02008L0098 — NL — 31.07.2015 — 002.005


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2008/98/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 november 2008

betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 1357/2014 VAN DE COMMISSIE van 18 december 2014

  L 365

89

19.12.2014

►M2

RICHTLIJN (EU) 2015/1127 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 10 juli 2015

  L 184

13

11.7.2015


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 099, 5.4.2012, blz.  35 (2008/98/EG)

►C2

Rectificatie, PB L 297, 13.11.2015, blz.  9 (2015/1127)

►C3

Rectificatie, PB L 042, 18.2.2017, blz.  43 (nr. 1357/2014)




▼B

RICHTLIJN 2008/98/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 november 2008

betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, ter beperking van gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en ter verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan.

Artikel 2

Uitsluitingen van het toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a) gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;

b) bodem (in situ) met inbegrip van niet-uitgegraven verontreinigde grond en duurzaam met de bodem verbonden gebouwen;

c) niet-verontreinigde grond en ander van nature voorkomend materiaal, afgegegraven bij bouwactiviteiten, indien vaststaat dat het materiaal in natuurlijke staat zal worden gebruikt voor bouwdoeleinden op de locatie waar het werd afgegraven;

d) radioactieve afvalstoffen;

e) afgedankte explosieven;

f) uitwerpselen, indien niet vallend onder lid 2, punt b), stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk landbouw- of bosbouwmateriaal dat wordt gebruikt in  ◄ de landbouw, de bosbouw of voor de productie van energie uit die biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen.

2.  Het volgende is uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn, voor zover reeds vallend onder andere communautaire wetgeving:

a) afvalwater;

b) dierlijke bijproducten inclusief verwerkte producten die onder Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallen, behalve die welke bestemd zijn om te worden verbrand of gestort of voor gebruik in een biogas- of composteerinstallatie;

c) kadavers van dieren die niet door slachting zijn gestorven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden verwijderd;

d) afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven en die vallen onder onder Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën ( 1 ).

3.  Sediment dat binnen oppervlaktewater wordt verplaatst met het oog op het beheer van water en waterwegen of om overstromingen te voorkomen of de gevolgen van overstromingen en droogte te verminderen, of met het oog op landwinning, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn, indien bewezen is dat het sediment ongevaarlijk is en onverminderd de nakoming van verplichtingen uit hoofde van andere toepasselijke communautaire wetgeving.

4.  Bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen in afzonderlijke richtlijnen worden vastgesteld.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. „afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

2. „gevaarlijke afvalstof”: een afvalstof die een of meer van de in bijlage III genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit;

3. „afgewerkte olie”: alle soorten minerale of synthetische smeerolie of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk bestemd was, zoals gebruikte olie van verbrandingsmotoren en versnellingsbakken, alsmede smeerolie, olie voor turbines en hydraulische oliën;

4. „bio-afval”: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, restaurants, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;

5. „afvalstoffenproducent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

6. „afvalstoffenhouder”: de afvalstoffenproducent dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft;

7. „handelaar”: iedere onderneming die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

8. „makelaar”: iedere onderneming die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

9. „afvalstoffenbeheer”: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars;

10. „inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;

11. „gescheiden inzameling”: de inzameling waarbij een afvalstroom gescheiden wordt naar soort en aard van het afval om een specifieke behandeling te vergemakkelijken;

12. „preventie”: maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van:

a) de hoeveelheid afvalstoffen, inclusief via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten;

b) de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid; of

c) het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten;

13. „hergebruik”: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;

14. „verwerking”: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;

15. „nuttige toepassing”: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;

16. „voorbereiding voor hergebruik”: elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is;

17. „recycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden berwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;

18. „regeneratie van afgewerkte olie”: iedere recyclingshandeling waardoor basisoliën kunnen worden geproduceerd door raffinage van afgewerkte olie, in het bijzonder door uit die olie de verontreinigende stoffen, oxidatieproducten en additieven te verwijderen;

19. „verwijdering”: iedere handeling die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen. Bijlage I bevat een niet-limitatieve lijst van verwijderingshandelingen;

20. „beste beschikbare technieken”: beste beschikbare technieken in de zin van artikel 2, punt 11, van Richtlijn 96/61/EG.

Artikel 4

Afvalhiërarchie

1.  Bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven voor de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt als prioriteitsvolgorde de volgende afvalhiërarchie gehanteerd:

a) preventie;

b) voorbereiding voor hergebruik;

c) recycling;

d) andere nuttige toepassing, bv. energieterugwinning; en tevens

e) verwijdering.

2.  Bij het toepassen van de in lid 1 bedoelde afvalhiërarchie nemen de lidstaten maatregelen om de opties te stimuleren die over het geheel genomen het beste milieuresultaat opleveren. Dit kan betekenen dat voor bepaalde specifieke afvalstromen van de hiërarchie moet worden afgeweken indien dit op grond van het levenscyclusdenken met betrekking tot de algemene effecten van het produceren en beheren van dergelijke afvalstoffen gerechtvaardigd is.

De lidstaten waarborgen dat de ontwikkeling van afvalwetgeving en afvalbeleid een volledig doorzichtig proces is, met inachtneming van de nationale voorschriften inzake de raadpleging en betrokkenheid van de burgers en belanghebbenden.

De lidstaten dienen rekening te houden met de algemene milieubeschermingsprincipes zoals het voorzorgs- en duurzaamheidsbeginsel, de technische uitvoerbaarheid en economische haalbaarheid, de bescherming van hulpbronnen, alsook met de algemene effecten voor milieu en menselijke gezondheid en op economisch en maatschappelijk gebied, overeenkomstig de artikelen 1 en 13.

Artikel 5

Bijproducten

1.  Een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, kan alleen als een bijproduct en niet als een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1), worden aangemerkt, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a) het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;

▼C1

b) de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder enige verdere verwerking anders dan die welke bij normale productiepraktijken gangbaar is;

▼B

c) de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces; en

d) verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.

2.  Uitgaande van de in lid 1 gestelde voorwaarden kunnen maatregelen worden vastgesteld om te bepalen volgens welke criteria een specifieke stof of een specifiek voorwerp kan worden aangemerkt als bijproduct en niet als afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1). Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 6

Einde-afvalfase

1.  Sommige specifieke afvalstoffen zijn niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1), wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing, waaronder een recyclingsbehandeling, hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria die opgesteld moeten worden onder de volgende voorwaarden:

a) de stof of het voorwerp wordt gebruikelijk toegepast voor specifieke doelen;

b) er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;

c) de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en tevens

d) het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.

De criteria omvatten, indien nodig, grenswaarden voor verontreinigende stoffen, en houden rekening met eventuele nadelige milieugevolgen van de stof of het voorwerp.

2.  De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen en die betrekking hebben op het aannemen van de in lid 1 bedoelde criteria en de omschrijving van het soort afvalstoffen waarop die criteria van toepassing zijn, worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Specifieke criteria voor de „einde-afvalfase” moeten onder meer tenminste worden overwogen voor granulaten, papier, glas, metaal, banden en textiel.

3.  Afvalstoffen die, onder de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden en specifieke criteria niet langer als afvalstoffen gelden, gelden ook niet langer als afvalstoffen voor het halen van de in de Richtlijnen 94/62/EG, 2000/53/EG, 2002/96/EG en 2006/66/EG en andere toepasselijke communautaire wetgeving vastgestelde doelstellingen voor nuttige toepassing en recycling, mits aan de vereisten op het gebied van nuttige toepassing of recycling van die wetgeving is voldaan.

4.  Indien er geen volgens de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure op communautair niveau bepaalde criteria bestaan, kunnen de lidstaten, rekening houdend met de toepasselijke rechtspraak, per geval beslissen of een bepaalde afvalstof niet langer een afvalstof is. Zij stellen de Commissie overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften ( 2 ) van dergelijke beslissingen in kennis, voor zover die richtlijn zulks voorschrijft.

Artikel 7

Lijst van afvalstoffen

1.  De maatregelen tot wijziging van niet-essentiële elementen van deze richtlijn ter actualisering van de bij Beschikking 2000/532/EG opgestelde lijst van afvalstoffen, worden volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing vastgesteld. In de lijst van afvalstoffen worden gevaarlijke afvalstoffen opgenomen en wordt rekening gehouden met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en,waar nodig, de concentratiegrenswaarden voor gevaarlijke stoffen. De lijst van afvalstoffen is bindend waar het erom gaat te bepalen welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt. De opneming van een stof of een voorwerp in de lijst betekent niet dat die stof of dat voorwerp in alle omstandigheden een afvalstof is. Een stof of een voorwerp wordt alleen als afvalstof aangemerkt indien het gaat om een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1).

