2010R0066 — NL — 04.09.2013 — 001.002


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 66/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2009

betreffende de EU-milieukeur

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 027 van 30.1.2010, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 782/2013 VAN DE COMMISSIE van 14 augustus 2013

  L 219

26

15.8.2013


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 337, 25.11.2014, blz.  68 (nr. 782/2013)




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 66/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2009

betreffende de EU-milieukeur

(Voor de EER relevante tekst)



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 1 ),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's ( 2 ),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 3 ),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren ( 4 ) werd beoogd een vrijwillig systeem van milieukeuren in te stellen met het doel producten te bevorderen die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben, en de consumenten juiste, niet-misleidende en wetenschappelijk onderbouwde informatie over het milieueffect van producten te verschaffen.

(2)

De bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1980/2000 opgedane ervaring heeft uitgewezen dat het systeem van milieukeuren aanpassing behoeft om de doeltreffendheid ervan te vergroten en de toepassing ervan te stroomlijnen.

(3)

De uitvoering van het gewijzigde systeem („systeem van EU-milieukeuren”) moet stroken met de bepalingen van de verdragen, in het bijzonder, met inbegrip van het voorzorgsbeginsel als neergelegd in artikel 174, lid 2, van het EG-Verdrag.

(4)

Het is noodzakelijk de coördinatie te verzekeren tussen het systeem van EU-milieukeuren en de vaststelling van de vereisten in het kader van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energie-gerelateerde producten ( 5 ).

(5)

Het systeem van EU-milieukeuren is een onderdeel van het Gemeenschapsbeleid voor duurzame productie en consumptie dat tot doel heeft de negatieve effecten van productie en verbruik op het milieu, de volksgezondheid, het klimaat en de natuurlijke hulpbronnen te verminderen. Het systeem is erop gericht om via de EU-milieukeur het gebruik te bevorderen van producten met een hoog milieuprestatieniveau. In dat verband is het passend te eisen dat de criteria waaraan producten moeten voldoen om de milieukeur te mogen dragen, gebaseerd zijn op de beste milieuprestaties die door producten op de communautaire markt worden bereikt. Deze criteria moeten eenvoudig te begrijpen en te gebruiken zijn en moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijke gegevens, met inachtneming van de meest recente technologische ontwikkelingen. Deze criteria moeten marktgericht zijn en moeten beperkt blijven tot de belangrijkste milieueffecten van producten gedurende hun gehele levenscyclus.

(6)

Teneinde een wildgroei aan milieukeursystemen te vermijden en betere milieuprestaties te bevorderen in alle sectoren waarin het milieueffect een element is bij de keuze van de consument, moet de mogelijkheid om de EU-milieukeur te gebruiken worden uitgebreid. Voor voedings- en voederproductgroepen moet echter een onderzoek worden uitgevoerd om te verzekeren dat de criteria haalbaar zijn en dat een toegevoegde waarde kan worden gegarandeerd. Om verwarring voor de consument te vermijden moet voor voedings- en voederproducten, alsook voor onverwerkte landbouwproducten die onder Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten ( 6 ) vallen de optie overwogen worden dat alleen gecertificeerde biologische producten in aanmerking komen voor de EU-milieukeur.

(7)

De EU-milieukeur moet erop gericht zijn dat gevaarlijke stoffen vervangen worden door veiliger substanties waar dit technisch mogelijk is.

(8)

Voor de acceptatie door het publiek van het systeem voor de toekenning van EU-milieukeuren is het van wezenlijke betekenis dat niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en consumentenorganisaties een belangrijke rol spelen en actief betrokken worden bij de ontwikkeling en vaststelling van de criteria voor EU-milieukeuren.

(9)

Het is wenselijk dat elke betrokken partij de leiding neemt bij de uitwerking of herziening van EU-milieukeurcriteria, op voorwaarde dat gemeenschappelijke procedurele regels worden gehanteerd en dat het proces door de Commissie wordt gecoördineerd. Om de algemene samenhang van de communautaire actie te waarborgen, is het ook passend te eisen dat bij de uitwerking of aanpassing van de EU-milieukeurcriteria rekening wordt gehouden met de meest recente strategische doelstellingen van de Gemeenschap op milieugebied, zoals de milieuactieprogramma's, de strategieën voor duurzame ontwikkeling en de programma's inzake klimaatverandering.

(10)

Teneinde het systeem van EU-milieukeuren te vereenvoudigen en de administratieve belasting verbonden aan het gebruik van de EU-milieukeur te verminderen, moeten de beoordelings- en verificatieprocedures worden gestroomlijnd.

(11)

Het is passend de voorwaarden te omschrijven waaronder de EU-milieukeur mag worden gebruikt en, teneinde de inachtneming van deze voorwaarden te verzekeren, van de bevoegde instanties te eisen dat zij verificaties uitvoeren en het gebruik van de EU-milieukeur verbieden wanneer blijkt dat de voorwaarden voor het gebruik ervan niet in acht zijn genomen. Het is ook passend van de lidstaten te eisen dat zij regels vaststellen betreffende de sancties bij inbreuken op deze verordening en toe te zien op de tenuitvoerlegging daarvan.

(12)

Om het gebruik van de EU-milieukeur te bevorderen en diegenen wier producten voldoen aan de EU-milieukeurcriteria, aan te moedigen, moeten de kosten van het gebruik van de EU-milieukeur worden verminderd.

(13)

Het publiek moet worden geïnformeerd en bewust gemaakt van de EU-milieukeur via promotieacties, voorlichtings- en educatiecampagnes op plaatselijk, nationaal en communautair niveau om de consument bewust te maken van de betekenis van de EU-milieukeur zodat deze geïnformeerde keuzes kan maken. Dit is tevens nodig om het systeem aantrekkelijker voor fabrikanten en detailhandelaars te maken.

(14)

De lidstaten moeten richtsnoeren overwegen bij de vaststelling van hun nationale actieplannen inzake duurzame overheidsaankopen en kunnen overwegen streefdoelen vast te stellen voor de overheidsaanschaf van milieuvriendelijke producten.

(15)

Teneinde de marketing te bevorderen van producten die het ecolabel dragen op nationaal en communautair niveau, extra werk voor ondernemingen en in het bijzonder kleine en middelgrote bedrijven (MKB/KMO's) te beperken, en verwarring van de consument te voorkomen, moet bovendien de samenhang van het systeem van EU-milieukeuren en de nationale milieukeursystemen binnen de Gemeenschap worden versterkt en de harmonisatie ervan bevorderd.

(16)

Om een geharmoniseerde toepassing van het toekenningssysteem en van marktbewaking en toezicht op het gebruik van de EU-milieukeur in het geheel van de Gemeenschap te waarborgen, moeten de bevoegde instanties informatie en ervaring uitwisselen.

(17)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 7 ).

(18)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de criteria vast te stellen waaraan producten moeten voldoen om de EU-milieukeur te mogen dragen, en de bijlagen bij deze verordening zo nodig te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft, tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(19)

Om redenen van duidelijkheid en rechtszekerheid moet Verordening (EG) nr. 1980/2000 daarom worden vervangen door deze verordening.

(20)

Er dient in overgangsbepalingen te worden voorzien om een naadloze en soepele overgang tussen Verordening (EG) nr. 1980/2000 en deze verordening te verkrijgen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de regels vastgesteld voor de invoering en toepassing van het vrijwillige systeem van EU-milieukeuren.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.  Deze verordening is van toepassing op alle goederen en diensten die worden geleverd ten behoeve van distributie, consumptie of gebruik op de communautaire markt, tegen betaling dan wel kosteloos (hierna „producten”).

