1997L0067 — NL — 27.02.2008 — 003.005


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 97/67/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 1997

betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst

(PB L 015 van 21.1.1998, blz. 14)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

 M1

RICHTLIJN 2002/39/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 10 juni 2002

  L 176

21

5.7.2002

 M2

VERORDENING (EG) Nr. 1882/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 september 2003

  L 284

1

31.10.2003

►M3

RICHTLIJN 2008/6/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 februari 2008

  L 52

3

27.2.2008


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 039, 10.2.2009, blz.  50 (2008/6/EG)

►C2

Rectificatie, PB L 225, 28.8.2015, blz.  49 (2008/6/EG)




▼B

RICHTLIJN 97/67/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 1997

betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en op de artikelen 66 en 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gelet het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's ( 3 ),

Gelet op de resolutie van het Europees Parlement van 22 januari 1993 inzake het Groenboek over de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten ( 4 ),

Gelet op de resolutie van de Raad van 7 februari 1994 over de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap ( 5 ),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag ( 6 ) en gezien de op 7 november 1997 door het Bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst,

(1)

Overwegende dat overeenkomstig artikel 7 A van het Verdrag maatregelen dienen te worden vastgesteld die ertoe strekken de interne markt tot stand te brengen; dat deze markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

(2)

Overwegende dat de totstandbrenging van de interne markt in de postsector voor de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap van belang is aangezien de postdiensten een essentieel instrument voor communicatie en handelsverkeer vormen;

(3)

Overwegende dat de Commissie op 11 juni 1992 een Groenboek over de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten en op 2 juni 1993 een Mededeling over richtsnoeren voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap heeft ingediend;

(4)

Overwegende dat de Commissie met betrekking tot de aspecten van de postdiensten die van communautair belang zijn, een breed opgezette openbare raadpleging heeft gehouden en dat de betrokken partijen in de postsector hun opmerkingen aan de Commissie hebben meegedeeld;

(5)

Overwegende dat de huidige omvang van de universele postdienst en de voorwaarden voor de verrichting van deze dienst van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen; dat met name de prestaties in termen van kwaliteit van de dienst in de onderscheiden lidstaten sterk uiteenlopen;

(6)

Overwegende dat grensoverschrijdende postverbindingen niet altijd aan de verwachtingen van de gebruikers en van de Europese burgers beantwoorden en dat de prestaties in termen van kwaliteit van de dienstverlening bij de grensoverschrijdende postdiensten binnen de Gemeenschap op het ogenblik onbevredigend zijn;

(7)

Overwegende dat de in de postsector vastgestelde discrepanties voor sectoren van bedrijvigheid die in sterke mate van de postdiensten afhankelijk zijn, aanzienlijke gevolgen hebben en een daadwerkelijke belemmering vormen voor de ontwikkeling van de interne samenhang van de Gemeenschap, aangezien regio's zonder postdiensten van toereikende kwaliteit zich, wat hun briefpost en de distributie van goederen betreft, in een nadelige positie bevinden;

(8)

Overwegende dat maatregelen nodig zijn om een geleidelijke en gecontroleerde liberalisatie van de markt en een passend evenwicht bij de toepassing ervan te bewerkstelligen om in de gehele Gemeenschap, met inachtneming van de rechten en plichten van de leveranciers van de universele dienst, het vrij verrichten van diensten in de postsector te waarborgen;

(9)

Overwegende dat derhalve een actie op communautair niveau nodig is die op een betere harmonisatie van de in de postsector geldende voorwaarden is gericht en dat bijgevolg gemeenschappelijke regels moeten worden opgesteld;

(10)

Overwegende dat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel een kader van algemene beginselen op communautair niveau moet worden vastgesteld, maar dat het geven van nadere voorschriften een zaak van de lidstaten dient te zijn, zodat zij die regeling kunnen kiezen die het best op hun situatie is afgestemd;

(11)

Overwegende dat het essentieel is dat op het niveau van de Gemeenschap een universele postdienst wordt gewaarborgd die een minimumpakket diensten van een duidelijk omschreven kwaliteit omvat, welk pakket in alle lidstaten tegen een betaalbare prijs aan alle gebruikers, ongeacht waar zij zich in de Gemeenschap bevinden, moet worden geboden;

(12)

Overwegende dat de doelstelling van de universele dienst erin bestaat alle gebruikers een gemakkelijke toegang tot het postnet te verschaffen, door met name in voldoende toegangspunten te voorzien en voor bevredigende omstandigheden terzake van de frequentie van het ophalen en het bestellen te zorgen; dat het leveren van de universele dienst moet beantwoorden aan de fundamentele behoefte een permanent functioneren te waarborgen, doch zich tegelijkertijd aan de behoeften van de gebruikers moet kunnen aanpassen en dezen een billijke, niet-discriminerende behandeling moet waarborgen;

(13)

Overwegende dat de universele dienst zowel nationale als grensoverschrijdende diensten moet bestrijken;

(14)

Overwegende dat de gebruikers van de universele dienst passend over het gamma geboden diensten, over de voorwaarden voor de verlening en het gebruik, alsmede over de kwaliteit van de geleverde diensten en de desbetreffende tarieven moeten worden voorgelicht;

(15)

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn betreffende het leveren van de universele dienst geen afbreuk doen aan het recht van de leveranciers van de universele dienst om individueel met klanten over overeenkomsten te onderhandelen;

(16)

Overwegende dat de instandhouding van een pakket van diensten die kunnen worden voorbehouden met inachtneming van de regels van het Verdrag en onverminderd de toepassing van de mededingingsregels, gerechtvaardigd is omdat een financieel evenwichtig functioneren van de universele dienst moet worden gewaarborgd; dat het liberalisatieproces niet ten koste mag gaan van de door de lidstaten ingevoerde gratis verlening van sommige diensten voor blinden en slechtzienden;

(17)

Overwegende dat postzendingen van 350 g en zwaarder minder dan 2 % van het volume van de brievenpost en 3 % van de inkomsten van de openbare exploitanten vertegenwoordigen; dat op grond van het prijscriterium (vijfmaal het basistarief) een beter onderscheid zal kunnen worden gemaakt tussen de voorbehouden dienst en de reeds geliberaliseerde exprespostdienst;

(18)

Overwegende dat, gezien het feit dat het wezenlijke verschil tussen exprespost en universele postdiensten ligt in de waarde (in welke vorm dan ook) die de leveranciers van exprespostdiensten hebben toegevoegd en die de klanten hebben waargenomen, de waargenomen extra waarde het best kan worden bepaald door uit te gaan van de extra prijs die klanten bereid zijn te betalen, evenwel met inachtneming van de maximumprijs van de voorbehouden diensten die moet worden aangehouden;

(19)

Overwegende dat het redelijk is om in het kader van een overgangsregeling toe te staan dat direct mail en grensoverschrijdende post binnen de voorbehouden sector kunnen vallen, met inachtneming van de voorgeschreven maxima ten aanzien van prijzen en gewichten; dat het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 1 januari 2000, op voorstel van de Commissie en na een evaluatie van de postsector, als volgende stap naar de voltooiing van de interne markt van postdiensten, een besluit dienen te nemen over de verdere geleidelijke en gecontroleerde liberalisering van de postmarkt, met name met het oog op de liberalisering van de grensoverschrijdende postdienst en van direct mail, alsook over een verdere herziening van de maxima ten aanzien van prijzen en gewichten;

(20)

