EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 7.11.2018
COM(2018) 732 final
2018/0380(NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het oogsten van de visbestanden beperken tot een niveau dat in overeenstemming is met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid ("de basisverordening") zijn de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen inzake vangst- en inspanningsbeperkingen vastgesteld die de ecologische, economische en sociale duurzaamheid van de visserijen van de Unie moeten garanderen.
De vangstmogelijkheden worden jaarlijks vastgesteld (die voor diepzeebestanden om de twee jaar). Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. Het Europees Parlement en de Raad hebben op 4 juli 2018 een meerjarenplan voor de Noordzee vastgesteld, dat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Op 23 maart 2018 heeft de Commissie een voorstel voor een meerjarenplan voor de westelijke wateren ingediend, dat momenteel door het Europees Parlement en de Raad wordt bestudeerd.
Dit voorstel heeft betrekking op de vangstmogelijkheden die de Unie autonoom vaststelt. Daarnaast omvat het vangstmogelijkheden die voortvloeien uit multilateraal of bilateraal visserijoverleg. Het resultaat daarvan wordt ten uitvoer gelegd door middel van interne verdeling over de lidstaten op basis van het beginsel van relatieve stabiliteit.
Dit voorstel betreft dus autonome bestanden van de Unie en daarnaast ook:
·gedeelde bestanden, d.w.z. bestanden die gezamenlijk worden beheerd hetzij met Noorwegen in de Noordzee en het Skagerrak, hetzij in het kader van NEAFC-overleg tussen kuststaten (NEAFC: Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan);
·vangstmogelijkheden die voortvloeien uit overeenkomsten in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).
In dit voorstel is een aantal vangstmogelijkheden als "p.m." (pro memorie) aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat:
–het advies over sommige bestanden niet beschikbaar is ten tijde van de vaststelling van het voorstel; of
–bepaalde vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de betrokken ROVB's nog niet zijn vastgesteld omdat hun jaarvergadering nog niet heeft plaatsgevonden; of
–de cijfers voor sommige bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en andere derde landen gedeelde of geruilde bestanden nog niet beschikbaar zijn omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg met deze landen in november en december 2018; of
–voor enkele TAC's het advies weliswaar is ontvangen, maar de evaluatie nog gaande is.
Aanpak voor de vaststelling van vangstmogelijkheden
Zoals gebruikelijk heeft de Commissie in haar jaarlijkse mededeling betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden (COM(2018) 452, hierna "de mededeling" genoemd) de situatie geschetst waarop de voorstellen inzake vangstmogelijkheden moeten worden afgestemd. In de mededeling wordt een overzicht gegeven van de toestand van de bestanden op grond van de bevindingen van het beschikbare wetenschappelijke advies en wordt de procedure voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden toegelicht.
Op verzoek van de Commissie heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) op 29 juni 2018 zijn jaarlijks advies over de meeste door het onderhavige voorstel bestreken visbestanden uitgebracht.
Gegevens zijn essentieel voor de wetenschappelijke adviezen die de ICES verstrekt; alleen bestanden waarvoor voldoende en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, kunnen volledig worden beoordeeld met het oog op schattingen van hun omvang en prognoses over hoe zij zullen reageren op de diverse exploitatiescenario's ("vangstopties"). Als voldoende gegevens beschikbaar zijn, kunnen de wetenschappelijke instanties ramen in hoeverre de vangstmogelijkheden moeten worden aangepast om het MSY-niveau voor het betrokken bestand te bereiken (MSY: maximum sustainable yield, of maximale duurzame opbrengst). Het advies wordt dan "MSY-advies" genoemd. In andere gevallen passen de wetenschappelijke instanties de voorzorgsbenadering toe wanneer zij aanbevelingen betreffende het na te streven niveau van de vangstmogelijkheden formuleren. De methodiek die de ICES daarbij toepast, wordt toegelicht in ICES-publicaties betreffende het opstellen van adviezen met betrekking tot bestanden waarvoor slechts beperkte gegevens voorhanden zijn.
Alle voorgestelde vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met het wetenschappelijke advies dat de Commissie over de toestand van de bestanden heeft ontvangen en dat is gebruikt zoals aangegeven in de mededeling.
De bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerde aanlandingsverplichting
De aanlandingsverplichting uit hoofde van de basisverordening voor het GVB wordt in de periode van 2015 tot 2019 geleidelijk ingevoerd. In 2019 zullen alle bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden, onder de aanlandingsverplichting vallen. Bepaalde uitzonderingen op de aanlandingsverplichting waarin in de basisverordening is voorzien, kunnen van toepassing zijn. De Commissie heeft op basis van door de lidstaten ingediende gezamenlijke aanbevelingen gedelegeerde verordeningen aangenomen tot vaststelling van specifieke teruggooiplannen, waarin wordt toegestaan om beperkte hoeveelheden vis terug te gooien op basis van de-minimisvrijstellingen of op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstellingen.
Als gevolg van de invoering van de aanlandingsverplichting moeten de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bovendien niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aangelande hoeveelheid maar als afspiegeling van de gevangen hoeveelheid, aangezien teruggooi niet langer is toegestaan. Dit gebeurt op basis van wetenschappelijk advies voor de visbestanden in de visserijen die in artikel 15, lid 1, van de basisverordening voor het GVB zijn vermeld. De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld in overeenstemming met andere ter zake relevante bepalingen, met name artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de voorschriften in meerjarenplannen).
Dientengevolge zal de Commissie, om rekening te houden met de volledige toepassing van de aanlandingsverplichting vanaf 1 januari 2019, TAC's voorstellen op basis van vangstadvies en niet langer op basis van aanlandingsadvies. Bij de bepaling van de voorgestelde TAC's wordt rekening gehouden met een beperkte teruggooi op basis van de vastgestelde vrijstellingen, waarbij de teruggegooide hoeveelheden dus niet worden aangeland en niet op de quota worden afgeboekt. Die hoeveelheden worden dan ook in mindering gebracht op de op vangsten gebaseerde TAC's.
De ICES heeft in wetenschappelijk advies een nul-TAC voor 2019 aanbevolen voor vijf bestanden (kabeljauw en wijting ten westen van Schotland, wijting in de Ierse Zee, kabeljauw in de Keltische Zee en schol in het zuidelijke deel van de Keltische Zee, zuidwesten van Ierland). Voor drie van die bestanden geldt al een aantal jaren een nul-TAC. Ondanks het wegnemen van de mogelijkheden voor een gerichte visserij, heeft die beheersaanpak niet de gewenste impact op het vlak van instandhouding gehad en niet gezorgd voor een herstel van de betrokken bestanden. Het enige effect was een toename van de teruggooi.
Als die aanpak in 2019 wordt gevolgd en er nul-TAC's worden vastgesteld, zal de volledige uitvoering van de aanlandingsverplichting in gemengde visserijen waarin bijvangsten van de vijf genoemde bestanden voorkomen en de bestaande vormen van flexibiliteit niet kunnen worden toegepast, leiden tot het ontstaan van zogenaamde "choke species" (knelsoorten of verstikkingssoorten). Adviesraden en regionale groepen van lidstaten hebben samengewerkt om een zogenaamde "choke mitigation tool" te ontwikkelen. De belanghebbenden hebben aan de hand van dit instrument onderzocht of de beschikbare maatregelen en vormen van flexibiliteit (een grotere selectiviteit, uitwisseling van quota, toepassing van flexibiliteit tussen soorten enz.) kunnen helpen in situaties waarin een nul-TAC of een zeer lage TAC ertoe leidt dat gemengde visserijen niet kunnen worden voortgezet. Voor een aantal bestanden is een oplossing gevonden, maar voor de vijf bestanden waarvoor het advies luidt om nulvangsten vast te stellen, moeten beheersmaatregelen op EU-niveau worden genomen. Daarbij moet het juiste evenwicht worden gevonden tussen het voortzetten van visserijen in het licht van de mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen van een onderbreking en de noodzaak om een goede biologische toestand van die bestanden te bereiken.
Rekening houdend met de moeilijkheid om alle bestanden in een gemengde visserij tegelijkertijd op het niveau van de maximale duurzame opbrengst te bevissen, moeten voor die bestanden TAC's voor uitsluitend bijvangsten worden vastgesteld op een niveau waarbij gemengde visserijen kunnen worden voortgezet en waarbij er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de visserijsterfte niet toeneemt. Die TAC's moeten derhalve worden gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke advies over eerdere teruggooiniveaus, zoals opgenomen in het advies van de ICES, als beste beschikbare benadering van de onvermijdelijke vangsten. Daarnaast moeten die niveaus aanzienlijk worden verlaagd om te zorgen voor een goede biologische toestand van die bestanden en voor stimulansen om selectiviteits- en vermijdingsmaatregelen verder te ontwikkelen en toe te passen. Voor het kabeljauwbestand in de Keltische Zee moet bij het vaststellen van die TAC rekening worden gehouden met het advies van de ICES inzake onvermijdelijke bijvangsten (voor andere bestanden kan de ICES geen dergelijk advies uitbrengen).