2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op geneesmiddelen voor menselijk gebruik als omschreven in Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik ( 8 ), of voor diergeneeskundig gebruik als omschreven in Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik ( 9 ), noch op enig soort medische hulpmiddelen.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1) „productgroep”: een reeks producten die soortgelijke doeleinden hebben en vergelijkbaar zijn in termen van gebruik, of functionele eigenschappen en die vergelijkbaar zijn in termen van perceptie van de consument;

2) „marktdeelnemer”: elke producent, fabrikant, importeur, dienstverlener, groothandelaar of detailhandelaar;

3) „milieueffect”: elke verandering in het milieu die geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een product tijdens zijn levenscyclus;

4) „milieuprestaties”: de resultaten van het beheer door de fabrikant van die kenmerken van een product die een milieueffect hebben;

5) „verificatie”: procedure om te certificeren dat een product voldoet aan de vermelde EU-milieukeurcriteria.

Artikel 4

Bevoegde instanties

1.  Elke lidstaat wijst de instantie(s) binnen of buiten ministeries aan die belast worden met de uitvoering van de uit deze verordening voortvloeiende taken („de bevoegde instantie” of „de bevoegde instanties”) en waakt erover dat zij operationeel zijn. Wanneer meer dan één bevoegde instantie wordt aangewezen, bakent de relevante lidstaat de respectieve bevoegdheden van deze instanties af en legt zij de nodige coördinatie-eisen vast.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de samenstelling van de bevoegde instanties hun onafhankelijkheid en neutraliteit waarborgt en dat hun huishoudelijk reglement de transparantie bij de uitvoering van hun activiteiten en de betrokkenheid van alle belanghebbenden verzekert.

3.  De lidstaten verzekeren dat de bevoegde instanties voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in bijlage V.

4.  De bevoegde instanties zorgen ervoor dat de verificatieprocedure op consistente, neutrale en betrouwbare wijze wordt uitgevoerd door een partij die onafhankelijk is van de marktdeelnemer die wordt geverifieerd, en op basis van internationale, Europese of nationale normen en procedures inzake instanties die productcertificatiesystemen uitvoeren.

Artikel 5

Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie

1.  De Commissie richt een Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie (BMEU) op dat bestaat uit de vertegenwoordigers van de in artikel 4 bedoelde bevoegde instanties van alle lidstaten en andere betrokken partijen. Het BMEU kiest zijn voorzitter overeenkomstig zijn reglement van orde. Het draagt bij tot de uitwerking en aanpassing van de EU-milieukeurcriteria en tot elke evaluatie van de tenuitvoerlegging van het systeem van EU-milieukeuren. Het dient de Commissie tevens van advies en levert bijstand op deze gebieden en doet met name aanbevelingen inzake minimummilieuprestatienormen.

2.  De Commissie waakt erover dat het BMEU bij de uitvoering van zijn activiteiten zorgt voor een evenwichtige deelname van alle relevante partijen die bij een productgroep betrokken zijn, zoals de bevoegde instanties, de producenten, fabrikanten, importeurs, dienstverleners, groothandelaars, detailhandelaars, met name MKB/KMO's, en milieubeschermingsgroepen en consumentenorganisaties.

Artikel 6

Algemene criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur

1.  De EU-milieukeurcriteria worden gebaseerd op de milieuprestatie van producten, rekening houdend met de meest recente doelstellingen van de Gemeenschap op milieugebied.

2.  De EU-milieukeurcriteria behelzen de milieueisen waaraan een product moet voldoen om de EU-milieukeur te mogen dragen.

3.  De EU-milieukeurcriteria worden bepaald op een wetenschappelijk onderbouwde basis, waarbij rekening wordt gehouden met de hele levenscyclus van producten. Bij de bepaling van deze criteria wordt gekeken naar:

a) de belangrijkste milieueffecten, met name het effect op de klimaatverandering, de effecten op de natuur en de biodiversiteit, het verbruik van energie en hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, de emissie naar alle milieucompartimenten, de verontreiniging door fysische effecten en het gebruik en het vrijkomen van gevaarlijke stoffen;

b) de vervanging van gevaarlijke stoffen door veiliger substanties als zodanig of middels het gebruik van alternatieve materialen of ontwerpen, waar dit technisch mogelijk is;

c) het potentieel om milieueffecten te verminderen vanwege de duurzaamheid en de mogelijkheid tot hergebruik van de producten;

d) de netto milieubalans tussen milieubaten en milieuschade, inclusief gezondheids- en veiligheidsaspecten in de verschillende levensfasen van het product;

e) wanneer van toepassing, sociale en ethische aspecten, bijvoorbeeld door een verwijzing naar gerelateerde internationale verdragen en overeenkomsten zoals relevante IAO-normen en gedragscodes;

f) criteria voor andere milieukeuren, met name nationaal of regionaal officieel erkende, EN ISO 14024 type I-milieukeurregelingen wanneer die voor de desbetreffende productgroep bestaan, om synergieën te vergroten;

g) voor zover mogelijk de doelstelling dat dierproeven moeten worden teruggedrongen.

4.  Deze EU-milieukeurcriteria omvatten eisen die ervoor moeten zorgen dat producten waaraan een EU-milieukeur is toegekend, adequaat en overeenkomstig hun bedoeld gebruik functioneren.

5.  Alvorens over te gaan tot de ontwikkeling van EU-milieukeurcriteria voor voedings- en voederproducten, als omschreven in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden ( 10 ), voert de Commissie uiterlijk vóór 31 december 2011 een onderzoek uit om na te gaan of het haalbaar is betrouwbare criteria vast te stellen voor de milieuprestatie gedurende de gehele levenscyclus van dit soort producten, met inbegrip van visserij- en aquacultuurproducten. In dit onderzoek wordt met name aandacht besteed aan de vraag welke impact EU-milieukeurcriteria kunnen hebben op voedings- en voederproducten, alsmede onverwerkte landbouwproducten die onder Verordening (EG) nr. 834/2007 vallen. Het onderzoek bestudeert de optie om alleen gecertificeerde biologisch producten in aanmerking te laten komen voor de EU-milieukeur, om verwarring voor de consument te vermijden.

De Commissie besluit, rekening houdend met de resultaten van het onderzoek en het advies van het BMEU, òf en voor welke groep voedings- en voederproducten, de ontwikkeling van EU-milieukeurcriteria uitvoerbaar is, in overeenstemming met de in artikel 16, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

6.  De EU-milieukeur wordt niet toegekend aan waren die stoffen, preparaten of mengsels bevatten die beantwoorden aan de criteria voor classificatie als giftig, gevaarlijk voor het milieu, kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR) volgens Richtlijn 1272/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels ( 11 ), noch aan stoffen waarnaar verwezen wordt in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap ( 12 ).

7.  Voor bepaalde productcategorieën die de in lid 6 bedoelde stoffen bevatten, en alleen wanneer het technisch niet mogelijk is deze als zodanig of via gebruik van alternatieve materialen of alternatieve ontwerpen te vervangen, of wanneer het producten betreft met een significant hogere algemene milieuprestatie in vergelijking tot andere producten van dezelfde categorie, kan de Commissie maatregelen nemen om uitzonderingen te verlenen op het bepaalde in lid 6. Er worden geen uitzonderingen gemaakt voor stoffen die beantwoorden aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en vastgesteld volgens de procedure van artikel 59, lid 1, van deze verordening, en die aanwezig zijn in mengsels, in een artikel of in een homogeen deel van een samengesteld artikel in een concentratie van meer dan 0,1 % (gewichtsprocent). Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, moeten worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing waarnaar in artikel 16, lid 2, wordt verwezen.

Artikel 7

Uitwerking en herziening van de EU-milieukeurcriteria

1.  Na raadpleging van het BMEU kunnen de Commissie, de lidstaten, bevoegde instanties en andere belanghebbenden het proces van uitwerking of herziening van de EU-milieukeurcriteria opstarten en leiden. Wanneer andere belanghebbenden worden belast met het aansturen van de uitwerking van die criteria, moeten zij kunnen aantonen dat zij beschikken over deskundigheid in de productsector en het vermogen het proces neutraal en overeenkomstig de doelstellingen van de verordening aan te sturen. In dit verband wordt de voorkeur gegeven aan consortia die bestaan uit meer dan een belangengroep.