Overwegende dat de lidstaten er, om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, een legitiem belang bij kunnen hebben het recht om brievenbussen voor het aanbieden van postzendingen op de openbare weg te plaatsen aan een of meer door hen aan te wijzen instanties toe te kennen; dat het om dezelfde redenen de bevoegdheid van de lidstaten is een of meer instanties aan te wijzen die het recht hebben postzegels van het land van oorsprong uit te geven, evenals de instantie of instanties die belast is of zijn met de levering van die dienst voor aangetekende zendingen waarvan in overeenstemming met haar of hun nationale wetgeving gebruik wordt gemaakt in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures; dat zij ook op het lidmaatschap van de Europese Unie mogen wijzen door gebruik te maken van het symbool met de twaalf sterren;

(21)

Overwegende dat de nieuwe diensten (die sterk verschillen van de conventionele diensten) en de uitwisseling van documenten geen deel uitmaken van de universele dienst, zodat er geen redenen zijn om deze diensten aan de leveranciers van de universele dienst voor te behouden; dat het voorgaande eveneens geldt voor zelfbezorging (het verzorgen van postdiensten door een natuurlijke of een rechtspersoon van wie de poststukken uitgaan of het verzorgen van de ophaling en de verzending van deze stukken door een derde die uitsluitend namens deze persoon handelt) welke niet onder de categorie diensten valt;

(22)

Overwegende dat de lidstaten op hun grondgebied de mogelijkheid moeten hebben om het verrichten van niet aan de leveranciers van de universele dienst voorbehouden postdiensten, door middel van passende vergunningsprocedures te regelen; dat deze procedures transparant, niet-discriminerend en evenredig moeten zijn en op objectieve criteria dienen te berusten;

(23)

Overwegende dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om het verlenen van vergunningen te onderwerpen aan verplichtingen betreffende universeledienstverlening of aan bijdragen aan een compensatiefonds dat bestemd is om de leverancier van de universele dienst compensatie te bieden voor onevenredige financiële lasten die voor hem uit de verlening van deze dienst voortvloeien; dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om in de vergunningen een verplichting op te nemen dat de activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend geen inbreuk mogen inhouden op de uitsluitende bijzondere rechten die met betrekking tot de voorbehouden postdiensten aan de leveranciers van de universele dienst zijn toegekend; dat een systeem voor het kenmerken van direct mail kan worden ingevoerd om controle mogelijk te maken wanneer direct mail geliberaliseerd wordt;

(24)

Overwegende dat er maatregelen zullen moeten worden genomen ter harmonisatie van de door de lidstaten vastgestelde vergunningsprocedures voor het op commerciële basis aanbieden aan het publiek van niet-voorbehouden postdiensten;

(25)

Overwegende dat, mocht dit nodig blijken, maatregelen moeten worden getroffen om de voorwaarden voor toegang tot het openbare postnet in de lidstaten transparant en niet-discriminerend te maken;

(26)

Overwegende dat de tarieven van de universele dienst objectief, transparant, niet-discriminerend en kostengericht moeten zijn, teneinde een deugdelijk beheer van de universele diensten te waarborgen en concurrentievervalsing te voorkomen;

(27)

Overwegende dat de betaling voor het verlenen van intracommunautaire grensoverschrijdende postdiensten, ongeacht het minimumpakket dat voortvloeit uit de besluiten van de Wereldpostunie, moet zijn afgestemd op het dekken van de bestellingskosten van de verlener van de universele dienst in het land van bestemming; dat deze betaling tevens een prikkel dient te zijn om de kwaliteit van de grensoverschrijdende dienst te verbeteren of te handhaven door doelstellingen voor de kwaliteit van de dienstverlening te hanteren; dat dit een rechtvaardiging zou zijn voor de instelling van passende systemen voor een passende dekking van de kosten, die specifiek verband houdt met de kwaliteit van de geleverde dienst;

(28)

Overwegende dat een boekhoudkundige scheiding tussen voorbehouden en niet-voorbehouden diensten nodig is teneinde de daadwerkelijke kosten van de verschillende diensten doorzichtig te maken en te garanderen dat kruissubsidies tussen de voorbehouden en de niet-voorbehouden sector de concurrentievoorwaarden in laatstgenoemde sector niet nadelig beïnvloeden;

(29)

Overwegende dat de leveranciers van de universele dienst, teneinde de toepassing van de in de drie vorige overwegingen genoemde beginselen te waarborgen, binnen een redelijke termijn bedrijfsadministratiesystemen dienen in te voeren die onafhankelijk van elkaar kunnen worden gecontroleerd en waarmee kosten op basis van transparante procedures zo nauwkeurig mogelijk kunnen worden toegerekend aan de diensten; dat aan zulke vereisten bijvoorbeeld kan worden voldaan door de tenuitvoerlegging van het beginsel van de volledige distributie van de kosten en dat het mogelijk is dat dergelijke kostentoerekeningsstelsels niet nodig zijn wanneer er echte voorwaarden voor een open mededinging bestaan;

(30)

Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met de belangen van de gebruikers, die recht hebben op diensten van goede kwaliteit; dat derhalve alles moet worden gedaan om de kwaliteit van de op Gemeenschapsschaal geleverde diensten te verbeteren en op een hoog niveau te brengen; dat de lidstaten, met het oog op deze kwaliteitsverbetering, voor de tot de universele dienst behorende diensten, normen dienen vast te stellen, welke door de leveranciers van de universele dienst moeten worden bereikt of overtroffen;

(31)

Overwegende dat de door de gebruikers verwachte kwaliteit van de dienst een essentieel aspect van de verleende dienst vormt; dat in het belang van de gebruikers de normen voor de beoordeling van deze dienstkwaliteit en de daadwerkelijk bereikte kwaliteitsniveaus moeten worden gepubliceerd; dat geharmoniseerde normen voor de dienstkwaliteit en gemeenschappelijke meetmethodes beschikbaar moeten zijn om de convergentie van de dienstkwaliteit in de gehele Gemeenschap te kunnen beoordelen;

(32)

Overwegende dat de lidstaten nationale kwaliteitsnormen moeten vaststellen die verenigbaar zijn met de communautaire kwaliteitsnormen; dat voor grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap, waarvoor ten minste twee leveranciers van de universele dienst in twee verschillende lidstaten moeten samenwerken, kwaliteitsnormen op communautair niveau moeten worden vastgesteld;

(33)

Overwegende dat regelmatig op geharmoniseerde grondslag een onafhankelijke controle op de naleving van deze normen dient te worden verricht; dat de gebruikers het recht moeten hebben van de uitslag van deze controles in kennis te worden gesteld en dat de lidstaten dienen te waarborgen dat corrigerend wordt opgetreden wanneer uit deze uitslag blijkt dat niet aan de normen wordt voldaan;

(34)

Overwegende dat Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten ( 7 ) op de exploitanten van postdiensten van toepassing is;

(35)

Overwegende dat de verbetering van de kwaliteit van de dienst het nodig maakt dat beslechting van eventuele geschillen snel en doeltreffend geschiedt; dat, als aanvulling op de beroepsmogelijkheden die het nationale en het communautaire recht bieden, in een klachtenprocedure dient te worden voorzien die transparant, eenvoudig en niet te duur moet zijn en voor alle betrokken partijen open moet staan;

(36)

Overwegende dat vooruitgang bij interconnectie van de postnetten en het belang van de gebruikers aanmoediging van de technische normalisatie vereisen; dat technische normalisatie onontbeerlijk is om de interoperabiliteit tussen de nationale netwerken en een efficiënte universele dienst in de Gemeenschap te bevorderen;

(37)

Overwegende dat richtsnoeren inzake Europese harmonisatie voorzien in gespecialiseerde technische normalisatiewerkzaamheden die aan het Europees Comité voor normalisatie (CEN) moeten worden opgedragen;

(38)