De lidstaten moeten vanaf 2019 voor de betrokken visserijen meerjarenplannen ter beperking van bijvangsten uitvoeren, teneinde de ongewenste vangsten van de betrokken bestanden geleidelijk te beperken door nationale maatregelen te nemen, door maatregelen in bestaande teruggooiplannen uit te voeren en door waar mogelijk op regionaal niveau samen te werken om in 2019 gezamenlijke aanbevelingen in te dienen bij de Commissie. Die plannen ter beperking van bijvangsten moeten door het WTECV worden geëvalueerd en moeten na de inwerkingtreding ervan elke twee jaar worden herzien. Bovendien moeten alle vaartuigen die van deze specifieke TAC's profiteren, vanaf 2019 een volledige vangstdocumentatie toepassen.
De lidstaten moeten overeenstemming bereiken over een gedeeld beheer van die bijvangst-TAC's. In het kader van dat beheer moet worden gezorgd voor een gelijk speelveld voor de marktdeelnemers van de Unie en moet rekening worden gehouden met het feit dat vloten zonder quota voor hun bijvangsten niet in staat zouden zijn hun doelsoorten te vangen en dat de quotabehoeften voor onvermijdelijke bijvangsten in grote mate kunnen verschillen van de vangsten in de gerichte visserij op die soorten.
Jaarflexibiliteit
Tot slot moeten de verbanden tussen de basisverordening voor het GVB en Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad in aanmerking worden genomen. In de laatstgenoemde verordening zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's vastgesteld, onder meer, op grond van de artikelen 3 en 4, in de vorm van flexibiliteit voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgs-TAC's en analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 nog een ander flexibiliteitsinstrument ingevoerd. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee ondergraaft en een belemmering vormt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 niet van toepassing mogen zijn naast de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Maatregelen inzake Europese aal
De maatregelen voor Europese aal zullen worden vastgesteld nadat het wetenschappelijk advies van de ICES volledig is geanalyseerd. Het wetenschappelijk advies voor het zuidelijke zeebaarsbestand wordt uitgebracht op 7 november 2018.
Maatregelen inzake zeebaars
Uit wetenschappelijk advies blijkt dat de toestand van het zeebaarsbestand (Dicentrarchus labrax) in de Keltische Zee, het Kanaal, de Ierse Zee en het zuidelijke deel van de Noordzee (ICES-sectoren 4b, 4c en 7a, 7d-7h) nog steeds precair is. De paaibiomassa neemt sinds 2005 af en ligt nu onder Blim. De visserijsterfte is in de loop van de tijdreeks toegenomen en heeft in 2013 een piek bereikt, om daarna snel af te nemen tot onder FMSY. Sinds 2008 wordt in de ramingen uitgegaan van een zwakke rekrutering, met uitzondering van de jaarklassen van 2013 en 2014, waarvoor de ramingen wijzen op een gemiddelde rekrutering. Volgens het advies van de ICES zou de toepassing van de MSY-aanpak ertoe leiden dat in 2019 niet meer dan 1 789 ton kan worden opgevist. Het is daarom passend om de reeks maatregelen voor onvermijdbare bijvangsten van zeebaars te handhaven. In overeenstemming met het wetenschappelijk advies van de ICES kunnen hogere vangsten worden toegestaan voor de visserij op deze soort met haken en lijnen. De maatregelen voor het beheer van de recreatieve visserij op zeebaars moeten worden aangepast, rekening houdend met de significante impact van die visserij op de betrokken bestanden.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met andere beleidsgebieden van de Unie, met name op het vlak van milieu.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van de basisverordening voor het GVB.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
•Evenredigheid
Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van de artikelen 16 en 17 van de basisverordening verdelen de lidstaten deze mogelijkheden vervolgens naar eigen goeddunken over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.
Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zijn reeds beschikbaar.
•Keuze van het instrument
Voorgesteld instrument: verordening.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
De verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden wordt meermaals per jaar herzien en gewijzigd in het licht van het meest recente wetenschappelijke advies en andere ontwikkelingen.
•Raadpleging van belanghebbenden
a)Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten
De Commissie heeft de belanghebbenden, met name via de adviesraden (AR's), en de lidstaten geraadpleegd over de door haar voorgenomen aanpak van de verschillende voorstellen voor vangstmogelijkheden, zulks op basis van haar mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2019.
Daarnaast heeft de Commissie de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement "Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer" (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen van het zogenoemde "frontloadingsproces" (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet.
b)Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden
De antwoorden op de bovengenoemde mededeling van de Commissie over de vangstmogelijkheden zijn een afspiegeling van de standpunten van de belanghebbenden over de evaluatie van de Commissie betreffende de visstand en de manier waarop een passende beheersmatige reactie kan worden gewaarborgd. De Commissie heeft deze antwoorden in aanmerking genomen bij het opstellen van het voorstel.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Wat de toegepaste methodiek betreft, heeft de Commissie – zoals al eerder vermeld – de ICES geraadpleegd. De adviezen van de ICES zijn gebaseerd op een advieskader dat door de deskundigengroepen en besluitvormingsorganen van de ICES is ontwikkeld, en worden uitgebracht overeenkomstig het met de Commissie overeengekomen memorandum van overeenstemming.
Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in de basisverordening voor het GVB, met name in artikel 2, lid 2, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau "indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt". Dit sluit aan op de toezeggingen van de Unie met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. Zoals reeds is opgemerkt, is voor sommige bestanden reeds informatie over de maximale duurzame opbrengst beschikbaar. Tot deze bestanden behoren qua vangsthoeveelheden en handelswaarde zeer belangrijke bestanden zoals heek, kabeljauw, zeeduivel, tong, scharretongen, schelvis en langoustine.
Het meerjarenplan voor de visserijen in de Noordzee is dit jaar in werking getreden. Overeenkomstig dat plan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld in overeenstemming met de streefdoelen van het plan en moeten de vangstmogelijkheden voor de in artikel 1 van dat plan vermelde bestanden binnen bepaalde FMSY-bandbreedtes blijven. Belandt de biomassa van een bestand onder de referentiepunten van het plan, dan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een met de visserijsterfte overeenkomend niveau dat evenredig met de afname van de biomassa van dat bestand wordt verlaagd.
Om het MSY-niveau te halen, kan het noodzakelijk zijn om in bepaalde gevallen de visserijsterftecijfers te verlagen en/of de vangsten te beperken. In deze context wordt voor dit voorstel gebruikgemaakt van de MSY-adviezen indien deze voorhanden zijn. Overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid stemt een TAC die op basis van het MSY-advies wordt voorgesteld, overeen met het niveau dat volgens dat advies borg zou staan voor het halen van de MSY-doelstelling in 2019. Deze aanpak spoort met de in de mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2019 uiteengezette beginselen.
Voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, doen de wetenschappelijke adviesorganen aanbevelingen om de vangsten te verminderen, te handhaven of eventueel te verhogen. In veel gevallen hebben de ICES-adviezen daartoe kwantitatieve richtsnoeren opgeleverd, waarbij overeenkomstig de methodiek van de ICES en bij wijze van voorzorgsmaatregel wordt uitgegaan van een grenswaarde van 20 % voor de toename of vermindering van de vangst tussen twee opeenvolgende jaren. Bij de vaststelling van de voorgestelde TAC's is gebruikgemaakt van deze richtsnoeren. In gevallen waarin helemaal geen wetenschappelijk advies voorhanden was, is de voorzorgsbenadering gevolgd en zijn de TAC's dus bij wijze van voorzorgsmaatregel met 20 % verlaagd.
Voor sommige bestanden (voornamelijk wijdverspreide bestanden, haaien en roggen) wordt het advies in het najaar uitgebracht. Het onderhavige voorstel zal zo nodig moeten worden bijgewerkt zodra dit advies is ontvangen. Ten slotte is, zoals eerder opgemerkt, voor sommige bestanden het advies gebruikt om beheersplannen ten uitvoer te leggen.
•Effectbeoordeling
De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, van het Verdrag.
Het is de bedoeling om met het voorstel een kortetermijnaanpak te vermijden en de voorkeur te geven aan besluiten die gericht zijn op duurzaamheid op de lange termijn. Daarom wordt in het voorstel rekening gehouden met initiatieven van belanghebbende partijen en adviesraden indien deze door de ICES en/of het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) positief zijn beoordeeld. Bovendien is het voorstel van de Commissie ter hervorming van het GVB uitgewerkt op basis van een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) in het kader waarvan de MSY-doelstelling is geanalyseerd. In de conclusies van die beoordeling wordt de MSY-doelstelling gezien als een noodzakelijke voorwaarde om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen.
Wat ROVB-vangstmogelijkheden en met derde landen gedeelde bestanden betreft, worden met dit voorstel hoofdzakelijk internationaal overeengekomen maatregelen uitgevoerd. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de Unie of de lidstaten), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.
•Grondrechten
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De bepalingen van de verordening zullen worden geïmplementeerd en de naleving gecontroleerd overeenkomstig het vigerende gemeenschappelijk visserijbeleid.
2018/0380 (NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vaststellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
(2)Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden.
(3)De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, van die verordening vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden zo aan de lidstaten worden toegewezen dat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd.
(4)De totale toegestane vangsten (total allowable catches – TAC's) moeten daarom overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden vastgesteld op basis van het beschikbare wetenschappelijke advies, met inachtneming van zowel de biologische en sociaal-economische aspecten als de verplichting tot gelijke behandeling van de visserijsectoren, en in het licht van de standpunten die naar voren komen tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, met name op de bijeenkomsten van de betrokken adviesraden.