De partij die het proces van uitwerking of herziening van de EU-milieukeurcriteria opstart en leidt, legt, overeenkomstig de procedure van bijlage I, deel A, de volgende documenten voor:

a) een voorbereidend verslag;

b) een ontwerp-voorstel voor criteria;

c) een technisch verslag ter ondersteuning van het ontwerp-voorstel voor criteria;

d) een eindverslag;

e) een handleiding voor mogelijke gebruikers van de EU-milieukeur en de relevante bevoegde instanties;

f) een handleiding voor de autoriteiten die openbare aanbestedingen uitschrijven.

Deze documenten worden voorgelegd aan de Commissie en het BMEU.

2.  Wanneer voor een productgroep waarvoor nog geen EU-milieukeurcriteria zijn vastgesteld, reeds milieukeurcriteria zijn uitgewerkt in het kader van een andere milieukeurregeling die voldoet aan de vereisten van EN ISO 14024 type 1-milieukeurregelingen, kan elke lidstaat waarin die andere milieukeurregeling is erkend, na raadpleging van de Commissie en het BMEU, die criteria voorstellen als vertrekpunt voor de uitwerking van EU-milieukeurcriteria.

In dergelijke gevallen kan de verkorte procedure voor de uitwerking van EU-milieukeurcriteria, als neergelegd in deel B van bijlage I, worden gebruikt op voorwaarde dat de voorgestelde criteria zijn uitgewerkt overeenkomstig het bepaalde in deel A van bijlage I. De procedure wordt geleid door de Commissie of door de lidstaat die overeenkomstig alinea 1 de verkorte procedure heeft voorgesteld.

3.  Wanneer er noodzaak bestaat aan een niet-essentiële herziening van de criteria, kan een verkorte procedure, zoals uiteengezet in deel C van bijlage I, worden toegepast.

4.  Uiterlijk 19 februari 2011, komen het BMEU en de Commissie een werkprogramma overeen, dat tevens een strategie inhoudt en een niet-uitputtende lijst van productgroepen. In dit plan worden andere communautaire maatregelen overwogen (bijvoorbeeld op het gebied van duurzame overheidsaankopen); tevens kan het worden aangepast aan de meest recente doelstellingen van de Gemeenschap op milieugebied. Het werkprogramma wordt op gezette tijden bijgewerkt.

Artikel 8

Vaststelling van de EU-milieukeurcriteria

1.  De ontwerp EU-milieukeurcriteria worden ontwikkeld volgens de procedure van bijlage I, met inachtneming van het werkprogramma.

2.  Uiterlijk negen maanden na raadpleging van het BMEU stelt de Commissie maatregelen vast om specifieke EU-milieukeurcriteria voor elke productgroep vast te stellen. Die maatregelen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

In haar definitieve voorstel houdt de Commissie rekening met de opmerkingen van het BMEU en geeft met een toelichting en documentatie duidelijk aan wat de redenen zijn voor eventuele veranderingen in het definitieve voorstel ten opzichte van het ontwerp die na de raadpleging van het BMEU zijn aangebracht.

Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.  In het kader van de in lid 2 bedoelde maatregelen, zal de Commissie:

a) voorschriften vaststellen voor de beoordeling van de wijze waarop specifieke producten al dan niet voldoen aan de EU-milieukeurcriteria („beoordelingsvereisten”);

b) voor elke productiegroep specificeren welke drie essentiële milieukenmerken van die in het facultatief etiket met tekstruimte van bijlage II kunnen worden vermeld;

c) voor elke productgroep de toepasselijke geldigheidsperiode van de criteria en van de beoordelingsvoorschriften specificeren;

d) de toegelaten mate van productvariabiliteit tijdens de onder c) bedoelde geldigheidsduur specificeren.

4.  Bij de vaststelling van de EU-milieukeurcriteria wordt erop toegezien dat er geen maatregelen worden ingevoerd die een onevenredig grote administratieve en economische belasting van het MKB/KMO's met zich meebrengen.

Artikel 9

Toekenning van de EU-milieukeur en voorwaarden voor het gebruik

1.  Elke marktdeelnemer die de EU-milieukeur wenst te gebruiken wendt zich tot in artikel 4 bedoelde bevoegde instanties en volgt daarbij de volgende regels:

a) wanneer een product afkomstig is uit één lidstaat, wordt de aanvraag ingediend bij een bevoegde instantie van die lidstaat;

b) wanneer een product in dezelfde vorm afkomstig is uit verscheidene lidstaten, kan de aanvraag worden ingediend bij een bevoegde instantie in één van deze lidstaten;

c) wanneer een product afkomstig is van buiten de Gemeenschap, wordt de aanvraag ingediend bij een bevoegde instantie in een van de lidstaten waar het product in de handel wordt of is gebracht.

2.  De EU-milieukeur heeft de in bijlage II afgebeelde vorm.

De EU-milieukeur mag alleen worden gebruikt voor producten die voldoen aan de EU-milieukeurcriteria welke gelden voor de producten in kwestie en waarvoor de EU-milieukeur is toegekend.

3.  De aanvraag bevat de volledige contactgegevens van de marktdeelnemer, de relevante productgroep en een volledige beschrijving van het product, alsmede elke andere informatie die door de bevoegde instantie wordt verlangd.

Bij de aanvraag wordt alle relevante documentatie gevoegd, zoals vermeld in de relevante maatregel van de Commissie tot vaststelling van EU-milieukeurcriteria voor de desbetreffende productgroep.

4.  De bevoegde instantie waarbij een aanvraag wordt ingediend, brengt een vergoeding in rekening overeenkomstig bijlage III. De EU-milieukeur mag slechts worden gebruikt nadat die vergoeding binnen de gestelde termijn is betaald.

5.  Uiterlijk twee maanden na ontvangst van een aanvraag verifieert de betrokken bevoegde instantie of de documentatie volledig is en stelt de marktdeelnemer hiervan in kennis. De bevoegde instantie kan de aanvraag afwijzen indien de marktdeelnemer niet binnen zes maanden na kennisgeving de volledige documentatie heeft gestuurd.

Als de documentatie volledig is en de bevoegde instantie heeft gecontroleerd dat het product voldoet aan de EU-milieukeurcriteria en aan de beoordelingseisen die overeenkomstig artikel 8 zijn bekendgemaakt, kent de bevoegde instantie het product een registratienummer toe.

De marktdeelnemer draagt de kosten van de tests en de beoordeling van conformiteit met de EU-milieukeurcriteria. De marktdeelnemer kan gevraagd worden de reis- en verblijfskosten te vergoeden wanneer een verificatie ter plaatse nodig is buiten de lidstaat waar de bevoegde instantie is gevestigd.

6.  Wanneer de criteria voor de EU-milieukeur eisen dat de productiefaciliteiten aan bepaalde voorschriften voldoen, gelden deze voor alle faciliteiten waar het product met de EU-milieukeur wordt vervaardigd. Zo nodig voert de bevoegde instantie ter plaatse verificaties uit of wijst een bevoegde vertegenwoordiger aan voor dat doel.

7.  Bevoegde instanties erkennen bij voorkeur volgens ISO 17025 geaccrediteerde tests en controles door organen die zijn geaccrediteerd krachtens de EN 45011 norm of een equivalente internationale norm. De bevoegde instanties werken samen om een effectieve en consistente uitvoering van de beoordelings- en controleprocedures te waarborgen, met name via de in artikel 13 bedoelde werkgroep.