Overwegende dat een comité dient te worden opgericht om de Commisie bij te staan bij de uitvoering van deze richtlijn, met name waar het gaat om de toekomstige werkzaamheden voor het uitstippelen van maatregelen in verband met de kwaliteit van de grensoverschrijdende dienst binnen de Gemeenschap en de technische normalisatie;

(39)

Overwegende dat het, met het oog op de goede werking van de universele dienst en teneinde in de niet voorbehouden sector concurrentievervalsing te voorkomen, van belang is dat de functies van regelgever enerzijds en die van exploitant anderzijds worden gescheiden; dat geen enkele exploitant van postdiensten tegelijk rechter en partij mag zijn; dat het de taak van de lidstaat is de status van een of meer nationale regelgevende instanties vast te stellen die een overheidsinstantie of een daartoe aangewezen onafhankelijke instantie kunnen zijn;

(40)

Overwegende dat er een evaluatie van de gevolgen van de aldus geharmoniseerde voorwaarden voor de werking van de interne markt voor postdiensten zal moeten worden verricht; dat de Commissie bijgevolg drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en uiterlijk op 31 december 2000 aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag zal uitbrengen over de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van passende informatie over de ontwikkelingen in de sector, met name inzake economische, sociale, werkgelegenheids- en technologische aspecten, alsmede de kwaliteit van de dienstverlening;

(41)

Overwegende dat deze richtlijn de regels van het Verdrag, en met name de regels inzake mededinging en het vrij verrichten van diensten, onverlet laat;

(42)

Overwegende dat niets de lidstaten belet om voor de postsector maatregelen te handhaven of in te voeren die liberaler zijn dan die waarin deze richtlijn voorziet, noch om, wanneer deze richtlijn wordt ingetrokken, maatregelen te handhaven die zij hebben ingevoerd om de richtlijn ten uitvoer te leggen, mits die maatregelen verenigbaar zijn met het Verdrag;

(43)

Overwegende dat deze richtlijn tot en met 31 december 2004 moet worden toegepast, tenzij hierover door het Europees Parlement en de Raad op basis van een voorstel van de Commissie anders wordt besloten;

(44)

Overwegende dat deze richtlijn niet geldt voor activiteiten die niet onder de communautaire wetgeving vallen, zoals die bedoeld in de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in ieder geval de activiteiten met betrekking tot de openbare veiligheid, defensie, staatsveiligheid (inclusief het economische welzijn van de staat wanneer de activiteiten de staatsveiligheid betreffen), alsmede de activiteiten van de staat inzake strafrecht;

(45)

Overwegende dat deze richtlijn niet belet dat voor niet in de Gemeenschap gevestige ondernemingen maatregelen worden aangenomen die zowel stroken met het Gemeenschapsrecht als met de bestaande internationale verplichtingen op grond waarvan onderdanen van de lidstaten in derde landen een gelijkwaardige behandeling dienen te genieten; dat ondernemingen van de Gemeenschap in derde landen een vergelijkbare behandeling en toegang tot de markt moeten krijgen als onderdanen van deze landen in communautair verband krijgen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



HOOFDSTUK 1

Doelstelling en toepassingsgebied

▼M3

Artikel 1

In deze richtlijn worden gemeenschappelijke regels vastgesteld inzake:

 de voorwaarden voor het aanbieden van postdiensten,

 het aanbieden van een universele postdienst binnen de Gemeenschap,

 de financiering van universele diensten onder voorwaarden die het permanent aanbieden van deze diensten waarborgen,

 de tariefbeginselen en de doorzichtigheid van de rekeningen voor de levering van de universele dienst,

 de vaststelling van kwaliteitsnormen voor de levering van de universele dienst en de invoering van een systeem om de naleving van deze normen te waarborgen,

 de harmonisatie van technische normen,

 het instellen van onafhankelijke nationale regelgevende instanties..

▼B

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

▼M3

1.  postdiensten: diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen;

▼C1

1 bis.  leverancier van postdiensten: onderneming die een of meer postdiensten aanbiedt;

▼B

2.  ►M3  postnetwerk  ◄ het geheel van de organisatie en alle middelen, waarvan door de leverancier(s) van de universele dienst gebruik wordt gemaakt om met name:

 op de toegangspunten op het gehele grondgebied de onder een verplichting tot universeledienstverlening vallende postzendingen op te halen;

 deze postzendingen tussen de punten van toegang tot het postnetwerk en het distributiecentrum te verzenden en te verwerken;

 deze postzendingen op het vermelde adres te distribueren:

▼M3

3.  toegangspunten: fysieke plaatsen, met inbegrip van brievenbussen voor het publiek aan de openbare weg of op het terrein van de aanbieder(s) van de universele dienst, waar de postzendingen door de afzenders in het postnetwerk kunnen worden gebracht;

4.  ophalen: de handeling waarmee een aanbieder van postdiensten postzendingen ophaalt;

▼B

5.  distributie: de handelingen die het sorteren in distributiecentra en het bestellen van postzendingen aan de geadresseerden omvatten;

▼M3

6.  postzending: geadresseerde zending in de definitieve vorm die een aanbieder van postdiensten verzorgt. Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt: boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten;

▼B

7.  brievenpost: een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de omslag daarvan vermelde adres. Boeken, catalogi, kranten en tijdschriften worden niet als brievenpost aangemerkt;

▼M3 —————

▼B

9.  aangetekende zending: een dienst die bestaat in de garantie op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de afgifte of de bestelling van de postzending aan de geadresseerde;

10.  zending met aangegeven waarde: een dienst die bestaat in de verzekering van de postzending voor de door de afzender aangegeven waarde tegen verlies, diefstal of beschadiging;

11.  grensoverschrijdende post: post afkomstig uit of verzonden naar een andere lidstaat of afkomstig uit of verzonden naar een derde land;

▼M3 —————

▼M3

13.  aanbieder van de universele dienst: de publieke of particuliere aanbieder van postdiensten die in een lidstaat een universele postdienst of een deel daarvan aanbiedt, en waarvan de identiteit overeenkomstig artikel 4 aan de Commissie is meegedeeld;

14.  machtiging: iedere toestemming waarbij specifieke rechten en verplichtingen worden vastgelegd voor de postsector en waarbij ondernemingen wordt toegestaan postdiensten aan te bieden en in voorkomend geval netwerken voor het aanbieden van zulke diensten tot stand te brengen en/of te exploiteren, in de vorm van een „algemene machtiging” of „individuele vergunning”, zoals hierna omschreven:

 „algemene machtiging”: iedere machtiging, ongeacht of deze voortvloeit uit een „categoriale vergunning” dan wel uit algemene wetgeving en ongeacht of dergelijke regelgeving registratieprocedures vergt, waarbij de aanbieder van postdiensten geen uitdrukkelijk besluit van de nationale regelgevende instantie behoeft te verkrijgen voordat hij de aan de machtiging ontleende rechten mag uitoefenen;

 „individuele vergunning”: een machtiging die door een nationale regelgevende instantie wordt verleend en waarbij aan een aanbieder van postdiensten specifieke rechten worden verleend of waarbij de activiteiten van die onderneming aan specifieke verplichtingen worden onderworpen die in voorkomend geval de algemene machtiging aanvullen, en waarbij de aanbieder van postdiensten niet gerechtigd is de desbetreffende rechten uit te oefenen alvorens hij het door de nationale regelgevende instantie genomen besluit heeft ontvangen;

▼B

15.  eindkosten: vergoeding aan de leveranciers van de universele dienst voor de distributie van de inkomende grensoverschrijdende post, bestaande uit postzendingen die uit een andere lidstaat of een derde land afkomstig zijn;

16.  afzender: natuurlijke of rechtspersoon van wie de postzendingen afkomstig zijn;

▼M3

17.  gebruiker: natuurlijke of rechtspersoon aan wie de postdienst aangeboden wordt, als afzender of als geadresseerde;

