31978L0665

Richtlijn 78/665/EEG van de Commissie van 14 juli 1978 houdende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen

Publicatieblad Nr. L 223 van 14/08/1978 blz. 0048 - 0056
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 2 blz. 0103
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0172
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 2 blz. 0103
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0021
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0021


++++

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 1978

houdende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen

( 78/665/EEG )

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,

Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 1 ) , gewijzigd bij de Toetredingsakte , inzonderheid op de artikelen , 11 , 12 en 13 ,

Gelet op Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen tegen luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen ( 2 ) , gewijzigd bij de Toetredingsakte , inzonderheid op artikel 5 ,

Overwegende dat in het op 22 november 1973 goedgekeurde eerste actieprogramma voor het omgevingsmilieu in de mogelijkheid wordt voorzien de vastgestelde richtlijnen te wijzigen in verband met de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen , meer in het bijzonder voor wat betreft de luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren met elektrische ontsteking ;

Overwegende dat de maximaal toelaatbare grenzen voor de lozing van overbrande koolmonoxyde en koolwaterstoffen door motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen werden vastgesteld bij Richtlijn 70/220/EEG ; dat deze grenzen voor de eerste maal werden teruggebracht bij Richtlijn 74/290/EEG van de Raad van 28 mei 1974 ( 3 ) en dat deze werden aangevuld met de toelaatbare grenzen voor de lozing van stikstofoxyden door Richtlijn 77/102/EEG van de Commissie van 30 november 1976 ( 4 ) ;

Overwegende dat het , in het kader van de eisen met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en het milieu , noodzakelijk is op korte termijn deze grenswaarden opnieuw te verlagen en dat de technische vooruitgang op het gebied van de motorenconstructie thans de mogelijkheid biedt deze verlaging te verwezenlijken zonder dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van het communautair beleid op andere gebieden , in het bijzonder op dat van het rationele gebruik van energie ;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de richtlijnen tot opheffing van technische handelsbelemmeringen in de sector motorvoertuigen ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

De bijlagen I , II , III , V en VII van Richtlijn 70/220/EEG , zoals deze zijn gewijzigd bij Richtlijn 74/290/EEG en bij Richtlijn 77/102/EEG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn .

Artikel 2

1 . Met ingang van 1 april 1979 mogen de Lid-Staten om redenen die verband houden met de luchtverontreiniging door uitlaatgassen van de motor :

- noch voor een bepaald type motorvoertuig de EEG-goedkeuring , de afgifte van het in artikel 10 , lid 1 , laatste streepje , van Richtlijn 70/156/EEG genoemde document , of de nationale goedkeuring weigeren ;

- noch het voor het eerst in het verkeer brengen van voertuigen verbieden ,

indien de uitgeworpen verontreinigende gassen van dit type motorvoertuig of van deze voertuigen voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 70/220/EEG , laatstelijk gewijzigd bij deze richtlijn .

2 . Met ingang van 1 oktober 1979 mogen de Lid-Staten :

- niet langer het in artikel 10 , lid 1 , laatste streepje , van Richtlijn 70/156/EEG genoemde document afgeven voor een type motorvoertuig waarvan de uitgeworpen verontreinigende gassen niet voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 70/220/EEG , laatstelijk gewijzigd bij deze richtlijn ;

- de nationale goedkeuring weigeren van een type motorvoertuig waarvan de uitgeworpen verontreinigende gassen niet voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 70/220/EEG , laatstelijk gewijzigd bij deze richtlijn .

3 . Met ingang van 1 oktober 1981 mogen de Lid-Staten het voor de eerste keer in het verkeer brengen verbieden van voertuigen waarvan de uitgeworpen verontreinigende gassen niet voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 70/220/EEG , laatstelijk gewijzigd bij deze richtlijn .

4 . Voor 1 januari 1979 nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te voldoen aan deze richtlijn ; zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 14 juli 1978 .

Voor de Commissie

Etienne DAVIGNON

Lid van de Commissie

( 1 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

( 2 ) PB nr . L 76 van 6 . 4 . 1970 , blz . 1 .

( 3 ) PB nr . L 159 van 15 . 9 . 1974 , blz . 61 .

( 4 ) PB nr . L 32 van 3 . 2 . 1977 , blz . 32 .

