14.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/51


Beroep ingesteld op 29 april 2014 — Polyblend/Commissie

(Zaak T-303/14)

2014/C 223/54

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Polyblend GmbH (Bad Sobernheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Greinacher, J. Martin en B. Scholtka, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure met betrekking tot steun voor de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en mijngas op grond van het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet inzake prioriteit voor hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) en de verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen tegen de Bondsrepubliek Duitsland — Steunmaatregel SA.33995 (2013/C) (ex 2013/NN) van 18 december 2013, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de EU van 7 februari 2014, C 37, blz. 73, krachtens artikel 263, lid 1, VWEU nietig te verklaren voor zover de Commissie daarin de bijzondere vereffeningsregeling in § § 40 en 41 EEG als staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU aanmerkt;

de Commissie krachtens artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering te gelasten om de noodzakelijk kosten te vergoeden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 107 VWEU

Verzoekster betoogt dat de Commissie ten onrechte de steun voor hernieuwbare energie door middel van een heffingssysteem en een bijzondere vereffeningsregeling ter verlaging van de EEG-heffing als steunmaatregel heeft aangemerkt, zodat zij de formele onderzoeksprocedure niet had mogen inleiden.

Verzoekster voert in dat verband aan de Commissie bij haar voorlopig onderzoek van de vraag of de bijzondere vereffeningsregeling steun vormde, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, aangezien de bijzondere vereffeningsregeling als uitzonderingsregeling in het kader van de EEG-heffing geen voordeel oplevert dat grootverbruikers van stroom niet onder normale marktomstandigheden hadden kunnen verkrijgen.

Verzoekster stelt voorts dat geen sprake is van staatsmiddelen. Aangezien reeds de inkomsten uit de EEG-heffing geen staatsmiddelen zijn, kan ook bij de uitzonderingsregeling voor energie-intensieve ondernemingen geen sprake zijn van staatsmiddelen.

Verzoekster voert daarnaast aan dat de bijzondere vereffeningsregeling ook de mededinging niet vervalst. Zij leidt hoogstens tot herstel van de concurrentievoorwaarden zonder de EEG-heffing.

2.

Tweede middel: schending van het vertrouwensbeginsel

Verzoekster betoogt dat de Commissie met de vaststelling van het besluit ook het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. De Duitse regeling ter bevordering van hernieuwbare energie is reeds uitvoerig onderzocht in het kader van een staatsteunprocedure. Aan het einde daarvan, in 2002, is de Commissie tot de slotsom gekomen dat daarmee geen overdracht van staatsmiddelen was gemoeid. Aangezien de EEG 2012 op dat punt niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van de toenmalige rechtstoestand, hadden de marktdeelnemers niet hoeven te rekenen met een nieuw onderzoek, maar hadden zij erop mogen vertrouwen dat de regeling in stand zou blijven.

3.

Derde middel: misbruik van bevoegdheid

Tot slot is verzoekster van mening dat de Commissie misbruik heeft gemaakt van de haar krachtens de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU verleende bevoegdheid. De Commissie streeft met de inleiding van de onderzoeksprocedure hoofdzakelijk als doel na om de bevordering van hernieuwbare energie volledig te harmoniseren. Deze fundamentele doelstelling is ook te zien in de nieuwe ontwerprichtsnoeren voor milieu- en energiesteun, waarin de Commissie voor het eerst gedetailleerde regels voor de bevordering van hernieuwbare energie vaststelt. Om tot harmonisatie te komen, moet de Commissie echter de procedure voor de onderlinge aanpassing van wetgeving overeenkomstig de artikelen 116 VWEU en 117 VWEU volgen.