31993L0081

Richtlijn 93/81/EEG van de Commissie van 29 september 1993 tot aanpassing van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad voor wat betreft de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Publicatieblad Nr. L 264 van 23/10/1993 blz. 0049 - 0050
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 25 blz. 0042
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 25 blz. 0042


RICHTLIJN 93/81/EEG VAN DE COMMISSIE van 29 september 1993 tot aanpassing van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad voor wat betreft de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/53/EEG (2), inzonderheid op artikel 13, lid 2,

Overwegende dat Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (3), gewijzigd bij Richtlijn 91/542/EEG (4), een verlaging voorschrijft van de niveaus van gasvormige verontreinigingen afkomstig van dieselmotoren van nieuwe voertuigen die vanaf 1 oktober 1993 verkocht, geregistreerd of in het verkeer gebracht worden;

Overwegende dat artikel 8 lid 2, onder b), van Richtlijn 70/156/EEG de Lid-Staten de mogelijkheid biedt voor een beperkte duur en voor kleine aantallen een afwijking toe te staan voor restantvoorraden van voertuigen;

Overwegende dat deze afwijking krachtens bijlage XII, deel B, van Richtlijn 70/156/EEG uitsluitend voor voertuigen van categorie M1 kan gelden;

Overwegende dat de totale omvang van de markt voor zware bedrijfsvoertuigen in de Gemeenschap in 1993 naar verwachting met 13 % zal afnemen ten opzichte van 1992; dat dit betekent dat de verkoop over een periode van vier jaar met 25 % zal zijn gedaald;

Overwegende dat op grond van de ervaring mag worden verwacht dat ten gevolge van deze ernstige crisis op de markt voor onder Richtlijn 88/77/EEG vallende, door dieselmotoren aangedreven voertuigen een deel van de voertuigen waarvoor op basis van de voorgaande versie van de richtlijn een goedkeuring is verleend, niet voor 1 oktober 1993 zal zijn verkocht;

Overwegende dat de fabrikanten van deze voertuigen hetzij met onverkoopbare voorraden van deze voertuigen blijven zitten hetzij economisch onverantwoorde maatregelen moeten treffen om aan de voorschriften van de richtlijn te voldoen, indien bijlage XII, deel B, niet bij richtlijn wordt gewijzigd;

Overwegende dat dit een extra financiële tegenslag voor de fabrikanten zou zijn, waardoor hun mogelijkheden om in toekomstige technologisch geavanceerde produkten te investeren in gevaar zouden worden gebracht in een tijd waarin de gemeenschappelijke markt voor deze voertuigen toch al een ernstige crisis doormaakt;

Overwegende dat dit zelfde probleem zich in de toekomst gezien de ongunstige ontwikkeling op deze markt waarschijnlijk ook voor lichte bedrijfsvoertuigen met dieselmotoren zal voordoen;

Overwegende dat Richtlijn 70/156/EEG, ten einde deze ongewenste economische gevolgen te voorkomen, moet worden aangepast door de afwijkingsmogelijkheid voor restantvoorraden te verruimen, zodat hiervan bij alle categorieën voertuigen kan worden gebruikgemaakt en niet alleen bij voertuigen van categorie M1;

Overwegende dat het maximumaantal voertuigen waarvoor van de afwijkingsmogelijkheid voor restantvoorraden kan worden gebruikgemaakt, niet meer dan 10 % van het aantal in het voorafgaande jaar in de betreffende Lid-Staat in het verkeer gebrachte voertuigen van de betreffende typen mag bedragen; dat het totale effect van deze wijziging op het milieu gering en van tijdelijke aard zal zijn;

Overwegende dat meer duidelijkheid dient te worden verschaft over de toepassing van de bepalingen inzake restantvoorraden van Richtlijn 70/156/EEG, ten einde een definitieve oplossing te vinden die is afgestemd op de behoeften ten aanzien van alle voertuigcategorieën, inclusief in fasen gebouwde voertuigen; dat de Commissie dit probleem vóór 31 maart 1994 zal bestuderen en de Lid-Staten eveneens vóór deze datum passende voorstellen zal doen;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het bij Richtlijn 70/156/EEG ingestelde Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XII, deel B, bij Richtlijn 70/156/EEG wordt de eerste alinea gelezen: "Het maximumaantal voertuigen van een of meer typen die in een Lid-Staat in het verkeer worden gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, onder b), mag niet hoger zijn dan 10 % van de voertuigen van alle betrokken typen welke het voorafgaande jaar in de Lid-Staat in het verkeer zijn gebracht.".

Artikel 2

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 oktober 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen vaststellen, wordt in deze bepalingen of bij de officiële bekendmaking van deze bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen. De vorm van deze verwijzing wordt door de Lid-Staten bepaald.

3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 29 september 1993.

Voor de Commissie

Martin BANGEMANN

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.

(2) PB nr. L 225 van 10. 8. 1992, blz. 1.

(3) PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 33.

(4) PB nr. L 295 van 25. 10. 1991, blz. 1.