BIJLAGE

WIJZIGINGEN VAN DE BIJLAGEN BIJ RICHTLIJN 70/220/EEG , GEWIJZIGD BIJ DE RICHTLIJNEN 74/290/EEG EN 77/102/EEG

I . Algemene bepalingen betreffende de meeteenheden

De voorschriften van Richtlijn 70/220/EEG moeten worden afgestemd op de voorschriften van Richtlijn 71/354/EEG van de Raad , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 76/770/EEG van de Raad betreffende de meeteenheden .

Hiertoe worden in de tekst van de bijlagen bij de Richtlijn 70/220/EEG :

- de termen " referentiegewicht " en " maximumgewicht " vervangen door " referentiemassa " en " maximale massa " ;

- de waarden van de druk , aangegeven in mm kwik en in mm waterkolom vervangen door waarden in milibar op basis van :

- 1 mm Hg = 1,33322 mbar

- 1 mm H2O = 0,0980665 mbar ;

- de waarden van het vermogen aangegeven in paardekracht of horsepower , vervangen door waarden in kilowatt op basis van :

- 1 pk = 0,735498 kW

- 1 hp = 0,7457 kW .

II . Bijzondere bepalingen

BIJLAGE I

DEFINITIES , AANVRAAG TOT EEG-GOEDKEURING EN VOORSCHRIFTEN INZAKE PROEVEN

Punt 1.2 dient als volgt te worden gelezen :

" 1.2 . Referentiemassa

Onder " referentiemassa " verstaat men de massa van het voertuig in rijklare toestand verminderd met een forfaitaire massa voor de bestuurder van 75 kg en vermeerderd met een forfaitaire massa van 100 kg . " .

Een nieuw punt 1.2.1 toevoegen met de volgende tekst :

" 1.2.1 . Onder " massa van het voertuig in rijklare toestand " verstaat men de massa omschreven in punt 2.6 van bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG . " .

Punt 3.2.1.1.4 , de tabel dient te worden vervangen door de onderstaande :

Referentiemassa ( kg ) * Massa koolmonoxyde ( g/proef ) * Massa koolwaterstoffen ( g/proef ) * Massa stikstofoxyden in NO2-equivalent ( g/proef ) *

Pr * L1 * L2 * L3 *

Pr * 750 * 65 * 6,0 * 8,5 *

750 < Pr * 850 * 71 * 6,3 * 8,5 *

850 < Pr * 1 020 * 76 * 6,5 * 8,5 *

1 020 < Pr * 1 250 * 87 7,1 * 10,2 *

1 250 < Pr * 1 470 * 99 * 7,6 * 11,9 *

1 470 < Pr * 1 700 * 110 * 8,1 * 12,3 *

1 700 < Pr * 1 930 * 121 * 8,6 * 12,8 *

1 930 < Pr * 2 150 * 132 * 9,1 * 13,2 *

2 150 < Pr * 143 * 9,6 * 13,6 *

Punt 3.2.1.1.4.1 , dient als volgt te worden gelezen :

" 3.2.1.1.4.1 . Voor de typegoedkeuring inzake de uitlaatgassen van voertuigen van categorie M1 uitgerust met een automatische transmissie worden evenwel met betrekking tot de uitgeworpen stikstofoxyden tot 1 oktober 1981 grenswaarden toegepast , die worden verkregen door de in de tabel onder punt 3.2.1.1.4 vermelde waarden L 3 te vermenigvuldigen met een factor 1,25 .

Voor andere voertuigen dan die van categorie M1 gelden de grenswaarden voor de uitworp van stikstofoxyden zoals deze zijn vermeld onder punt 3.2.1.1.4 van Richtlijn 77/102/EEG , vermenigvuldigd met een factor 1,25 . " .

Punt 3.2.1.2.2 , dient als volgt te worden gelezen :

" 3.2.1.2.2 . Het volumetrische gehalte aan koolmonoxyde van de uitlaatgassen bij stationair draaien mag 3,5 % niet overschrijden . Tijdens de beproeving volgens de voorschriften van bijlage IV onder bedrijfsomstandigheden die afwijken van de door de fabrikant aanbevolen specificaties ( afstelling van de regelorganen ) mag het gemeten volumetrische gehalte 4,5 % niet overschrijden . " .

Punt 4.2.2 : De overbrengingsverhouding E * 8 % .