2.  Een lidstaat kan een afvalstof die niet als gevaarlijke afvalstof in de lijst van afvalstoffen is opgenomen, toch als gevaarlijke afvalstof aanmerken indien zij een of meer van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezit. De lidstaat brengt dergelijke gevallen steeds onmiddellijk ter kennis van de Commissie. Hij registreert deze in het in artikel 37, lid 1, bedoelde verslag, en verstrekt de Commissie alle relevante informatie. In het licht van de ontvangen kennisgevingen wordt de lijst opnieuw bezien met het oog op een besluit tot aanpassing daarvan.

3.  Indien een lidstaat over gegevens beschikt waaruit blijkt dat een specifieke afvalstof die als gevaarlijke afvalstof in de lijst is opgenomen, geen van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezit, mag hij die afvalstof als niet-gevaarlijke afvalstof aanmerken. De lidstaat brengt dergelijke gevallen steeds onmiddellijk ter kennis van de Commissie en verstrekt de Commissie de vereiste gegevens. In het licht van de ontvangen kennisgevingen wordt de lijst opnieuw bezien met het oog op een besluit tot aanpassing daarvan.

4.  De herindeling van gevaarlijke afvalstoffen als niet-gevaarlijke afvalstoffen mag niet plaatsvinden na verdunning of vermenging met het oogmerk om de oorspronkelijke concentraties van gevaarlijke stoffen onder de drempelwaarde voor kenmerking als gevaarlijk te brengen.

5.  De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen betreffende de herziening van de lijst met het oog op een besluit over de aanpassing ervan overeenkomstig de leden 2 en 3, worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

6.  De lidstaten kunnen afvalstoffen als niet-gevaarlijk afval beschouwen overeenkomstig de lijst afvalstoffen, bedoeld in lid 1.

7.  De Commissie ziet erop toe dat de lijst van afvalstoffen alsmede elke herziening van deze lijst in voorkomend geval in overeenstemming zijn met de beginselen van helderheid, begrijpelijkheid en toegankelijkheid voor de gebruikers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s).



HOOFDSTUK II

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Artikel 8

Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

1.  Ter stimulering van hergebruik en de preventie, recycling en andere nuttige toepassing van afvalstoffen kunnen de lidstaten wettelijke of andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt, verkoopt of invoert (producent van het product) een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid draagt.

Die maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het aanvaarden van teruggebrachte producten en de van gebruikte producten overgebleven afvalstoffen, alsmede het daaropvolgende beheer van de afvalstoffen, en de financiële verantwoordelijkheid voor die activiteiten. Verder kunnen deze maatregelen de verplichting omvatten openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin het product herbruikbaar en recycleerbaar is.

2.  De lidstaten kunnen passende maatregelen nemen die stimuleren om producten zodanig te ontwerpen dat de milieueffecten en de afvalproductie zowel bij de vervaardiging als bij het latere gebruik van de producten worden verminderd, en om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing en verwijdering van producten die afval zijn geworden, geschieden overeenkomstig de artikelen 4 en 13.

Dergelijke maatregelen kunnen onder meer aanmoedigen tot het ontwikkelen, vervaardigen en in de handel brengen van producten die geschikt zijn voor meervoudig gebruik, technisch duurzaam zijn en, zodra afval geworden, geschikt zijn voor een passende en veilige nuttige toepassing en milieuverantwoorde verwijdering.

3.  Bij de toepassing van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid houden de lidstaten rekening met de technische uitvoerbaarheid en de economische haalbaarheid en de effecten in hun totaliteit op het milieu, de volksgezondheid en de maatschappij, met inachtneming van de noodzaak een goede werking van de interne markt te garanderen.

4.  De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt toegepast onverminderd de verantwoordelijkheid voor afvalbeheer als bedoeld in artikel 15, lid 1, en onverminderd de bestaande specifieke wetgeving inzake afvalstromen en producten.

Artikel 9

Afvalpreventie

Na raadpleging van de belanghebbenden legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad de volgende verslagen voor, indien van toepassing vergezeld van voorstellen voor maatregelen die vereist zijn ter ondersteuning van de preventie-activiteiten en de uitvoering van de afvalpreventieprogramma’s, bedoeld in artikel 29, die betrekking hebben op het volgende:

a) tegen einde 2011, een tussentijds verslag over de ontwikkeling van de productie van afvalstoffen en de reikwijdte van afvalpreventie, met inbegrip van de formulering van een beleid inzake ecologisch ontwerp, dat zowel betrekking heeft op de productie van afvalstoffen als op de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in afval, met de bedoeling technologie te bevorderen waarbij wordt gefocust op duurzame, herbruikbare en recycleerbare producten;

b) tegen einde 2011, het opstellen van een actieplan voor verdere ondersteunende maatregelen op Europees niveau, met name om bestaande consumptiepatronen te wijzigen;

c) tegen einde 2014, de vaststelling van afvalpreventie en ontkoppelingsdoelstellingen voor 2020, gebaseerd op beste beschikbare praktijken met inbegrip van, indien nodig, een herziening van de in artikel 29, lid 4, bedoelde indicatoren.

Artikel 10

Nuttige toepassing

1.  De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat afval overeenkomstig artikelen 4 en 13 handelingen voor nuttige toepassing ondergaat.

2.  Met het oog op de naleving van het bepaalde in lid 1 en om nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren, worden afvalstoffen gescheiden ingezameld indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, en niet gemengd met afvalstoffen of materialen die niet dezelfde eigenschappen hebben.

Artikel 11

Hergebruik en recycling

1.  De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van het hergebruik van producten en activiteiten ter voorbereiding van hergebruik, met name door het aanmoedigen van het opzetten en ondersteunen van hergebruiks- en reparatienetwerken, toepassing van economische instrumenten, aanbestedingscriteria, kwantitatieve doelstellingen of andere maatregelen.

De lidstaten nemen maatregelen om recycling van hoge kwaliteit te bevorderen en voeren hiertoe gescheiden afvalinzamelingen in waar dat technisch, milieuhygiënisch en economisch haalbaar is en geschikt om aan de noodzakelijke kwaliteitsnormen voor de desbetreffende recyclingsectoren te voldoen.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, lid 2, wordt tegen 2015 een gescheiden inzameling ingevoerd voor tenminste het volgende: papier, metaal, kunststof en glas.

2.  Om de in deze richtlijn gestelde doelstellingen te bereiken en zich te ontwikkelen in de richting van een Europese recyclingmaatschappij met een hoge grondstoffenefficiëntie, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende doelstellingen worden gehaald:

a) tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik en recycling van afvalstoffen zoals tenminste papier, metaal, kunststof en glas uit huishoudens en eventueel uit andere bronnen, voor zover deze afvalstromen vergelijkbaar zijn met die van huishoudelijk afval, verhoogd tot minimaal in totaal 50 gewichtsprocent;

b) tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen van materiaal, met inbegrip van opvulactiviteiten waarbij afval ter vervanging van ander materiaal gebruikt wordt, van niet-gevaarlijk bouw- en sloopafval met uitzondering van in de natuur voorkomende materialen zoals omschreven in categorie 17 05 04 van de lijst van afvalstoffen, verhoogd tot een minimum van 70 gewichtsprocent.

3.  De Commissie stelt overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 39, lid 2, van deze richtlijn gedetailleerde voorschriften vast voor de toepassing en berekeningsmethoden om na te gaan of de in lid 2 van dit artikel vastgestelde doelstellingen worden gehaald, rekening houdend met Verordening (EG) nr. 2150/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2002 inzake statistische gegevens voor afvalstoffen ( 3 ). Hiertoe kunnen overgangsperioden behoren voor lidstaten die in 2008 in iedere van de in lid 2 bedoelde categorieën minder dan 5 % recycling bereikten.

4.  Uiterlijk 31 december 2014 beziet de Commissie de in lid 2 bedoelde maatregelen en doelstellingen opnieuw om zonodig de doelen scherper te stellen en de vaststelling van doelen voor andere afvalstromen te overwegen. Het verslag van de Commissie dat, indien nodig, vergezeld gaat van een voorstel wordt aan het Europees Parlement en de Raad gezonden. In haar verslag houdt de Commissie rekening met de desbetreffende milieugevolgen en de economische en sociale effecten van het vaststellen van de doelstellingen.

5.  Om de drie jaar brengen de lidstaten, overeenkomstig artikel 37, de Commissie verslag uit over hun vorderingen bij het halen van de doelstellingen. Als de doelen niet zijn gehaald, moeten in dit verslag de redenen daarvan worden vermeld, en de maatregelen die de lidstaat overweegt om die doelen te halen.

Artikel 12

Verwijdering

De lidstaten zorgen ervoor dat afvalstoffen in gevallen waarin nuttige toepassing overeenkomstig artikel 10, lid 1, niet plaatsvindt, veilige verwijderingshandelingen ondergaan, die voldoen aan de in artikel 13 bedoelde bepalingen op het gebied van de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu.

Artikel 13

Bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, met name:

a) zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;

b) zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken; en tevens

c) zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.

