31987D0327

87/327/EEG: Besluit van de Raad van 15 juni 1987 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma inzake de mobiliteit van studenten (ERASMUS)

Publicatieblad Nr. L 166 van 25/06/1987 blz. 0020 - 0024


*****

BESLUIT VAN DE RAAD

van 15 juni 1987

tot vaststelling van het communautaire actieprogramma inzake de mobiliteit van studenten (ERASMUS)

(87/327/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 128 en 235,

Gelet op Besluit 63/266/EEG van de Raad van 2 april 1963 houdende vaststelling van de algemene beginselen voor de toepassing van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de beroepsopleiding (1),

Gezien het voorstel van de Commissie (2),

Gezien het advies van het Europese Parlement (3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

Overwegende dat de in het tweede beginsel van Besluit 63/266/EEG genoemde fundamentele doelstellingen van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de beroepsopleiding er in het bijzonder op gericht zijn een ieder de mogelijkheid te bieden het voor de uitoefening van zijn beroepsarbeid hoogst mogelijke opleidingsniveau te bereiken; dat voorts volgens dat beginsel de beroepsopleiding zodanig ruim dient te worden opgezet dat aan de eisen wordt voldaan die uit de technische vooruitgang voortvloeien, waarbij de verschillende vormen van beroepsopleiding met de economische en sociale ontwikkelingen in verband worden gebracht;

Overwegende dat, ingevolge het zesde beginsel van genoemd besluit, de Commissie tot taak heeft de rechtstreekse uitwisseling van deskundigen op het gebied van de beroepsopleiding te bevorderen om hen in staat te stellen kennis te nemen en een studie te maken van hetgeen in de andere landen van de Gemeenschap ter zake tot stand werd gebracht en nieuw werd ingevoerd;

Overwegende dat de Commissie voor de bevordering van de universitaire samenwerking in de Gemeenschap op grond van het in de resolutie van de Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, van 9 februari 1976 (5) vervatte actieprogramma op onderwijsgebied eerste maatregelen heeft kunnen nemen;

Overwegende dat de Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, op 3 juni 1985 eens te meer het belang hebben onderstreept van de bevordering en versterking van de samenwerking tussen universiteiten in de Gemeenschap en er met voldoening kennis van hebben genomen dat op dit gebied vóór eind 1985 voorstellen van de Commissie te verwachten waren;

Overwegende dat de Raad maatregelen heeft goedgekeurd tot versterking van de technologische samenwerking binnen de Gemeenschap en om het nodige menselijke potentieel beschikbaar te stellen, met name met gebruikmaking van het programma betreffende samenwerking tussen universiteit en onderneming inzake opleiding op het gebied van de technologie (COMETT) (6);

Overwegende dat het Europese Parlement op 13 maart 1984 een resolutie heeft aangenomen over het hoger onderwijs en de ontwikkeling van de universitaire samenwerking in de Europese Gemeenschap (7);

Overwegende dat het Europese Parlement op 14 maart 1984 een resolutie heeft aangenomen over de academische erkenning van diploma's en studietijdvakken (8);

Overwegende dat de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van 28 en 29 juni 1985 het verslag van het ad hoc-Comité Europa van de Burgers heeft goedgekeurd en de Commissie en de Raad opdracht heeft gegeven om, elk in het kader van hun respectieve bevoegdheden, zorg te dragen voor de tenuitvoerlegging van de in dit verslag vervatte voorstellen;

Overwegende dat de Commissie, naar aanleiding van het initiatief van de Europese Raad betreffende een Europa van de Burgers, de hoogste prioriteit toekent aan de universitaire samenwerking;

Overwegende dat de Commissie naar aanleiding van de bijeenkomst van de Europese Raad in juni 1984 een voorstel heeft opgesteld voor een richtlijn van de Raad betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (1);

Overwegende dat de verdere ontwikkeling van de Europese Gemeenschap in grote mate afhangt van haar vermogen om over een groot aantal gediplomeerden te kunnen beschikken die rechtstreeks ervaring hebben met het studeren en leven in een andere Lid-Staat;

