31988R4254

Verordening (EEG) nr. 4254/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

Publicatieblad Nr. L 374 van 31/12/1988 blz. 0015 - 0020


VERORDENING ( EEG ) Nr . 4254/88 VAN DE RAAD van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 E,

Gezien het voorstel van de Commissie(1 ),

In samenwerking met het Europese Parlement(2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3 ),

Overwegende dat in artikel 130 C van het Verdrag is bepaald dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling bedoeld is om de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Gemeenschap ongedaan te maken door deel te nemen aan de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit;

Overwegende dat in artikel 3, lid 1, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de cooerdinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten(4) is bepaald dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling als voornaamste taak heeft de verwezenlijking van de in artikel 1 van die verordening genoemde doelstellingen 1 en 2 te ondersteunen, dat het aan acties uit hoofde van doelstelling 5 b ) deelneemt en dat het bovendien bijdraagt tot de ondersteuning van studies of proefprojecten op het gebied van de regionale ontwikkeling in de Gemeenschap;

Overwegende dat bij Verordening (EEG ) nr . 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 met betrekking tot de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investerings - bank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds(5 ) gemeenschappelijke bepalingen voor de Structuurfondsen van de Gemeenschap zijn vastgesteld, alsmede andere gemeenschappelijke bepalingen betreffende de actie van de Fondsen;

Overwegende dat deze gemeenschappelijke bepalingen overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 moeten worden aangevuld met specifieke voorschriften betreffende de bijstandsverlening door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ( EFRO ); dat moet worden bepaald welk soort maatregelen door het Fonds kunnen worden gefinancierd, welke gegevens de plannen van de Lid-Staten uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2 moeten bevatten en welke vormen van bijstandsverlening door het Fonds voorrang zullen genieten;

Overwegende dat de Commissie in het kader van de hervorming van de Fondsen de richtsnoeren voor het regionaal beleid dient vast te stellen die voor de diverse programmeringsfasen moeten gelden, met name bij het opstellen van de communautaire bestekken en voor de bijstandsverlening van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

TITEL I ACTIETERREIN EN VORMEN VAN BIJSTANDS - VERLENING Artikel 1 Actieterrein In het kader van de taakomschrijving van artikel 130 C van het Verdrag draagt het EFRO, overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88, bij in de financiering van :

a)produktieve investeringen waardoor blijvende arbeidsplaatsen worden geschapen of in stand gehouden;

b)infrastructuurinvesteringen, met name :

-in de regio's waarvoor doelstelling 1 geldt, voor infrastructuren die tot de verhoging van het economisch potentieel of de ontwikkeling en structurele aanpassing van de regio's bijdragen; ook kunnen, in zones waar de behoefte eraan is aangetoond, bepaalde uitrustingen die bijdragen tot de aanpassing van die zones, met name op sanitair en onderwijsgebied, gefinancierd worden;

-in de regio's of zones waarvoor doelstelling 2 geldt, voor infrastructuren voor de modernisering van in verval zijnde industriegebieden, met inbegrip van stedelijke gemeenschappen, en infrastructuren waarvan modernisering of aanpassing een voorwaarde is voor het scheppen of ontwikkelen van economische activiteiten;

-in de zones waarvoor doelstelling 5 b ) geldt, voor infrastructuren die rechtstreeks verband houden met economische activiteiten die werkgelegenheid buiten de landbouw creëren, met inbegrip van de verbindingen op het gebied van de communicatie-infra- structuur en andere die een noodzakelijke voor - waarde zijn voor de ontwikkeling van deze activiteiten;

c)ontsluiting van het eigen potentieel van de regio's door stimulering en ondersteuning van plaatselijke ontwikkelingsinitiatieven en van activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen, onder meer door;

-steun voor dienstverlening aan ondernemingen, met name op het gebied van beheer, marktstudies en -onderzoek en gemeenschappelijke dienstverlening aan verscheidene ondernemingen;