Artikel 14

Kosten

1.  Overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt” moeten de kosten van het afvalbeheer worden gedragen door de eerste afvalproducent, de huidige of de vorige houders van afvalstoffen.

2.  De lidstaten kunnen besluiten de kosten van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen, en de distributeurs van een dergelijk product in deze kosten te laten delen.



HOOFDSTUK III

BEHEER VAN AFVALSTOFFEN

Artikel 15

Verantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen

1.  De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een eerste afvalproducent of andere houder van afvalstoffen zelf de afvalverwerking verricht, die verwerking laat verrichten door een handelaar, een inrichting of een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht, of daartoe regelingen laat treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen, met inachtneming van de artikelen 4 en 13.

2.  Indien het afval van de eerste producent of houder voor voorafgaande behandeling wordt afgegeven aan een van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen wordt in de regel niet vrijgesteld van de verantwoordelijkheid voor de nuttige toepassing of verwijdering in haar geheel.

Onverminderd Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten de voorwaarden voor de verantwoordelijkheid nader bepalen en besluiten in welke gevallen de eerste producent de verantwoordelijkheid voor de gehele verwerkingsketen behoudt of in welke gevallen de verantwoordelijkheid van de eerste producent en de houder kan worden gedeeld met of overgedragen aan de actoren van de verwerkingsketen.

3.  De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 8 besluiten de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer, geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen en de distributeurs van een dergelijk product voor deze regelingen mede verantwoordelijk te laten zijn.

4.  De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, op hun grondgebied, de inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, het ingezamelde en vervoerde afval in overeenstemming met de bepalingen van artikel 13 afleveren bij de geschikte verwerkingsinstallaties.

Artikel 16

Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid

1.  De lidstaten nemen passende maatregelen, in samenwerking met andere lidstaten wanneer zulks noodzakelijk of raadzaam is, om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van afvalverwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, rekening houdend met de beste beschikbare technieken.

In afwijking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten, om hun netwerk te beschermen, binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde afvalverbrandingsinstallaties, beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het eigen land ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval moet worden verwerkt op een wijze die niet consistent is met hun afvalbeheerplannen. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van het desbetreffende besluit. De lidstaten kunnen tevens transport naar het buitenland van afval om milieuredenen beperken, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1013/2006.

2.  Dit netwerk moet zo worden opgezet dat de Gemeenschap als geheel hierdoor zelfvoorzienend kan worden zowel voor afvalverwijdering als voor nuttige toepassing van afval als bedoeld in lid 1, en dat elke lidstaat afzonderlijk naar dat doel toe kan groeien, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval.

3.  Dit netwerk moet het mogelijk maken afval te verwijderen of afval als bedoeld in lid 1 nuttig toe te passen in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties, met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.

4.  De beginselen van nabijheid en zelfvoorziening betekenen niet dat iedere lidstaat zelf over alle faciliteiten voor definitieve nuttige toepassing moet beschikken.

Artikel 17

Toezicht op gevaarlijke afvalstoffen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de productie, de inzameling en het vervoer van gevaarlijk afval, alsmede de opslag en verwerking ervan, plaatsvinden onder omstandigheden waarbij bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid wordt geboden ter voldoening aan de bepalingen van artikel 13, met inbegrip van maatregelen ter waarborging van traceerbaarheid vanaf de productie tot aan de eindbestemming en toezicht op gevaarlijke afvalstoffen ter voldoening aan de vereisten van de artikelen 35 en 36.

Artikel 18

Verbod op het mengen van gevaarlijke afvalstoffen

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Onder mengen wordt ook het verdunnen van gevaarlijke stoffen verstaan.

2.  In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten toestaan dat er wordt gemengd, op voorwaarde dat:

a) er wordt gemengd door een inrichting of onderneming die over een vergunning overeenkomstig artikel 23 beschikt;

b) de bepalingen van artikel 13 worden nageleefd en de negatieve gevolgen van het afvalbeheer op de menselijke gezondheid en het milieu niet worden vergroot; en tevens

c) de handeling in kwestie in overeenstemming is met de beste beschikbare technieken.

3.  Indien gevaarlijke afvalstoffen in strijd met lid 1 gemengd zijn zal, afhankelijk van technische en economische haalbaarheidscriteria, een scheiding moeten worden uitgevoerd waar dat mogelijk is en voor de naleving van artikel 13 nodig is.

Artikel 19

Etikettering van gevaarlijke afvalstoffen

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag overeenkomstig de geldende internationale en communautaire normen worden verpakt en voorzien van een etiket.

2.  Telkens wanneer gevaarlijke afvalstoffen binnen een lidstaat worden vervoerd, dienen zij vergezeld te gaan van een identificatiedocument, al dan niet in elektronische vorm, met de toepasselijke gegevens, voorgeschreven in bijlage I B van Verordening (EG) nr. 1013/2006.

Artikel 20

Gevaarlijke afvalstoffen uit huishoudens

De artikelen 17, 18, 19 en 35 gelden niet voor door huishoudens geproduceerd gemengd afval.

De artikelen 19 en 35 gelden niet voor afzonderlijke fracties van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig uit huishoudens totdat deze stoffen worden aanvaard voor inzameling, verwijdering of nuttige toepassing door een inrichting of een onderneming die een vergunning heeft gekregen of is geregistreerd overeenkomstig artikelen 23 of 26.

Artikel 21

Afgewerkte olie

1.  Onverminderd de voorschriften inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen van de artikelen 18 en 19, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a) afgewerkte olie gescheiden wordt ingezameld, indien technisch haalbaar;

b) afgewerkte olie overeenkomstig de artikelen 4 en 13 wordt verwerkt;

c) indien technisch haalbaar en economisch leefbaar, afgewerkte oliën met uiteenlopende eigenschappen niet worden gemengd en dat afgewerkte olie niet wordt gemengd met andere soorten afvalstoffen of stoffen, indien dit de verwerking ervan belemmert.

2.  Ten behoeve van de gescheiden inzameling van afgewerkte olie en de goede verwerking ervan, mogen de lidstaten, overeenkomstig hun nationale voorwaarden, aanvullende maatregelen hanteren zoals technische eisen, producentenverantwoordelijkheid, economische instrumenten of vrijwillige overeenkomsten.

3.  Indien voor afgewerkte olie volgens de nationale wetgeving regeneratie-eisen gelden, mogen de lidstaten voorschrijven dat dergelijke olie moet worden geregenereerd indien dit technisch haalbaar is, en mogen zij, indien artikel 11 of artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van toepassing is, de grensoverschrijdende overbrenging van afgewerkte olie vanaf hun grondgebied naar verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties beperken, teneinde voorrang te geven aan de regeneratie van afgewerkte olie.

Artikel 22

Bio-afval

De lidstaten nemen de passende maatregelen, overeenkomstig de artikelen 4 en 13, voor de stimulering van:

a) het gescheiden inzamelen van bio-afval met het oog op het composteren en vergisten van bio-afval;

b) de verwerking van bio-afval op een wijze die een hoge mate van milieubescherming biedt;

c) het gebruik van met biologisch afval geproduceerd milieuveilig materiaal.

De Commissie zal een beoordeling maken over het beheer van bio-afval, opdat zij in voorkomend geval een voorstel kan indienen. Bij de beoordeling wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om minimumvereisten voor het beheer van bio-afval vast te stellen alsmede kwaliteitscriteria voor compost en digestaat van bio-afval, ter waarborging van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu.



HOOFDSTUK IV

VERGUNNING EN REGISTRATIE

Artikel 23

Afgifte van vergunningen

1.  De lidstaten bepalen dat inrichtingen en ondernemingen die voornemens zijn afval te verwerken, daarvoor van de bevoegde instantie een vergunning dienen te verkrijgen.

In die vergunningen worden in elk geval de volgende elementen gespecificeerd:

a) soorten en hoeveelheden van de afvalstoffen die mogen worden verwerkt;

b) voor elk type vergunde handeling, de technische en andersoortige voorschriften die op de betrokken locatie van toepassing zijn;

c) de te nemen veiligheids- en voorzorgsmaatregelen;

d) de voor elk type handeling toe te passen methode;

e) monitoring- en controlehandelingen voor zover noodzakelijk;

f) bepalingen inzake sluiting en nazorg voor zover noodzakelijk.

2.  Vergunningen kunnen worden verleend voor een gespecificeerde periode en kunnen eventueel hernieuwbaar zijn.

3.  Wanneer de bevoegde instantie van mening is dat de voorgenomen verwerkingsmethode vanuit milieubeschermingsoogpunt onaanvaardbaar is, in het bijzonder wanneer de methode niet strookt met artikel 13, weigert zij een vergunning af te geven.

4.  Elke vergunning die verbranding of medeverbranding met terugwinning van energie betreft, bevat de voorwaarde dat de terugwinning van energie dient plaats te vinden met hoge energie-efficiëntie.