Overwegende dat het concurrentievermogen van de Gemeenschap op de wereldmarkt afhankelijk is van haar vermogen het volledige intellectuele potentieel van de universiteiten in alle Lid-Staten zo te mobiliseren dat ten bate van de gehele Gemeenschap opleidingen van de hoogste kwaliteit worden verstrekt;

Overwegende dat het intellectuele potentieel van elk der universiteiten in de Gemeenschap veel doelmatiger zou kunnen worden benut door het tot stand brengen van een netwerk ter vergroting van de mobiliteit van universiteitsstudenten en -docenten en ter stimulering van andere vormen van samenwerking tussen universiteiten in de gehele Gemeenschap;

Overwegende dat op de Conferentie inzake de universitaire samenwerking in de Europese Gemeenschap, die op initiatief van het Europese Parlement van 27 tot en met 29 november 1985 is gehouden, om dringende en ruimere maatregelen is verzocht ten einde de steun voor de universitaire samenwerking, en zeer in het bijzonder die voor de mobiliteit van studenten in de Gemeenschap, te vergroten;

Overwegende dat de proeffase van tien jaar waarin de Gemeenschap financiële steun heeft verstrekt, op het gebied van de praktische samenwerking tussen universiteiten belangrijke ervaringen heeft opgeleverd en dat aldus de noodzakelijke basis is gelegd voor de in dit besluit bedoelde acties;

Overwegende dat de op communautair niveau aangegane verbintenis om de mobiliteit van studenten te stimuleren ook geldt voor de Lid-Staten, die worden opgeroepen zich mede in te zetten voor de werkzaamheden die vereist zijn om de doelstellingen van het ERASMUS-programma te verwezenlijken;

Overwegende dat een toename van de uitwisseling van universiteitsdocenten tussen de Lid-Staten eveneens bijdraagt tot de hierboven genoemde doelstellingen;

Overwegende dat het ERASMUS-programma een ondersteuning en aanvulling vormt van de maatregelen van de Lid-Staten die door de Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, op 2 juni 1983 als noodzakelijk werden beschouwd voor de bevordering van de mobiliteit in het hoger onderwijs; dat het, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het ERASMUS-programma en verdergaande doelstellingen, noodzakelijk is dat de Lid-Staten en instellingen van hoger onderwijs zich nog meer beijveren om de tijdens die zitting bereikte gemeenschappelijke conclusies ten uitvoer te leggen;

Overwegende dat dit actieprogramma onderwijsaspecten bevat die bij de huidige stand van het communautaire recht geacht kunnen worden niet binnen het gemeenschappelijke beleid met betrekking tot de beroepsopleiding bedoeld in artikel 128 van het Verdrag te vallen; dat deze aspecten van het programma samen met de doelstellingen van de beroepsopleiding waarmee zij in nauw verband staan, een bijdrage kunnen leveren aan de harmonische ontwikkeling van de economische bedrijvigheid in de gehele Gemeenschap; dat het Verdrag in dezen niet voorziet in de vereiste bevoegdheden en dat daartoe maatregelen van de Gemeenschap nodig lijken om in het kader van de gemeenschappelijke markt één van de doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken,

BESLUIT:

Artikel 1

1. Bij dit besluit wordt het actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake de mobiliteit van studenten (ERASMUS) vastgesteld, ten einde die mobiliteit in de Gemeenschap aanzienlijk te vergroten en de samenwerking tussen universiteiten te bevorderen.

2. In het ERASMUS-programma wordt de term »universiteit" gebruikt voor alle soorten instellingen voor postsecundair onderwijs en post-secundaire opleiding waar, in voorkomend geval in het kader van een voortgezette opleiding, kwalificaties of diploma's op dat niveau kunnen worden behaald ongeacht de onderscheiden benamingen die daaraan in de Lid-Staten worden gegeven.