-financiering van technologieoverdracht, met name voor verzameling en spreiding van informatie, en financiering van innovatiewerkzaamheden in de ondernemingen;

-verbetering van de toegang van ondernemingen tot de kapitaalmarkt, met name door middel van garanties en participaties;

-directe investeringssteun bij ontbreken van een steunregeling;

-infrastructuurwerken van beperkte omvang;

d)acties voor regionale ontwikkeling op communautair niveau, met name indien het grensregio's van de Lid-Staten betreft, overeenkomstig artikel 3, lid 1, laatste alinea, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88;

e)de in artikel 7 bedoelde maatregelen ter voorbereiding, begeleiding en evaluatie;

f)produktieve investeringen en infrastructuurinvesteringen ter bescherming van het milieu, wanneer zij verband houden met de economische activiteiten .

Artikel 2 Plannen met een regionaal karakter 1 . Afgezien van de algemene bepalingen bedoeld in titel II van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88, zijn de volgende specifieke bepalingen van toepassing op plannen met een regionaal karakter als bedoeld in artikel 8, lid 4, en in artikel 9, lid 8, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 .

2 . De plannen voor de regio's waarvoor doelstelling 1 geldt, betreffen in het algemeen één regio van het niveau NUTS II . Met toepassing van artikel 8, lid 4, tweede alinea, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 kunnen de Lid-Staten evenwel een plan indienen voor meer van hun regio's die zijn opgenomen in de lijst bedoeld in lid 2 van dit artikel, mits dit plan de gegevens bevat als bedoeld in bovengenoemd lid 4, eerste alinea .

Deze plannen bevatten de volgende gegevens :

a)een beknopte analyse van de sociaal-economische situatie in de regio, met onder andere aandacht voor de demografische vooruitzichten aldaar;

b)een beschrijving van de door de Lid-Staat overwogen ontwikkelingsstrategie, met vermelding van de geplande nationale en regionale financiële middelen;

c)vermelding van de actieprioriteiten van de Lid-Staat en van de regionale ontwikkelingsacties waarvoor de Lid-Staat een financiële bijdrage van de Gemeenschap beoogt te vragen, en van de geraamde bedragen van die aanvragen voor de onderscheiden vormen van communautaire bijstandsverlening .

Bij het indienen van de plannen verstrekken de Lid-Staten gegevens over de door hen op nationaal, regionaal, plaatselijk of ander niveau aangewezen instanties die verantwoordelijk zullen zijn voor de tenuitvoerlegging van de acties .

Deze plannnen bestrijken in het algemeen een periode van vijf jaar en kunnen jaarlijks worden bijgesteld . De gegevens over het vierde en vijfde jaar mogen een indicatief karakter hebben .

3 . De plannen voor de regio's waarvoor doelstelling 2 geldt, betreffen in het algemeen één of meer zones van het niveau NUTS III .

Deze plannen bevatten de volgende gegevens:

a)een beschrijving van de door de Lid-Staat beoogde omschakelingsstrategie, met vermelding van de geplande nationale of regionale financiële middelen;

b)vermelding van de actieprioriteiten van de Lid-Staat en van de regionale omschakelingsacties waarvoor de Lid-Staat een financiële bijdrage van de Gemeenschap beoogt te vragen, en van de geraamde bedragen van die aanvragen voor de onderscheiden vormen van communautaire bijstandsverlening;

c)gegevens die een evaluatie van de algemene economische toestand van de regio mogelijk maken .

Bij het indienen van de plannen verstrekken de Lid-Staten gegevens over de door hen op nationaal, regionaal, plaatselijk of ander niveau aangewezen instanties die verantwoordelijk zullen zijn voor de tenuitvoerlegging van de acties .

Deze plannen bestrijken in het algemeen een periode van drie jaar en kunnen jaarlijks worden bijgesteld .

4 . De plannen voor de zones waarvoor doelstelling 5 b ) geldt, worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van Verordening ( EEG ) nr . 4256/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 met betrekking tot het EOGFL, Afdeling Oriëntatie(6 ).