(5)Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de aanlandingsverplichting uiterlijk vanaf 1 januari 2019 volledig van toepassing zijn. Wanneer een visserij onder de aanlandingsverplichting valt, moeten alle soorten in die visserij waarop vangstbeperkingen van toepassing zijn, worden aangeland. In artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat, wanneer de aanlandingsverplichting voor een visbestand is ingevoerd, de vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld met inachtneming van het feit dat vangstmogelijkheden niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aanlanding maar als afspiegeling van de vangsten. Op basis van de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft de Commissie een aantal gedelegeerde verordeningen vastgesteld met nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de vorm van specifieke teruggooiplannen die tijdelijk, voor een periode van ten hoogste drie jaar, van toepassing zijn.
(6)Bij het vastleggen van de vangstmogelijkheden voor bestanden van soorten die vanaf 1 januari 2019 onder de aanlandingsverplichting vallen, moet rekening worden gehouden met het feit dat teruggooi van die soorten in principe niet langer toegestaan zal zijn. De vangstmogelijkheden moeten derhalve worden gebaseerd op de adviescijfers voor de totale vangsten (in plaats van de adviescijfers voor de totale aanlandingen), zoals verstrekt door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De hoeveelheden die, bij wijze van uitzondering, tijdens het uitvoeren van de aanlandingsverplichting nog steeds mogen worden teruggegooid, moeten in mindering worden gebracht op die adviescijfers voor de totale vangsten.
(7)Voor bepaalde bestanden worden in het wetenschappelijk advies van de ICES nulvangsten aanbevolen. Indien de TAC's voor die bestanden op het niveau van het wetenschappelijk advies worden vastgesteld, zou de verplichting om in gemengde visserijen met bijvangsten uit die bestanden alle vangsten aan te landen, het verschijnsel van zogenaamde "choke species" (knelsoorten of verstikkingssoorten) in de hand werken. Om het juiste evenwicht te vinden tussen het voortzetten van visserijen in het licht van de mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen en de noodzaak om een goede biologische toestand van die bestanden te bereiken, en rekening houdend met de moeilijkheid om alle bestanden in een gemengde visserij op het niveau van de maximale duurzame opbrengst te bevissen, is het passend om voor die bestanden specifieke TAC's voor bijvangsten vast te stellen. Die TAC's moeten worden vastgesteld op een niveau dat de sterfte voor die bestanden niet doet stijgen en dat stimulansen biedt voor verbeteringen op het vlak van selectiviteit en vermijding. De lidstaten moeten overeenstemming bereiken over een gedeeld beheer van die TAC's, rekening houdend met de onvermijdelijke bijvangsten van de betrokken bestanden en andere relevante criteria.
(8)Om ongewenste vangsten van de betrokken bestanden geleidelijk te beperken, moeten de lidstaten vanaf 2019 voor de betrokken visserijen meerjarenplannen ter beperking van bijvangsten uitvoeren, teneinde ongewenste vangsten van de betrokken bestanden geleidelijk te beperken door nationale maatregelen te nemen en door waar mogelijk op regionaal niveau samen te werken om in 2019 gezamenlijke aanbevelingen in te dienen bij de Commissie. Die plannen ter beperking van bijvangsten moeten door het WTECV worden geëvalueerd en moeten na de inwerkingtreding ervan elke twee jaar worden herzien. Bovendien moeten alle vaartuigen die van deze specifieke TAC's profiteren, vanaf 2019 een volledige vangstdocumentatie toepassen.
(9)Uit wetenschappelijk advies blijkt dat de toestand van het zeebaarsbestand (Dicentrarchus labrax) in de Keltische Zee, het Kanaal, de Ierse Zee en het zuidelijke deel van de Noordzee (ICES-sectoren 4b, 4c en 7a, 7d-7h) nog steeds precair is. De paaibiomassa neemt sinds 2005 af en ligt nu onder Blim. De visserijsterfte is in de loop van de tijdreeks toegenomen en heeft in 2013 een piek bereikt, om daarna snel af te nemen tot onder FMSY. Sinds 2008 wordt in de ramingen uitgegaan van een zwakke rekrutering, met uitzondering van de jaarklassen van 2013 en 2014, waarvoor de ramingen wijzen op een gemiddelde rekrutering. Volgens het advies van de ICES zou de toepassing van de MSY-aanpak ertoe leiden dat in 2019 niet meer dan 1 789 ton kan worden opgevist. Het is daarom passend om de reeks maatregelen voor onvermijdbare bijvangsten van zeebaars te handhaven. In overeenstemming met het wetenschappelijk advies van de ICES kunnen hogere vangsten worden toegestaan voor de visserij op deze soort met haken en lijnen. De maatregelen voor het beheer van de recreatieve visserij op zeebaars moeten worden aangepast, rekening houdend met de significante impact van die visserij op de betrokken bestanden.
(10)[De maatregelen voor Europese aal (Anguilla anguilla) zullen in een later stadium, nadat op 7 november 2019 het wetenschappelijk advies is uitgebracht, in het voorstel van de Commissie worden opgenomen.]
(11)Gedurende een aantal jaren was op sommige bestanden Elasmobranchii (roggen en haaien) een nul-TAC van toepassing, met daaraan verbonden een verplichting om incidentele vangsten onmiddellijk terug te zetten. Die specifieke behandeling was terug te voeren op de slechte staat van instandhouding van die bestanden en op de aanname dat teruggooi, gelet op de hoge overlevingspercentages, geen stijging van de visserijsterfte tot gevolg zou hebben en gunstig zou zijn voor de instandhouding van die soorten. Sinds 1 januari 2019 moeten vangsten van deze soorten echter verplicht worden aangeland, tenzij zij krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 onder een afwijking van de aanlandingsverplichting vallen. Op grond van artikel 15, lid 4, onder a), van die verordening zijn dergelijke afwijkingen toegestaan voor soorten waarop niet mag worden gevist en die als dusdanig worden omschreven in een op het gebied van het GVB vastgestelde rechtshandeling van de Unie. Daarom dient de visserij op deze soorten in de betrokken gebieden te worden verboden.
(12)De TAC's voor bestanden die onder specifieke meerjarenplannen vallen, moeten op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden vastgesteld in overeenstemming met de in die plannen vervatte voorschriften.
(13)Het meerjarenplan voor de Noordzee is vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad en is in 2018 in werking getreden. De vangstmogelijkheden voor de in artikel 1 van dat plan vermelde bestanden moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de in dat plan vastgelegde doelstellingen (Fmsy-bandbreedtes) en vrijwaringsmaatregelen. De vangstmogelijkheden voor bijvangstbestanden in de Noordzee moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de voorzorgsbenadering, zoals uiteengezet in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2018/973.
(14)De TAC's voor de bestanden van tong in het westelijke Kanaal en blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee moeten worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften die zijn vervat in Verordening (EG) nr. 509/2007 van de Raad en in Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad. De doelstelling voor het zuidelijke heekbestand zoals opgenomen in Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad is de biomassa van het betrokken bestand op te bouwen tot het weer binnen biologisch veilige grenzen ligt, rekening houdend met de wetenschappelijke gegevens. Gezien het wetenschappelijk advies, gezien het gebrek aan definitieve gegevens over een streefgetal voor de paaibiomassa en gezien de veranderingen in de veilige biologische grenzen, is het passend om met het oog op de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid de vaststelling van de TAC te baseren op het advies inzake de maximale duurzame opbrengst dat is uitgebracht door de ICES.
(15)De ICES heeft naar aanleiding van een benchmark-exercitie ten aanzien van het haringbestand ten westen van Schotland advies uitgebracht over de gecombineerde haringbestanden in de sectoren 6a, 7b en 7c (ten westen van Schotland, ten westen van Ierland). Dit advies heeft betrekking op twee afzonderlijke TAC's (voor 6aS, 7b en 7c enerzijds en voor 5b, 6b en 6aN anderzijds). Volgens de ICES moet een herstelplan voor die bestanden worden opgesteld. Aangezien volgens wetenschappelijk advies het beheersplan voor het noordelijke bestand niet op de gecombineerde bestanden kan worden toegepast, en er voor die twee bestanden ook geen aparte vangstmogelijkheden kunnen worden vastgesteld, moet een TAC worden vastgesteld teneinde beperkte vangsten in het kader van een door commerciële actoren uitgevoerd wetenschappelijk bemonsteringsprogramma toe te staan.
(16)Voor bestanden waarvoor onvoldoende gegevens of geen betrouwbare gegevens voorhanden zijn om ramingen van de omvang te kunnen maken, moeten de beheersmaatregelen en de TAC-niveaus worden vastgesteld volgens de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met inachtneming van bestandsspecifieke factoren, waaronder met name de beschikbare gegevens over de ontwikkelingen van de bestanden en overwegingen betreffende gemengde visserijen.
(17)Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van die verordening voor voorzorgs- en analytische TAC's. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Recent is deze jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB, en tot een verslechtering in de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden bepaald dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(18)Indien voor een bepaald bestand een TAC aan één enkele lidstaat wordt toegewezen, dient deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag te worden gemachtigd het niveau van deze TAC vast te stellen. Er moeten regelingen worden getroffen om te garanderen dat de betrokken lidstaat bij het vaststellen van dit TAC-niveau volledig in overeenstemming met de beginselen en voorschriften van het GVB handelt.