3. Het ERASMUS-programma wordt vanaf 1 juli 1987 ten uitvoer gelegd.

Artikel 2

De doelstellingen van het ERASMUS-programma zijn:

i) een aanzienlijke uitbreiding bewerkstelligen van het aantal studenten aan universiteiten zoals omschreven in artikel 1, lid 2, die een volledige studieperiode in een andere Lid-Staat doorbrengen, zodat de Gemeenschap kan beschikken over een adequaat arbeidspotentieel van personen die rechtstreekse ervaring met het economisch en sociaal leven in andere Lid-Staten hebben opgedaan; mannelijke en vrouwelijke studenten die van de mobiliteit gebruik maken dienen hierbij gelijke kansen te krijgen;

ii) een brede en intensieve samenwerking tussen de universiteiten van alle Lid-Staten bevorderen;

iii) het gehele intellectuele potentieel van de universiteiten van de Gemeenschap benutten door middel van een grotere mobiliteit van het docentencorps, waardoor de kwaliteit van het onderwijs en de opleiding die door deze universiteiten worden verstrekt, wordt opgevoerd, zulks met het oog op het waarborgen van het concurrentievermogen van de Gemeenschap op de wereldmarkt;

iv) hechtere banden tot stand brengen tussen de burgers van de verschillende Lid-Staten, ten einde het begrip Europa van de Burgers vastere vorm te geven;

v) een potentieel creëren van afgestudeerden met rechtstreekse ervaring op het gebied van samenwerking binnen de Gemeenschap en aldus de grondslag leggen voor een verdere nauwere communautaire samenwerking op economisch en sociaal gebied.

Artikel 3

1. Het ERASMUS-programma wordt door de Commissie uitgevoerd overeenkomstig de bijlage.

2. In de uitvoering van haar taak wordt de Commissie bijgestaan door een Comité, bestaande uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat, van wie ten minste één uit de academische wereld afkomstig is; de leden van het Comité worden op voordracht van de betrokken Lid-Staat door de Commissie benoemd. De leden van het Comité kunnen zich door deskundigen of adviseurs laten bijstaan. Het Comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het secretariaat berust bij de Commissie.

3. De Commissie kan het Comité raadplegen over iedere aangelegenheid die met de tenuitvoerlegging van het programma verband houdt. De Commissie raadpleegt het Comité met name over:

- de algemene aanpak betreffende de in het kader van het programma voorgenomen maatregelen;

- aangelegenheden betreffende het algemene evenwicht tussen de verschillende soorten acties en de uitwisselingen tussen de Lid-Staten.

4. De Commissie kan, wanneer zij het advies van het Comité inwint, de termijnen vaststellen waarbinnen het advies moet worden uitgebracht.

5. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 4

De voor de tenuitvoerlegging van het ERASMUS-programma noodzakelijke bedragen worden voor de periode van 1 juli 1987 tot en met 30 juni 1990 geraamd op 85 miljoen Ecu.

Artikel 5

De Commissie draagt zorg voor de coherentie tussen het ERASMUS-programma en de overige, reeds geplande communautaire acties.

Artikel 6

De Commissie legt jaarlijks aan het Europese Parlement, de Raad, het Raadgevend Comité voor de Beroepsopleiding en het Onderwijscomité een verslag over de toepassing van het ERASMUS-programma voor.

Artikel 7

Vóór 31 december 1989 legt de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad een verslag voor over de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van het programma, eventueel samen met een voorstel tot herziening daarvan. De Raad neemt uiterlijk op 30 juni 1990 een besluit over dit voorstel.

Gedaan te Luxemburg, 15 juni 1987.

Voor de Raad

De Voorzitter

P. DE KEERSMAEKER

(1) PB nr. 63 van 20. 4. 1963, blz. 1338/63.

(2) PB nr. C 73 van 2. 4. 1986, blz. 4.

(3) PB nr. C 148 van 16. 6. 1986, blz. 124.

(4) PB nr. C 189 van 28. 7. 1986, blz. 8.

(5) PB nr. C 38 van 19. 2. 1976, blz. 1.

(6) PB nr. L 222 van 8. 8. 1986, blz. 17.

(7) PB nr. C 104 van 16. 4. 1984, blz. 50.

(8) PB nr. C 104 van 16. 4. 1984, blz. 64.

(1) PB nr. C 143 van 10. 6. 1986, blz. 7.

BIJLAGE

ACTIE 1

Oprichting en werkwijze van een Europees Universitair Netwerk

1. De Gemeenschap zal een Europees netwerk voor universitaire samenwerking opzetten om studentenuitwisseling in de Gemeenschap te bevorderen.