▼B

18.  nationale regelgevende instantie: in elke lidstaat, de instantie(s) waaraan de lidstaat onder andere de binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende regelgevende taken toevertrouwt;

▼M3

19.  essentiële eisen: niet-economische redenen van algemeen belang die een lidstaat ertoe kunnen bewegen voorwaarden inzake het aanbieden van postdiensten op te leggen. Deze redenen zijn het vertrouwelijke karakter van de brievenpost, de veiligheid van het functioneren van het netwerk op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de naleving van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en regelingen voor sociale zekerheid die in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgelegd en/of via collectieve onderhandelingen tussen de nationale partners zijn overeengekomen, in overeenstemming met het communautaire en het nationale recht, en, in gerechtvaardigde gevallen, de bescherming van gegevens, de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening. Gegevensbescherming kan bestaan uit de bescherming van persoonsgegevens, het vertrouwelijke karakter van informatie die wordt doorgegeven en/of opgeslagen, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

▼M3

20.  tegen enkelstukstarieven aangeboden diensten: postdiensten waarvoor het tarief is vastgesteld in de algemene voorwaarden van aanbieder(s) van de universele dienst voor individuele postzendingen.

▼B



HOOFDSTUK 2

Universele dienst

Artikel 3

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de gebruikers het recht genieten op een universele dienst welke inhoudt dat op alle punten van het grondgebied permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn.

2.  Te dien einde zien de lidstaten erop toe dat de dichtheid van de dienstverleningspunten en de toegangspunten voldoet aan de behoeften van de gebruikers.

▼M3

3.  De lidstaten zien erop toe dat de universele dienst, behoudens uitzonderlijk geachte omstandigheden of geografische situaties, minimaal vijf werkdagen per week ten minste als volgt is gewaarborgd:

 één ophaling;

 een bestelling aan huis bij elke natuurlijke of rechtspersoon, of, bij wijze van afwijking, onder door de nationale regelgevende instantie te beoordelen voorwaarden in passende installaties;

▼B

Elke uitzondering of afwijking die door een nationale regelgevende instantie overeenkomstig dit lid wordt toegestaan, moet worden meegedeeld aan de Commissie en alle nationale regelgevende instanties.

4.  Elke lidstaat treft de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de universele dienst ten minste de volgende prestaties omvat:

 het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen tot 2 kg;

 het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postpakketten tot 10 kg;

 de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde.

▼M3

5.  De nationale regelgevende instanties kunnen de drempel voor de onder de universele dienst vallende postpakketten optrekken tot maximaal 20 kg en kunnen bijzondere regelingen treffen voor de bestelling aan huis van dergelijke postpakketten.

Niettegenstaande het door een bepaalde lidstaat vastgestelde maximale gewicht van de onder de universele dienst vallende postpakketten, zorgen de lidstaten ervoor dat uit andere lidstaten ontvangen postpakketten met een gewicht van ten hoogste 20 kg binnen hun grondgebied worden bezorgd;

6.  De minimum- en maximumafmetingen van deze postzendingen zijn die welke zijn vastgesteld in de desbetreffende door de Wereldpostunie aangenomen bepalingen..

▼B

7.  De in dit artikel omschreven universele dienst omvat zowel nationale als grensoverschrijdende diensten.

▼M3

Artikel 4

1.  Elke lidstaat draagt er zorg voor dat het aanbieden van de universele dienst gewaarborgd is en stelt de Commissie in kennis van de door hem genomen maatregelen om aan deze verplichting te voldoen. Het in artikel 21 bedoelde comité wordt in kennis gesteld van de maatregelen die door de lidstaten worden genomen teneinde het aanbieden van de universele dienst te waarborgen.

2.  De lidstaten kunnen een of meer ondernemingen als aanbieder van de universele dienst aanwijzen, zodat het gehele nationale grondgebied kan worden bestreken. De lidstaten kunnen verschillende ondernemingen aanwijzen die verschillende onderdelen van de universele dienst aanbieden en/of verschillende gedeelten van het nationale grondgebied bestrijken. Wanneer zij van deze mogelijkheid gebruikmaken, bepalen zij met inachtneming van het Gemeenschapsrecht de rechten en plichten van deze aanbieders en maken deze rechten en plichten bekend. De lidstaten nemen met name maatregelen om ervoor te zorgen dat de voorwaarden waaronder universele diensten worden toevertrouwd, berusten op het transparantie-, non-discriminatie-, en evenredigheidsbeginsel, waarbij de continuïteit van het aanbieden van de universele dienst wordt gewaarborgd en rekening wordt gehouden met de belangrijke rol die deze vervult bij de sociale en territoriale samenhang.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de identiteit van de door hen aangewezen aanbieder(s) van de universele dienst. De aanwijzing van een aanbieder van de universele dienst wordt op gezette tijden geëvalueerd en wordt getoetst aan de in dit artikel vervatte voorwaarden en beginselen. De lidstaten zorgen er echter voor dat de duur van deze aanwijzing voldoende lang is om een rendement op investering mogelijk te maken.

▼B

Artikel 5

1.  Elke lidstaat ziet erop toe dat de levering van de universele dienst aan de volgende eisen beantwoordt:

 de dienst waarborgt de naleving van de essentiële eisen;

 de dienst biedt gebruikers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden, een identieke dienstverlening;

 de dienst wordt geleverd zonder enige discriminatie, met name op grond van politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging;

 de dienst wordt, behoudens wegens overmacht, niet onderbroken of beëindigd;

 de dienst evolueert overeenkomstig de technische, economische en sociale ontwikkeling en de behoeften van de gebruikers.

▼M3

2.  De bepalingen van lid 1 laten de maatregelen onverlet die door de lidstaten worden genomen overeenkomstig de bij het EG-verdrag, inzonderheid de artikelen 30 en 46, erkende eisen inzake het openbare belang, en die meer bepaald betrekking hebben op de openbare zedelijkheid, de openbare veiligheid, inclusief het strafrechtelijk onderzoek, en de openbare orde.

Artikel 6

De lidstaten zien erop toe dat door de aanbieder(s) van de universele dienst aan gebruikers en aanbieders van postdiensten regelmatig voldoende nauwkeurige en actuele inlichtingen worden verschaft over de kenmerken van de aangeboden universele diensten, en met name over de algemene voorwaarden voor toegang tot deze diensten, over de prijzen en over de kwaliteitsnormen. Deze inlichtingen worden op passende wijze bekendgemaakt.

De lidstaten delen de Commissie mee hoe de krachtens de eerste alinea bekend te maken inlichtingen beschikbaar worden gesteld.

▼B



HOOFDSTUK 3

▼M3

Financiering van de universele dienst.

Artikel 7

1.  De lidstaten verlenen of handhaven geen exclusieve of bijzondere rechten voor het vestigen of aanbieden van postdiensten. De lidstaten mogen het aanbieden van de universele dienst financieren op een of meer van de in de leden 2, 3 en 4 vermelde wijzen, of op een andere met het Verdrag verenigbare wijze.

▼C2

2.  De lidstaten mogen het aanbieden van de universele dienst waarborgen door deze dienst aan te besteden in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten, waaronder ook, overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten ( 8 ), de concurrentiegerichte dialoog en procedures van gunning door onderhandelingen met of zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht.

▼M3

3.  Wanneer een lidstaat vaststelt dat de universeledienstverplichtingen als vastgelegd in deze richtlijn voor de aanbieder(s) van de universele dienst nettokosten, berekend volgens de richtsnoeren van bijlage I, met zich brengen en een onredelijke financiële last inhouden, kan hij:

a) een regeling instellen om de betrokken onderneming(en) compensatie uit overheidsmiddelen te bieden; of

b) een regeling instellen voor het delen van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen door de aanbieders van de diensten en/of de gebruikers.