(19)De maxima voor de visserijinspanning voor 2019 moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 509/2007 en de artikelen 5, 6, 7 en 9 en bijlage I van Verordening (EU) 2016/1627.
(20)Teneinde de volledige benutting van de vangstmogelijkheden te waarborgen, dient de mogelijkheid te worden geboden om tussen bepaalde TAC-gebieden met hetzelfde biologische bestand een flexibele regeling toe te passen.
(21)Voor sommige soorten, zoals bepaalde haaiensoorten, kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Voor dergelijke soorten moeten de vangstmogelijkheden derhalve tot nul worden gereduceerd middels een totaalverbod op de visserij op deze soorten.
(22)Tijdens de 12e Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten, die van 23 tot en met 28 oktober 2017 in Manila is gehouden, is een aantal diersoorten toegevoegd aan de lijst van beschermde soorten in de bijlagen I en II bij het verdrag. Daarom is het passend te bepalen dat vissersvaartuigen van de Unie die in om het even welke wateren vissen en vissersvaartuigen van buiten de Unie die in de wateren van de Unie vissen, de beschermde status van deze soorten in acht moeten nemen.
(23)De bij deze verordening voor vissersvaartuigen van de Unie vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en met name de artikelen 33 en 34 van die verordening betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de melding van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden. Derhalve dient te worden gepreciseerd welke codes de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens over aanlandingen van onder deze verordening vallende bestanden indienen bij de Commissie.
(24)Volgens het advies van de ICES dient een specifiek systeem voor het beheer van zandspieringen en bijvangsten in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 2a en 3a en ICES-deelgebied 4 te worden behouden. Het wetenschappelijke advies van de ICES wordt pas in februari 2019 verwacht, en daarom is het raadzaam de TAC's en quota voor dit bestand voorlopig op nul vast te stellen.
(25)De Unie heeft, volgens de procedure in de overeenkomsten of protocollen inzake betrekkingen op visserijgebied met Noorwegen en de Faeröer, overleg met die partners gepleegd over de visrechten. In overeenstemming met de procedure in de overeenkomst en het protocol inzake visserijbetrekkingen met Groenland heeft het Gemengd Comité de vangstmogelijkheden vastgesteld waarover de Unie in 2019 in de Groenlandse wateren kan beschikken. Derhalve moeten deze vangstmogelijkheden in de onderhavige verordening worden opgenomen.
(26)De Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (North-East Atlantic Fisheries Commission – NEAFC) heeft tijdens haar jaarvergadering in 2018 instandhoudingsmaatregelen voor twee roodbaarsbestanden in de Irminger Zee aangenomen. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(27)De Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas – ICCAT) heeft tijdens haar jaarvergadering in 2017 de TAC's voor witte tonijn in het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan en voor geelvintonijn op hetzelfde niveau gehandhaafd. De ICCAT heeft tevens hogere TAC's goedgekeurd voor het oostelijk bestand van blauwvintonijn en het blauwvintonijnbestand in de Middellandse Zee en voor Noord-Atlantische witte tonijn. De TAC voor 2018 voor Noord-Atlantische witte tonijn vertegenwoordigt voor Spanje reeds een vermindering met 945,56 ton ten gevolge van overbevissing in 2016. Die overbevissing is op ICCAT-niveau gecompenseerd door vangstmogelijkheden van andere lidstaten (Frankrijk, Ierland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk). Daarom zal van Spanje een extra tegemoetkoming nodig zijn om die lidstaten volledig te compenseren.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(28)In 2018 is de TAC voor zwaardvis in de Middellandse Zee verlaagd overeenkomstig ICCAT-aanbeveling 16-05. De door die organisatie vastgestelde vangstbeperkingen dienen, zoals nu reeds voor het oostelijk bestand van blauwvintonijn en het blauwvintonijnbestand in de Middellandse Zee het geval is, van toepassing te zijn op de recreatievisserij op alle andere ICCAT-bestanden. Voorts moeten vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van minstens 20 meter die vissen op grootoogtonijn in het ICCAT-verdragsgebied, worden onderworpen aan capaciteitsbeperkingen die door de ICCAT zijn vastgesteld in ICCAT-aanbeveling 15-01. Al deze maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(29)Tijdens hun 36e jaarvergadering in 2017 hebben de partijen bij de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (Commission for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources – CCAMLR) vangstbeperkingen voor zowel doelsoorten als bijvangstsoorten voor de periode van 1 december 2017 tot en met 30 november 2018 aangenomen. Bij de vaststelling van vangstmogelijkheden voor 2018 moet rekening worden gehouden met de benutting van de quota in 2017.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(30)Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (Indian Ocean Tuna Commission – IOTC) nieuwe vangstbeperkingen voor geelvintonijn (Thunnus albacares) vastgesteld die geen invloed hebben op de vangstbeperkingen van de Unie in de IOTC. Ze heeft ook de mogelijkheden voor het gebruik van visaantrekkende voorzieningen (fish aggregating devices – FAD's) en bevoorradingsvaartuigen beperkt. Die bepalingen zijn tijdens de jaarvergadering van de IOTC in 2018 niet herzien en moeten dus onverminderd in het Unierecht worden omgezet.
(31)De jaarvergadering van de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (South Pacific Regional Fisheries Management Organisation – SPRFMO) zal van 23 tot en met 27 januari 2019 worden gehouden. Het is raadzaam om in afwachting van die jaarvergadering de bestaande maatregelen in het verdragsgebied van de SPRFMO voorlopig te handhaven.
(32)Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (Inter-American Tropical Tuna Commission – IATTC) een instandhoudingsmaatregel voor geelvintonijn, grootoogtonijn en gestreepte tonijn vastgesteld voor 2018-2020. Die maatregel is tijdens de jaarvergadering van de IATTC in 2018 niet herzien en moet dus onverminderd in het Unierecht worden omgezet.
(33)Tijdens haar jaarvergadering in 2017 heeft de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna – CCSBT) de bij de jaarvergadering van 2016 aangenomen TAC voor zuidelijke blauwvintonijn voor de periode 2018-2020 bevestigd. De door de CCSBT aangenomen maatregelen die momenteel op de toewijzing van vangstmogelijkheden van toepassing zijn, moeten in Unierecht worden omgezet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(34)De Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (South East Atlantic Fisheries Organisation – SEAFO) heeft tijdens haar jaarvergadering in 2017 de in 2016 genomen instandhoudingsmaatregel voor tweejarige TAC's voor zwarte Patagonische ijsheek, rode diepzeekrabben, alfonsino's en Pseudopentaceros spp. niet gewijzigd. De instandhoudingsmaatregel voor de tweejarige TAC voor Atlantische slijmkop in sector B1 is niet herzien en blijft in 2018 van kracht. De door de SEAFO aangenomen maatregelen die momenteel op de toewijzing van vangstmogelijkheden van toepassing zijn, moeten in Unierecht worden omgezet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(35)De Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (Western and Central Pacific Fisheries Commission – WCPFC) heeft tijdens haar 14e jaarvergadering instandhoudings- en beheersmaatregelen voor tropische tonijn vastgesteld. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(36)Tijdens haar 40e jaarvergadering in 2018 heeft de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (North West Atlantic Fisheries Organisation – NAFO) een aantal vangstmogelijkheden voor 2019 vastgesteld voor bepaalde bestanden in de deelgebieden 1-4 van het NAFO-verdragsgebied. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.
(37)Tijdens haar 40e jaarvergadering in 2016 heeft de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean – GFCM) vangst- en inspanningsbeperkingen voor bepaalde kleine pelagische bestanden voor de jaren 2017 en 2018 in de geografische deelgebieden 17 en 18 (Adriatische Zee) van het GFCM-verdragsgebied vastgesteld. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet. De maximale vangstbeperkingen in bijlage IL gelden slechts voor één jaar, en laten eventuele toekomstige andere maatregelen en eventuele toewijzingsregelingen tussen lidstaten onverlet.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(38)Rekening houdend met de specifieke kenmerken van de Sloveense vloot, en de marginale impact ervan op de bestanden van kleine pelagische soorten, is het passend de bestaande visserijpatronen aan te houden en de Sloveense vloot toegang te verlenen tot een minimumhoeveelheid kleine pelagische soorten.
(39)Tijdens de 5e vergadering van de partijen bij de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (SIOFA) in 2018 zijn instandhoudings- en beheersmaatregelen vastgesteld voor de bestanden die onder het toepassingsgebied van de overeenkomst vallen. Die maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet.
(40)Bepaalde internationale maatregelen waarbij vangstmogelijkheden voor de Unie worden ingesteld of beperkt, worden aan het einde van het jaar door de betrokken regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) vastgesteld en worden vóór de inwerkingtreding van deze verordening van kracht. De bepalingen tot omzetting van deze maatregelen in Unierecht dienen derhalve met terugwerkende kracht van toepassing te zijn. Aangezien het visseizoen in het verdragsgebied van de CCAMLR loopt van 1 december tot en met 30 november en bepaalde vangstmogelijkheden of verboden in het CCAMLR-verdragsgebied derhalve worden vastgesteld voor een periode die ingaat op 1 december 2017, dienen de desbetreffende bepalingen van deze verordening vanaf die datum van toepassing te zijn. Deze toepassing met terugwerkende kracht laat het beginsel van gewettigd vertrouwen onverlet, aangezien CCAMLR-leden niet zonder machtiging in het CCAMLR-verdragsgebied mogen vissen.