Punt 4.2.3 : De overbrengingsverhouding 8 % < E * 13 % .

Punt 5.1.1.1 : De tabel dient te worden vervangen door de onderstaande :

Referentiemassa ( kg ) * Massa koolmonoxyde ( g/proef ) * Massa koolwaterstoffen ( g/proef ) * Massa stikstofoxyden in NO2-equivalent ( g/proef ) *

Pr * L1 * L2 * L3 *

Pr * 750 * 78 * 7,8 * 10,2 *

750 < Pr * 850 * 85 * 8,2 * 10,2 *

850 < Pr * 1 020 * 91 * 8,5 * 10,2 *

1 020 < Pr * 1 250 * 104 * 9,2 * 12,2 *

1 250 < Pr * 1 470 * 119 * 9,9 * 14,3 *

1 470 < Pr * 1 700 * 132 * 10,5 * 14,8 *

1 700 < Pr * 1 930 * 145 * 11,2 * 15,4 *

1 930 < Pr * 2 150 * 158 * 11,8 * 15,8 *

2 150 < Pr * 172 * 12,5 * 16,3 *

Punt 5.1.1.1.1 dient als volgt te worden gelezen :

" 5.1.1.1.1 . Voor voertuigen van categorie M1 uitgerust met een automatische transmissie waarvan de typegoedkeuring inzake de uitlaatgassen voor 1 oktober 1981 wordt afgegeven worden , wat betreft de stikstofoxyden , de grenswaarden toegepast die worden verkregen door de in tabel onder punt 5.1.1.1 vermelde waarden L 3 te vermenigvuldigen met een factor 1,25 .

Voor andere voertuigen dan die van categorie M1 gelden de grenswaarden voor de uitworp van stikstofoxyden zoals deze zijn vermeld onder punt 5.1.1.1 van Richtlijn 77/102/EEG , vermenigvuldigd met een factor 1,25 . " .

BIJLAGE II

HOOFDKENMERKEN VAN DE MOTOR EN GEGEVENS INZAKE DE UITVOERING DER PROEVEN

De onderstaande nieuwe punten toevoegen :

" 3.2.1.3.6 . Systeem voor stationair draaien . Beschrijving en voorschriften betreffende de afstelling volgens punt 3.2.1.2.2 van bijlage I ( afstelling van de regelorganen ) . "

" 8.1.1 . Volumetrisch gehalte aan koolmonoxyde in de uitlaatgassen bij stationair draaien ... % ( Specificatie van de fabrikant ) . " .

BIJLAGE III

PROEF VAN HET TYPE 1

Punt 1.3.1 , de volgende zin toevoegen :

" Men kan eveneens gebruik maken van de 2e , 3e en 4e versnelling indien in de gebruiksaanwijzing wegrijden in de 2e versnelling wordt aanbevolen , of indien de eerste versnelling is bedoeld voor het rijden in het terrein , op hellingen of voor het slepen . " .

Punt 2.1.4 , de volgende zin toevoegen :

" Dit geldt eveneens en speciaal voor de stationaire afstelling ( toerental en CO-gehalte van de uitlaatgassen ) , de automatische choke en de systemen voor reiniging der uitlaatgassen . " .

Punt 2.1.5 dient als volgt te worden gelezen :

" 2.1.5 . Het inlaatsysteem van het aan de proef te onderwerpen voertuig moet achter de gasklep zijn voorzien van een verbinding die het mogelijk maakt de onderdruk in de inlaatpijp nauwkeurig te meten . " .

Punt 2.1.7 ( nieuw ) moet als volgt worden gelezen :

" 2.1.7 . De voertuigen die zijn voorzien van een katalysator moeten zonder deze worden beproefd , maar met dien verstande dat deze voorziening mag worden gemonteerd op voertuigen van het goedgekeurde type . " .

Punt 3.2.4 dient als volgt te worden gelezen :

" 3.2.4 . Tussen de uitlaatpijp van de motor en de inlaatopening van de zak(ken ) dient ter afkoeling een zodanige condensor te worden geplaatst , dat de temperatuur van de gassen aan de uitlaat van de condensor niet lager wordt dan 5 * C . Het koelsysteem moet zodanig zijn geconstrueerd dat elke meezuiging van condenswater door de doorstromende gassen wordt voorkomen ; de relatieve vochtigheid van de gassen in de opvangzak(ken ) moet minder zijn dan 90 % bij een temperatuur van 20 * C . " .