4.  Ingeval de nettokosten uit hoofde van lid 3, onder b), worden gedeeld, kunnen de lidstaten een compensatiefonds instellen dat door middel van bijdragen van aanbieders van diensten kan worden gefinancierd, en dat door een van de begunstigde of begunstigden onafhankelijke instantie wordt beheerd. De lidstaten kunnen het uit hoofde van artikel 9, lid 2, verlenen van machtigingen aan aanbieders van diensten onderwerpen aan de verplichting om financieel aan dit fonds bij te dragen of aan de universeledienstverplichtingen te voldoen. De in artikel 3 bedoelde verplichtingen van de aanbieder(s) van de universele dienst kunnen op deze wijze worden gefinancierd.

5.  De lidstaten zien erop toe dat bij de instelling van dit compensatiefonds en de vaststelling van het niveau van de in de leden 3 en 4 bedoelde financiële bijdragen de beginselen van transparantie, non-discriminatie en proportionaliteit worden nageleefd. De in overeenstemming met de leden 3 en 4 genomen besluiten berusten op objectieve en verifieerbare criteria en worden openbaar gemaakt.

▼B

Artikel 8

Artikel 7 doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om het plaatsen van brievenbussen op de openbare weg, het uitgeven van postzegels en de verzending van aangetekende zendingen in de loop van gerechtelijke of administratieve procedures te organiseren overeenkomstig hun nationale wetgeving.



HOOFDSTUK 4

▼M3

Voorwaarden betreffende het aanbieden van postdiensten en betreffende toegang tot het netwerk.

Artikel 9

1.  Voor diensten die buiten de werkingssfeer van de universele dienst vallen, kunnen de lidstaten algemene machtigingen instellen, voor zover dit noodzakelijk is om de naleving van de essentiële eisen te waarborgen.

2.  Voor diensten die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen, kunnen de lidstaten machtigingsprocedures instellen, met inbegrip van individuele vergunningen, voor zover dit noodzakelijk is om de naleving van de essentiële eisen te waarborgen en de universele dienstverlening te verzekeren.

Het verlenen van machtigingen kan:

 onderworpen worden aan universeledienstverplichtingen;

 mits dit noodzakelijk en gerechtvaardigd is, inhouden dat eisen inzake de kwaliteit, de beschikbaarheid en de prestaties van de betrokken diensten worden opgelegd;

 in voorkomend geval worden onderworpen aan de verplichting financieel aan de in artikel 7 bedoelde kostendelingsregelingen bij te dragen, indien het aanbieden van de universele dienst voor de overeenkomstig artikel 4 aangewezen aanbieder(s) van de universele dienst nettokosten en een onredelijke financiële last met zich meebrengt;

 in voorkomend geval worden onderworpen aan de verplichting financieel aan de in artikel 22 bedoelde bedrijfskosten van de nationale regelgevende instantie bij te dragen;

 in voorkomend geval worden onderworpen aan een verplichting tot naleving van de bij nationale wetgeving vastgestelde werkomstandigheden of deze verplichting opleggen.

De in het eerste streepje en in artikel 3 bedoelde verplichtingen en eisen kunnen alleen worden opgelegd aan de aangewezen aanbieders van de universele dienst.

Behalve in het geval van ondernemingen die overeenkomstig artikel 4 als aanbieders van de universele dienst zijn aangewezen, mag het verlenen van machtigingen niet:

 aan beperkingen in aantal onderworpen zijn;

 voor dezelfde elementen van de universele dienst of gedeelten van het nationale grondgebied universeledienstverplichtingen en tegelijkertijd financiële bijdragen aan een kostendelingsregeling opleggen;

 gepaard gaan met het stellen van voorwaarden die reeds krachtens andere, niet-sectorspecifieke nationale wetgeving voor ondernemingen gelden;

 vergezeld gaan van het opleggen van andere technische of operationele voorwaarden dan die welke noodzakelijk zijn om aan de verplichtingen krachtens deze richtlijn te voldoen.

3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde procedures, verplichtingen en eisen zijn transparant, toegankelijk, niet-discriminerend, evenredig, precies en ondubbelzinnig, van tevoren openbaar gemaakt en op objectieve criteria gebaseerd. De lidstaten zien erop toe dat de redenen waarom een machtiging geheel of gedeeltelijk geweigerd of ingetrokken wordt, aan de aanvrager worden meegedeeld, en zij stellen een beroepsprocedure in.

▼B

Artikel 10

▼M3

1.  Overeenkomstig artikel 47, lid 2, artikel 55 en artikel 95 van het Verdrag stellen het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, de nodige maatregelen vast ter harmonisatie van de in artikel 9 bedoelde procedures voor het op commerciële basis aanbieden van postdiensten aan het publiek.

▼B

2.  De in lid 1 bedoelde harmonisatiemaatregelen betreffen met name de criteria waaraan de exploitant van postdiensten moet voldoen, de procedures die deze moet volgen, de voorschriften voor de bekendmaking van deze criteria en procedures, alsmede de beroepsprocedures.

▼M3

Artikel 11

Overeenkomstig artikel 47, lid 2, artikel 55 en artikel 95 van het Verdrag stellen het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, de nodige maatregelen vast ter harmonisatie van de voorwaarden op basis waarvan de gebruikers en de aanbieder(s) van postdiensten op transparante en niet-discriminerende grondslag toegang tot het postnet wordt geboden;

▼M3

Artikel 11 bis

De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer zulks noodzakelijk is om de belangen van de gebruikers te beschermen en/of de daadwerkelijke mededinging te waarborgen, en in het licht van de nationale omstandigheden en de nationale wetgeving is vereist, er op transparante, niet-discriminerende grondslag toegang wordt geboden tot onderdelen van de postinfrastructuur of diensten die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen, zoals het postcodesysteem, de adresdatabank, de postbussen, de bussen voor de bestelling van zendingen, de informatie over adreswijzigingen, de doorzenddienst en de dienst terugzending naar de afzender. Dit voorschrift laat het recht van de lidstaten onverlet om maatregelen te nemen teneinde op transparante, evenredige en niet-discriminerende grondslag toegang tot het postnet te bieden.

▼B



HOOFDSTUK 5

Tariefbeginselen en doorzichtigheid van de rekeningen

▼M3

Artikel 12

De lidstaten zien erop toe dat de tarieven voor elk van de diensten die deel uitmaken van de universele dienst met inachtneming van de volgende beginselen worden vastgesteld:

 de prijzen moeten betaalbaar zijn en moeten het mogelijk maken diensten aan te bieden die voor alle gebruikers, ongeacht geografische locatie, en rekening houdende met specifieke nationale omstandigheden, toegankelijk zijn. De lidstaten kunnen het aanbieden van een gratis postdienst voor blinden en slechtzienden invoeren of in stand houden;

 de prijzen moeten kostengeoriënteerd zijn en een efficiënte aanbieding van de universele dienst stimuleren. Wanneer zulks om redenen van algemeen belang noodzakelijk is, kunnen de lidstaten besluiten dat op hun nationale grondgebied en/of voor grensoverschrijdende post een uniform tarief dient te gelden voor tegen enkelstukstarieven aangeboden diensten en voor andere postzendingen;

 de toepassing van een uniform tarief sluit niet het recht van de aanbieder(s) van de universele dienst uit om met gebruikers individuele prijsafspraken te maken;

 de tarieven moeten transparant en niet-discriminerend zijn;

 wanneer de aanbieders van de universele dienst speciale tarieven toepassen, bijvoorbeeld voor diensten voor zakelijke gebruikers, aanbieders van grote partijen post of tussenpersonen die post van verschillende gebruikers samenvoegen, passen zij de beginselen van doorzichtigheid en non-discriminatie toe ten aanzien van zowel de tarieven als de voorwaarden dienaangaande. De tarieven en de voorwaarden dienaangaande worden steeds op dezelfde wijze toegepast zowel tussen derden onderling als tussen derden en aanbieders van de universele dienst die gelijkwaardige diensten aanbieden. In voorkomend geval gelden deze tarieven ook voor andere klanten, met name particulieren en kleine en middelgrote ondernemingen, die onder gelijkwaardige omstandigheden van de post gebruikmaken.

