31982D0043

82/43/EEG: Besluit van de Commissie van 9 december 1981 betreffende de oprichting van een Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen

Publicatieblad Nr. L 020 van 28/01/1982 blz. 0035 - 0037
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 2 blz. 0164
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 05 Deel 3 blz. 0003
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 2 blz. 0164
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 05 Deel 3 blz. 0003


*****

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 december 1981

betreffende de oprichting van een Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen

(82/43/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Overwegende dat het omzetten in de praktijk van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen moet worden gestimuleerd door een betere samenwerking en door uitwisseling van standpunten en ervaringen tussen de organen die in de Lid-Staten speciaal met het bevorderen van de gelijke kansen zijn belast enerzijds, en de Commissie anderzijds;

Overwegende dat de algehele tenuitvoerlegging, zowel praktisch als theoretisch, van de Richtlijnen 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers (1); 76/207/EEG van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (2) en 79/7/EEG en van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (3), aanzienlijk zal worden versneld dank zij de bijstand van nationale instanties die over een net van specifieke gegevens beschikken;

Overwegende Richtlijn 72/161/EEG betreffende de sociaal-economische voorlichting en de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn (4);

Overwegende dat bijgevolg een geïnstitutionaliseerd kader moet worden opgericht met het oog op regelmatig overleg met deze instanties,

BESLUIT:

Artikel 1

Er wordt bij de Commissie een Raadgevend Comité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen opgericht, hierna genoemd »het Comité".

Artikel 2

1. Het Comité heeft tot taak, enerzijds, de Commissie bij te staan bij het uitstippelen en ten uitvoer leggen van haar beleid inzake het bevorderen van de werkgelegenheid voor vrouwen en de gelijke kansen en, anderzijds, te zorgen voor een voortdurende uitwisseling van de in de Gemeenschap opgedane ervaringen en ondernomen acties op de betrokken gebieden.

2. Ten einde de in het eerste lid bedoelde doelstellingen te verwezenlijken:

- wisselt het Comité informatie uit met de Commissie over de acties die werden ondernomen op het niveau van de Gemeenschap en op nationaal niveau en eventueel over de gevolgen die daaraan moeten worden gegeven;

- brengt het Comité aan de Commissie adviezen uit of zendt het haar verslagen toe, met name in het kader van het beleid voor gelijke kansen, hetzij op aanvraag van de Commissie, hetzij op eigen initiatief; met dit doel stimuleert het tussen de Lid-Staten uitwisseling van de ervaringen die werden opgedaan op de onder zijn bevoegdheid vallende gebieden.

3. De wijze van verspreiding van de adviezen en verslagen van het Comité wordt in overleg met de Commissie vastgesteld.

Artikel 3

1. Het Comité telt 20 leden.

2. Het is samengesteld uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat van de officieel opgerichte nationale comités of instellingen die specifiek zijn belast met aangelegenheden inzake vrouwenarbeid en/of gelijke kansen van mannen en vrouwen en die de betrokken kringen vertegenwoordigen. In geval er in een Lid-Staat meerdere comités of instellingen zijn die zich met deze kwesties bezighouden, bepaalt de Commissie welke instelling, krachtens haar doelstellingen, haar structuur, haar representativiteit en haar mate van onafhankelijkheid, het best geschikt is om in het Comité te zijn vertegenwoordigd. De deelname van de landen die niet over dergelijke comités beschikken, wordt verzekerd door personen die instellingen vertegenwoordigen die door de Commissie worden geacht soortgelijke taken uit te oefenen.

3. De leden van het Comité worden op voorstel van de in lid 2 bedoelde instellingen persoonlijk benoemd door de Commissie, uit leden van deze instellingen of van hun secretariaat.

4. De vertegenwoordigers van de sociale partners op communautair niveau kunnen als waarnemers aan de vergaderingen van het Comité deelnemen op de wijze die hun organisaties en de Commissie in gemeenschappelijk overleg vaststellen.

Artikel 4

Voor elk van de leden van het Comité wordt op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 3 een plaatsvervanger benoemd. Onverlet artikel 7 neemt de vervanger aan de bijeenkomsten van het Comité alleen deel ingeval van verhindering van het lid dat hij vervangt.

Artikel 5

Het mandaat van een lid van het Comité duurt drie jaar. Het mandaat kan worden hernieuwd.