5.  Mits aan de voorschriften van dit artikel wordt voldaan, mogen uit hoofde van andere nationale of communautaire wetgeving verleende vergunningen met de op grond van lid 1 vereiste vergunning worden gecombineerd tot één vergunning, wanneer dit onnodige duplicering van informatie en dubbel werk van de exploitant of de bevoegde instantie voorkomt.

Artikel 24

Vrijstelling van de vergunningsvereisten

De lidstaten kunnen inrichtingen en ondernemingen vrijstellen van het bepaalde in artikel 23, lid 1, voor onderstaande handelingen:

a) verwijdering van hun eigen niet-gevaarlijke afvalstoffen op de plaats van productie, of

b) nuttige toepassing van afvalstoffen.

Artikel 25

Voorwaarden voor vrijstelling

1.  Wanneer een lidstaat vrijstellingen wenst te verlenen overeenkomstig artikel 24, legt hij voor elk type activiteit algemene voorschriften vast waarin wordt gespecificeerd op welke soort en hoeveelheid afvalstoffen een vrijstelling betrekking heeft en welke verwerkingsmethode moet worden gebruikt.

Deze voorschriften zijn erop gericht te garanderen dat afval overeenkomstig artikel 13 wordt verwerkt. In het geval van verwijderingshandelingen, bedoeld in artikel 24, onder a), moeten in deze voorschriften de beste beschikbare technieken in aanmerking worden genomen.

2.  Naast de algemene voorschriften waarin lid 1 voorziet, stellen de lidstaten specifieke voorwaarden vast voor vrijstellingen met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, inclusief types activiteiten, alsmede alle andere noodzakelijke eisen met betrekking tot de uitvoering van verschillende vormen van nuttige toepassing en waar dit relevant is, grenswaarden voor het gehalte aan gevaarlijke stoffen in de afvalstoffen en emissiegrenswaarden.

3.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens de leden 1 en 2 vastgestelde algemene voorschriften.

Artikel 26

Registratie

Wanneer in de hierna volgende gevallen geen vergunningsvereisten gelden, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instantie een register bijhoudt van

a) inrichtingen of ondernemingen die op beroepsmatige basis afval inzamelen of vervoeren,

b) handelaars of makelaars, en tevens

c) inrichtingen en ondernemingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsvereisten overeenkomstig artikel 24.

Waar mogelijk, worden de bestaande gegevens waarover de bevoegde autoriteiten beschikken, gebruikt om de relevante informatie voor dit registratieproces te verkrijgen, teneinde de administratieve lasten te beperken.

Artikel 27

Minimumnormen

1.  Er kunnen technische minimumnormen worden vastgesteld voor verwerkingsactiviteiten waarvoor volgens artikel 23 een vergunning nodig is, wanneer kan worden aangetoond dat zulke minimumnormen gunstig zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn moeten wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 39, lid 2.

2.  Deze minimumnormen dienen uitsluitend betrekking te hebben op afvalverwerkingsactiviteiten die niet vallen onder Richtlijn 96/61/EG of waarvoor die richtlijn niet passend is.

3.  Deze minimumnormen:

a) hebben betrekking op de voornaamste milieu-effecten van de afvalverwerkingsactiviteit,

b) zorgen ervoor dat het afval overeenkomstig artikel 13 wordt verwerkt,

c) houden rekening met de beste beschikbare technieken en

d) bevatten in voorkomend geval elementen inzake de kwaliteit van de verwerking en eisen aan het proces.

4.  Minimumnormen voor activiteiten waarvoor volgens artikel 26, onder a) en b), registratie nodig is, worden vastgesteld wanneer kan worden aangetoond dat zulke minimumnormen voordeel kunnen opleveren voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu of ter voorkoming van verstoring van de interne markt, inclusief elementen inzake de technische kwalificatie van inzamelaars, vervoerders, handelaars of makelaars.

Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.



HOOFDSTUK V

PLANNEN EN PROGRAMMA’S

Artikel 28

Afvalbeheerplannen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde instanties overeenkomstig de artikelen 1, 4, 13 en 16, één of meer afvalbeheerplannen vaststellen.

Die plannen bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat.

2.  De afvalbeheerplannen bevatten een analyse van de bestaande situatie inzake afvalbeheer in het betrokken geografisch gebied, alsmede de maatregelen die moeten worden genomen om voorbereiding voor hergebruik, recycling, andere vormen van nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen milieuvriendelijker te maken en een evaluatie van de wijze hoe het plan de uitvoering van de doelstellingen en de bepalingen van de richtlijn zal ondersteunen.

3.  De afvalbeheerplannen bevatten ten minste de volgende elementen, al naar gelang en gelet op het geografische niveau en de geografische dekking van het planningsgebied:

a) soort, hoeveelheid en bron van de binnen het grondgebied geproduceerde afvalstoffen, van de afvalstoffen die naar verwachting vanuit of naar het nationaal grondgebied zullen worden overgebracht, en een evaluatie van de ontwikkeling van de afvalstromen in de toekomst;

b) bestaande regelingen voor afvalinzameling en grote verwijderingsinstallaties en installaties voor nuttige toepassing inclusief speciale regelingen voor afvaloliën, gevaarlijke afvalstoffen of afvalstromen waarvoor specifieke communautaire wetgeving bestaat;

c) een beoordeling van de behoefte aan nieuwe inzamelingsregelingen, sluiting van bestaande afvalinstallaties, extra afvalinstallatie-infrastructuur overeenkomstig artikel 16 en, indien nodig, de daarmee samenhangende investeringen;

d) voldoende informatie over locatiecriteria voor de keuze van locaties en capaciteit van toekomstige verwijderingsinstallaties of belangrijke installaties voor nuttige toepassing, indien nodig;

e) algemeen afvalbeheerbeleid, inclusief geplande afvalbeheertechnologieën en -methoden of beleid voor afval dat specifieke beheersproblemen oplevert.

4.  De afvalbeheerplannen kunnen de volgende elementen bevatten, gelet op het geografische niveau en de geografische dekking van het planningsgebied:

a) organisatorische aspecten in verband met afvalbeheer, zoals een beschrijving van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen publieke en private actoren die het afvalbeheer uitvoeren;

b) een evaluatie van het nut en de geschiktheid van economische en andersoortige instrumenten voor het aanpakken van diverse afvalproblemen, rekening houdend met de noodzaak om de goede werking van de interne markt in stand te houden;

c) gebruik van bewustmakingscampagnes en verstrekking van informatie ten behoeve van het brede publiek of specifieke categorieën consumenten;

d) historisch verontreinigde afvalverwijderingslocaties en de maatregelen om deze te saneren.

5.  De afvalbeheerplannen dienen in overeenstemming te zijn met de eisen inzake afvalbeheerplanning van artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG en de in artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG bedoelde strategie voor de implementatie van de vermindering van de naar stortplaatsen overgebrachte biologisch afbreekbare afvalstoffen.

Artikel 29

Afvalpreventieprogramma’s

1.  De lidstaten stellen overeenkomstig artikelen 1 en 4 uiterlijk op 12 december 2013 afvalpreventie-programma’s vast.

Die programma’s worden — al naargelang — ofwel geïntegreerd in de in artikel 28 bedoelde afvalbeheerplannen, ofwel geïntegreerd in andere milieubeleidsprogramma’s of zijn op zichzelf staande programma’s. Indien zo’n programma wordt geïntegreerd in het afvalbeheerplan of in andere programma’s, moeten de afvalpreventiemaatregelen duidelijk worden aangegeven.

2.  In de in lid 1 bedoelde programma’s worden afvalpreventiedoelstellingen vastgesteld. De lidstaten beschrijven bestaande preventiemaatregelen en evalueren het nut van de voorbeelden van maatregelen in bijlage IV of andere passende maatregelen.

Die doelstellingen en maatregelen moeten erop gericht zijn economische groei los te koppelen van de milieueffecten die samenhangen met de productie van afvalstoffen.

3.  De lidstaten stellen passende specifieke kwalitatieve of kwantitatieve benchmarks voor de door hen vastgestelde afvalpreventiemaatregelen vast teneinde de voortgang van de maatregelen te bewaken en te evalueren, en kunnen voor hetzelfde doel andere dan de in lid 4 bedoelde specifieke kwalitatieve of kwantitatieve streefcijfers en indicatoren vaststellen.

4.  Indicatoren voor afvalpreventiemaatregelen kunnen volgens de in artikel 39, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure worden vastgesteld.

5.  De Commissie zet een systeem op voor de uitwisseling van informatie over beste praktijken voor afvalpreventie en stelt richtsnoeren op om de lidstaten te helpen bij het opstellen van de programma’s.

Artikel 30

Evaluatie en toetsing van plannen en programma’s

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de afvalbeheerplannen en de afvalpreventieprogramma’s ten minste eens in de zes jaar worden geëvalueerd en, zo nodig, herzien, waar van toepassing overeenkomstig de artikelen 9 en 11.

