gerechtvaardigd lijkt, verricht de Commissie een passend onderzoek, waarbij zij met name de Lid-Staat of de door de Lid-Staat voor de uitvoering van de actie aangewezen autoriteiten of instanties verzoekt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mede te delen.

2. Na het in lid 1 bedoelde onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie verminderen, schorsen of intrekken indien uit het onderzoek blijkt dat een onregelmatigheid is begaan of dat aan een van de in de beschikking tot toekenning van de bijstand bepaalde voorwaarden niet is voldaan, en met name wanneer een belangrijke wijziging aan het licht komt die de aard van de actie of de uitvoeringsvoorwaarden verandert en waarvoor niet om goedkeuring door de Commissie is verzocht.

In geval van ongeoorloofde cumulatie van bijstand kunnen onverschuldigde betalingen steeds worden teruggevorderd.

3. Elk bedrag dat wegens onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Wanneer een bedrag niet wordt terugbetaald, wordt het overeenkomstig door de Commissie vast te stellen bepalingen met moratoire rente verhoogd.

Artikel I

Overheidsopdrachten In het kader van de toepassing van de communautaire voorschriften inzake overheidsopdrachten worden in de berichten die bestemd zijn voor bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, de referentie vermeld van de projecten waarvoor tot communautaire bijstand is besloten of waarvoor communautaire bijstand is aangevraagd.

Artikel J

Informatie De informatie die moet worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse verslag, is omschreven in de bijlage bij deze bijlage.

De Commissie belegt om de zes maanden met de Lid-Staten een informatievergadering.

Artikel K

Herziening Indien noodzakelijk kan de Raad in het licht van de opgedane ervaring, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen de bepalingen van deze bijlage wijzigen.

Bijlage bij BIJLAGE II Het jaarlijks verslag omvat de volgende informatie:

1. De vastgelegde en uit het Fonds betaalde financiële bijstand, met voor elk jaar een uitsplitsing per Lid-Staat en projectcategorie (milieu en vervoer).

2. Het economische en sociale effect van de activiteiten van het Fonds in de Lid-Staten en voor de economische en sociale samenhang binnen de Unie.

3. Beknopte informatie over de programma's die in de begunstigde Lid-Staten worden uitgevoerd om te voldoen aan de in artikel 104 C van het Verdrag vermelde economische-convergentievoorwaarden en over de toepassing van artikel 6 van de verordening.

4. Informatie over de gevolgen die de Commissie in verband met de schorsing van de financiering verbindt aan de in artikel 6, leden 1 en 2, genoemde besluiten van de Raad.

5. De bijdrage van het Fonds aan de door de begunstigde Lid-Staten ontplooide activiteiten om het communautair milieubeleid ten uitvoer te leggen en de transeuropese vervoersinfrastructuurnetwerken uit te breiden; de verhouding tussen milieuprojecten en vervoersinfrastruurprojecten.

6. Een evaluatie van de verenigbaarheid van de bijstandsverlening uit het Fonds met het beleid van de Gemeenschap op de verschillende terreinen, onder meer milieubescherming, vervoer, mededinging en gunning van overheidsopdrachten.

7. Informatie over de maatregelen die zijn getroffen met het oog op de cooerdinatie van en de samenhang tussen enerzijds de door het Fonds gefinancierde projecten en anderzijds de maatregelen die met bijdragen van de communautaire begroting, de EIB of de andere financieringsinstrumenten van de Gemeenschap worden gefinancierd.

8. Informatie over de investeringsactiviteit van de begunstigde Lid-Staten op het gebied van milieubescherming en vervoersinfrastructuur.

9. Informatie over uitgevoerde voorbereidende studies en gefinancierde technische ondersteuningsmaatregelen, met een specificatie van de soort studies en maatregelen.

10. Informatie over de resultaten van de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie van de projecten, met nadere gegevens over de eventuele aanpassing van de projecten op grond van de resultaten van de beoordeling vooraf, het toezicht en de evaluatie.

11. Informatie over de bijdrage van de EIB aan de evaluatie van de projecten.

12. Beknopte informatie over de resultaten van de verrichte controles, de geconstateerde onregelmatigheden en de aanhangige administratieve en gerechtelijke procedures.