31988D0348

BESLUIT VAN DE RAAD van 16 juni 1988 tot vaststelling van een actieprogramma ter bevordering van de uitwisseling van jongeren in de Gemeenschap - Jeugd voor Europa-programma" (88/348/EEG) (88/348/EEG) -

Publicatieblad Nr. L 158 van 25/06/1988 blz. 0042 - 0046


*****

BESLUIT VAN DE RAAD

van 16 juni 1988

tot vaststelling van een actieprogramma ter bevordering van de uitwisseling van jongeren in de Gemeenschap - »Jeugd voor Europa-programma"

(88/348/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat de Lid-Staten, toen zij partij werden bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben verklaard »vastberaden te zijn de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren";

Overwegende dat het Verdrag, om deze doelstelling te bereiken, in de nodige bevoegdheden voorziet om het vrije verkeer van werknemers, van zelfstandigen en van personen voor wie diensten worden verricht, te waarborgen;

Overwegende dat de Raad bij Besluit 84/636/EEG (3) een derde gemeenschappelijk programma heeft opgesteld ter bevordering van de uitwisseling van jeugdige werknemers binnen de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag;

Overwegende dat de uitwisseling van jongeren een waardevolle voorbereiding vormt op, en een nuttige bijdrage is tot de verwezenlijking van de doelstelling van de verwijdering van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen, in volledige overeenstemming met het Verdrag, hetgeen in het bijzonder geldt voor het organiseren van uitwisselingen van jeugdige werknemers;

Overwegende dat het dienstig is maatregelen te nemen om jongeren te helpen zin voor initiatief te ontwikkelen en hen van hun capaciteiten en verantwoordelijkheden bewust te maken;

Overwegende dat de Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, in hun resoluties van 13 december 1976 (4) en 12 juli 1982 (5) de noodzaak hebben erkend van een degelijke voorbereiding van jongeren op het leven als volwassene en op het werkend bestaan, en dienovereenkomstig actieprogramma's hebben goedgekeurd;

Overwegende dat de Europese Raad van 28 en 29 juni 1985 de conclusies heeft goedgekeurd van het ad hoc comité »Europa van de burgers", waarin werd gepleit voor de bevordering van uitwisselingen van jongeren in de Gemeenschap en de oprichting van een doeltreffend netwerk voor uitwisselingen in elk van de Lid-Staten en tussen deze onderling;

Overwegende dat het Europese Parlement in zijn resoluties van 12 maart 1981 over jeugdactiviteiten (6), van 7 juni 1983 inzake uitwisseling van jongeren (7) en van 16 december 1983 over een Europees programma voor vrijwillige burgerdienst (8), heeft aangedrongen op een versterking van de Gemeenschapsactiviteiten op deze gebieden;

Overwegende dat uitwisseling van jongeren een passend middel is om hun de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten beter te leren kennen en aldus een bijdrage vormt tot hun vorming en tot de voorbereiding op het leven als volwassene en het werkend bestaan;

Overwegende dat aanzienlijke verbetering, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht, van de uitwisseling van jongeren in de Gemeenschap kan worden bereikt door middel van een reeks maatregelen van bijstand op Gemeenschapsniveau die een aanvulling vormen op de door de Lid-Staten en in het kader van het derde gemeenschappelijk programma voor de uitwisseling van jeugdige werknemers getroffen maatregelen en waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring en de huidige bijdrage van de reeds op dit terrein werkzame instellingen;

Overwegende tevens het belang van uitwisseling in het kader van een onderwijsprogramma, waarvan sprake is in de conclusies van de Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, van 27 september 1985 betreffende de verbetering van de behandeling van de Europese dimensie in het onderwijs; dat later andere vormen van uitwisseling van jongeren binnen de Gemeenschap moeten worden gestimuleerd;

Overwegende dat het Verdrag, afgezien van artikel 235, niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet,

BESLUIT:

Artikel 1

Het in de bijlage weergegeven programma ter bevordering van de uitwisseling van jongeren in de Gemeenschap, hierna »Jeugd voor Europa-programma" te noemen, wordt hierbij goedgekeurd voor de periode van 1 juli 1988 tot en met 31 december 1991.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit wordt onder »uitwisseling van jongeren" verstaan bilaterale uitwisselingen en multilaterale uitwisselingen en ontmoetingen, op basis van gemeenschappelijke projecten, tussen groepen jongeren van 15 tot 25 jaar, met een duur van ten minste één week in een andere Lid-Staat dan die waarin zij wonen, die er specifiek op gericht zijn hen in staat te stellen vaardigheden voor het actief en werkend bestaan als jongere en als volwassene in de Gemeenschap te verwerven doordat:

- zij uit de eerste hand inzicht krijgen in het economische, sociale en culturele leven in andere Lid-Staten (met inbegrip van de omstandigheden en de problemen van jongeren) door rechtstreeks contact met de bevolking in het gastland;

- er samenwerkingsverbanden tussen groepen jongeren uit verschillende Lid-Staten tot stand worden gebracht;

- zij met jongeren uit andere Lid-Staten van gedachten wisselen en met hen gemeenschappelijke belangstellingssferen ontdekken en zich van een Europese identiteit bewust worden;

- zij zich sterker bewust worden van het feit dat zij tot Europa behoren.