8.  De bevoegde instantie sluit met iedere marktdeelnemer een contract over de voorwaarden voor het gebruik van de EU-milieukeur (waarin bepalingen zijn opgenomen voor de toelating en de intrekking van de EU-milieukeur, met name als gevolg van de herziening van de criteria). Daartoe wordt een standaardcontract gebruikt, waarvan het model in bijlage IV staat.

9.  De marktdeelnemer mag de EU-milieukeur pas na sluiting van het contract op het product aanbrengen. De marktdeelnemer brengt ook het registratienummer op het product aan, met vermelding van de EU-milieukeur.

10.  De bevoegde instantie die de EU-milieukeur aan een product heeft toegekend, stelt de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt een gemeenschappelijk register samen en actualiseert dit op gezette tijd. Bedoeld register kan via een speciale website over de EU-milieukeur geraadpleegd worden door het publiek.

11.  De EU-milieukeur mag worden aangebracht op producten waaraan de EU-milieukeur is toegekend alsook op het desbetreffend reclamemateriaal.

12.  De toekenning van de EU-milieukeur laat milieu- of andere regelgevingseisen van communautaire of nationale wetgeving die van toepassing is op de verschillende levensfasen van het product, onverlet.

13.  Het recht om de EU-milieukeur te gebruiken strekt zich niet uit tot het gebruik van de EU-milieukeur als onderdeel van een handelsmerk.

Artikel 10

Marktbewaking en toezicht op het gebruik van de EU-milieukeur

1.  Leugenachtige of misleidende reclame die, of het gebruik van een keurmerk of logo dat kan leiden tot verwarring met de EU-milieukeur is verboden.

2.  De bevoegde instantie verricht op gezette tijden controles om na te gaan of de producten waaraan zij de EU-milieukeur heeft toegekend, aan de volgens artikel 8 bekendgemaakte criteria van de EU-milieukeur en beoordelingsvoorschriften voldoen. Zo nodig verricht de bevoegde instantie deze controles ook na een klacht. Deze controles kunnen de vorm aannemen van steekproeven.

De bevoegde instantie die de EU-milieukeur aan het product heeft toegekend, stelt de gebruiker van een EU-milieukeur op de hoogte van klachten betreffende het product waarop de EU-milieukeur is aangebracht, en kan de gebruiker van de keur verzoeken die klachten te beantwoorden. De bevoegde instantie kan de persoonsgegevens van de klager afschermen van de gebruiker van de milieukeur.

3.  De gebruiker van de EU-milieukeur stelt de bevoegde instantie die de EU-milieukeur aan het product heeft toegekend, in de gelegenheid elk nodig onderzoek te verrichten om de inachtneming van de productgroepcriteria en de naleving van artikel 9 te verifiëren.

4.  De gebruiker van de EU-milieukeur verleent de bevoegde instantie die de EU-milieukeur aan het product heeft toegekend, op haar verzoek toegang tot de faciliteiten waarin het desbetreffende product wordt vervaardigd.

Dit verzoek kan op elk redelijk tijdstip en zonder voorafgaande kennisgeving worden gedaan.

5.  Wanneer een bevoegde instantie, na de gebruiker van de EU-milieukeur de gelegenheid te hebben gegeven opmerkingen in te dienen, tot de bevinding komt dat een product dat de EU-milieukeur draagt niet voldoet aan de relevante productgroepcriteria of dat de EU-milieukeur niet wordt gebruikt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, verbiedt zij het gebruik van de EU-milieukeur voor dat product of brengt zij, indien de EU-milieukeur door een andere bevoegde instantie is verleend, die instantie daarvan op de hoogte. De gebruiker van de EU-milieukeur heeft geen recht op gehele of gedeeltelijke in artikel 9, lid 3, bedoelde terugbetaling van de vergoedingen.

De bevoegde instantie stelt alle overige bevoegde instanties en de Commissie onverwijld van het verbod in kennis.

6.  De bevoegde instantie die de EU-milieukeur aan het product heeft toegekend, onthult geen informatie, of gebruikt geen informatie voor andere doeleinden dan de toekenning voor gebruik van de EU-milieukeur, die zij heeft verkregen in het kader van de beoordeling van de naleving door een gebruiker van de EU-milieukeur van de in artikel 9 neergelegde regels voor het gebruik van de EU-milieukeur.

Zij neemt alle redelijke maatregelen om de haar toevertrouwde documenten te beschermen tegen vervalsing en verduistering.

Artikel 11

Milieukeursystemen in de lidstaten

1.  Wanneer voor een bepaalde productgroep EU-milieukeurcriteria zijn gepubliceerd, kunnen andere, nationaal of regionaal officieel erkende, EN ISO 14024 type I-milieukeurregelingen die op het tijdstip van publicatie die productgroep niet omvatten, geen betrekking hebben op die productgroep, uitsluitend tot die productgroep worden uitgebreid als de in het kader van dergelijke regelingen vastgestelde criteria ten minste even strikt zijn als de EU-milieukeurcriteria.

2.  Met het oog op de harmonisatie van de criteria van de Europese milieukeursystemen (EN ISO 14024 type I), wordt bij de criteria van de EU-milieukeur ook rekening gehouden met de bestaande criteria die ontwikkeld zijn in officieel erkende milieukeursystemen in de lidstaten.

Artikel 12

Bevordering van het gebruik van de EU-milieukeur

1.  In samenwerking met het BMEU zullen de lidstaten en de Commissie een specifiek actieplan aannemen om het gebruik van de EU-milieukeur te bevorderen via:

a) bewustmakingsacties en informatie- en openbare educatiecampagnes, gericht op consumenten, producenten, fabrikanten, groothandelaars, dienstverleners, uitschrijvers van openbare aanbestedingen, handelaars, detailhandelaars en het publiek,

b) bevordering van gebruikmaking van het systeem, in het bijzonder door het MKB/KMO's,

en zo de ontwikkeling van het systeem ondersteunen.

2.  De communataire EU-milieukeur kan worden bevorderd via de EU-milieukeur-website, die basisinformatie en reclamemateriaal over de EU-milieukeur biedt, alsmede informatie over verkooppunten van EU-milieukeurproducten in alle talen van de Gemeenschap.

3.  De lidstaten bevorderen het gebruik van de „Handleiding voor instanties die openbare aanbestedingen uitschrijven”, als gespecificeerd in bijlage I, Deel A, punt 5. Met het oog hierop overwegende lidstaten bijvoorbeeld het vaststellen van streefdoelen voor de aanschaf van producten die voldoen aan de criteria in die Handleiding.

Artikel 13

Uitwisseling van gegevens en ervaringen

1.  Teneinde een consistente toepassing van deze verordening te bevorderen, wisselen de bevoegde instanties regelmatig informatie en ervaringen uit, met name over de toepassing van de artikelen 9 en 10.

2.  Daartoe richt de Commissie een werkgroep van bevoegde instanties op. De werkgroep komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. De reiskosten zijn ten laste van de Commissie. De werkgroep kiest haar voorzitter en stelt haar reglement van orde op.

Artikel 14

Rapportering

Uiterlijk 19 februari 2015 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van het systeem van EU-milieukeuren. In dit verslag worden eveneens de elementen voor een eventuele herziening van het systeem nader gespecificeerd.

Artikel 15

Wijziging van de bijlagen

De Commissie kan de bijlagen wijzigen, met inbegrip van de maximumvergoedingen als bedoeld in bijlage III, rekening houdend met de noodzaak van vergoedingen die de kosten van de werking van het milieukeurprogramma dekken.

Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 16

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 17

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast voor de bestraffing van overtredingen van deze verordening en treffen alle maatregelen om erop toe te zien dat die straffen ook worden toegepast. De straffen moeten doeltreffend zijn, in verhouding staan tot de overtreding en een ontradend karakter hebben. De lidstaten delen deze bepalingen mee onverwijld aan de Commissie, en zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke latere wijziging daarvan.