▼B

Artikel 13

1.  Om ervoor te zorgen dat de universele dienst ook over de grenzen geleverd kan worden, moedigen de lidstaten hun leveranciers van de universele dienst ertoe aan om ervoor te zorgen dat in hun overeenkomsten met betrekking tot de eindkosten voor het grensoverschrijdende postverkeer binnen de Gemeenschap de volgende beginselen worden geëerbiedigd:

 de eindkosten moeten worden vastgesteld in verhouding tot de kosten voor behandeling en distributie van inkomende grensoverschrijdende post,

 de vergoedingsniveaus moeten gerelateerd zijn aan de geleverde kwaliteit van de dienst,

 de eindkosten moeten transparant en niet-discriminerend zijn.

2.  De toepassing van deze beginselen kan vergezeld gaan van overgangsbepalingen ter voorkoming van onnodige verstoringen op de postmarkten of van ongunstige implicaties voor de economische subjecten, op voorwaarde dat er overeenstemming is tussen de verzendende en de ontvangende exploitant; dergelijke bepalingen moeten echter beperkt blijven tot het minimum dat voor het verwezenlijken van deze doelstellingen nodig is.

Artikel 14

▼M3

1.  De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de boekhouding van de aanbieders van de universele dienst overeenkomstig het bepaalde in dit artikel wordt gevoerd.

2.  Aanbieders van de universele dienst houden in hun interne boekhouding afzonderlijke rekeningen bij om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen elk van de diensten en producten die onder de universele dienst vallen en diensten en producten die er niet onder vallen. De lidstaten maken bij het berekenen van de nettokosten van de universele dienst gebruik van de gegevens van deze gescheiden boekhouding. Dergelijke interne boekhoudingen moeten steunen op consequent toegepaste en objectief gerechtvaardigde normen voor kostentoerekening.

3.  Onverminderd lid 4 worden in de in lid 2 bedoelde boekhoudingen de kosten als volgt toegerekend:

a) kosten die direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden aldus toegerekend;

b) gemeenschappelijke kosten, d.w.z. kosten die niet direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden als volgt toegerekend:

i) indien mogelijk worden gemeenschappelijke kosten toegerekend op basis van een directe analyse van de herkomst van de kosten;

ii) indien een directe analyse niet mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kostencategorieën toegerekend op basis van een onrechtstreekse koppeling met een andere kostencategorie of groep van kostencategorieën waarvoor een directe toerekening mogelijk is; de indirecte koppeling is gebaseerd op vergelijkbare kostenstructuren;

iii) indien directe noch indirecte kostentoerekening mogelijk is, wordt de kostencategorie toegerekend op basis van een algemene kostenverdeling die wordt berekend op grond van de verhouding tussen, enerzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de universele dienst worden toegerekend, en, anderzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de andere diensten worden toegerekend;

iv) gemeenschappelijke kosten die nodig zijn voor het aanbieden van zowel universele diensten als niet-universele diensten, worden dienovereenkomstig toegerekend; voor universele diensten en niet-universele diensten worden dezelfde kostendrijvers gehanteerd;

▼B

4.  Andere systemen van bedrijfsadministratie mogen alleen worden toegepast als zij verenigbaar zijn met lid 2 en goedgekeurd zijn door de nationale regelgevende instantie. De Commissie moet vóór de toepassing ervan worden ingelicht.

5.  De nationale regelgevende instanties zien erop toe dat de overeenstemming met één van de bovengenoemde systemen van bedrijfsadministratie wordt gecontroleerd door een bevoegde instantie die onafhankelijk is van de leverancier van de universele dienst. De lidstaten zorgen voor de periodieke bekendmaking van een verklaring van overeenstemming.

6.  De nationale regelgevende instantie houdt voldoende gedetailleerde informatie ter beschikking over de systemen van bedrijfsadministratie die worden toegepast door een leverancier van de universele dienst en legt die informatie desgevraagd voor aan de Commissie.

7.  Desgevraagd wordt gedetailleerde boekhoudkundige informatie uit dit systeem vertrouwelijk ter beschikking gesteld van de nationale regelgevende instantie en de Commissie.

▼M3

8.  Indien een bepaalde lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van een financieringsregeling voor het aanbieden van de universele dienst zoals krachtens artikel 7 is toegestaan, en indien de nationale regelgevende instantie van mening is dat geen van de in die lidstaat aangewezen aanbieders van de universele dienst al dan niet verborgen staatssteun ontvangt en dat er op de markt daadwerkelijk volledige concurrentie heerst, kan de nationale regelgevende instantie besluiten de in dit artikel vervatte eisen niet op te leggen.

▼M3

9.  Dit artikel kan evenwel worden toegepast op de aanbieders van de universele dienst die zijn aangewezen vóór de datum waarop de markt volledig opengesteld moet zijn, zolang er geen andere aanbieders van de universele dienst zijn aangewezen. De nationale regelgevende instantie stelt de Commissie van tevoren van een dergelijk besluit in kennis.

10.  De lidstaten kunnen voorschrijven dat de aanbieders van postdiensten die aan een compensatiefonds moeten bijdragen een passende gescheiden boekhouding invoeren om de werking van het fonds te garanderen.

▼B

Artikel 15

De financiële rekeningen van alle leveranciers van de universele dienst worden opgesteld, voor controle aan een externe accountant voorgelegd en bekendgemaakt overeenkomstig de toepasselijke Gemeenschaps- en nationale wetgeving betreffende handelsvennootschappen.



HOOFDSTUK 6

Kwaliteit van de diensten

Artikel 16

De lidstaten zorgen ervoor dat kwaliteitsnormen voor de universele dienst worden vastgesteld en gepubliceerd teneinde een postdienst van goede kwaliteit aan te bieden.

De kwaliteitsnormen hebben met name betrekking op de verzendingsduur, de regelmaat en de betrouwbaarheid van de diensten.

Deze normen worden vastgesteld door:

 de lidstaten voor de binnenlandse diensten;

▼M3

 het Europees Parlement en de Raad voor de grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap, zoals omschreven in bijlage II. In de toekomst zal de aanpassing van deze normen aan de technische vooruitgang of de ontwikkeling van de markt plaatsvinden volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Er wordt ten minste eenmaal per jaar een onafhankelijke controle op de prestaties uitgevoerd door externe instanties die geen band hebben met de leveranciers van de universele dienst, zulks onder voorwaarden die zullen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing; daarover wordt ten minste eenmaal per jaar verslag uitgebracht.

▼B

Artikel 17

De lidstaten stellen kwaliteitsnormen voor de binnenlandse post vast en zien erop toe dat ze verenigbaar zijn met de voor de grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap vastgestelde normen.

De lidstaten maken hun kwaliteitsnormen voor de nationale diensten bekend aan de Commissie die deze zal publiceren op dezelfde wijze als de normen voor de intracommunautaire grensoverschrijdende diensten bedoeld in artikel 18.

De nationale regelgevende instanties zien erop toe dat een onafhankelijke controle van de prestaties plaatsvindt overeenkomstig artikel 16 vierde alinea, dat de resultaten worden gemotiveerd en dat zo nodig corrigerend wordt opgetreden.