5 . Bij de indiening van de aanvragen aan het EFRO zien de Lid-Staten erop toe dat een toereikend deel aangewend wordt voor investeringen in de industrie, de handwerks - nijverheid en de diensten, met name via medefinanciering van steunregelingen .

Artikel 3 Regionale operationele programma's 1 . Voor de regio's waarvoor doelstelling 1 geldt, betreffen de regionale operationele programma's in beginsel één regio van het niveau NUTS II of, in specifieke gevallen, één regio van het niveau NUTS III of verscheidene regio's van het niveau NUTS II . Voor de regio's en zones waarvoor de doelstellingen 2 en 5 b ) gelden, alsmede voor de grenszones, betreffen zij in het algemeen één of meer zones van het niveau NUTS III .

2 . Het initiatief voor de programma's kan worden genomen door de Lid-Staat, dan wel door de Commissie, met instemming van de betrokken Lid-Staat, overeenkomstig artikel 5, lid 5, laatste alinea, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 .

Wanneer het initiatief door de Lid-Staat wordt genomen, worden de programma's in overleg met de Commissie opgesteld door de autoriteiten die de Lid-Staat heeft aangewezen .

Wanneer het initiatief door de Commissie wordt genomen, stelt deze na raadpleging van het in artikel 27 van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88 bedoelde comité de richtsnoeren daarvoor vast en verzoekt zij de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten operationele programma's op te stellen . Zij maakt deze bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen .

Het initiatief van de Commissie in het kader van de uit hoofde van artikel 3, lid 1, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 aan het EFRO opgedragen taken, heeft tot doel :

-hetzij bij te dragen tot het oplossen van ernstige problemen die rechtstreeks verband houden met de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid op andere terreinen en die een weerslag hebben op de sociaal-economische situatie in één of meer regio's;

-hetzij op regionaal niveau de toepassing van communautair beleid op de onderscheiden terreinen te bevorderen;

-hetzij bij te dragen tot het oplossen van problemen die bepaalde categorieën regio's gemeenschappelijk hebben .

De initiatieven van de Commissie worden normaal gefinancierd uit het gedeelte van de vastleggingskredieten van het EFRO dat buiten de indicatieve verdeling bedoeld in arti - kel 12, lid 6, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 valt .

Artikel 4 Medefinanciering van steunregelingen 1 . De toekenning van de bijstand van de Gemeenschap voor regionale steunregelingen is een van de belangrijkste vormen van stimulering van investeringen in ondernemingen .

2 . Ten einde de financiële bijdrage van de Gemeenschap vast te stellen, onderzoekt de Commissie in overleg met de door de Lid-Staat aangewezen autoriteiten de kenmerken van de betrokken steunregeling . Zij houdt met name rekening met de volgende elementen :

-de hoogte van de steun, gelet op de relatieve sociaal-economische toestand van de betrokken regio's en op de vestigingsnadelen die voor de ondernemingen daaruit voortvloeien;

-de diversifiëring van de steunvormen, -voorwaarden en -percentages, opdat deze overeenstemmen met de behoeften;

-de aan de kleine en middelgrote ondernemingen toegekende prioriteit en de stimulering van de aan deze ondernemingen verleende diensten, zoals advisering over bedrijfsvoering en marktstudies;

31 . 12 . 88Nr . L 374/-de economische gevolgen van de steunregeling voor de regio;

-de kenmerken en de gevolgen van elke andere regionale steunregeling in dezelfde regio .

Artikel 5 Projecten Behalve de in artikel 16 van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88 bedoelde informatie moeten de individuele of in het kader van een operationeel programma ingediende aanvragen om bijstand van het EFRO voor projecten als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder d ), van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 de volgende gegevens bevatten :

a)voor infrastructuurinvesteringen :

-de analyse van de kosten en de sociaal-economische voordelen van het project, inclusief het te verwachten benuttingspercentage,

-de te verwachten gevolgen voor de ontwikkeling of de omschakeling van de betrokken regio,

-de gevolgen van de communautaire steun voor de verwezenlijking van het project;

b)voor produktieve investeringen :

-vermelding van de marktvooruitzichten in de betrokken bedrijfstak,

-de gevolgen voor de werkgelegenheid,

-een analyse van het te verwachten rendement van het project .