Artikel 3

De doelstellingen van het Jeugd voor Europa-programma ter bevordering van de in artikel 2 omschreven uitwisseling van jongeren zijn:

a) bevordering van de uitwisseling van jongeren in de Europese Gemeenschap ten behoeve van een toenemend aantal jongeren afkomstig uit alle Lid-Staten, waaronder in het bijzonder gebieden waar gewoonlijk weinig mogelijkheden voor dergelijke uitwisselingen bestaan;

b) verbetering van de kwaliteit van de uitwisseling van jongeren, met name door bijstand te verlenen bij de voorbereiding en de organisatie van die uitwisseling en ten einde een optimaal effect te bereiken en de betrokken jongeren er zoveel mogelijk baat bij te doen vinden, met name door het in staat te stellen een actieve rol bij de organisatie van de uitwisselingen te spelen;

c) zo sterk mogelijke aanmoediging van diversificatie van uitwisseling van jongeren en verbetering van het evenwicht daarvan tussen de Lid-Staten, onder andere door de bevordering van multilaterale uitwisselingen, door in het bijzonder jongeren met uiteenlopende sociale, economische en culturele achtergronden daarbij te betrekken;

d) ondersteuning van de ontwikkeling van Europese activiteiten, die erop gericht zijn permanente banden tussen jongeren of groepen jongeren van verschillende Lid-Staten te creëren;

e) het zoeken naar middelen om de mogelijke financiële, juridische en administratieve hinderpalen voor de deelneming aan of de organisatie van uitwisselingen van jongeren, uit de weg te ruimen;

f) vaststelling, in het licht van de opgedane ervaring, van mogelijke nieuwe acties om eventuele lacunes in de bestaande uitwisselingsprogramma's aan te vullen.

Het programma moet met name de deelneming bevorderen van jongeren die de meeste moeite hebben om opgenomen te worden in de bestaande uitwisselings-programma's tussen de Lid-Staten.

Artikel 4

1. De Commissie legt het Jeugd voor Europa-programma ten uitvoer overeenkomstig dit besluit en de bijlage.

2. De Commissie wordt daarbij terzijde gestaan door een comité van raadgevende aard. Dit comité bestaat uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat, die door de Commissie op voordracht van de betrokken Lid-Staten worden benoemd. De leden van het comité mogen zich door deskundigen of adviseurs laten bijstaan. Het comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het secretariaat van het comité wordt waargenomen door de Commissie. Een vertegenwoordiger van de Raad van Europa en een vertegenwoordiger van het Jeugdforum van de Europese Gemeenschappen zullen als waarnemer bij de besprekingen van het comité worden uitgenodigd.

3. De Commissie kan het comité raadplegen over iedere kwestie betreffende de tenuitvoerlegging van het programma. De Commissie moet het comité raadplegen over:

- de algemene strekking van de maatregelen volgens het programma alsmede over de werking en de evaluatie van het programma;

- vraagstukken in verband met het algemeen evenwicht van de uitwisselingen tussen de Lid-Staten en de verschillende soorten acties.

4. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van te nemen maatregel voor. Het comité brengt advies uit over het ontwerp binnen een termijn die de Voorzitter naar gelang van de urgentie kan vaststellen; zo nodig kan hij een stemming houden. Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts is iedere Lid-Staat gerechtigd zijn standpunt in de notulen te laten opnemen.

5. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij licht het comité in over de wijze waarop met het advies van het comité rekening is gehouden.

6. De in artikel 7, lid 2, onder a), bedoelde organen dienen via hun Regeringen een jaarverslag van hun werkzaamheden bij het comité in. Evenzo wordt door de Commissie een jaarverslag bij het comité ingediend.