Punt 3.2.5 , de laatste zin dient als volgt te worden gelezen :

" Het volume van het pijpstuk waardoor de gassen in de zak worden geleid moet kleiner zijn dan 0,03 m3 . " .

Punt 4.1.2 , dient als volgt te worden gelezen :

" 4.1.2 . De rem wordt als volgt afgesteld : "

De huidige punten 4.1.2 , 4.1.3 en 4.1.4 worden respectievelijk de punten 4.1.2.1 , 4.1.2.2 en 4.1.2.3 .

Punt 4.1.2.4 ( nieuw ) wordt :

" 4.1.2.4 . Andere methoden voor de meting van het vermogen dat nodig is voor de aandrijving van het voertuig ( b.v . meting van het koppel aan de transmissie-as , meting van de vertraging , enz . ) zijn eveneens toegelaten . " .

Punt 4.1.2.5 ( nieuw ) wordt :

" 4.1.2.5 . De afstelling van de rem aan de hand van proeven op de weg mag uitsluitend plaatsvinden indien tussen de weg en de dynamometerbank de barometrische druk niet meer verschilt dan 15 mbar in plus of min en de luchttemperatuur niet meer dan 8 * C in plus of min . " .

Punt 4.1.3 ( nieuw ) wordt :

" 4.1.3 . Indien bovenstaande methode niet kan worden toegepast , wordt de bank zodanig afgesteld dat het door de aangedreven wielen afgegeven vermogen bij een constante snelheid van 50 km/h volgens de voorschriften van de tabel van punt 4.2 wordt opgenomen . Dit vermogen wordt bepaald volgens de methode in bijlage VII . " .

Punt 4.1.3.1 ( nieuw ) , wordt :

" 4.1.3.1 . Wanneer het gaat om andere voertuigtypen dan die van categorie M1 met een referentiemassa van meer dan 1 700 kg , of om voertuigen met aandrijving op alle wielen , worden de in de tabel aangegeven vermogenswaarden vermenigvuldigd met een factor 1,3 . " .

Punt 4.2 , de tabel wordt vervangen door de onderstaande :

Referentiemassa van het voertuig ( kg ) * Gelijkwaardige traagheid ( kg ) * Door de dynamometerbank opgenomen vermogen ( kW ) *

Pr * 750 * 680 * 1,8 *

750 < Pr * 850 * 800 * 2,0 *

850 < Pr * 1 020 * 910 * 2,2 *

1 020 < Pr * 1 250 * 1 130 * 2,4 *

1 250 < Pr * 1 470 * 1 360 * 2,7 *

1 470 < Pr * 1 700 * 1 590 * 2,9 *

1 700 < Pr * 1 930 * 1 810 * 3,1 *

1 930 < Pr * 2 150 * 2 040 * 3,3 *

2 150 < Pr * 2 380 * 2 270 * 3,5 *

2 380 < Pr * 2 610 * 2 270 * 3,6 *

2 610 < Pr * 2 270 * 3,7 *

Punt 4,4 , voeg de volgende zin toe :

" Op voertuigen met een referentiemassa groter dan 1 700 kg waarvan de motor is voorzien van een systeem voor verdunning van de uitlaatgassen ( b.v . luchtpomp ) wordt een tegendruk van niet groter dan 10 mbar toegestaan . " .

BIJLAGE V

PROEF VAN HET TYPE III

Punt 2.2 , de tabel moet worden vervangen door de onderstaande :

Bedrijfstoestand nr . * Snelheid van het voertuig in km/h * Weegfactor * Vermogen opgenomen door de rem *

1 * Stationair * 0,25 * Geen *

2 * 50 min of meer 2 * 0,25 * Vermogen dat overeenkomt met de afstelgegevens voor proeven van het type I *

3 * 50 min of meer 2 * 0,50 * Vermogen dat overeenkomt met nr . 2 vermenigvuldigd met een factor 1,7 *

Punt 2.3 : schrappen .

Punt 2.4 wordt punt 2.3 .