Artikel 18

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1980/2000 wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 19

Overgangsbepalingen

Verordening (EG) nr. 1980/2000 blijft van toepassing op overeenkomstig artikel 9 gesloten contracten tot de in deze contracten gespecificeerde einddatum, behalve voor de bepalingen betreffende vergoedingen.

Artikel 9, lid 4, en bijlage III bij deze verordening zijn van toepassing op zulke contracten.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

PROCEDURE VOOR DE VASTSTELLING EN HERZIENING VAN EU-MILIEUKEURCRITERIA

A.   Standaardprocedure

De volgende documenten worden opgesteld:

1.   Voorbereidend verslag

Het voorbereidend verslag bevat de volgende elementen:

 een kwantitatieve indicatie van de potentiële milieubaten voor de productgroep, met inbegrip van de overweging van de baten afkomstig van soortgelijke Europese en nationale of regionale EN ISO 14024 type I-milieukeurregelingen;

 de redenen voor de keuze en afbakening van de productgroep;

 een voorbeschouwing inzake eventuele handelsaspecten;

 een analyse van de criteria van andere milieukeuren;

 de huidige wetgeving en lopende wetgevingsinitiatieven met betrekking tot de productgroepsector;

 een analyse van de mogelijkheden tot vervanging van gevaarlijke stoffen door veiliger substanties, als zodanig of via het gebruik van alternatieve materialen of alternatieve ontwerpen, als dit technische uitvoerbaar is, en met name van zeer zorgwekkende stoffen zoals bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

 intracommunautaire marktgegevens voor de sector, inclusief volumes en omzet;

 huidig en toekomstig potentieel voor marktpenetratie van de producten die de EU-milieukeur dragen;

 omvang en relevantie van de milieueffecten van de productgroep, gebaseerd op nieuwe of bestaande levenscyclusstudies. Ook ander wetenschappelijk bewijs mag worden gebruikt. Kritische en controversiële kwesties worden in detail gerapporteerd en nader geëvalueerd;

 referenties naar gegevens en informatie die voor de opstelling van dit verslag zijn verzameld en gebruikt.

Het voorbereidend verslag wordt beschikbaar gesteld via de specifieke EU-milieukeurwebsite van de Commissie voor opmerkingen en verwijzing in de fase van uitwerking van de criteria.

Als er criteria worden ontwikkeld voor voedings- en voederproducten, moet het voorbereidend verslag, met verwijzing naar het onderzoek dat overeenkomstig artikel 6, lid 5, is uitgevoerd, aantonen dat:

 de ontwikkeling van EU-milieukeurcriteria voor het gekozen product een werkelijke toegevoegde milieuwaarde heeft;

 bij de EU-milieukeur de gehele levenscyclus van het product in aanmerking is genomen; en

 gebruik van de EU-milieukeur voor het gekozen product geen verwarring zal veroorzaken ten opzichte van andere keurmerken voor voedingsmiddelen.

2.   Voorstel voor ontwerpcriteria en daarmee verband houdend technisch verslag

Na de publicatie van het voorbereidend verslag, wordt een voorstel voor ontwerpcriteria en een technisch verslag ter ondersteuning van dit voorstel voor criteria opgesteld.

De ontwerpcriteria moeten voldoen aan de volgende eisen; zij moeten:

 gebaseerd zijn op de beste producten op de communautaire markt wat betreft hun milieuprestatie gedurende de hele levenscyclus, hetgeen bij wijze van indicatie, overeenstemt met de beste 10-20 % van de producten met de beste milieuprestaties op de communautaire markt, op het moment dat deze criteria worden vastgesteld;

 met het oog op de noodzakelijke flexibiliteit wordt het precieze percentage van geval tot geval vastgesteld, en wel zo dat de milieuvriendelijkste producten worden bevorderd en de consument een voldoende ruime keuze heeft;

 rekening houden met de netto-milieubalans tussen milieubaten en milieuschade, met inbegrip van de gezondheids- en veiligheidsaspecten; wanneer van toepassing, wordt gekeken naar sociale en ethische aspecten, bijvoorbeeld door een verwijzing naar gerelateerde internationale verdragen en overeenkomsten zoals relevante IAO-normen en gedragscodes;

 gebaseerd zijn op de belangrijkste milieueffecten van het product, voor zover redelijkerwijs mogelijk, uitgedrukt zijn in de vorm van doorslaggevende technische milieuprestatie-indicatoren met betrekking tot het product en geschikt zijn voor een evaluatie overeenkomstig de regels van deze verordening;

 gebaseerd zijn op degelijke gegevens en informatie die, voor zover mogelijk, representatief zijn voor de gehele communautaire markt;

 gebaseerd zijn op levenscyclusgegevens en kwantitatieve milieueffectdata, waar van toepassing in overeenstemming met het Europese referentiesysteem voor levenscyclusgegevens (ELCD);

 rekening houden met de gezichtspunten van alle in het raadplegingsproces betrokken partijen;

 een harmonisatie waarborgen met de bestaande voor de productgroep geldende wetgeving, wat definities, testmethoden en technische en administratieve documentatie betreft;

 rekening houden met het relevante Gemeenschapsbeleid en de werkzaamheden die zijn verricht met betrekking tot andere verwante productgroepen.

Het voorstel voor ontwerpcriteria wordt zo opgesteld dat de criteria gemakkelijk kunnen worden gehanteerd door eventuele gebruikers. Het bevat een motivering voor elk criterium en een toelichting betreffende de milieubaten van elk criterium. Het legt de nadruk op de criteria die verband houden met de essentiële milieukenmerken.

Het technisch verslag omvat minimaal de volgende elementen:

 een wetenschappelijke toelichting bij elke eis en elk criterium;

 een kwantitatieve indicatie van de totale milieuprestatie die dankzij het gebruik van de criteria wordt verwacht in vergelijking met de milieuprestaties van de gemiddelde producten op de markt;

 een raming van de verwachte effecten van de criteria op economisch, maatschappelijke en milieugebied in hun geheel;

 de relevante testmethoden voor de beoordeling van de verschillende criteria;

 een raming van de kosten van tests;

 voor elk criterium, informatie over alle tests, verslagen en andere documentatie die door de gebruikers op verzoek van een bevoegde instantie overeenkomstig artikel 10, lid 3, wordt verstrekt.

Het voorstel voor ontwerpcriteria en het technisch verslag worden beschikbaar gesteld voor publieke consultatie voor opmerkingen via de specifieke EU-milieukeurwebsite van de Commissie. De partij die het proces van uitwerking van de criteria voor de productgroep leidt, verspreidt het voorstel voor criteria en het verslag onder alle betrokken partijen.

Er vinden ten minste twee open werkgroepvergaderingen over de ontwerp-criteria plaats, waarop alle betrokken partijen - zoals de bevoegde instanties, de bedrijfsbranche (inclusief MKB, KMO's), vakbonden, kleinhandelaars, importeurs en milieu- en consumentenorganisaties - worden uitgenodigd. Ook de Commissie neemt aan bedoelde vergaderingen deel.

Het voorstel voor ontwerpcriteria en het technisch verslag worden minimaal één maand voor de eerste werkgroepvergadering beschikbaar gesteld. Eventuele daarop volgende nieuwe voorstellen voor ontwerpcriteria worden ten minste één maand vóór daaropvolgende vergaderingen beschikbaar gesteld. De redenen voor wijziging van de criteria in voorstellen die op het oorspronkelijke voorstel volgen, moeten volledig worden toegelicht en gedocumenteerd, met verwijzing naar de relevante discussies op de open werkgroepvergaderingen en de in de loop van de openbare raadpleging toegezonden opmerkingen.

Alle opmerkingen die in de loop van het proces van uitwerking van criteria zijn ontvangen, worden beantwoord, waarbij wordt aangegeven of en waarom zij zijn aanvaard, dan wel verworpen.