2.  Het Europees Milieuagentschap wordt uitgenodigd een overzicht van de vooruitgang op het gebied van de voltooiing en uitvoering van deze programma’s in zijn jaarverslag op te nemen.

Artikel 31

Inspraak van het publiek

De lidstaten zorgen ervoor dat de belanghebbende partijen en instanties en het brede publiek inspraak hebben bij het opstellen van de afvalbeheerplannen en de afvalpreventieprogramma’s, en dat zij deze, na het opstellen ervan, kunnen raadplegen overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG of, in voorkomend geval, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s ( 4 ). Zij zetten de plannen en programma’s op een voor iedereen toegankelijke website.

Artikel 32

Samenwerking

De lidstaten werken op passende wijze samen met de andere betrokken lidstaten en de Commissie bij het opstellen van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s overeenkomstig de artikelen 28 en 29.

Artikel 33

Aan de Commissie te verstrekken informatie

1.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s, genoemd in de artikelen 28 en 29, zodra ze zijn aangenomen, en van belangrijke wijzigingen van de plannen en programma’s.

2.  De vorm van de kennisgeving over de aanneming en de belangrijke wijzigingen van deze plannen en programma’s wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 39, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.



HOOFDSTUK VI

INSPECTIES EN REGISTERS

Artikel 34

Inspecties

1.  Inrichtingen of ondernemingen die afvalverwerkingshandelingen verrichten, inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, makelaars en handelaars, en inrichtingen of ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen produceren, worden door de bevoegde instanties aan passende periodieke inspecties onderworpen.

2.  Inspecties betreffende inzamelings- en vervoershandelingen hebben betrekking op de oorsprong, de aard, de hoeveelheid en de bestemming van de ingezamelde en vervoerde afvalstoffen.

3.  De lidstaten mogen rekening houden met registraties die zijn verkregen volgens de regeling van het Communautair milieubeheer- en milieu-auditsysteem (EMAS), in het bijzonder wat betreft de frequentie en de intensiteit van de inspecties.

Artikel 35

Bijhouden van registers

1.  De in artikel 23, lid 1, bedoelde inrichtingen of ondernemingen, de producenten van gevaarlijke afvalstoffen en de inrichtingen en ondernemingen die beroepsmatig gevaarlijke afvalstoffen inzamelen of vervoeren of optreden als handelaar of makelaar in gevaarlijke afvalstoffen, houden een chronologisch register bij van de hoeveelheid, aard, oorsprong en, voor zover van toepassing, bestemming, inzamelingsfrequentie, wijze van vervoer en geplande methode van verwerking van de afvalstoffen en stellen die informatie desgevraagd ter beschikking van de bevoegde instanties.

2.  Voor gevaarlijke afvalstoffen worden de registers ten minste drie jaar lang bewaard, behalve in het geval van inrichtingen of ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren, die deze registers ten minste twaalf maanden lang dienen te bewaren.

Bewijsstukken omtrent het beheer van de afvalstoffen worden op verzoek van de bevoegde instanties of van een voorgaande houder overgelegd.

3.  De lidstaten mogen van de producenten van niet-gevaarlijk afval verlangen dat zij de bepalingen van de leden 1 en 2 naleven.

Artikel 36

Handhaving en sancties

1.  De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om het achterlaten, dumpen en ongecontroleerd beheren van afvalstoffen te verbieden.

2.  De lidstaten stellen voorwaarden voor de sancties vast die van toepassing zijn op overtreding van de bepalingen van deze richtlijn en nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.



HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Verslaglegging en toetsing

1.  Elke drie jaar verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de uitvoering van deze richtlijn door middel van een sectoraal verslag in elektronische vorm. Dit verslag gaat ook over het beheer van afvalolie en over de vorderingen met de uitvoering van afvalpreventieprogramma’s en het bevat, indien toepasselijk, informatie over maatregelen zoals voorzien in artikel 8 over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, vastgesteld door de Commissie volgens de procedure bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde Richtlijnen op milieugebied ( 5 ). Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na het verstrijken van de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

2.  De Commissie zendt de vragenlijst of het schema zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode aan de lidstaten toe.

3.  De Commissie publiceert binnen een termijn van negen maanden na de ontvangst van de sectorale verslagen van de lidstaten overeenkomstig lid 1, een verslag over de uitvoering van deze richtlijn.

4.  In het eerste verslag dat uiterlijk op 12 december 2014 wordt uitgebracht, evalueert de Commissie de uitvoering van de richtlijn, met inbegrip van de bepalingen over energie-efficiëntie, en neemt zij, indien passend, een voorstel tot wijziging op. In het verslag worden ook de bestaande afvalpreventieprogramma’s, doelstellingen en indicatoren in de lidstaat geëvalueerd en wordt nader gekeken naar de mogelijkheid om programma’s op Gemeenschapsniveau te hanteren, waaronder regelingen voor producentenverantwoordelijkheid voor specifieke afvalstromen, doelen, indicatoren en maatregelen die verband houden met recycling alsmede activiteiten voor een nuttig gebruik van materiaal en energie die ertoe kunnen bijdragen dat de in de artikelen 1 en 4 vastgestelde doelstellingen op een effectievere wijze bereikt kunnen worden.

Artikel 38

Interpretatie en aanpassing aan de technische vooruitgang

1.  De Commissie kan richtsnoeren opstellen voor de interpretatie van de definities van nuttige toepassing en verwijdering.

Zo nodig wordt de toepassing van de formule voor verbrandingsinstallaties waarnaar in bijlage II onder R1 verwezen wordt, gespecificeerd. Er kan rekening worden gehouden met plaatselijke klimaatomstandigheden, zoals de koudegraad en de behoefte aan verwarming, voor zover deze de hoeveelheid energie die in technische zin in de vorm van elektriciteit, verwarming, koeling of stoomproductie kan worden verbruikt of geproduceerd, beïnvloeden. De plaatselijke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, zoals onderkend in artikel 299, lid 2, vierde alinea, van het Verdrag, en van de gebieden die in artikel 25 van de Toetredingsakte van 1985 zijn vermeld, kunnen ook in aanmerking worden genomen. Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.  De bijlagen kunnen worden gewijzigd in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 39

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 40

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 41

Intrekking en overgangsbepalingen

De Richtlijnen 75/439/EEG, 91/689/EEG en 2006/12/EG worden met ingang van 12 december 2010 ingetrokken.

Met ingang van 12 december 2008 evenwel, is het volgende van toepassing:

a) artikel 10, lid 4, van Richtlijn 75/439/EEG wordt vervangen door:

„4.  De meetreferentiemethode voor de bepaling van het PCB/PCT-gehalte van afgewerkte olie wordt door de Commissie vastgesteld. Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen ( *1 ), bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

b) Richtlijn 91/689/EEG wordt gewijzigd als volgt:

i) artikel 1, lid 4, wordt vervangen door:

„4.  In deze richtlijn worden verstaan onder „gevaarlijke afvalstoffen”:

 als gevaarlijke afvalstoffen geclassificeerd afval die vermeld zijn in de lijst, vastgesteld bij Beschikking van de Commissie 2000/532/EG ( *2 ) op grond van de bijlagen I en II bij deze richtlijn. Deze afvalstoffen moeten een of meer van de eigenschappen bezitten, opgesomd in bijlage III. De lijst houdt rekening met de oorsprong en de samenstelling van het afval en, waar nodig, de concentratiegrenswaarden. Deze lijst wordt op gezette tijden opnieuw bezien en, indien nodig, herzien. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen ( *3 ) bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

 alle andere afvalstoffen die volgens een lidstaat een van de eigenschappen vertonen opgesomd in bijlage III. Zulke gevallen worden ter kennis van de Commissie gebracht en onderzocht met het oog op aanpassing van de lijst. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

ii) artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

De maatregelen die nodig zijn om de Bijlagen van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen en voor het herzien van de lijst in artikel 1, lid 4, bedoelde afvalstoffen, en die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”;

c) Richtlijn 2006/12/EG wordt gewijzigd als volgt:

i) artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

„2.  Voor de toepassing van lid 1, punt a), geldt Beschikking 2000/532/EG van de Commissie ( *4 ), met opname van de lijst afvalstoffen die behoren tot de in bijlage I bij deze richtlijn vermelde categorieën. Deze lijst wordt op gezette tijden opnieuw bezien en, indien nodig, herzien. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

ii) artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

De maatregelen die nodig zijn om de Bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen en die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”;

iii) artikel 18, lid 4, wordt vervangen door:

„4.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel.

Artikel 42

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 43

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

VERWIJDERINGSHANDELINGEN

D 1 Storten op of in de bodem (bv. op een vuilstortplaats, enz.)

D 2 Uitrijden (bv. biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.)

D 3 Injectie in de diepe ondergrond (bv. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of van natuurlijk gevormde holten, enz.)