[De overweging en de desbetreffende artikelen en bijlagen zullen na de jaarvergadering worden bijgewerkt].
(41)Wat de vangstmogelijkheden voor sneeuwkrabben rond het Svalbard-gebied betreft, verleent het Verdrag van Parijs van 1920 alle partijen bij dat verdrag gelijkelijk en zonder onderscheid toegang tot de hulpbronnen, ook wat visserij betreft. De Unie heeft haar standpunt aangaande dat toegangsrecht met betrekking tot de visserij op sneeuwkrabben op het continentaal plat rond de Svalbard-archipel uiteengezet in twee notes verbales aan Noorwegen d.d. 25 oktober 2016 en 24 februari 2017. Teneinde te garanderen dat de exploitatie van sneeuwkrabben in het Svalbard-gebied in overeenstemming is met de niet-discriminerende beheersregels die zouden kunnen worden vastgesteld door Noorwegen, dat binnen de grenzen van het genoemde verdrag soevereiniteit en jurisdictie over het gebied heeft, is het passend te bepalen hoeveel vaartuigen tot deze visserijtak worden toegelaten. De verdeling van deze vangstmogelijkheden onder de lidstaten geldt alleen voor 2019. Gememoreerd wordt dat de primaire verantwoordelijkheid in de Unie voor de naleving van de toepasselijke wetgeving bij de vlaggenlidstaten berust.
(42)Overeenkomstig de door de Unie tot de Bolivariaanse Republiek Venezuela gerichte verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in de wateren van de Unie aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans-Guyana, moet worden bepaald welke vangstmogelijkheden voor snappers in de wateren van de Unie ter beschikking van Venezuela worden gesteld.
(43)Aangezien sommige bepalingen continu moeten worden toegepast, en teneinde een gebrek aan rechtszekerheid te voorkomen in de periode tussen het einde van 2019 en de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij de vangstmogelijkheden voor 2020 worden vastgesteld, dienen de in deze verordening opgenomen bepalingen betreffende verbodsbepalingen en gesloten seizoenen van toepassing te blijven aan het begin van 2020, tot aan de inwerkingtreding van de verordening waarbij de vangstmogelijkheden voor 2020 worden vastgesteld.
(44)Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de machtiging van individuele lidstaten om toegewezen visserijinspanningen te beheren volgens een systeem van kilowatt per dag. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(45)Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de toekenning van extra zeedagen voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten en voor de versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers, alsmede met betrekking tot de spreadsheetformats voor het verzamelen en doorsturen van informatie betreffende de overdracht van zeedagen tussen vissersvaartuigen die de vlag van dezelfde lidstaat voeren. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(46)Teneinde ervoor te zorgen dat de visserijactiviteiten niet worden onderbroken en het inkomen van de vissers in de Unie wordt veiliggesteld, dient deze verordening met ingang van 1 januari 2019 van toepassing te zijn, met uitzondering van de bepalingen betreffende de beperkingen van de visserijinspanning, die van toepassing moeten zijn vanaf 1 februari 2019, en sommige bepalingen betreffende bijzondere gebieden, waarvoor een specifieke toepassingsdatum moet gelden. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.
(47)De vangstmogelijkheden moeten in volledige overeenstemming met het Unierecht worden gebruikt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
1.Bij deze verordening worden de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld die in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie beschikbaar zijn.
2.De in lid 1 bedoelde vangstmogelijkheden omvatten:
a)de vangstbeperkingen voor 2019 en, waar zulks in de onderhavige verordening is bepaald, voor 2020;
b)de beperkingen van de visserijinspanning voor de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 januari 2020, tenzij andere perioden voor inspanningsbeperkingen zijn vastgesteld in de artikelen 26, 27 en 40, alsook met betrekking tot bepalingen inzake visaantrekkende voorzieningen (FAD's);
c)de vangstmogelijkheden voor de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2019 voor bepaalde bestanden in het CCAMLR-verdragsgebied;
d)de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden in het IATTC-verdragsgebied als vastgesteld in artikel 28 voor de in dat artikel gespecificeerde perioden in 2019 en 2020.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1.Deze verordening is van toepassing op de volgende vaartuigen:
a)vissersvaartuigen van de Unie;
b)vaartuigen van derde landen in de wateren van de Unie.
2.Deze verordening is tevens van toepassing op recreatievisserijen indien in de ter zake relevante bepalingen uitdrukkelijk naar deze visserijen wordt verwezen.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarnaast wordt verstaan onder:
a)"vaartuig van een derde land": een vissersvaartuig dat de vlag voert van en is geregistreerd in een derde land;
b)"recreatievisserijen": niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene biologische hulpbronnen worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden;
c)"internationale wateren": wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;
d)"totale toegestane vangst" (TAC):
i)in visserijen die vallen onder de in artikel 15, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting: de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden aangeland;
ii)in de overige visserijen: de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden gevangen;
e)"quotum": een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;
f)"analytische evaluaties": kwantitatieve evaluaties van trends in een bepaald bestand, op basis van gegevens over de biologie en de exploitatie van dat bestand, die blijkens wetenschappelijke toetsing van toereikende kwaliteit zijn om de basis te vormen voor wetenschappelijke adviezen over opties voor toekomstige vangsten;
g)"maaswijdte": de maaswijdte van visnetten als bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie;
h)"register van de vissersvloot van de Unie": het register dat door de Commissie is ingesteld overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
i)"visserijlogboek": het logboek als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Artikel 4
Visserijzones
Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende afbakening van visserijzones:
a)voor de ICES-zones (International Council for the Exploration of the Sea – Internationale Raad voor het onderzoek van de zee): de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 gespecificeerde geografische gebieden;
b)voor het Skagerrak: het geografische gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de Zweedse kust;
c)voor het Kattegat: het geografische gebied dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenøre naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen;
d)voor functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:
–53° 30' N.B. 15° 00' W.L.,
–53° 30' N.B. 11° 00' W.L.,
–51° 30' N.B. 11° 00' W.L.,
–51° 30' N.B. 13° 00' W.L.,
–51° 00' N.B. 13° 00' W.L.,
–51° 00' N.B. 15° 00' W.L.,
–53° 30' N.B. 15° 00' W.L.;
e)voor functionele eenheid 26 van ICES-sector 9a: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:
–43° 00' N.B. 8° 00' W.L.,
–43° 00' N.B. 10° 00' W.L.,
–42° 00' N.B. 10° 00' W.L.,
–42° 00' N.B. 8° 00' W.L.;
f)voor functionele eenheid 27 van ICES-sector 9a: het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:
–42° 00' N.B. 8° 00' W.L.,
–42° 00' N.B. 10° 00' W.L.,
–38° 30' N.B. 10° 00' W.L.,
–38° 30' N.B. 9° 00' W.L.,
–40° 00' N.B. 9° 00' W.L.,
–40° 00' N.B. 8° 00' W.L.;
g)voor functionele eenheid 30 van ICES-sector 9a: het geografische gebied onder de jurisdictie van Spanje in de Golf van Cádiz en in de aangrenzende wateren van 9a;
h)voor de Golf van Cádiz: het geografische gebied van ICES-sector 9a ten oosten van 7° 23′ 48″ W.L.;
i)voor het CCAMLR-verdragsgebied (Commission for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources – Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren): het in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 601/2004 van de Raad omschreven geografische gebied;
j)voor de CECAF-zones (Committee for Eastern Central Atlantic Fisheries – Visserijcommissie voor het centraaloostelijke deel van de Atlantische Oceaan): de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad gespecificeerde geografische gebieden;
k)voor de geografische deelgebieden van de GFCM (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee): de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad omschreven gebieden;
l)voor het IATTC-verdragsgebied (Inter-American Tropical Tuna Commission – Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn): het geografische gebied als omschreven in het verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn opgericht bij het verdrag van 1949 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Republiek Costa Rica;
m)voor het ICCAT-verdragsgebied (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas – Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen): het in het internationaal verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen omschreven geografische gebied;
n)voor het bevoegdheidsgebied van de IOTC (Indian Ocean Tuna Commission – Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan): het in de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan omschreven geografische gebied;
o)voor de NAFO-zones (Northwest Atlantic Fisheries Organisation – Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan): de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 217/2009 van het Europees Parlement en de Raad gespecificeerde geografische gebieden;
p)voor het SEAFO-verdragsgebied (South East Atlantic Fisheries Organisation – Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan): het in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan omschreven geografische gebied;
q)voor het SIOFA-verdragsgebied: het in de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan omschreven geografische gebied.
r)voor het SPRFMO-verdragsgebied (South Pacific Regional Fisheries Management Organisation – Regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan): het in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan omschreven geografische gebied;
s)voor het WCPFC-verdragsgebied (Western and Central Pacific Fisheries Commission – Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan): het geografische gebied als omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan;
t)voor de volle zee van de Beringzee: het geografische gebied van de volle zee van de Beringzee vanaf 200 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee van de aan de Beringzee gelegen kuststaten wordt gemeten;
u)voor het tussen de IATTC en de WCPFC overlappende gebied: het geografische gebied dat wordt begrensd door:
–lengtegraad 150° W.L.,
–lengtegraad 130° W.L.,
–breedtegraad 4° Z.B.,
–breedtegraad 50° Z.B.