Artikel 18

▼M3

1.  Overeenkomstig artikel 16 worden in bijlage II kwaliteitsnormen vastgelegd voor grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap.

2.  Wanneer uitzonderlijke situaties op het gebied van de infrastructuur en de geografische ligging zulks vereisen, kunnen de nationale regelgevende instanties afwijkingen van de in bijlage II vastgelegde kwaliteitsnormen toestaan. Wanneer de nationale regelgevende instanties aldus afwijkingen toestaan, brengen zij de Commissie daarvan onverwijld op de hoogte. De Commissie legt jaarlijks een verslag van de kennisgevingen die zij in de loop van de vorige twaalf maanden heeft gekregen, ter informatie voor aan het in artikel 21 bedoelde comité.

▼B

3.  De Commissie maakt wijzigingen van de kwaliteitsnormen voor grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en zorgt ervoor dat de prestaties regelmatig onafhankelijk worden gecontroleerd en dat zij worden gepubliceerd, waarbij verslag wordt uitgebracht over de naleving van deze normen en over de bereikte vooruitgang. De nationale regelgevende instanties zien erop toe dat zo nodig corrigerend wordt opgetreden.

▼M3

Artikel 19

1.  De lidstaten zien erop toe dat alle aanbieders van postdiensten transparante, eenvoudige en niet te dure procedures instellen voor de behandeling van klachten van gebruikers, met name in geval van verlies, diefstal, beschadiging of niet-naleving van de kwaliteitsnormen van de dienst (met inbegrip van procedures voor het bepalen van de verantwoordelijkheid in gevallen waarbij meer dan één exploitant betrokken is), onverminderd de toepasselijke internationale en nationale bepalingen inzake compensatieregelingen.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat geschillen door middel van de in de eerste alinea bedoelde procedures op billijke en snelle wijze kunnen worden geregeld en dat er voor gerechtvaardigde klachten een systeem van terugbetalingen en/of vergoedingen bestaat.

De lidstaten moedigen tevens de ontwikkeling aan van onafhankelijke regelingen voor de buitengerechtelijke beslechting van geschillen tussen aanbieders van postdiensten en gebruikers.

2.  Onverminderd andere beroepsmogelijkheden of rechtsmiddelen die in de nationale en de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, zien de lidstaten erop toe dat gebruikers gevallen waarin geen bevredigend gevolg is gegeven aan klachten bij ondernemingen die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallende postdiensten aanbieden, individueel of, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, gezamenlijk met belangenorganisaties van gebruikers en/of consumenten, aan de nationale bevoegde instantie kunnen voorleggen.

Overeenkomstig artikel 16 zien de lidstaten erop toe dat de aanbieders van de universele dienst en, in voorkomend geval, ondernemingen die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallende diensten aanbieden, bij het jaarverslag over de controle van de prestaties gegevens publiceren over het aantal klachten en de wijze waarop deze zijn behandeld.

▼B



HOOFDSTUK 7

Harmonisatie van technische normen

Artikel 20

Bij de harmonisatie van de technische normen dient het belang van de gebruikers voorop te staan.

Het opstellen van technische normen voor de postsector wordt toevertrouwd aan het Europees Comité voor normalisatie (CEN) op basis van mandaten overeenkomstig de beginselen van Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften ( 9 ).

Hierbij wordt rekening gehouden met de op internationaal niveau vastgestelde harmonisatiemaatregelen, met name die van de Wereldpostunie.

De geldende normen worden eenmaal per jaar in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

De lidstaten zorgen ervoor dat de leveranciers van de universele dienst verwijzen naar de in het Publicatieblad bekendgemaakte normen wanneer zulks noodzakelijk blijkt voor de belangen van de gebruikers en meer bepaald wanneer zij de in artikel 6 bedoelde inlichtingen verstrekken.

Het comité van artikel 21 wordt ingelicht over de stand van zaken in het Europees Comité voor normalisatie en de voortgang die dit comité op dit gebied heeft gemaakt.



HOOFDSTUK 8

Het comité

▼M3

Artikel 21

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

▼B



HOOFDSTUK 9

De nationale regelgevende instantie

▼M3

Artikel 22

1.  Elke lidstaat wijst een of meer nationale regelgevende instanties voor de postsector aan, die juridisch onderscheiden en functioneel onafhankelijk zijn van de exploitanten van postdiensten. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over aanbieders van postdiensten behouden, zorgen voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten.

De lidstaten delen de Commissie mee welke nationale regelgevende instanties zij voor de vervulling van de uit deze richtlijn voortvloeiende taken hebben aangewezen. Zij maken de door de nationale regelgevende instanties uit te voeren taken op een gemakkelijk toegankelijke wijze bekend, met name wanneer die taken aan meer dan één orgaan worden toegewezen. De lidstaten zorgen in voorkomend geval voor overleg en samenwerking tussen die instanties onderling en tussen die instanties en de nationale instanties belast met de uitvoering van het mededingingsrecht en de wetgeving inzake consumentenbescherming, in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

2.  De nationale regelgevende instanties hebben in het bijzonder tot taak het doen nakomen van de uit deze richtlijn voortkomende verplichtingen, met name door het instellen van controle- en reguleringsprocedures om het aanbieden van de universele dienst te waarborgen. Zij kunnen ook worden belast met het doen naleven van de mededingingsregels in de postsector.

De nationale regelgevende instanties werken binnen de passende bestaande organen nauw samen en verlenen elkaar bijstand bij de toepassing van deze richtlijn.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat er op nationaal niveau effectieve regelingen voorhanden zijn krachtens welke iedere gebruiker of aanbieder van postdiensten, die door een besluit van een nationale regelgevende instantie is getroffen, het recht heeft om tegen dat besluit beroep in te stellen bij een beroepsorgaan dat onafhankelijk is van de betrokken partijen. Hangende de uitspraak van een dergelijk beroep blijft het besluit van de nationale regelgevende instantie van kracht, tenzij de beroepsinstantie anders beslist.

▼M3



HOOFDSTUK 9 bis

Informatieverstrekking

Artikel 22 bis

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat aanbieders van postdiensten met name aan de nationale regelgevende instanties alle informatie, met inbegrip van financiële informatie en informatie over het aanbieden van de universele dienst, verstrekken die nodig is:

a) om de nationale regelgevende instanties in staat te stellen de naleving van deze richtlijn en van de op grond daarvan genomen besluiten te waarborgen;

b) voor duidelijk omschreven statistische doeleinden.

2.  De aanbieders van postdiensten verstrekken deze informatie onmiddellijk op verzoek en zo nodig vertrouwelijk, binnen de termijnen en met de mate van gedetailleerdheid die door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld. De door de nationale regelgevende instantie gevraagde informatie staat in verhouding tot de door haar te verrichten taken. De nationale regelgevende instantie motiveert haar verzoek om informatie.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de nationale regelgevende instanties de Commissie op verzoek in kennis stellen van passende en relevante informatie die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken krachtens deze richtlijn.

4.  Wanneer informatie door een nationale regelgevende instantie in overeenstemming met de communautaire en nationale voorschriften betreffende het zakengeheim als vertrouwelijk wordt beschouwd, vrijwaren de Commissie en de betrokken nationale regelgevende instanties het vertrouwelijke karakter van de verstrekte informatie.

▼B



HOOFDSTUK 10

Slotbepalingen

▼M3

Artikel 23

Om de vier jaar en voor de eerste keer uiterlijk op 31 december 2013 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, waarin met name dienstige informatie is opgenomen over de ontwikkeling van de sector, in het bijzonder wat de economische, sociale en technologische aspecten en de werkgelegenheidspatronen betreft, alsmede over de kwaliteit van de dienst. Dit verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad.