3.   Eindverslag en ontwerpcriteria

Het eindverslag bevat de volgende elementen:

Duidelijke antwoorden op alle opmerkingen en voorstellen, waarbij wordt aangegeven of en waarom zij zijn aanvaard, dan wel verworpen. Partijen van binnen en buiten de Europese Unie worden op gelijke voet behandeld.

Het eindverslag bevat bovendien de volgende elementen:

 een samenvatting van één bladzijde van het niveau van ondersteuning van de ontwerp-criteria door de bevoegde instanties;

 een samenvattende lijst van alle documenten die in de loop van het proces van uitwerking van de criteria zijn verspreid, samen met een aanduiding van de datum van verspreiding van elk document en van de personen waaraan elk document is toegezonden, samen met een afschrift van de documenten in kwestie;

 een lijst van de partijen die bij de uitwerking van de criteria zijn betrokken, die zijn geraadpleegd of die opmerkingen hebben ingediend, samen met hun contactinformatie;

 een samenvatting;

 drie essentiële milieukenmerken van de productgroep die in het facultatief etiket met tekstruimte van bijlage II kunnen worden vermeld;

 een voorstel voor een marketings- en communicatiestrategie voor de productgroep.

Met alle over het eindverslag ontvangen opmerkingen zal rekening worden gehouden en, op verzoek, wordt informatie verstrekt over het gevolg dat aan deze opmerkingen is gegeven.

4.   Handleiding voor mogelijke gebruikers van de EU-milieukeur en de relevante bevoegde instanties

Er wordt een handleiding opgesteld om de potentiële gebruikers van de EU-milieukeur en de relevante bevoegde instanties bij te staan wanneer zij evalueren of producten voldoen aan de EU-milieukeurcriteria.

5.   Handleiding voor de autoriteiten die openbare aanbestedingen uitschrijven

Er wordt een gebruikershandleiding opgesteld die autoriteiten welke openbare aanbestedingen uitschrijven begeleiding geeft bij het gebruiken van de EU-milieukeurcriteria.

De Commissie zorgt voor een model, dat in alle officiële Gemeenschapstalen wordt vertaald, voor zowel de handleiding voor potentiële gebruikers van de milieukeur en de bevoegde instanties als de handleiding voor de autoriteiten die openbare aanbestedingen uitschrijven.

B.   Verkorte procedure wanneer criteria zijn uitgewerkt in het kader van andere EN ISO 14024 type I-milieukeurregelingen

Eén enkel verslag wordt ingediend bij de Commissie. Dit omvat een deel dat aantoont dat aan de technische en raadplegingseisen als bedoeld in deel A is voldaan, en zijn vervolgens een voorstel voor ontwerpcriteria, alsmede handleidingen voor de mogelijke gebruikers van de EU-milieukeur en de bevoegde instanties, respectievelijk voor de autoriteiten die openbare aanbestedingen uitschrijven, opgenomen.

Wanneer de Commissie zich ervan heeft vergewist dat dit verslag en de ontwerpcriteria voldoen aan de eisen van deel A, worden het verslag en het voorstel voor ontwerpcriteria beschikbaar gesteld via de specifieke EU-milieukeurwebsite van de Commissie voor openbare raadpleging en kunnen er gedurende een periode van twee maanden opmerkingen worden ingediend.

Alle opmerkingen die in de loop van deze periode van openbare raadpleging zijn ontvangen, worden beantwoord, waarbij wordt aangegeven of en waarom zij zijn aanvaard, dan wel verworpen.

Behoudens eventuele wijzigingen die op basis van de raadplegingsronde worden aangebracht en op voorwaarde dat geen enkele lidstaat een open werkgroepvergadering eist, kan de Commissie de ontwerp-criteria aannemen overeenkomstig artikel 8.

Op verzoek van een lidstaat vindt een open werkgroepvergadering over de ontwerp-criteria plaats waaraan alle betrokken partijen zoals de bevoegde instanties, de industrie (inclusief MKB/KMO's), vakbonden, kleinhandelaars, importeurs en milieu- en consumentenorganisaties deelnemen. Ook de Commissie neemt aan bedoelde vergadering deel.

Rekening houdend met eventuele wijzigingen die op basis van de raadplegingsronde of de werkgroepvergadering worden aangebracht, kan de Commissie de ontwerpcriteria overeenkomstig artikel 8 aannemen.

C.   Verkorte procedure voor niet-essentiële herziening van de criteria

De Commissie brengt een verslag uit dat het volgende omvat:

 de redenen waarom een uitvoerige herziening van de criteria niet nodig is en waarom met een eenvoudige bijwerking van de criteria en de bijbehorende grenswaarden kan worden volstaan;

 een technisch hoofdstuk met de meest recente marktgegevens die voor de vaststelling van de criteria gebruikt zijn;

 een voorstel voor herziene ontwerpcriteria;

 een kwantitatieve indicatie van de globale milieuprestatie die dankzij het gebruik van de herziene criteria wordt verwacht in vergelijking met de milieuprestaties van de gemiddelde producten op de markt;

 een herziene handleiding voor potentiële gebruikers van de EU-milieukeur en de bevoegde instanties; alsmede

 een herziene handleiding voor de autoriteiten die openbare aanbestedingen uitschrijven.

Het verslag en het voorstel voor ontwerpcriteria worden gedurende twee maanden voor openbare raadpleging beschikbaar gesteld voor opmerkingen via de specifieke EU-milieukeurwebsite van de Commissie.

Alle opmerkingen die in de loop van deze periode van openbare raadpleging zijn ontvangen, worden beantwoord, waarbij wordt aangegeven of en waarom zij zijn aanvaard, dan wel verworpen.

Rekening houdend met eventuele wijzigingen die op basis van de raadplegingsronde worden aangebracht en op voorwaarde dat geen enkele lidstaat een open werkgroepvergadering eist, kan de Commissie de ontwerpcriteria overeenkomstig artikel 8 aannemen.

Op verzoek van een lidstaat vindt een open werkgroepvergadering over de voorgestelde herziene criteria plaats waaraan alle betrokken partijen zoals de bevoegde instanties, de industrie (inclusief MKB/KMO's), vakbonden, kleinhandelaars, importeurs en milieu- en consumentenorganisaties deelnemen. Ook de Commissie neemt aan bedoelde vergadering deel.

Rekening houdend met eventuele wijzigingen die op basis van de raadplegingsronde of de werkgroepvergadering worden aangebracht, kan de Commissie de ontwerpcriteria overeenkomstig artikel 8 aannemen.




BIJLAGE II

VORM VAN DE EU-MILIEUKEUR

De EU-milieukeur heeft de volgende vorm:

Etiket

image

Facultatief etiket met tekstruimte (in de productgroepcriteria wordt gespecificeerd welk gebruik de marktdeelnemer kan maken van de tekstruimte en welke tekst kan worden gebruikt):

image

Ook het registratienummer van de EU-milieukeur moet op het product worden vermeld. Dit neemt de volgende vorm aan:

image

In dit registratienummer verwijst xxxx naar het land van registratie, yyy naar de productgroep en zzzzz naar het door de bevoegde instantie gegeven registratienummer.

Het etiket en het facultatieve etiket met tekstruimte en het registratienummer worden gedrukt in twee kleuren (Pantone 347 voor de bladeren en steel van de bloem, het €-symbool, het websiteadres en de afkorting EU, en Pantone 279 voor alle overige elementen, tekst en randen), of in zwart en wit, of in wit en zwart.

▼M1




BIJLAGE III

1.    Aanvraagvergoeding

De bevoegde instantie waarbij een aanvraag wordt ingediend, brengt een vergoeding in rekening voor de verwerking van de aanvraag. Deze vergoeding bedraagt minimaal 200 EUR en maximaal 2 000 EUR.