Artikel 6 Globale subsidies 1 . Overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder c ), van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 kan de Commissie het beheer van de globale subsidies die zij bij voorrang voor plaatselijke ontwikkelingsinitiatieven verstrekt, toevertrouwen aan geschikte, in overleg met de Commissie door de Lid-Staat aangewezen bemiddelende instanties of regionale ontwikkelingsorganen . Deze bemiddelende instanties moeten in de betrokken regio's aanwezig of vertegenwoordigd zijn en moeten het openbaar belang behartigen en de rechtstreeks daarbij betrokken sociaal-economische kringen op passende wijze bij de tenuitvoerligging van de geplande maatregelen betrekken .

2 . De nadere regels voor het gebruik van de globale subsidies worden in overleg met de betrokken Lid-Staat vastgelegd in een overeenkomst tussen de Commissie en de betrokken bemiddelende instantie .

Deze nadere regels houden met name een nadere vermelding in van :

-de soorten te ondernemen acties;

-de criteria bij het selecteren van de begunstigden;

-de voorwaarden en de hoogte van de EFRO-bijstand;

-de wijze waarop toezicht wordt gehouden op het gebruik van de globale subsidies .

Artikel 7 Maatregelen ter voorbereiding, begeleiding en evaluatie 1 . Het EFRO kan, binnen de grens van 0,5 % van zijn jaarlijkse middelen, de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijke door externe deskundigen of door de Commissie uitgevoerde maatregelen ter voorbereiding, begeleiding en evaluatie financieren . Deze maatregelen omvatten met name studies, met inbegrip van algemene studies over de regionale acties van de Gemeenschap, en technische bijstand of voorlichting, met name voorlichting van lokale en regionale ontwikkelingsfunctionarissen .

2 . De op initiatief van de Commissie uitgevoerde maatregelen kunnen, bij wijze van uitzondering, voor 100 % worden gefinancierd, met dien verstande dat de door de Commissie zelf uitgevoerde maatregelen voor 100 % zullen worden gefinancierd . Voor de overige maatregelen zijn de in artikel 17 van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88 vermelde percentages van toepassing .

TITEL II RICHTSNOEREN EN PARTNERSCHAP Artikel 8 Periodiek verslag en richtsnoeren 1 . Overeenkomstig de procedures van titel VIII van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88 wordt door de Commissie om de drie jaar een periodiek verslag opgesteld over de sociaal-economische situatie en ontwikkeling van de regio's van de Gemeenschap, waarin tevens de macro-economische gevolgen van de regionale acties worden vermeld . De Lid-Staten verstrekken aan de Commissie de geëigende gegevens waarmee zij op basis van zo vergelijkbaar en actueel mogelijke statistische gegevens haar analyse betreffende de gezamenlijke regio's van de Gemeenschap kan maken . Dit verslag moet het bovendien mogelijk maken de regionale gevolgen van de andere communautaire beleidsterreinen te evalueren .

Het eerste periodieke verslag wordt uiterlijk op 31 december 1990 opgesteld .

2 . Dit verslag vormt de grondslag voor richtsnoeren voor het regionaal beleid van de Gemeenschap . Bedoelde richtsnoeren zullen door de Commissie in de verschillende fasen van de programmering worden gebruikt, met name bij de opstelling van de communautaire bestekken en voor de bijstandsverlening van het EFRO . Deze richtsnoeren worden meegedeeld aan de Raad en aan het Europese Parlement en ter informatie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt .

Artikel 9 Regionaal partnerschap De regionale acties van de Gemeenschap worden in nauw overleg tussen de Commissie, de betrokken Lid-Staat en de door deze aangewezen bevoegde autoriteiten uitgevoerd, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88, met het oog op de tenuitvoerlegging van de acties op regionaal niveau .