TITEL II
VANGSTMOGELIJKHEDEN
VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
Artikel 5
TAC's en toewijzingen
1.De TAC's voor vissersvaartuigen van de Unie in de wateren van de Unie of bepaalde wateren buiten de Unie en de toewijzing van deze TAC's aan de lidstaten, alsmede eventuele voorwaarden die er functioneel verband mee houden, worden vastgesteld in bijlage I.
2.Vissersvaartuigen van de Unie mogen, met inachtneming van de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde TAC's en de voorschriften van artikel 15 en bijlage III van de onderhavige verordening en van Verordening (EU) 2017/2403 en de uitvoeringsbepalingen daarvan, vissen in de wateren die onder de visserij-jurisdictie van de Faeröer, Groenland en Noorwegen vallen, en in de visserijzone rond Jan Mayen.
Artikel 6
Door de lidstaten vast te stellen TAC's
1.Voor bepaalde visbestanden worden de TAC's door de betrokken lidstaat vastgesteld. Deze bestanden worden opgesomd in bijlage I.
2.De door een lidstaat vast te stellen TAC's:
a)zijn consistent met de beginselen en voorschriften van het GVB, en met name met het beginsel van duurzame exploitatie van de bestanden; en
b)zijn zodanig gekozen dat:
i)indien er analytische evaluaties beschikbaar zijn, de exploitatie van het bestand met een zo groot mogelijke waarschijnlijkheid vanaf 2019 overeenstemt met de maximale duurzame opbrengst; of
ii)indien er geen of onvolledige analytische evaluaties beschikbaar zijn, de exploitatie van het bestand voldoet aan de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer.
3.Elke betrokken lidstaat verstrekt de Commissie uiterlijk op 15 maart 2019 de volgende gegevens:
a)de vastgestelde TAC's;
b)de door de lidstaat verzamelde en beoordeelde gegevens waarop de vastgestelde TAC's zijn gebaseerd;
c)nadere gegevens over hoe de vastgestelde TAC's aan lid 2 voldoen.
Artikel 7
Voorwaarden voor de aanlanding van vangsten en bijvangsten
1.Vangsten waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet geldt, mogen slechts aan boord worden gehouden of aangeland mits:
a)zij zijn gevangen door vaartuigen die de vlag voeren van een lidstaat die over een quotum beschikt, en dat quotum nog niet is opgebruikt; of
b)zij deel uitmaken van een quotum van de Unie dat niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, en dat quotum van de Unie nog niet is opgebruikt.
2.De in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld met het oog op de in dat artikel vastgestelde afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota.
Artikel 8
Beperkingen van de visserijinspanning
Voor de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde perioden gelden de volgende visserijinspanningsmaatregelen:
a)bijlage IIA met het oog op het herstel van heek en langoustine in de ICES-sectoren 8c en 9a, met uitzondering van de Golf van Cádiz;
b)bijlage IIB voor het beheer van het tongbestand in ICES-sector 7e.
Artikel 9
Maatregelen inzake zeebaarsvisserijen
1.Het is voor vissersvaartuigen van de Unie en in elke vorm van commerciële visserij vanaf de kust verboden om op zeebaars te vissen in de ICES-sectoren 4b en 4c en in ICES-deelgebied 7. Het is tevens verboden om zeebaars die in die gebieden is gevangen, aan boord te hebben, over te laden, te verplaatsen of aan te landen.
2.In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen van de Unie in januari 2019 en van 1 april tot en met 31 december 2019 in de ICES-sectoren 4b, 4c, 7d, 7e, 7f en 7h en in de wateren binnen 12 zeemijl vanaf de basislijnen die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen in de ICES-sectoren 7a en 7g, vissen op zeebaars, en zeebaars die in die gebieden is gevangen, aan boord hebben, overladen, verplaatsen of aanlanden met het volgende vistuig en binnen de volgende limieten:
a)met bodemtrawls, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 100 kilogram per maand en 1 % van het gewicht van de totale vangst mariene organismen aan boord die door dat vaartuig op één bepaalde dag zijn gevangen;
b)met zegens, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 180 kilogram per maand en 1 % van het gewicht van de totale vangst mariene organismen aan boord die door dat vaartuig op één bepaalde dag zijn gevangen;
c)met haken en lijnen, maximaal 7 ton per vaartuig per jaar;
d)met vaste kieuwnetten, voor onvermijdelijke bijvangsten van maximaal 1,2 ton per vaartuig per jaar en 1 % van het gewicht van de totale vangst mariene organismen aan boord die door dat vaartuig op één bepaalde dag zijn gevangen.
De in de eerste alinea geformuleerde afwijkingen zijn van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die vangsten van zeebaars hebben geregistreerd in de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016: in punt c) voor geregistreerde vangsten met haken en lijnen, en in punt d) voor geregistreerde vangsten met vaste kieuwnetten. Wanneer een vissersvaartuig van de Unie wordt vervangen, kunnen de lidstaten toestaan dat de afwijking geldt voor een ander vissersvaartuig, op voorwaarde dat het aantal onder de afwijking vallende vissersvaartuigen van de Unie en de totale visserijcapaciteit ervan niet toenemen.
3.De vangstbeperkingen van lid 2 zijn niet overdraagbaar tussen vaartuigen en, indien een maandelijkse beperking van toepassing is, tussen maanden. Voor vissersvaartuigen van de Unie die in één kalendermaand meer dan één vistuig gebruiken, geldt de laagste van de vangstbeperkingen die in lid 2 voor de betrokken vistuigen zijn vastgesteld.
De lidstaten melden uiterlijk 15 dagen na het einde van elke maand aan de Commissie hoeveel zeebaars per vistuigtype is gevangen.
4.
Bij recreatievisserij, inclusief vanaf de kust, in de ICES-sectoren 4b, 4c, 6a en 7a tot en met 7k:
a)is van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 november tot en met 31 december 2019 alleen het vangen en weer terugzetten van zeebaars waarbij hoge overlevingskansen worden gewaarborgd, toegestaan. Het is gedurende die periode verboden om zeebaars die in die gebieden is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen;
b)mag van 1 april tot en met 31 oktober 2019 maximaal één zeebaars per visser per dag worden gehouden.
5.In recreatievisserijen in de ICES-sectoren 8a en 8b mogen elke dag maximaal drie zeebaarzen per visser worden gehouden.
Artikel 10
Maatregelen inzake Europese-aalvisserijen
[De maatregelen voor Europese aal zullen worden vastgesteld nadat het wetenschappelijk advies van de ICES volledig is geanalyseerd. Het wetenschappelijk advies voor het zuidelijke zeebaarsbestand wordt uitgebracht op 7 november 2018.]
Artikel 11
Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden
1.De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening over de lidstaten verdeeld onverminderd:
a)het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
b)kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;
c)nieuwe toewijzingen op grond van artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1006/2008;
d)het aanlanden van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
e)de overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingehouden hoeveelheden;
f)kortingen op grond van de artikelen 105, 106 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;
g)overdrachten en uitwisselingen van quota op grond van artikel 16 van de onderhavige verordening.
2.Bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's of analytische TAC's zijn vastgesteld, zijn opgenomen in bijlage I bij de onderhavige verordening met het oog op het meerjarenbeheer van de TAC's en quota als bedoeld in Verordening (EG) nr. 847/96.
3.Tenzij anders vermeld in bijlage I bij de onderhavige verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC is vastgesteld, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.
4.De artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit als vastgesteld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Artikel 12
Gesloten visseizoenen
1.Van 1 mei tot en met 31 mei 2019 is het verboden om de volgende soorten op de Porcupine Bank te bevissen of aan boord te houden: kabeljauw, scharretong, zeeduivel, schelvis, wijting, heek, langoustine, schol, witte koolvis, zwarte koolvis, roggen, tong, lom, blauwe leng, leng en doornhaai.
Voor de toepassing van dit lid omvat de Porcupine Bank het geografische gebied dat wordt begrensd door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:
Punt
|
Breedtegraad
|
Lengtegraad
|
1
|
52° 27' N.B.
|
12° 19' W.L.
|
2
|
52° 40' N.B.
|
12° 30' W.L.
|
3
|
52° 47' N.B.
|
12° 39,600' W.L.
|
4
|
52° 47' N.B.
|
12° 56' W.L.
|
5
|
52° 13,5' N.B.
|
13° 53,830' W.L.
|
6
|
51° 22' N.B.
|
14° 24' W.L.
|
7
|
51° 22' N.B.
|
14° 03' W.L.
|
8
|
52° 10' N.B.
|
13° 25' W.L.
|
9
|
52° 32' N.B.
|
13° 07,500' W.L.
|
10
|
52° 43' N.B.
|
12° 55' W.L.
|
11
|
52° 43' N.B.
|
12° 43' W.L.
|
12
|
52° 38,800' N.B.
|
12° 37' W.L.
|
13
|
52° 27' N.B.
|
12° 23' W.L.
|
14
|
52° 27' N.B.
|
12° 19' W.L.
|
In afwijking van de eerste alinea mogen vaartuigen overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 door de Porcupine Bank varen met de in die alinea genoemde soorten aan boord.
2.De commerciële visserij op zandspiering met bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm is in de ICES-sectoren 2a en 3a en ICES-deelgebied 4 verboden van 1 januari tot en met 31 maart 2019 en van 1 augustus tot en met 31 december 2019.