Voor kleine en middelgrote ondernemingen ( 13 ) en marktdeelnemers in de ontwikkelingslanden bedraagt de aanvraagvergoeding maximaal 600 EUR.

▼C1

Voor micro-ondernemingen ( 14 ) bedraagt de aanvraagvergoeding maximaal 350 EUR.

▼M1

De aanvraagvergoeding wordt verminderd met 30 % voor aanvragers die geregistreerd zijn via het EU-milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) of met 15 % voor aanvragers die gecertificeerd zijn overeenkomstig de ISO 14001-norm. De kortingen zijn niet cumulatief. Wanneer aan beide systemen wordt voldaan, wordt de hoogste van de twee kortingen toegepast.

Deze korting geldt op voorwaarde dat de aanvrager zich er uitdrukkelijk toe verbindt te waarborgen dat zijn producten met de milieukeur volledig beantwoorden aan de relevante EU-milieukeurcriteria gedurende de geldigheidsperiode van de overeenkomst en dat deze toezegging op passende wijze meegenomen is in zijn milieubeleid en specifieke milieudoelstellingen.

De bevoegde instantie mag een vergoeding heffen voor wijziging of verlenging van een vergunning. Deze vergoeding mag niet meer bedragen dan die voor de aanvraag, en bovengenoemde kortingen zijn eveneens van toepassing.

De kosten voor onderzoek en controle door derden of de eventueel door een derde partij of een bevoegde instantie verlangde inspecties ter plaatse worden niet gedekt door de aanvraagvergoeding: zij komen voor rekening van de aanvrager.

2.    Jaarlijkse vergoeding

De bevoegde instantie kan van elke aanvrager aan wie een EU-milieukeur is toegekend een jaarlijkse vergoeding verlangen. Deze vergoeding kan uit een vast bedrag bestaan, of worden berekend op basis van de jaarlijkse verkoopcijfers in de Unie van het product met de EU-milieukeur.

De periode waarop de vergoeding betrekking heeft, begint op de datum van toekenning van de EU-milieukeur aan de aanvrager.

Wanneer de vergoeding bestaat uit een percentage van de jaarlijkse verkoop mag deze niet meer bedragen dan 0,15 % daarvan. Als het product waaraan de EU-milieukeur is toegekend een goed is, wordt de vergoeding gebaseerd op de prijzen af-fabriek. Wanneer het om een dienst gaat, wordt de vergoeding gebaseerd op de leveringsprijs.

De jaarlijkse vergoeding bedraagt maximaal 25 000 EUR per productengroep per aanvrager.

In het geval van kleine en middelgrote ondernemingen, micro-ondernemingen of aanvragers uit de ontwikkelingslanden wordt de jaarlijkse vergoeding verminderd met ten minste 25 %.

De kosten voor onderzoek, controle of eventueel verlangde inspecties ter plaatse worden niet gedekt door de jaarlijkse vergoeding: zij komen voor rekening van de aanvrager.

3.    Inspectievergoeding

De bevoegde instantie kan een inspectievergoeding in rekening brengen.

▼B




BIJLAGE IV

STANDAARDCONTRACT OVER DE GEBRUIKSVOORWAARDEN VOOR DE EU-MILIEUKEUR

De bevoegde instantie … (volledige naam), hierna „bevoegde instantie” genoemd,

gevestigd te … (volledig adres), die voor de ondertekening van dit contract wordt vertegenwoordigd door … (naam van de verantwoordelijke persoon), … (volledige naam van de houder), in zijn hoedanigheid als producent, fabrikant, importeur, dienstverlener, groothandelaar of detailhandelaar, die officieel in de Europese Gemeenschap is gevestigd te … (volledig adres), hierna „houder” genoemd, die wordt vertegenwoordigd door … (naam van de verantwoordelijke persoon), zijn met betrekking tot het gebruik van de EU-milieukeur, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een EU-milieukeur ( 15 ), hierna verordening betreffende de „EU-milieukeur” genoemd, het volgende overeengekomen:

1.   GEBRUIK VAN DE EU-MILIEUKEUR

1.1.

De bevoegde instantie verleent de houder het recht om de EU-milieukeur te gebruiken voor zijn producten als omschreven in de productspecificaties in de bijlage, die voldoen aan de voor de periode van … tot … geldende toepasselijke productgroepcriteria, die op … (datum) door de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld en in het Publicatieblad van de Europese Unie van … (volledige referentie) zijn bekendgemaakt en als bijlage bij dit contract zijn opgenomen.

1.2.

De EU-milieukeur mag slechts worden gebruikt in overeenstemming met de vormen van bijlage II bij de verordening betreffende de EU-milieukeur.

1.3.

De houder waarborgt dat het product dat van de EU-milieukeur wordt voorzien, voor de duur van dit contract te allen tijde voldoet aan alle daarin opgenomen gebruiksvoorwaarden en bepalingen, als vastgelegd in artikel 9 van de verordening betreffende de EU-milieukeur. In geval van wijzigingen van de eigenschappen van de producten die geen gevolgen hebben voor de naleving van de criteria is geen nieuwe aanvraag nodig. De houder stelt de bevoegde instantie in kennis van deze wijzigingen per aangetekende brief. De bevoegde instantie kan passende controles uitvoeren.

1.4.

Het contract kan worden uitgebreid tot een bredere reeks producten dan oorspronkelijk gepland, afhankelijk van de goedkeuring door de bevoegde instantie, en mits deze producten tot dezelfde productgroep behoren en ook voldoen aan de criteria van die groep. De bevoegde instantie kan controleren of deze voorwaarden zijn vervuld. De bijlage waarin de productspecificaties zijn vermeld wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

1.5.

De houder maakt geen reclame en onthoudt zich van verklaringen en van het gebruik van een etiket of logo op een onjuiste of misleidende manier of op een manier die verwarring schept of twijfel oproept aan de geloofwaardigheid van de EU-milieukeur.

1.6.

De houder is uit hoofde van dit contract verantwoordelijk voor de wijze waarop de EU-milieukeur met betrekking tot zijn product, met name voor reclamedoeleinden, wordt gebruikt.

1.7.

De bevoegde instantie en de door haar daartoe gemachtigde tussenpersonen mogen alle noodzakelijke onderzoeken instellen om erop toe te zien dat de houder aan de productgroepcriteria en de gebruiksvoorwaarden en bepalingen van dit contract in overeenstemming met de regels van artikel 10 van de verordening betreffende de EU-milieukeur blijft voldoen.

2.   OPSCHORTING EN DEFINITIEVE INTREKKING

2.1.

Wanneer de houder bemerkt dat hij niet aan de gebruiksvoorwaarden of aan de bepalingen van artikel 1 van dit contract voldoet, dient hij de bevoegde instantie daarvan in kennis te stellen en de EU-milieukeur niet te gebruiken, totdat aan voornoemde gebruiksvoorwaarden en bepalingen wordt voldaan en de bevoegde instantie daarvan in kennis is gesteld.

2.2.

Wanneer de bevoegde instantie van oordeel is dat de houder in strijd met de gebruiksvoorwaarden of met de bepalingen van dit contract handelt, is zij gerechtigd de aan de houder verleende vergunning voor het gebruik van de EU-milieukeur op te schorten of om deze in te trekken en de nodige maatregelen te treffen om te verhinderen dat de houder de EU-milieukeur nog blijft gebruiken, waaronder de in artikelen 10 en 17 van de verordening betreffende de EU-milieukeur voorziene maatregelen.

3.   BEPERKING VAN AANSPRAKELIJKHEID EN SCHADELOOSSTELLING

3.1.

De houder mag de EU-milieukeur niet gebruiken als onderdeel van enigerlei garantie met betrekking tot het in artikel 1.1 van dit contract genoemde product.

3.2.

De bevoegde instantie en de door haar daartoe gemachtigden zijn niet aansprakelijk voor verlies of schade die de houder lijdt als gevolg van de toekenning en/of het gebruik van de EU-milieukeur.