7. De besprekingen van het comité zijn vertrouwelijk. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 5

De voor de financiering van het Jeugd voor Europa-programma in de periode 1989-1991 noodzakelijke kredieten worden geraamd op 15 miljoen Ecu. Artikel 6

De Commissie ziet erop toe dat het onderhavige programma en de andere activiteiten van de Lid-Staten en van de Gemeenschap inzake uitwisseling van jongeren, met name die waarin Besluit 84/636/EEG voorziet, met elkaar verenigbaar zijn en elkaar aanvullen. In dit verband zal rekening worden gehouden met de activiteiten van de Raad van Europa, onder andere op het gebied van de informatie en de opleiding van jeugdwerkers. De Commissie onderhoudt tevens regelmatige contacten met de internationale organisaties op het gebied van jongerenuitwisseling.

Artikel 7

1. De Lid-Staten verlenen bijstand aan de verwezenlijking van de in artikel 3 omschreven doelstellingen van het Jeugd voor Europa-programma en nemen daartoe passende maatregelen.

2. Elke Lid-Staat:

a) wijst een bestaand orgaan aan of roept een of meer bevoegde organen in het leven voor de cooerdinatie op nationaal niveau van de tenuitvoerlegging van het programma, zonder dat deze opdracht evenwel andere taken van deze uitsluit;

b) streeft er zoveel mogelijk naar de nodige maatregelen te treffen waardoor jongeren die aan uitwisselingen in het kader van het programma hebben deelgenomen, hun rechten, en met name die welke verband houden met de sociale zekerheid, niet verliezen.

Artikel 8

De Commissie treft de voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijke maatregelen.

Artikel 9

De Commissie dient na het einde van het tweede jaar bij het Europese Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van dit besluit. De Raad spreekt zich, op voorstel van de Commissie, vóór het aflopen van het programma uit over een herziening van dit besluit.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 1988.

Voor de Raad

De Voorzitter

K. TOEPFER

(1) PB nr. C 322 van 15. 12. 1986, blz. 183.

(2) PB nr. C 328 van 22. 12. 1986, blz. 45.

(3) PB nr. L 331 van 19. 12. 1984, blz. 36.

(4) PB nr. C 308 van 30. 12. 1976, blz. 1.

(5) PB nr. C 193 van 28. 7. 1982, blz. 1.

(6) PB nr. C 77 van 6. 4. 1981, blz. 38.

(7) PB nr. C 184 van 11. 7. 1983, blz. 22.

(8) PB nr. C 10 van 16. 1. 1984, blz. 286.

BIJLAGE

JEUGD VOOR EUROPA-PROGRAMMA

(Beschrijving)

1. Het Jeugd voor Europa-programma omvat een pakket maatregelen ter bevordering van uitwisselingen van jongeren in de Europese Gemeenschap. Deze maatregelen zijn bedoeld voor jongeren in de leeftijdsgroep van 15 tot 25 jaar, alsmede voor jongerenorganisaties, jeugdwerkers, niet-gouvernementele organisaties, overheidsinstanties en alle andere organisaties die bij de bevordering of de organisatie van uitwisselingen van jongeren een rol kunnen spelen.

2. Ter verbetering van de directe en indirecte steun voor uitwisselingen van jongeren kunnen de volgende maatregelen worden genomen:

A. Financiële steun voor uitwisselingen van jongeren die vanuit een expliciet pedagogisch oogpunt worden georganiseerd en een samenhangend project vormen. Dit project moet zodanig worden opgezet dat de effecten of de repercussies van de uitwisseling met betrekking tot de samenwerking of de vorming van personen of groepen kunnen worden beoordeeld. Uitwisselingen in het kader van een school- of beroepsopleidingsprogramma worden niet in aanmerking genomen. De steun voor de uitwisselingen mag normaliter niet meer dan 50 % van de in totaal gemaakte kosten belopen (reis en programma), maar in een aantal met redenen omklede gevallen kan de steun oplopen tot maximaal 75 %; na raadpleging van het in artikel 4 van dit besluit genoemde comité stelt de Commissie de voorwaarden vast voor de toekenning van dit hogere steunpercentage. Bij de berekening van de steun aan elke Lid-Staat zullen kwantitatieve doelstellingen worden toegewezen, afhankelijk van het aantal jongeren tussen 15 en 25 jaar op de totale bevolking. Bij deze berekening wordt eveneens rekening gehouden met:

- het gemiddelde peil van de kosten van levensonderhoud in elke Lid-Staat, in verhouding tot het communautaire gemiddelde;

- de afstand tussen de Lid-Staten;

- herstel van het evenwicht in de uitwisselingsstromen binnen de Gemeenschap.

Bij de toekenning van steun zal voorrang worden verleend aan uitwisselingen die:

- jongeren met verschillende sociale, economische en culturele achtergrond samenbrengen;

- maken dat de jongeren zich bewust worden van de Europese dimensie, bij voorbeeld door de multilaterale opzet;

- ook voor minder bedeelde jongeren bestemd zijn;

- zijn opgezet en georganiseerd door groepen jongeren zelf;

- betrekking hebben op regio's van de Gemeenschap waar weinig uitwisselingsmogelijkheden bestaan.