D 4 Opslag in waterbekkens (bv. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.)

D 5 Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (bv. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die van elkaar en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.)

D 6 Lozen/storten in wateren, behalve zeeën en oceanen

D 7 Lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem

D 8 Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methoden

D 9 Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methoden (bv. verdampen, drogen, calcineren, enz.)

D 10 Verbranding op het land

D 11 Verbranding op zee ( *5 )

D 12 Permanente opslag (bv. plaatsen van houders in mijnen, enz.)

D 13 Vermengen voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde behandelingen ( *6 )

D 14 Herverpakken voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 13 vermelde behandelingen

D 15 Opslag in afwachting van een van de onder D 1 tot en met D 14 vermelde behandelingen (met uitsluiting van tijdelijke opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie) ( *7 )




BIJLAGE II

HANDELINGEN VAN NUTTIGE TOEPASSING

R 1 Hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking ( *8 )

R 2 Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen

R 3 Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostering en andere biologische omzettingsprocessen) ( *9 )

R 4 Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen

R 5 Recycling/terugwinning van andere anorganische materialen ( *10 )

R 6 Regeneratie van zuren of basen

R 7 Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan

R 8 Terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren

R 9 Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie

R 10 Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering

R 11 Gebruik van afvalstoffen die bij een van de onder R 1 tot en met R 10 genoemde handelingen vrijkomen

R 12 Uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde handelingen ( *11 )

R 13 Opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de onder R 1 tot en met R 12 genoemde handelingen (met uitsluiting van tijdelijke opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie) ( *12 )

▼M1




BIJLAGE III

GEVAARLIJKE EIGENSCHAPPEN VAN AFVALSTOFFEN

„Ontplofbaar”:

afvalstoffen die door een chemische reactie gassen kunnen ontwikkelen met een zodanige temperatuur en druk, en met zodanige snelheid dat schade aan de omgeving wordt toegebracht. Hieronder vallen pyrotechnische afvalstoffen, explosieve organische afvalstoffen in de vorm van organische peroxiden en explosieve zelfontledende afvalstoffen.

Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de in tabel 1 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen worden, voor zover zulks passend en evenredig is, volgens testmethoden op HP 1 beoordeeld. Indien de aanwezigheid van een stof, mengsel of voorwerp aangeeft dat de afvalstof explosief is, wordt zij ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 1.

Tabel 1: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 1



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Inst. Ontpl.

H200

Ontpl. 1.1

H201

Ontpl. 1.2

H202

Ontpl. 1.3

H203

Ontpl. 1.4

H204

Zelfontl. A

H240

Org. Perox. A

Zelfontl. B

H241

Org. Perox. B

„Oxiderend”:

afvalstoffen die, in het algemeen door het afstaan van zuurstof, de verbranding van ander materiaal veroorzaken of daartoe bijdragen.

Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld in een van de in tabel 2 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen worden, voor zover zulks passend en evenredig is, volgens testmethoden op HP 2 beoordeeld. Indien de aanwezigheid van een stof, mengsel of voorwerp aangeeft dat de afvalstof oxiderend is, wordt zij ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 2.

Tabel 2: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 2



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Ox. gas 1

H270

Ox. vlst. 1

H271

Ox. vs. 1

Ox. vlst. 2, Ox. vlst. 3

H272

Ox. vs. 2, Ox. vs. 3

„Ontvlambaar”:

ontvlambare vloeibare afvalstoffenvloeibare afvalstoffen met een vlampunt beneden 60 °C of afvalstoffen van gasolie, diesel en lichte stookolie met een vlampunt van > 55 °C en ≤ 75 °C;

ontvlambare pyrofore vloeibare en vaste afvalstoffenvaste en vloeibare stoffen die bij blootstelling aan lucht zelfs in kleine hoeveelheden binnen vijf minuten ontbranden;

ontvlambare vaste afvalstoffenvaste afvalstoffen die gemakkelijk brandbaar zijn of die door wrijving brand kunnen veroorzaken of bevorderen;

ontvlambare gasvormige afvalstoffengasvormige afvalstoffen die met lucht bij 20 °C en een standaarddruk van 101,3 kPa ontvlambaar zijn;

met water reagerende afvalstoffenafvalstoffen die bij aanraking met water gevaarlijke hoeveelheden ontvlambare gassen ontwikkelen;

overige ontvlambare afvalstoffenontvlambare aërosolen, ontvlambare voor zelfverhitting vatbare afvalstoffen, ontvlambare organische peroxiden en ontvlambare zelfontledende afvalstoffen.

Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld in een van de in tabel 3 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen worden, voor zover zulks passend en evenredig is, volgens testmethoden beoordeeld. Indien de aanwezigheid van een stof, mengsel of voorwerp aangeeft dat de afvalstof ontvlambaar is, wordt zij ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 3.

Tabel 3: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 3



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Ontvl. gas 1

H220

Ontvl. gas 2

H221

Ontvl. aerosol 1

H222

Ontvl. aerosol 2

H223

Ontvl. vlst. 1

H224

Ontvl. vlst. 2

H225

Ontvl. vlst. 3

H226

Ontvl. vs. 1

H228

Ontvl. vs. 2

Zelfontl. CD

H242

Zelfontl. EF

Org. Perox. CD

Org. Perox. EF

Pyr. vlst. 1

H250

Pyr. vs. 1

Zelfverh. 1

H251

Zelfverh. 2

H252

Water ontvl. 1

H260

Water ontvl. 2

Water ontvl. 3

H261

„Irriterend — huidirritatie en oogletsel”

afvalstoffen die bij aanbrenging huidirritatie of letsel aan het oog kunnen toebrengen.

Afvalstoffen die een of meer van de stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de onderstaande gevarenklasse en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen in een concentratie die de ondergrens overschrijden en die een of meer van de onderstaande concentratiegrenzen bereiken of overschrijden, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4.

De bij een beoordeling voor Huidcorr. 1A (H314), Huidirrit. 2 (H315), Ooglet. 1 (H318) en Oogirrit. 2 (H319) geldende ondergrens bedraagt 1 %.

Als de som van de concentraties van alle als Huidcorr. 1A (H314) ingedeelde stoffen 1 % of meer bedraagt, wordt de afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4.

Als de som van de concentraties van alle als H318 ingedeelde bestanddelen 10 % of meer bedraagt, wordt de afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4.

Als de som van de concentraties van alle als H315 en H319 ingedeelde bestanddelen 20 % of meer bedraagt, wordt de afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4.

Hierbij moet worden opgemerkt dat afvalstoffen die stoffen bevatten die in hoeveelheden van 5 % of meer als H314 (Huidcorr. 1A, 1B en 1C) zijn ingedeeld, als gevaarlijk worden ingedeeld wegens HP 8. HP 4 is niet van toepassing wanneer de afvalstof wordt ingedeeld als HP 8.

„Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT)/Aspiratietoxiciteit”:

afvalstoffen die specifieke doelorgaantoxiciteit kunnen veroorzaken, hetzij door eenmalige of door herhaalde blootstelling, of die acute toxische effecten veroorzaken bij aspiratie.

Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de in tabel 4 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen, en die een of meer van de in tabel 4 vermelde concentratiegrenzen bereiken of overschrijden, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 5. Afvalstoffen die als STOT ingedeelde stoffen bevatten worden uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 5 als een van die stoffen de concentratiegrens bereikt of overschrijdt.

Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die als Asp. Tox. 1 zijn ingedeeld en de som van deze stoffen bereikt of overschrijdt de concentratiegrens worden enkel ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 5 als de totale kinematische viscositeit (bij 40 °C) niet meer dan 20,5 mm2/s ( 6 ) bedraagt.

Tabel 4: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 5



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Concentratiegrens

STOT SE 1

H370

1 %

STOT SE 2

H371

10 %

STOT SE 3

H335

20 %

STOT RE 1

H372

1 %

STOT RE 2

H373

10 %

Asp. Tox. 1

H304

10 %

„Acute toxiciteit”:

afvalstoffen die acute toxische effecten kunnen veroorzaken na orale of dermale toediening of na blootstelling bij inademing.

Is de som van de concentraties van alle stoffen in een afvalstof die is ingedeeld in de gevarenklasse en code voor gevarenaanduidingen „acute toxiciteit” in tabel 5 hoger dan of gelijk aan de in de tabel weergegeven drempelwaarde, dan wordt die afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 6. Wanneer in een afvalstof meer dan een stof aanwezig is die is ingedeeld als acuut toxisch, is de som van de concentraties alleen voor stoffen binnen dezelfde gevarencategorie vereist.