Het in de eerste alinea vervatte verbod geldt tevens voor vaartuigen van derde landen die op zandspiering en bijvangsten mogen vissen in de wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4.
Artikel 13
Verbodsbepalingen
1.Het is vissersvaartuigen van de Unie verboden de onderstaande soorten te bevissen, aan boord te houden, over te laden en aan te landen:
a)sterrog (Amblyraja radiata) in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 2a, 3a en 7d en ICES-deelgebied 4;
b)witte haai (Carcharodon carcharias) in alle wateren;
c)schubzwelghaai (Centrophorus squamosus) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 en in de wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 14;
d)Portugese ijshaai (Centroscymnus coelolepis) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 en in de wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1en 14;
e)reuzenhaai (Cetorhinus maximus) in alle wateren;
f)zwarte haai (Dalatias licha) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 en in de wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 14;
g)spitssnuitsnavelhaai (Deania calcea) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 en in de wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 14;
h)vleet-soortencomplex (Dipturus batis) (Dipturus cf. flossada en Dipturus cf. intermedia) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en de ICES-deelgebieden 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10;
i)grote lantaarnhaai (Etmopterus princeps) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 en in de wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 14;
j)gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 en in de wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1, 5, 6, 7, 8, 12 en 14;
k)ruwe haai (Galeorhinus galeus), wanneer wordt gevist met de beug in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 en in de wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1, 5, 6, 7, 8, 12 en 14;
l)haringhaai (Lamna nasus) in alle wateren;
m)de volgende soorten roggen van het geslacht Mobula in alle wateren:
i)duivelsrog (Mobula mobular),
ii)Afrikaanse duivelsrog (Mobula rochebrunei),
iii)gestekelde duivelsrog (Mobula japanica),
iv)gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni),
v)langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee),
vi)dwergduivelsrog (Mobula munkiana),
vii)sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana),
viii)kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii),
ix)Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma),
x) rifmanta (Mobula alfredi),
xi) reuzenmanta (Mobula birostris);
n)de volgende zaagrogsoorten (Pristidae), in alle wateren:
i)mestandzaagrog (Anoxypristis cuspidata),
ii)dwergzaagrog (Pristis clavata),
iii)kleintandzaagrog (Pristis pectinata),
iv)gewone zaagrog (Pristis pristis),
v)groene zaagrog (Pristis zijsron);
o)stekelrog (Raja clavata) in de wateren van de Unie van ICES-sector 3a;
p)Noorse rog (Dipturus nidarosiensis) in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 6a, 6b, 7a, 7b, 7c, 7e, 7f, 7g, 7h en 7k;
q)golfrog (Raja undulata) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 6 en 10;
r)walvishaai (Rhincodon typus) in alle wateren;
s)gewone gitaarrog (Rhinobatos rhinobatos) in de Middellandse Zee;
t)witte rog (Rostroraja alba) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 6, 7, 8, 9 en 10;
u)gitaarroggen (Rhinobatidae) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 12;
v)doornhaai (Squalus acanthias) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10, met uitzondering van de in bijlage IA vastgestelde vermijdingsprogramma's;
x)zee-engel (Squatina squatina) in de wateren van de Unie.
2.Incidenteel gevangen vissen van de in lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten. Zij worden onmiddellijk teruggezet.
Artikel 14
Toezending van gegevens
Wanneer de lidstaten op grond van de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.
Hoofdstuk II
Vismachtigingen in wateren van derde landen
Artikel 15
Vismachtigingen
1.Het maximale aantal vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren van derde landen wordt vastgesteld in bijlage III.
2.Indien een lidstaat quota in de in bijlage III bij de onderhavige verordening genoemde visserijzones op basis van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aan een andere lidstaat overdraagt (ruil of "swap"), worden daarbij ook de overeenkomstige vismachtigingen overgedragen en wordt de Commissie hiervan in kennis gesteld. Het in bijlage III bij deze verordening vastgestelde totale aantal vismachtigingen per visserijzone wordt echter niet overschreden.
Hoofdstuk III
Vangstmogelijkheden in wateren van regionale organisaties
voor visserijbeheer
[De afdelingen 2-3, 5 en 7-10 van dit hoofdstuk zullen na de jaarvergaderingen van de ROVB's worden bijgewerkt].
afdeling 1
Algemene bepalingen
Artikel 16
Overdrachten en uitwisselingen van quota
1.Wanneer volgens de voorschriften van een regionale organisatie voor visserijbeheer ("ROVB") overdrachten en uitwisselingen van quota tussen de verdragsluitende partijen bij een ROVB zijn toegestaan, kan een lidstaat ("de betrokken lidstaat") met een verdragsluitende partij bij de ROVB besprekingen aanknopen en, in voorkomend geval, mogelijke contouren schetsen voor een geplande overdracht of uitwisseling van quota.
2.De betrokken lidstaat brengt de mogelijke contouren van een geplande overdracht of uitwisseling van quota die hij met de betreffende verdragsluitende partij bij de ROVB heeft besproken, ter kennis van de Commissie, die daaraan haar goedkeuring kan hechten. Vervolgens maakt de Commissie aan de betreffende verdragsluitende partij bij de ROVB onverwijld kenbaar dat zij ermee instemt gebonden te zijn door de overdracht of uitwisseling van quota. De Commissie brengt daarna de overeengekomen overdracht of uitwisseling van quota ter kennis van het secretariaat van de ROVB overeenkomstig de voorschriften van die organisatie.
3.De Commissie brengt de lidstaten op de hoogte van de overeengekomen overdracht of uitwisseling van quota.
4.De vangstmogelijkheden die in het kader van de overdracht of uitwisseling van quota worden ontvangen van of overgedragen aan de betreffende verdragsluitende partij bij de ROVB, worden beschouwd als quota die aan de betrokken lidstaat worden toegewezen dan wel in mindering worden gebracht op de toewijzing van de betreffende lidstaat, vanaf het tijdstip dat de overdracht of uitwisseling van quota in werking treedt overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst die met de betrokken verdragsluitende partij bij de ROVB is gesloten, of, in voorkomend geval, overeenkomstig de voorschriften van de betrokken ROVB. Overeenkomstig het beginsel van de relatieve stabiliteit van visserijactiviteiten wijzigt een dergelijke toewijzing de bestaande verdeelsleutel voor de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten niet.
5.Dit artikel is van toepassing tot en met 31 januari 2020 voor overdrachten van quota van een verdragsluitende partij bij een ROVB naar de Unie en de daaropvolgende toewijzing ervan aan de lidstaten.
afdeling 2
ICCAT-verdragsgebied
Artikel 17
Beperkingen van de vangst-, kweek- en mestcapaciteit
1.Het aantal met de hengel of de sleeplijn vissende vaartuigen van de Unie dat in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mag vissen, wordt beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 1.
2.Het aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in het kader van de ambachtelijke kustvisserij in de Middellandse Zee actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mag vissen, wordt beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 2.
3.Het aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in de Adriatische Zee actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mag vissen voor kweekdoeleinden, wordt beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 3.
4.Het aantal en de totale in brutotonnage uitgedrukte capaciteit van de vissersvaartuigen die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee op blauwvintonijn mogen vissen, deze aan boord mogen houden en mogen overladen, vervoeren of aanlanden, worden beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 4.
5.Het aantal tonnara's dat in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee wordt gebruikt bij de visserij op blauwvintonijn, wordt beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 5.
6.De capaciteit voor het kweken en mesten van blauwvintonijn, alsmede de maximale hoeveelheid in het wild gevangen blauwvintonijn die wordt toegewezen aan kweek- en mestbedrijven in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, wordt beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 6.
7.Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat op Noord-Atlantische witte tonijn als doelsoort mag vissen overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 520/2007, wordt beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 7, bij deze verordening.
8.Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van ten minste 20 meter die vissen op grootoogtonijn in het ICCAT-verdragsgebied, wordt beperkt overeenkomstig bijlage IV, punt 8.
Artikel 18
Recreatievisserij
In voorkomend geval kennen de lidstaten een specifiek aandeel van de hun in bijlage ID toegekende quota toe aan de recreatievisserij.
Artikel 19
Haaien
1.In alle visserijen geldt een verbod op het aan boord houden, overladen en aanlanden van delen van of volledige karkassen van grootoogvoshaaien (Alopias superciliosus).
2.Het is verboden gericht te vissen op voshaaisoorten van het geslacht Alopias.
3.In verband met visserijen in het ICCAT-verdragsgebied geldt een verbod op het aan boord houden, overladen en aanlanden van delen van of volledige karkassen van hamerhaaien van de familie Sphyrnidae (met uitzondering van Sphyrna tiburo).
4.In alle visserijen geldt een verbod op het aan boord houden, overladen en aanlanden van delen van of volledige karkassen van oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus).
5.In alle visserijen geldt een verbod op het aan boord houden van zijdehaaien (Carcharhinus falciformis).
afdeling 3
CCAMLR-verdragsgebied
Artikel 20
Verbodsbepalingen en vangstbeperkingen
1.Gerichte visserij op de in bijlage V, deel A, vermelde soorten is verboden in de daarin aangegeven zones en perioden.
2.Voor experimentele visserij worden de TAC's en bijvangstbeperkingen per deelgebied vastgelegd in bijlage V, deel B.