Na het verstrijken van de periode van drie jaar blijven de leden van het Comité in functie totdat in hun vervanging of in de hernieuwing van hun mandaat is voorzien.

Aan het mandaat van een lid komt vóór het verstrijken van de periode van drie jaar een einde door ontslag, doordat de betrokkene ophoudt lid te zijn van de instelling die hij vertegenwoordigt, of door te overlijden. Het mandaat van een lid kan eveneens worden beëindigd wanneer de instelling die hem als kandidaat heeft voorgesteld, om zijn vervanging verzoekt.

In al deze gevallen wordt het lid voor het nog te vervullen deel van het mandaat overeenkomstig de in artikel 4 beschreven procedure vervangen.

De leden worden voor deze functie niet bezoldigd; de voor de vergaderingen van het Comité en van de krachtens artikel 8 ingestelde werkgroepen gemaakte reis- en verblijfkosten worden door de Commissie vergoed volgens de van kracht zijnde administratieve voorschriften.

Artikel 6

Het Comité wordt voorgezeten door een voorzitter, die voor de duur van één jaar uit zijn leden wordt gekozen. De verkiezing heeft plaats bij meerderheid van twee derden van de aanwezige leden met ten minste tien stemmen voor.

Met dezelfde meerderheid en op dezelfde wijze worden twee vice-voorzitters gekozen. Zij hebben tot taak de voorzitter in geval van verhindering te vervangen. De voorzitter en de vice-voorzitters moeten allen uit verschillende Lid-Staten afkomstig zijn.

De werkzaamheden van het Comité zullen worden georganiseerd door de Commissie in nauw overleg met de voorzitter; het secretariaat wordt waargenomen door het bij de Commissie ingestelde bureau voor de problematiek van de vrouwen in het arbeidsproces en de gelijkheid van man en vrouw.

Artikel 7

De voorzitter kan een ieder die een bijzondere bevoegdheid heeft met betrekking tot een op de agenda geplaatst onderwerp, uitnodigen als deskundige aan de werkzaamheden van het Comité deel te nemen.

De deelname van de deskundigen aan de werkzaamheden beperkt zich tot het punt waarvoor zij werden uitgenodigd.

Artikel 8

1. Het Comité kan werkgroepen oprichten.

2. Voor de opstelling van zijn adviezen kan het Comité rapporten doen opmaken door een rapporteur of een externe deskundige, onder nader te bepalen voorwaarden.

Artikel 9

De ter uitvoering van de artikelen 7 en 8 getroffen maatregelen die een financiële weerslag hebben op de begroting van de Europese Gemeenschappen, worden vooraf ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd en moeten overeenkomstig de van kracht zijnde administratieve voorschriften worden uitgevoerd.

Artikel 10

1. Het Comité komt bijeen in de gebouwen van de Commissie en op haar uitnodiging. Het komt ten minste driemaal per jaar bijeen.

2. De vertegenwoordigers van de Commissie nemen van rechtswege aan de bijeenkomsten van het Comité en van de werkgroepen deel.

Artikel 11

In geval van door een stemming gevolgde beraadslagingen is voor goedkeuring een meerderheid van twee derden van de aanwezige leden vereist. Daarbij moet door ten minste tien leden voor worden gestemd. De eventuele minderheidsstandpunten dienen te worden opgenomen in het verslag dat bij het advies wordt gevoegd. Artikel 12

Onverlet het bepaalde in artikel 214 van het Verdrag, dienen de leden van het Comité zich te onthouden van het verspreiden van de gegevens waarvan zij bij de werkzaamheden van het Comité of de werkgroepen kennis hebben gekregen, indien de Commissie hen meedeelt dat een advies of een punt betrekking heeft op een vertrouwelijke aangelegenheid.

In dat geval mogen alleen de leden van het Comité en de vertegenwoordigers van de Commissie aan de bijeenkomsten deelnemen.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1982.

Gedaan te Brussel, 9 december 1981.

Voor de Commissie

De Voorzitter

G. THORN

(1) PB nr. L 45 van 19. 2. 1975, blz. 19.

(2) PB nr. L 39 van 14. 2. 1976, blz. 40.

(3) PB nr. L 6 van 10. 1. 1979, blz. 24.

(4) PB nr. L 96 van 23. 4. 1972, blz. 15.