TITEL III REGIONALE ONTWIKKELING OP COMMUNAUTAIR NIVEAU Artikel 10 Vaststelling van de bijstandsverlening 1 . Het EFRO kan voorts, overeenkomstig artikel 3, lid 1, laatste alinea, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88, bijdragen aan de financiering op communautair niveau van :

a)op initiatief van de Commissie verrichte studies ter identificatie van :

-de ruimtelijke gevolgen van door de nationale autoriteiten geplande maatregelen, met name op het gebied van grote infrastructuurvoorzieningen, wanneer deze de landsgrenzen overschrijdende effecten hebben;

-maatregelen om de specifieke problemen van de grensgebieden in de Gemeenschap en aan haar buitengrenzen op te lossen;

-de noodzakelijke elementen voor de opstelling van een prospectief schema voor de communautaire ruimtelijke ordening;

b )modelprojecten die :

-een prikkel vormen voor de totstandbrenging van infrastructuurvoorzieningen, investeringen in on - dernemingen en verdere specifieke maatregelen van een uitgesproken communautair belang, met name in de grensgebieden in de Gemeenschap en aan haar buitengrenzen;

-de uitwisseling van ervaringen en de samenwerking op het gebied van ontwikkeling tussen regio's van de Gemeenschap, alsmede vernieuwende acties bevorderen .

2 . Aan het in artikel 27 van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88 bedoelde comité kunnen, op initiatief van de Commissie, vraagstukken worden voorgelegd betreffende de regionale ontwikkeling in de Gemeenschap, de cooerdinatie van het nationale regionale beleid of betreffende enig ander probleem dat op de tenuitvoerlegging van de regionale acties van de Gemeenschap betrekking heeft . Het comité kan tot gemeenschappelijke conclusies komen op grond waarvan de Commissie in voorkomend geval aanbevelingen tot de Lid-Staten richt .

TITEL IV ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN Artikel 11 Compatibiliteitscontrole In de passende gevallen en volgens de bijzondere procedures van de diverse beleidssectoren verstrekken de Lid-Staten de Commissie de gegevens betreffende de naleving van het bepaalde in artikel 7, lid 1, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 .

Artikel 12 Voorlichting en publiciteit De bepalingen inzake voorlichting en publiciteit met betrekking tot de EFRO-bijstandsverlening als bedoeld in artikel 32 van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88 worden door de Commissie vastgesteld en in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt .

Artikel 13 Indicatieve verdeling van de middelen van het EFRO Overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 neemt de Commissie vóór 1 januari 1989 voor een periode van vijf jaar en bij wijze van indicatie een besluit aangaande de verdeling per Lid-Staat van 85 % van de vastleggingskredieten van het EFRO .

Artikel 14 Slotbepalingen Verordening ( EEG ) nr . 1787/84(7 ) wordt ingetrokken, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 15 van Verordening ( EEG ) nr . 2052/88 en artikel 33 van Verordening ( EEG ) nr . 4253/88 .

Artikel 15 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1989 .

Artikel 14 is evenwel van toepassing vanaf het tijdstip van aanneming van de onderhavige verordening .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Brussel, 19 december 1988 .

Voor de RaadDe VoorzitterTh . PANGALOS ( 1)PB nr . C 256 van 3 . 10 . 1988, blz . 12 .

( 2)PB nr . C 326 van 19 . 12 . 1988 en besluit van 14 december 1988 ( nog niet verschenen in het Publikatieblad ).

( 3)PB nr . C 337 van 31 . 12 . 1988 .

( 4)PB nr . L 185 van 15 . 7 . 1988, blz . 9 .

( 5)Zie bladzijde 1 van dit Publikatieblad .

( 6)Zie bladzijde 25 van dit Publikatieblad .

( 7)PB nr . L 169 van 28 . 6 . 1984, blz . 1 .