▼M3

Artikel 23 bis

De Commissie biedt de lidstaten ondersteuning bij de uitvoering van deze richtlijn, met inbegrip van de berekening van de nettokosten van de universele dienst.

▼M3 —————

▼B

Artikel 28

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

▼M3




BIJLAGE I

Richtsnoeren inzake de berekening van de eventuele nettokosten van universele diensten

Deel A:   Omschrijving van de universeledienstverplichtingen

Onder universeledienstverplichtingen worden de verplichtingen verstaan die een lidstaat een aanbieder van postdiensten oplegt in verband met het aanbieden van een postdienst in een bepaald geografisch gebied, indien nodig inclusief uniforme prijzen in dat geografische gebied voor het aanbieden van die dienst of het gratis aanbieden van bepaalde diensten voor blinden en slechtzienden.

Deze verplichtingen kunnen onder meer het volgende omvatten:

 een groter aantal ophaaldagen dan in deze richtlijn is bepaald;

 beschikbaarheid van toegangspunten, zodat de universeledienstverplichtingen kunnen worden nagekomen;

 een tariefstelling die de universele dienst tegen betaalbare prijzen garandeert;

 uniforme prijzen voor de universele dienst;

 het gratis aanbieden van bepaalde diensten voor blinden en slechtzienden.

Deel B:   Berekening van de nettokosten

De nationale regelgevende instanties onderzoeken alle middelen voor geschikte stimulansen om (al dan niet aangewezen) aanbieders van postdiensten aan te zetten tot een kostenefficiënte vervulling van universeledienstverplichtingen.

De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn alle kosten in verband met en noodzakelijk voor het aanbieden van de universele dienst. De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn te berekenen als het verschil in de nettokosten van een aangewezen aanbieder van de universele dienst die zich wél en die zich niet aan de universeledienstverplichtingen moet houden.

Bij de berekening dient met alle overige relevante aspecten rekening te worden gehouden, zoals de eventuele immateriële en marktvoordelen die een als aanbieder van de universele dienst aangewezen aanbieder van postdiensten geniet, het recht op een redelijke winst en maatregelen ter bevordering van de kostenefficiëntie.

Er dient gepaste aandacht te worden geschonken aan de juiste raming van de kosten die een aangewezen aanbieder van de universele dienst zou hebben vermeden, indien er geen universeledienstverplichting zou zijn. Bij het berekenen van de nettokosten moeten de voordelen, met inbegrip van de immateriële voordelen, voor de exploitant van de universele dienst in aanmerking worden genomen.

De berekening wordt gebaseerd op de kosten die toe te schrijven zijn aan:

i) elementen van de diensten die slechts met verlies of op voorwaarden die buiten de normale commerciële normen vallen, kunnen worden aangeboden. Als dergelijke elementen kunnen diensten als omschreven in deel A worden beschouwd;

ii) specifieke gebruikers of groepen van gebruikers die, rekening houdend met de kosten van het aanbieden van de gespecificeerde dienst, het gegenereerde inkomen en uniforme prijzen die door de lidstaat zijn opgelegd, slechts met verlies of op voorwaarden die buiten de normale commerciële normen vallen, kunnen worden bediend.

Deze categorie omvat die gebruikers of groepen van gebruikers die zonder de verplichting tot het aanbieden van de universele dienst niet zouden worden bediend door een commerciële exploitant.

De nettokosten van specifieke aspecten van universeledienstverplichtingen worden afzonderlijk berekend, teneinde dubbeltelling van bepaalde directe of indirecte voordelen en kosten te vermijden. De totale nettokosten van universeledienstverplichtingen voor een aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn te berekenen als de som van de nettokosten die uit de specifieke componenten van universeledienstverplichtingen voortvloeien, rekening houdend met alle immateriële voordelen. De bevoegdheid voor het verifiëren van de nettokosten berust bij de nationale regelgevende instantie. Voor het verifiëren van de nettokosten werken aanbieders van de universele dienst samen met de nationale regelgevende instantie.

Deel C:   Dekking van de nettokosten van universeledienstverplichtingen

Ter dekking of financiering van de nettokosten van universeledienstverplichtingen kan het nodig zijn dat aangewezen aanbieders van de universele dienst worden vergoed voor de diensten die zij op niet-commerciële voorwaarden aanbieden. Aangezien een dergelijke vergoeding gepaard gaat met overdrachten van financiële middelen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze overdrachten op een objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige manier plaatsvinden. Dit betekent dat de overdrachten leiden tot zo gering mogelijke verstoring van de concurrentieverhoudingen en de gebruikersvraag.

Voor een kostendelingsregeling op basis van een fonds overeenkomstig artikel 7, lid 4, dient gebruik te worden gemaakt van een transparant en neutraal middel voor het innen van de bijdragen, dat het gevaar vermijdt van dubbele belasting op zowel de output als de input van ondernemingen.

De onafhankelijke instantie die het fonds beheert, is belast met het innen van de bijdragen van ondernemingen die worden geacht bij te moeten dragen aan de nettokosten van universeledienstverplichtingen in de lidstaat, en ziet toe op de overdracht van de verschuldigde bedragen aan de ondernemingen die recht hebben op uitkeringen uit het fonds.

▼B




►M3  BIJLAGE II ◄

Kwaliteitsnormen voor het grensoverschrijdende postverkeer binnen de Gemeenschap

De kwaliteitsnormen voor het grensoverschrijdende postverkeer binnen de Gemeenschap worden in elk land bepaald in relatie tot de verzendingsduur voor postzendingen van de snelste standaardcategorie berekend van begin tot eind ( 10 ) volgens de formule D + n, waarin D de datum van verzending is ( 11 ) en n het aantal werkdagen dat verloopt tussen deze datum en de datum van bezorging aan de geadresseerde.



Kwaliteitsnormen voor het grensoverschrijdende postverkeer binnen de Gemeenschap

Duur

Doelstelling

D + 3

85 % van de stukken

D + 5

97 % van de stukken

De normen moeten niet alleen worden verwezenlijkt voor het geheel van de poststromen binnen de Gemeenschap, maar ook voor elke bilaterale poststroom tussen twee lidstaten.



( 1 ) PB C 322 van 2. 12. 1995, blz. 22, en PB C 300 van 10. 10. 1996, blz. 22.

( 2 ) PB C 174 van 17. 6. 1996, blz. 41.

( 3 ) PB C 337 van 11. 11. 1996, blz. 28.

( 4 ) PB C 42 van 15. 2. 1993, blz. 240.

( 5 ) PB C 48 van 16. 2. 1994, blz. 3.

( 6 ) Advies van het Europees Parlement van 9 mei 1996 (PB C 152 van 27. 5. 1996, blz. 20), gemeenschappelijke standpunt van de Raad van 29 april 1997 (PB C 188 van 19. 6. 1997, blz. 9), besluit van het Europees Parlement van 16 september 1997 (PB C 304 van 6. 10. 1997, blz. 34), besluit van het Europees Parlement van 19 november 1997 en besluit van de Raad van 1 december 1997.

( 7 ) PB L 95 van 21. 4. 1993, blz. 29.

( 8 ) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

( 9 ) PB L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (PB L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31).

( 10 ) De verzendingsduur berekend van begin tot eind is de tijd die verloopt tussen het toegangspunt tot het netwerk en het punt van bezorging aan de geadresseerde.

( 11 ) De datum van verzending is de datum van de dag van verzending indien de verzending heeft plaatsgevonden vóór de laatste lichting die vermeld is op het toegangspunt tot het betrokken netwerk. Wanneer de verzending plaatsvindt na die tijd, is de datum van verzending die van de volgende dag.