3.3.

De bevoegde instantie en de door haar daartoe gemachtigde tussenpersonen zijn niet aansprakelijk voor verlies of schade die een derde lijdt als gevolg van de toekenning van de EU-milieukeur en/of van het gebruik ervan, waaronder het gebruik in reclame.

3.4.

De houder dient de bevoegde instantie en haar gemachtigde tussenpersonen te allen tijde te vrijwaren tegen verlies respectievelijk schade of aansprakelijkheid opgelopen door de bevoegde instantie of haar gemachtigde tussenpersoon als gevolg van contractbreuk door de houder of als gevolg van het door de bevoegde instantie gestelde vertrouwen in de door de houder verstrekte informatie of documentatie, met inbegrip van vorderingen door derden.

4.   VERGOEDINGEN

4.1.

Het bedrag van de aanvraagvergoeding en de jaarlijkse vergoeding wordt vastgesteld in overeenstemming met bijlage III van de verordening betreffende de EU-milieukeur.

4.2.

De EU-milieukeur mag slechts worden gebruikt wanneer de betreffende vergoedingen tijdig zijn voldaan.

5.   DUUR VAN HET CONTRACT EN TOEPASBAAR RECHT

5.1.

Behoudens de bepalingen van artikel 5.2, 5.3 en 5.4, loopt dit contract vanaf de datum van ondertekening tot (…) of tot het verstrijken van de productgroepcriteria, waarbij de kortste periode geldt.

5.2.

Wanneer de houder in strijd heeft gehandeld met de gebruiksvoorwaarden of de bepalingen van dit contract, zoals bedoeld in artikel 2.2, mag de bevoegde instantie dit als contractbreuk opvatten, waardoor zij is gerechtigd, onverminderd de bepalingen van artikel 2.2, het contract per aangetekende brief aan de houder op een eerdere datum dan de in artikel 5.1 genoemde (een door de bevoegde instantie vast te stellen termijn), te beëindigen.

5.3.

De houder kan het contract per aangetekende brief aan de bevoegde instantie beëindigen, waarbij een opzegtermijn van drie maanden geldt.

5.4.

Wanneer de in artikel 1.1 genoemde productgroepcriteria ongewijzigd voor een bepaalde periode worden verlengd en de bevoegde instantie ten minste drie maanden vóór het verstrijken van de geldigheid van de productgroepcriteria en dit contract geen schriftelijke opzegging heeft verzonden, deelt de bevoegde instantie de houder ten minste drie maanden van tevoren mede dat het contract automatisch wordt verlengd zolang de productgroepcriteria blijven gelden.

5.5.

Na de beëindiging van dit contract mag de houder de EU-milieukeur niet meer op de etiketten van of in reclame voor het in artikel 1.1 van dit contract omschreven product gebruiken. De EU-milieukeur mag echter tot uiterlijk zes maanden na de beëindiging van het contract worden aangebracht op producten die de houder of anderen in voorraad hebben en die gefabriceerd zijn vóór de beëindiging. Deze laatste bepaling is echter niet van toepassing indien het contract is beëindigd om de in artikel 5.2 genoemde redenen.

5.6.

Een geschil tussen de bevoegde instantie en de houder, dan wel een uit dit contract voortvloeiende vordering van een partij op de andere, waarvoor geen minnelijke schikking kan worden getroffen, valt onder de geldende wetgeving die is vastgesteld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende het recht dat van toepassing is op contractuele verbintenissen (Rome I) ( 16 ) en Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) ( 17 ).

De volgende bijlagen maken deel uit van dit contract:

 een exemplaar van Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur, in (de desbetreffende taal/talen van de Gemeenschap);

 productspecificaties, die ten minste gegevens bevatten over de namen, en/of de interne referentienummers van de fabrikant, de plaats(en) van fabricage en de registratienummer(s) van de desbetreffende EU-milieukeurvergunning;

 een exemplaar van Beschikking … van de Commissie (inzake de productgroepcriteria).

Gedaan te … datum …

(Bevoegde instantie)

Aangewezen persoon …

(Wettelijk bindende handtekening)

(Houder)

Aangewezen persoon …

(Wettelijk bindende handtekening)




BIJLAGE V

EISEN IN VERBAND MET BEVOEGDE INSTANTIES

1.

De bevoegde instantie is onafhankelijk van de door haar beoordeelde organisaties of producten.

Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers of vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de montage, het gebruik of het onderhoud van de door hen beoordeelde producten, kan als een bevoegde instantie worden aangewezen op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenverstrengeling aangetoond worden.

2.

Een bevoegde instantie, de hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordeling verricht, zijn niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde producten, noch de gemachtigde vertegenwoordiger van een van deze partijen. Dit staat echter niet het gebruik in de weg van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de bevoegde instantie of van deze producten voor persoonlijke doeleinden.

Een bevoegde instantie, de hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordeling verricht, zijn niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, op de markt brengen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze producten. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling waarvoor zij zijn aangewezen, in het gedrang kunnen brengen. Dit geldt met name voor adviesdiensten.

Bevoegde instanties zorgen ervoor dat de activiteiten van hun dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid van hun conformiteitsbeoordeling.

3.

Bevoegde instanties en hun personeel voeren de conformiteitsbeoordeling uit met de grootste mate van professionele integriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun conformiteitsbeoordeling kunnen beïnvloeden, met name van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze beoordeling.

4.

De instantie is in staat alle taken in verband met conformiteitsbeoordeling die haar is toegewezen te vervullen, ongeacht of deze taken door de instantie zelf dan wel namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

Een bevoegde instantie beschikt te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij is aangewezen over:

a) de technische kennis en voldoende adequate ervaring om de taken in verband met de conformiteitsbeoordeling te verrichten;

b) beschrijvingen van de procedures voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling, waarbij de transparantie en de reproduceerbaarheid van deze procedures worden gewaarborgd. De instantie beschikt over adequaat beleid en procedures waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen taken die zij als bevoegde instantie verricht en andere activiteiten;

c) procedures voor de uitvoering van taken waarbij naar behoren rekening is gehouden met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de mate van complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

De instantie beschikt over de middelen die nodig zijn om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordeling op adequate wijze uit te voeren en heeft toegang tot alle vereiste apparatuur en faciliteiten.

5.

Het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling beschikt over:

a) een goede kennis over alle activiteiten in verband met de conformiteitsbeoordeling waarvoor de bevoegde instantie is aangewezen;

b) de bekwaamheid om certificaten, dossiers en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht.

6.

De onpartijdigheid van de bevoegde instanties, hun hoogste leidinggevenden en het personeel dat verantwoordelijk is voor de beoordeling moet worden gewaarborgd.

De beloning van de hoogste leidinggevenden en het personeel dat verantwoordelijk is voor de beoordeling van een bevoegde instantie hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.

7.

Bevoegde instanties nemen deel aan, of zorgen ervoor dat hun personeel dat verantwoordelijk is voor de beoordeling op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de werkgroep van bevoegde instanties als bedoelde in artikel 13 van deze verordening die is opgericht uit hoofde van de desbetreffende communautaire harmonisatiewetgeving, en hanteren de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene leidraad.



( 1 ) PB C 120 van 28.5.2009, blz. 56.

( 2 ) PB C 218 van 11.9.2009, blz. 50.

( 3 ) Advies van het Europees Parlement van 2 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 oktober 2009.

( 4 ) PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

( 5 ) PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

( 6 ) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

( 7 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

( 8 ) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

( 9 ) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

( 10 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

( 11 ) PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

( 12 ) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

( 13 ) Dit zijn kleine en middelgrote bedrijven in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

( 14 ) Dit zijn micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG.

( 15 ) PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

( 16 ) PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

( 17 ) PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.