Het Europees Universitair Netwerk zal bestaan uit universiteiten die in het kader van het ERASMUS-programma overeenkomsten hebben gesloten voor de uitwisseling van studenten en docenten met universiteiten van andere Lid-Staten en die aldus vervulde studieperioden buiten de eigen universiteit erkennen.

Elke overeenkomst tussen universiteiten zal erop gericht zijn de studenten van een universiteit de gelegenheid te geven een volledig erkende studieperiode in ten minste één andere Lid-Staat te volgen als integrerend onderdeel van hun diploma of academische kwalificatie. Deze gemeenschappelijke programma's kunnen ook de uitwisseling van docenten omvatten, alsmede samenwerking tussen docenten met het oog op het uitwerken van de noodzakelijke voorwaarden voor de uitwisseling van studenten en voor de wederzijdse erkenning van in het buitenland vervulde studieperioden.

2. Prioriteit zal worden gegeven aan programma's die een geïntegreerde en volledig erkende studieperiode in een andere Lid-Staat omvatten. Voor ieder gemeenschappelijk studieprogramma zullen de deelnemende universiteiten jaarlijks gemiddeld 10 000 Ecu steun kunnen ontvangen, met een maximum van 25 000 Ecu; het toegekende bedrag zal worden berekend op basis van een evaluatie van de gedetailleerde raming die de betrokken universiteiten zullen voorleggen.

3. De Gemeenschap zal eveneens steun verlenen aan docenten en administrateurs van universiteiten om andere Lid-Staten te bezoeken, ten einde hen in staat te stellen samen met universiteiten van die Lid-Staten geïntegreerde studieprogramma's op te stellen en ervaringen uit te wisselen over de jongste ontwikkelingen op hun vakgebied.

4. Steun zal worden verleend om de mobiliteit van het onderwijzend personeel in de Gemeenschap te bevorderen, ten einde daarmee bij te dragen aan de ontwikkeling van geïntegreerde programma's en de docenten in staat te stellen onderwijs te geven aan de universiteiten van de verschillende Lid-Staten, in het kader van het Europese Netwerk.

ACTIE 2

Stelsel van ERASMUS-studiebeurzen

1. De Gemeenschap zal een stelsel invoeren voor rechtstreekse financiële steun aan studenten aan universiteiten, als omschreven in artikel 1, lid 2, die een studieperiode in een andere Lid-Staat vervullen. Bij de vaststelling van de verdeling van de in het kader van de acties 1 en 2 beschikbare beurzen en bijdragen zal de Gemeenschap het aantal studenten in aanmerking nemen die binnen het Europees Universitair Netwerk, naarmate dit zich ontwikkelt, zullen worden uitgewisseld, en zorg dragen voor een gemiddelde studiebeurs van 2 000 Ecu per jaar.

2. De communautaire beurzen zullen worden beheerd door de bevoegde instanties van de Lid-Staten. Aangezien alle Lid-Staten op evenwichtige wijze aan het ERASMUS-programma moeten kunnen deelnemen zal, mede gelet op de ontwikkeling van het Europees Universitair Netwerk, bij de toewijzing van de bedragen aan de Lid-Staten worden uitgegaan van het totale aantal studenten aan universiteiten, als omschreven in artikel 1, lid 2, en van het totale aantal 18-25-jarigen in elke Lid-Staat.

3. De bevoegde autoriteiten in de Lid-Staten zullen beurzen verstrekken tot een maximumbedrag van 5 000 Ecu per student, op basis van een verblijf van één jaar, onder de volgende voorwaarden:

a) de beurzen dienen ter dekking van de mobiliteitskosten, dit wil zeggen reiskosten, indien nodig voorbereiding op het onderwijs in een vreemde taal, en hogere kosten van levensonderhoud in het gastland (inclusief, in voorkomend geval, de extra kosten omdat de student buiten zijn eigen land woont);

b) prioriteit zal worden gegeven aan studenten die cursussen volgen welke deel uitmaken van het Europees Universitair Netwerk uit hoofde van actie 1, maar er kunnen ook beurzen worden verstrekt aan studenten of groepen studenten voor cursussen waarvoor speciale regelingen worden getroffen buiten het netwerk in een andere Lid-Staat;