B. Steun voor korte studiebezoeken van groepen jeugdwerkers om met de situatie van jongeren in andere Lid-Staten vertrouwd te raken en contacten te leggen voor het organiseren van uitwisselingen van jongeren in het kader van het programma.

C. Steun voor het opzetten en, in uitzonderlijke gevallen, het ontwikkelen van infrastructuur voor uitwisseling van jongeren door Europese niet-gouvernementele organisaties.

D. Steun bij het opzetten en ontwikkelen van specifieke activiteiten die georganiseerd of gefinancierd worden door de in artikel 7, lid 2, van dit besluit bedoelde organen. Deze activiteiten moeten met name betrekking hebben op de ontwikkeling van:

a) een intern voorlichtingsbeleid, dat het verstrekken van bijgehouden gegevens over alle mogelijkheden voor uitwisseling van jongeren en over bronnen van financiering, adviesverstrekking en opleiding van organisatoren van uitwisselingen omvat, alsmede het verspreiden van informatie onder jongeren en organisatoren van uitwisselingen (zowel regionaal als plaatselijk);

b) een extern voorlichtingsbeleid, dat contacten met de cooerdinerende instanties in andere Lid-Staten omvat, alsmede meertalige informatie- en adviesverstrekking aan jongeren uit het buitenland en aan organisatoren van uitwisselingen van jongeren die in het land worden ontvangen, waarbij rekening wordt gehouden met de desbetreffende werkzaamheden van de Raad van Europa;

c) adviesorganen om de voorbereiding van uitwisselingen van jongeren te begeleiden en opleidingscursussen, waaronder taalonderricht, voor organisatoren van uitwisselingen te verzorgen. Deze organen leggen jaarlijks aan de Commissie, overeenkomstig de in punt 2.A van deze bijlage vastgestelde criteria, een ontwerp-plan voor de tenuitvoerlegging van het programma in hun land voor. Voorts zijn zij belast met het beheer op nationaal niveau van de in het kader van het programma vastgestelde financiële steunmaatregelen, met name de rechtstreekse steun voor de uitwisseling van jongeren, een en ander met inbegrip van de besluiten betreffende de keuze van de begunstigden en de hoogte van het toe te kennen bedrag en binnen de in deze beschikking bepaalde grenzen en overeenkomstig de gemeenschappelijke criteria waarnaar in punt 4 van onderhavige bijlage wordt verwezen. Het betrokken orgaan van de Lid-Staat kent zowel financiële steun toe voor jongeren uit de Lid-Staat zelf die in het kader van een uitwisseling naar het buitenland gaan, als voor jongeren uit andere Lid-Staten die naar de eigen Lid-Staat komen.

In het geval van multilaterale uitwisselingen uitgaande van Europese of multilaterale organisaties, mogen de steunaanvragen rechtstreeks worden gericht tot de Commissie, die deze zal behandelen overeenkomstig de gemeenschappelijke criteria en in samenwerking met de betrokken nationale organen.

E. Steun voor de vorming van jeugdwerkers uit twee of meer Lid-Staten met het oog op een betere organisatie en benutting van de uitwisseling van jongeren, in het bijzonder uitwisselingen rond specifieke onderwerpen, waarbij personen van verschillende nationaliteiten betrokken zijn. In dit verband zal rekening gehouden worden met de activiteiten van de Raad van Europa en van andere organisaties die op dit terrein werkzaam zijn.

3. De Commissie kan de in punt 2 genoemde maatregelen aanvullen en ondersteunen door onder meer maatregelen:

a) ter bevordering van de contacten tussen de verschillende in artikel 7, lid 2, van dit besluit bedoelde organen;

b) ter vergemakkelijking van het samenstellen en verspreiden van informatie en documentatie en ter bevordering van de uitwisseling van ervaring en het onderzoek naar geschikte methoden;

c) ter stimulering van de tenuitvoerlegging van praktische maatregelen met het oog op bevordering van de mobiliteit van jongeren in de verschillende Lid-Staten, met inbegrip van de uitgifte van een Europese Jeugdkaart, ten einde hun de toegang tot de op nationaal niveau bestaande voorzieningen te vergemakkelijken;

d) ter verschaffing van technische kennis en steun bij de uitvoering van de subsidie- en steunregelingen.

4. Om voor communautaire steun in aanmerking te komen moeten de projecten beantwoorden aan bepaalde gemeenschappelijke criteria ter zake van kwaliteit, effect en doelmatigheid met betrekking tot de doelstellingen van het programma.