Bij beoordelingen gelden de onderstaande ondergrenzen:

 voor Acute tox. 1, 2 of 3 (H300, H310, H330, H301, H311, H331): 0,1 %

 voor Acute tox. 4 (H302, H312, H332): 1 %

Tabel 5: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 6



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Concentratiegrens

Acute tox. 1 (oraal)

Acute tox. 2 (oraal)

Acute tox. 3 (oraal)

Acute tox. 4 (oraal)

Acute tox. 1 (dermaal)

Acute tox. 2 (dermaal)

Acute tox. 3 (dermaal)

Acute tox. 4 (dermaal)

Acute tox. 1 (bij inademing)

Acute tox. 2 (bij inademing)

Acute tox. 3 (bij inademing.)

Acute Tox. 4 (bij inademing)

H300

H300

H301

H302

H310

H310

H311

H312

H330

H330

H331

H332

0,1 %

0,25 %

5 %

25 %

0,25 %

2,5 %

15 %

55 %

0,1 %

0,5 %

3,5 %

22,5 %

„Kankerverwekkend”:

afvalstoffen die kanker veroorzaken of de frequentie van kanker doen toenemen.

Bevat een afvalstof een stof die bij een van de onderstaande gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen is ingedeeld en een van de hieronder in tabel 6 opgenomen concentratiegrenzen bereikt of overschrijdt, dan wordt die afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 7. Wanneer in een afvalstof meer dan een als kankerverwekkend ingedeelde stof aanwezig is, wordt deze uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 7 als een afzonderlijke stof de concentratiegrens bereikt of overschrijdt.

Tabel 6: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 7



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Concentratiegrens

Kank. 1A

H350

0,1 %

Kank. 1B

Kank. 2

H351

1,0 %

„Corrosief”:

afvalstoffen die bij toediening huidcorrosie kunnen veroorzaken.

Wanneer een afvalstof een of meer stoffen bevat die als Huidcorr. 1A, 1B of 1C (H314) zijn ingedeeld, en de som van de concentraties daarvan is hoger dan of gelijk aan 5 %, wordt de betrokken afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 8.

De bij een beoordeling van Huidcorr. 1A, 1B, 1C (H314) geldende ondergrens bedraagt 1,0 %.

„Infectueus”:

afvalstoffen die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat zij ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken.

Voor de toewijzing van HP 9 vindt een beoordeling plaats op basis van de bepalingen die in referentiedocumenten of wetgeving in de lidstaten zijn vastgesteld.

„Vergiftig voor de voortplanting”:

afvalstoffen die schadelijke effecten hebben op de seksuele functie en de vruchtbaarheid van volwassen mannen en vrouwen, alsmede ontwikkelingstoxiciteit bij het nageslacht.

Afvalstoffen die stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de onderstaande gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen en die een van de onderstaande in tabel 7 opgenomen concentratiegrenzen overschrijden of bereiken, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 10. Afvalstoffen die meer dan een stof bevatten die als vergiftig voor de voortplanting is ingedeeld, worden uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 10 als een van die stoffen de concentratiegrens bereikt of overschrijdt.

Tabel 7: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 10



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Concentratiegrens

Voortpl. 1A

H360

0,3 %

Voortpl. 1B

Voortpl. 2

H361

3,0 %

„Mutageen”:

afvalstoffen die een mutatie, d.w.z. een permanente verandering in de hoeveelheid of de structuur van het genetisch materiaal in een cel kunnen veroorzaken.

Afvalstoffen die stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de onderstaande gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen en die een van de hieronder in tabel 8 opgenomen concentratiegrenzen overschrijden of bereiken, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 11. Wanneer in een afvalstof meer dan een als mutageen ingedeelde stof aanwezig is, wordt deze uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 11 als een van die stoffen de concentratiegrens bereikt of overschrijdt.

Tabel 8: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 11



Gevarenklasse en categoriecode

Code(s) voor gevarenaanduidingen

Concentratiegrens

Muta. 1A

H340

0,1 %

Muta. 1B

Muta. 2

H341

1,0 %

„Afgifte van een acuut toxisch gas”:

afvalstoffen die bij contact met water of zuur acuut toxische gassen (Acute tox. 1, 2 of 3) afgeven.

Afvalstoffen die een stof bevatten die is ingedeeld bij een van de volgende aanvullende gevaren EUH029, EUH031 en EUH032, worden volgens testmethoden of richtsnoeren ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 12.

„Sensibiliserend”:

afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten waarvan bekend is dat zij sensibilisatie-effecten op de huid of de luchtwegen veroorzaken.

Afvalstoffen die een stof bevatten die is ingedeeld als sensibiliserend en waaraan een van de codes voor gevarenaanduidingen H317 of H334 is toegewezen, en die de concentratiegrens van 10 %, bereikt of overschrijdt, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 13.

„Ecotoxisch”:

afvalstoffen waarvan het gebruik onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor één of meer sectoren van het milieu oplevert of kan opleveren.

„Afvalstoffen die een van de hierboven genoemde gevaarlijke eigenschappen doen ontstaan die de oorspronkelijke afvalstof niet bezat”.

Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de in tabel 9 aangegeven gevarenaanduidingen of aanvullende gevarenaanduidingen, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 15, tenzij de afvalstof een zodanige vorm heeft dat zij in geen enkele omstandigheid explosieve of potentieel explosieve eigenschappen vertoont.

Tabel 9: Gevarenaanduidingen en aanvullende gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 15



Gevarenaanduiding(en)/Aanvullend(e) geva(a)r(en)

Gevaar voor massa-explosie bij brand

H205

In droge toestand ontplofbaar

EUH001

Kan ontplofbare peroxiden vormen

EUH019

Ontploffingsgevaar bij verwarming in afgesloten toestand

EUH044

Bovendien kunnen de lidstaten een afvalstof als gevaarlijk wegens HP 15 aanmerken op basis van andere toepasselijke criteria, bijvoorbeeld de beoordeling van het uitlogingsproduct.

Opmerking:

Toewijzing van de gevaarlijke eigenschap HP 14 gebeurt op basis van de in bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad vastgestelde criteria.

▼C3

Testmethoden

De te gebruiken methoden zijn omschreven in Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie ( 7 ) en in andere relevante CEN-nota's of andere internationaal erkende testmethoden en richtsnoeren.

▼B




BIJLAGE IV

VOORBEELDEN VAN AFVALPREVENTIEMAATREGELEN, BEDOELD IN ARTIKEL 29

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de randvoorwaarden met betrekking tot de productie van afvalstoffen

1. Toepassing van planningsmaatregelen of andere economische instrumenten die een efficiënt gebruik van grondstoffen bevorderen.

2. Bevordering van onderzoek en ontwikkeling ter verwezenlijking van schonere en minder verspilling veroorzakende technologieën en producten, alsmede de verspreiding en toepassing van de resultaten van onderzoek en ontwikkeling op dat gebied.

3. Ontwikkeling van relevante en doeltreffende indicatoren voor de milieudruk als gevolg van de productie van afvalstoffen, die moeten bijdragen aan de preventie van afvalproductie op alle niveaus, van productvergelijkingen op communautair niveau tot acties die door plaatselijke instanties worden ondernomen.

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de ontwerp-, productie- en distributiefase

4. Bevordering van „ecologisch ontwerpen” (de systematische integratie van milieuaspecten in het ontwerp van een product, teneinde de milieuprestaties van het product gedurende de hele levenscyclus ervan te verbeteren).

5. Verstrekking van informatie over afvalpreventietechnieken teneinde de toepassing van de beste beschikbare technieken door het bedrijfsleven te vergemakkelijken.

6. Opleiding van het personeel van de bevoegde instanties met betrekking tot de opneming van afvalpreventie-eisen in vergunningen uit hoofde van deze richtlijn en Richtlijn 96/61/EG.

7. Het opnemen van afvalpreventiemaatregelen in installaties waarop Richtlijn 96/61/EG niet van toepassing is. Waar passend, kunnen deze maatregelen afvalpreventie-evaluaties of -plannen omvatten.

8. Gebruik van bewustmakingscampagnes of verlening van financiële, besluitvormings- of andere steun aan bedrijven. Het laat zich aanzien dat dit soort maatregelen vooral doeltreffend zal zijn als zij worden afgestemd op en aangepast aan het MKB, en gebruik maken van de bestaande netwerken van bedrijven.

9. Gebruik van vrijwillige overeenkomsten, consumenten-/producentenpanels of sectoraal overleg om ervoor te zorgen dat de betrokken bedrijven of industriële sectoren eigen afvalpreventieplannen of -doelstellingen vaststellen, c.q. maatregelen nemen om door producten of verpakkingen veroorzaakte verspilling een halt toe te roepen.

10. Bevordering van geloofwaardige milieumanagementsystemen, bijvoorbeeld EMAS en ISO 14001.

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de consumptie- en gebruikfase

11. Economische instrumenten zoals de beloning van „schoon” aankoopgedrag of de instelling van een door de consument verplicht te betalen vergoeding voor een verpakkingsartikel of -element dat anders gratis ter beschikking zou worden gesteld.

12. Gebruik van bewustmakingscampagnes en verstrekking van informatie ten behoeve van het brede publiek of specifieke categorieën consumenten.