c) studiebeurzen zullen alleen worden toegekend in gevallen waarin de in een andere Lid-Staat te vervullen studieperiode volledig erkend wordt door de universiteit van oorsprong van de student; d) er zullen geen collegegelden worden geheven door de gastuniversiteit en in voorkomend geval zullen de bursalen collegegelden blijven betalen aan de universiteit van hun eigen land;

e) studiebeurzen zullen normaliter worden toegekend voor studieperioden in een andere Lid-Staat van minimaal een trimester of semester en maximaal één jaar. Zij worden normaliter niet toegekend voor het eerste universitaire studiejaar;

f) beurzen voor levensonderhoud waarover studenten in hun eigen land kunnen beschikken, zullen aan ERASMUS-studenten worden doorbetaald tijdens hun studieperiode aan de gastuniversiteit.

ACTIE 3

Maatregelen ter verbetering van de mobiliteit door middel van de academische erkenning van diploma's en studieperioden

De Gemeenschap zal, in samenwerking met de bevoegde instanties in de Lid-Staten, de volgende acties ondernemen ter verbetering van de mobiliteit door middel van de academische erkenning van in een andere Lid-Staat behaalde diploma's en vervulde studieperioden:

1. maatregelen ter bevordering van een voor de gehele Gemeenschap geldend Europees puntenoverdrachtsysteem (kapitaliseerbare eenheden) (ECTS) op experimentele en vrijwillige basis, op grond waarvan aan studenten die hoger onderwijs of een hogere opleiding volgen of hebben voltooid punten kunnen worden toegekend voor een dergelijke opleiding aan universiteiten in andere Lid-Staten. Een beperkt aantal beurzen van maximaal 20 000 Ecu per jaar zal aan de aan dit systeem deelnemende universiteiten worden toegekend;

2. verdere ontwikkeling van het communautaire netwerk van nationale informatiecentra inzake de academische erkenning van diploma's en studieperioden. Aan de centra zullen toelagen van maximaal 20 000 Ecu per jaar worden toegekend om de gegevensuitwisseling te vergemakkelijken, met name door middel van een geautomatiseerd stelsel van gegevensverwerking;

3. maatregelen ter bevordering, op vrijwillige basis, van de ontwikkeling van gemeenschappelijke studiecycli van universiteiten in verschillende Lid-Staten om de academische erkening te vergemakkelijken en bij te dragen aan het proces van innovatie en van verbetering van het onderwijs in de gehele Gemeenschap door middel van uitwisseling van ervaringen. Voor elk betrokken project zullen beurzen van maximaal 20 000 Ecu per jaar worden toegekend.

ACTIE 4

Aanvullende maatregelen om de mobiliteit van studenten in de Gemeenschap te bevorderen

1. Subsidies van 20 000 Ecu zullen worden toegekend aan universiteiten die intensieve programma's van korte duur organiseren ten behoeve van studenten uit verschillende Lid-Staten. Bovendien zullen subsidies worden verleend om deskundigen van hoog niveau in de gelegenheid te stellen een reeks gespecialiseerde gastcolleges in verschillende Lid-Staten te geven.

2. Ten einde ERASMUS met achtergrondinformatie te steunen en de kennis van de verschillende stelsels van hoger onderwijs in de Gemeenschap te bevorderen, zal het ERASMUS-programma voorzien in financiering van:

- steun aan bepaalde verenigingen en consortia van universiteiten die op Europees niveau actief zijn, met name ten einde in de Gemeenschap meer bekendheid te geven aan vernieuwende initiatieven op specifieke gebieden;

- publikaties met het doel een beter inzicht te geven in de mogelijkheden om in andere Lid-Staten te studeren en te doceren en om de aandacht te vestigen op belangrijke ontwikkelingen en innoverende modellen voor de samenwerking tussen universiteiten binnen de Gemeenschap;

- ERASMUS-prijzen worden toegekend aan studenten en docenten die een opmerkelijke bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van de samenwerking tussen universiteiten in de Gemeenschap.

3. Na het eerste jaar zullen de kosten van de maatregelen in het kader van de acties 3 en 4 niet meer bedragen dan 10 % van de jaarlijkse kredieten voor het ERASMUS-programma.