Bijlage VII ( nieuw ) :

" BIJLAGE VII

METHODE VOOR HET CALIBREREN VAN DE DYNAMOMETERBANK

1 . In deze bijlage wordt de methode beschreven die gebruikt dient te worden om de relatie te bepalen tussen het aangegeven vermogen en het daadwerkelijk door de dynamometerbank opgenomen vermogen .

Het totaal door de bank werkelijk opgenomen vermogen ( Pa ) is gelijk aan het door de dynamometerrem opgenomen vermogen vermeerderd met het door wrijving in de bank opgenomen vermogen ; hierbij wordt afgezien van het wrijvingsverlies tussen band en rol .

2 . Bij deze methode worden variaties van de inwendige wrijving van de rol(len ) , die een gevolg zijn van de belasting door het voertuig , verwaarloosd .

3 . Bij deze methode wordt het werkelijk opgenomen vermogen bepaald op basis van de meting van vertragingstijden van de rol(len ) . Bij dynamometerbanken met twee rollen kan worden afgezien van het verschil in vertragingstijden tussen de aangedreven en de nietaangedreven rol ; de tijd van de aangedreven rol is maatgevend .

4 . De volgende procedure wordt toegepast :

4.1 . Gebruik een vliegwiel of een ander systeem om de massatraagheid van het voertuig te simuleren . Hiervoor dient het bij de dynamometer meest gebruikte vliegwiel te worden gebezigd .

4.2 . Breng de dynamometer op snelheid , hetzij met behulp van een op de rollen geplaatst voertuig , hetzij op andere wijze .

4.3 . De snelheid ( snelheden ) van de rol(len ) dient ( dienen ) te worden gemeten ; hiervoor kan worden gebruik gemaakt van een vijfde wiel , een toerenteller of een andere geschikte inrichting .

4.4 . Breng de rollen van de dynamometer op een snelheid van 50 km/h en regel de dynamometer af op een geschikt vermogen , overeenkomstig de tabel bij punt 4.2 van bijlage III .

4.5 . Noteer het aangegeven vermogen ( P i ) .

4.6 . Breng de rol(len ) van de dynamometer op een snelheid van ten minste 60 km/h .

4.7 . Ontkoppel de inrichting die gebruikt is om de dynamometer op snelheid te brengen ( er dient geen voertuig op de rollen te staan ) .

4.8 . Noteer de tijd die verloopt bij het vertragen van de rol(len ) van 55 km/h tot 45 km/h .

4.9 . Bereken het vermogen Pa met behulp van de volgende formule :

P a = M1 * ( V1 2 - V2 2 ) /2 000 * t = 0,03857 * M1/t

waarin

P a = werkelijk opgenomen vermogen in kW

M1 = gelijkwaardige massatraagheid van de aangedreven rol(len ) in kg

V1 = aanvangssnelheid in m/s ( 55 km/h komt overeen met 15,28 m/s )

V2 = eindsnelheid in m/s ( 45 km/h komt overeen met 12,50 m/s )

t = tijd die de rollen nodig hebben om van 55 km/h tot 45 km/h te vertragen .

4.10 . Herhaal de onder 4.4 tot en met 4.9 vermelde procedures een voldoende aantal malen om alle in bijlagen III en V vermelde vermogens te bestrijken .

4.11 . De resultaten worden opgetekend in een diagram , dat het aangegeven vermogen ( P i ) als functie van het werkelijk opgenomen vermogen ( P a ) , beide bij 50 km/h , aangeeft : zie P.b .

De huidige bijlage VII wordt bijlage VIII .

BIJLAGE VIII

De titel luidt als volgt :

" MODEL

Bijlage bij het EEG-goedkeuringsformulier voor een voertuigtype voor wat betreft de luchtverontreiniging doon uitlaatgassen van motoren met elektrische ontsteking

( Artikel 4 , lid 2 , en artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan )

Rekening houdend met de wijzigingen overeenkomstig Richtlijn 78/665/EEG . "

Punt 5 luidt als volgt :

" 5 . Referentiemassa van het voertuig ... " .

Punt 5.1 vervalt .

Punt 7.3 luidt als volgt :

" 7.3 . Overbrengingsverhouding in de versnellingsbak : ...

- eerste versnelling ...

- tweede versnelling ...

- derde versnelling ...

Eindoverbrenging ...

Luchtbanden :

- afmetingen ...

- dynamische omtrek van de band ... " .