13. Bevordering van geloofwaardige milieukeurmerken.

14. Overeenkomsten met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld het gebruik van productpanels zoals die welke in het kader van het geïntegreerd productbeleid in het leven zijn geroepen, of met de detaillisten met betrekking tot de beschikbaarheid van afvalpreventie-informatie en van producten met een minder groot milieueffect.

15. In het kader van aankopen door publieke organisaties en bedrijven, integratie van milieu- en afvalpreventiecriteria in aanbestedingen en contracten, overeenkomstig het op 29 oktober 2004 door de Commissie gepubliceerde „Handbook on environmental public procurement” (Handboek inzake milieuvriendelijke overheidsopdrachten).

16. Bevordering van hergebruik en/of herstelling van daartoe in aanmerking komende afgedankte producten of hun componenten, met name via educatieve, economische, logistieke of andere maatregelen zoals het ondersteunen of opzetten van erkende herstellings- en kringloopcentra en -netwerken, in het bijzonder in dichtbevolkte gebieden.




BIJLAGE V

CONCORDANTIETABEL



Richtlijn 2006/12/EG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1, onder a)

Artikel 3, onder 1)

Artikel 1, lid 1, onder b)

Artikel 3, onder 5)

Artikel 1, lid 1, onder c)

Artikel 3, onder 6)

Artikel 1, lid 1, onder d)

Artikel 3, onder 9)

Artikel 1, lid 1, onder e)

Artikel 3, onder 19)

Artikel 1, lid 1, onder f)

Artikel 3, onder 15)

Artikel 1, lid 1, onder g)

Artikel 3, onder 10)

Artikel 1, lid 2

Artikel 7

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 1, onder b), punt i)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt ii)

Artikel 2, lid 2, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt iii)

Artikel 2, lid 1, onder f), en lid 2, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt iv)

Artikel 2, lid 2, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt v)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 4

Artikel 3, lid 1

Artikel 4

Artikel 4, lid 1

Artikel 13

Artikel 4, lid 2

Artikel 36, lid 1

Artikel 5

Artikel 16

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 28

Artikel 8

Artikel 15

Artikel 9

Artikel 23

Artikel 10

Artikel 23

Artikel 11

Artikelen 24 en 25

Artikel 12

Artikel 26

Artikel 13

Artikel 34

Artikel 14

Artikel 35

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 37

Artikel 17

Artikel 38

Artikel 18, lid 1

Artikel 39, lid 1

Artikel 39, lid 2

Artikel 18, lid 2

Artikel 18, lid 3

Artikel 39, lid 3

Artikel 19

Artikel 40

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 42

Artikel 22

Artikel 43

Bijlage I

Bijlage II A

Bijlage I

Bijlage II B

Bijlage II



Richtlijn 75/439/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 3, onder 18)

Artikel 2

Artikelen 13 en 21

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 13

Artikel 4

Artikel 13

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikelen 26 en 34

Artikel 6

Artikel 23

Artikel 7, onder a)

Artikel 13

Artikel 7, onder b)

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2, onder a)

Artikel 8, lid 2, onder b)

Artikel 8, lid 3

Artikel 9

Artikel 10, lid 1

Artikel 18

Artikel 10, lid 2

Artikel 13

Artikel 10, leden 3 en 4

Artikel 10, lid 5

Artikelen 19, 21, 25, 34 en 35

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 35

Artikel 13, lid 1

Artikel 34

Artikel 13, lid 2

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 37

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Bijlage I



Richtlijn 91/689/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 3, lid 2 en artikel 7

Artikel 1, lid 5

Artikel 20

Artikel 2, lid 1

Artikel 23

Artikel 2, leden 2 tot en met 4

Artikel 18

Artikel 3

Artikelen 24, 25 en 26

Artikel 4, lid 1

Artikel 34, lid 1

Artikel 4, leden 2 en 3

Artikel 35

Artikel 5, lid 1

Artikel 19, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 34, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 19, lid 2

Artikel 6

Artikel 28

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Bijlagen I en II

Bijlage III

Bijlage III



( 1 ) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

( 2 ) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

( 3 ) PB L 332 van 9.12.2002, blz. 1.

( 4 ) PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

( 5 ) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48.

( *1 ) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.”;

( *2 ) PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.

( *3 ) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.”;

( *4 ) PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.”;

( *5 ) Verboden op grond van EU-wetgeving en internationale verdragen en overeenkomsten.

( *6 ) Indien er geen andere passende D-code voorhanden is, kan dit voorbereidende handelingen voorafgaand aan verwijdering omvatten inclusief voorbehandeling, zoals sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren of scheiden voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 12 genoemde handelingen.

( *7 ) Tijdelijke opslag betekent voorlopige opslag overeenkomstig artikel 3, onder 10.

( *8 ) Hieronder vallen ook verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast stedelijk afval te verwerken, mits hun energie-efficiëntie ten minste:

 0,60 bedraagt in het geval van installaties die vóór 1 januari 2009 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht,

 0,65 bedraagt in het geval van installaties waarvoor na 31 december 2008 een vergunning wordt afgegeven,

zoals berekend met de volgende formule:

Energie-efficiëntie = (Ep – (Ef + Ei)) / (0,97 × (Ew + Ef))

waarin:

Ep = de hoeveelheid energie die jaarlijks als warmte of elektriciteit wordt geproduceerd. Bij de berekening wordt energie in de vorm van elektriciteit vermenigvuldigd met een factor 2,6 en warmte die wordt geproduceerd voor commerciële toepassingen met een factor 1,1 (in GJ/jaar)

Ef = de jaarlijkse energie-input in het systeem afkomstig van brandstoffen die voor de productie van stoom worden gebruikt (in GJ/jaar)

Ew = de hoeveelheid energie die is besloten in de jaarlijks verwerkte hoeveelheid afvalstoffen, berekend aan de hand van de netto calorische waarde van de afvalstoffen (in GJ/jaar)

Ei = de hoeveelheid energie die jaarlijks wordt geïmporteerd, Ew en Ef niet meegerekend (in GJ/jaar)

0,97 = correctiefactor om rekening te houden met energieverliezen via bodemas en straling

Deze formule wordt toegepast overeenkomstig het referentiedocument over de beste beschikbare technieken voor afvalverbranding.

►M2

 

De waarde van de energie-efficiëntieformule wordt op de onderstaande wijze met een klimaatcorrectiefactor (CCF) vermenigvuldigd:

1. CCF voor installaties die vóór 1 september 2015 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Unierecht:

CCF = 1 als HDD >= 3 350

CCF = 1,25 als HDD <= 2 150

CCF = – (0,25/1 200 ) × HDD + 1,698 als 2 150 < HDD < 3 350

2. CCF voor installaties waarvoor na 31 augustus 2015 een vergunning wordt afgegeven en voor installaties bedoeld in punt 1 na 31 december 2029:

CCF = 1 als HDD >= 3 350

CCF = 1,12 als HDD <= 2 150

CCF = – (0,12/1 200 ) × HDD + 1,335 als 2 150 < HDD < 3 350

(De daaruit resulterende CCF-waarde zal worden afgerond tot op drie decimalen).

►C2

 

Als HDD-waarde (Heating Degree Days — graaddagen voor verwarming) moet het gemiddelde van de jaarlijkse HDD-waarden voor de locatie van de verbrandingsinstallatie gelden, berekend over een periode van 20 opeenvolgende jaren vóór het jaar waarvoor de CCF wordt berekend. De HDD-waarde moet aan de hand van de volgende door Eurostat vastgestelde methode worden berekend: HDD is gelijk aan (18 °C – Tm) × d als Tm minder bedraagt dan of gelijk is aan 15 °C (verwarmingsdrempel), en is gelijk aan nul als Tm meer bedraagt dan 15 °C, waarbij Tm de gemiddelde (Tmin + Tmax)/2 buitentemperatuur over een periode van d dagen is. De berekeningen moeten dagelijks worden uitgevoerd (d = 1) en voor een heel jaar worden opgeteld.

 ◄

 ◄

( *9 ) Hieronder vallen ook vergassing en pyrolyse waarbij de componenten worden gebruikt als chemicaliën.

( *10 ) Hieronder valt ook bodemreiniging die resulteert in terugwinning van de bodem en het recycleren van anorganisch bouwmateriaal.

( *11 ) Indien er geen andere passende R-code voorhanden is, kan dit voorbereidende handelingen voorafgaand aan nuttige toepassing omvatten inclusief voorbehandeling, zoals demonteren, sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren, herverpakken, scheiden of mengen voorafgaand aan een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde handelingen.

( *12 ) Tijdelijke opslag betekent voorlopige opslag overeenkomstig artikel 3, punt 10.

( 6 ) De kinematische viscositeit wordt uitsluitend voor vloeistoffen bepaald.

( 7 ►C3  Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1). ◄