Artikel 21
Experimentele visserij
1.De lidstaten mogen in 2019 deelnemen aan de experimentele visserij met de beug op Antarctische ijsheek (Dissostichus spp.) in de FAO-deelgebieden 88.1 en 88.2 en de FAO-sectoren 58.4.1, 58.4.2 en 58.4.3a buiten gebieden onder nationale jurisdictie. Lidstaten die voornemens zijn om aan die visserij deel te nemen, stellen het CCAMLR-secretariaat uiterlijk op 1 juni 2019 daarvan in kennis overeenkomstig de artikelen 7 en 7 bis van Verordening (EG) nr. 601/2004.
2.De TAC's en bijvangstbeperkingen in de FAO-deelgebieden 88.1 en 88.2 en de FAO-sectoren 58.4.1, 58.4.2 en 58.4.3a per deelgebied en sector en de verdeling daarvan over de kleine onderzoeksvakken (Small Scale Research Units – SSRU's) in elk gebied worden vastgesteld in bijlage V, deel B. De visserijactiviteiten in een SSRU worden stopgezet zodra de gemelde vangsten de geldende TAC hebben bereikt, waarna dit vak voor de rest van het seizoen voor de visserij wordt gesloten.
3.De visserijactiviteiten vinden plaats in een zo groot mogelijk geografisch gebied en op zo veel mogelijk verschillende diepten om de nodige informatie te verzamelen voor het bepalen van het visserijpotentieel en om overconcentratie van vangst- en visserijinspanning te voorkomen. In de FAO-deelgebieden 88.1 en 88.2 en de FAO-sectoren 58.4.1, 58.4.2 en 58.4.3a is het echter verboden om te vissen op diepten van minder dan 550 meter.
Artikel 22
Visserij op Antarctisch krill in het visseizoen 2019/2020
1.Lidstaten die voornemens zijn om in het visseizoen 2019/2020 in het CCAMLR-verdragsgebied op Antarctisch krill (Euphausia superba) te vissen, stellen de Commissie uiterlijk op 1 mei 2019 daarvan in kennis aan de hand van het in bijlage V, deel C, van de onderhavige verordening vastgestelde formulier. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie legt de Commissie deze kennisgevingen uiterlijk op 30 mei 2019 aan het CCAMLR-secretariaat voor.
2.De in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving omvat de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 601/2004 bedoelde informatie voor elk vaartuig dat van de lidstaat toestemming krijgt om aan de visserij op Antarctisch krill deel te nemen.
3.Een lidstaat die voornemens is om in het CCAMLR-verdragsgebied op Antarctisch krill te vissen, geeft uitsluitend kennis van dit voornemen voor gemachtigde vaartuigen die ten tijde van de kennisgeving zijn vlag voeren of die de vlag van een ander CCAMLR-lid voeren, maar naar verwachting ten tijde van de genoemde visserijactiviteit de vlag van de eerstbedoelde lidstaat zullen voeren.
4.De lidstaten mogen toestaan dat een ander vaartuig dan de overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel aan het secretariaat van de CCAMLR gemelde vaartuigen deelneemt aan de visserij op Antarctisch krill, wanneer een gemachtigd vaartuig om legitieme operationele redenen of vanwege overmacht niet aan die visserij kan deelnemen. De betrokken lidstaten brengen in dat geval het CCAMLR-secretariaat en de Commissie onverwijld op de hoogte en verstrekken daarbij:
a)alle bijzonderheden over het vervangende vaartuig (of de vervangende vaartuigen), inclusief de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 601/2004 bedoelde informatie;
b)een volledig overzicht van de redenen voor de vervanging, alsmede alle relevante ondersteunende bewijsstukken of referenties.
5.De lidstaten staan niet toe dat een vaartuig dat voorkomt op een door de CCAMLR vastgestelde lijst van vaartuigen die illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten verrichten (IOO-vaartuigen), aan de visserij op Antarctisch krill deelneemt.
afdeling 4
IOTC-bevoegdheidsgebied
Artikel 23
Beperking van de vangstcapaciteit van vaartuigen die in het IOTC-bevoegdheidsgebied vissen
1.Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in het IOTC-bevoegdheidsgebied op tropische tonijn mag vissen, en de overeenkomstige in brutotonnage uitgedrukte capaciteit, worden vastgesteld in bijlage VI, punt 1.
2.Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in het IOTC-bevoegdheidsgebied op zwaardvis (Xiphias gladius) en witte tonijn (Thunnus alalunga) mag vissen, en de overeenkomstige in brutotonnage uitgedrukte capaciteit, worden vastgesteld in bijlage VI, punt 2.
3.De lidstaten kunnen vaartuigen die zijn toegewezen aan een van de twee in de leden 1 en 2 bedoelde visserijen, toewijzen aan de andere visserij, mits zij ten genoegen van de Commissie kunnen aantonen dat deze wijziging niet tot een stijging van de visserijinspanning voor de betrokken visbestanden leidt.
4.De lidstaten zorgen er bij een voorgestelde overdracht van capaciteit naar hun vloot voor dat de over te dragen vaartuigen voorkomen in het vaartuigenregister van de IOTC of van andere ROVB's voor tonijn. Voorts mogen vaartuigen die voorkomen op de door een ROVB vastgestelde lijst van vaartuigen die illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten verrichten, niet worden overgedragen.
5.De lidstaten mogen hun vangstcapaciteit slechts tot boven de in de leden 1 en 2 bedoelde maxima verhogen als zij binnen de grenzen blijven die bepaald zijn in de bij de IOTC ingediende ontwikkelingsplannen.
Artikel 24
Niet-verankerde FAD's en bevoorradingsvaartuigen
1.Ringzegenvaartuigen zetten op ongeacht welk moment niet meer dan 350 niet-verankerde FAD's in.
2.Het aantal bevoorradingsvaartuigen bedraagt niet meer dan één bevoorradingsvaartuig ter ondersteuning van niet minder dan twee ringzegenvaartuigen, die alle de vlag van dezelfde lidstaat voeren. Deze bepaling is niet van toepassing op lidstaten met slechts één bevoorradingsvaartuig.
3.Eén ringzegenvaartuig wordt op geen enkel moment ondersteund door meer dan één bevoorradingsvaartuig van dezelfde vlaggenstaat.
4.Met ingang van 1 januari 2018 registreert de Unie geen nieuwe of aanvullende bevoorradingsvaartuigen in het IOTC-register van gemachtigde vaartuigen.
Artikel 25
Haaien
1.In alle visserijen geldt een verbod op het aan boord houden, overladen en aanlanden van delen van of volledige karkassen van alle voshaaisoorten van de familie Alopiidae.
2.In alle visserijen geldt een verbod op het aan boord houden, overladen en aanlanden van delen of volledige karkassen van oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus), behalve voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 24 m die uitsluitend betrokken zijn bij visserijactiviteiten in de exclusieve economische zone (EEZ) van de lidstaat waarvan zij de vlag voeren, mits hun vangst uitsluitend voor plaatselijk verbruik is bestemd.
3.Incidenteel gevangen vissen van de in de leden 1 en 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten. Zij worden onmiddellijk teruggezet.
afdeling 5
SPRFMO-verdragsgebied
Artikel 26
Pelagische visserijen
1.Alleen lidstaten die in 2007, 2008 of 2009 actief pelagische visserijactiviteiten hebben uitgeoefend in het SPRFMO-verdragsgebied, mogen in dat gebied op pelagische bestanden vissen met inachtneming van de in bijlage IJ vastgestelde TAC's.
2.De in lid 1 bedoelde lidstaten beperken de totale brutotonnage van de vaartuigen die hun vlag voeren en die in 2019 op pelagische bestanden vissen, tot de totale brutotonnage van de Unie van 78 600 in dat gebied.
3.De in bijlage IJ vastgestelde vangstmogelijkheden mogen slechts worden benut op voorwaarde dat de lidstaten de Commissie de lijst sturen van vaartuigen die in het SPRFMO-verdragsgebied actief vissen of bij overlading zijn betrokken, alsmede gegevens van volgsystemen voor vissersvaartuigen, maandelijkse vangstaangiften en, indien voorhanden, gegevens over aanloophavens, uiterlijk op de vijfde dag van de maand na die waarop de gegevens betrekking hebben met het doel die informatie aan het SPRFMO-secretariaat toe te zenden.
Artikel 27
Bodemvisserijen
1.De lidstaten beperken hun bodemvisserijvangst of -inspanning in het SPFRMO-verdragsgebied in 2019 tot de delen van het verdragsgebied waar in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 aan bodemvisserij is gedaan en tot een niveau dat niet hoger is dan de jaarlijkse gemiddelde vangsten of inspanningsparameters in die periode. Zij mogen alleen meer dan de in het kader van de geregistreerde activiteit gevangen hoeveelheid vissen als hun plan om meer dan de in het kader van de geregistreerde activiteit gevangen hoeveelheid te vissen wordt goedgekeurd door de SPRFMO.
2.Lidstaten zonder geregistreerde activiteit in het kader van de bodemvisserijvangst of -inspanning in het SPRFMO-verdragsgebied in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 mogen niet vissen, tenzij de SPRFMO hun plan om zonder geregistreerde activiteit te vissen goedkeurt.
afdeling 6
IATTC-verdragsgebied
Artikel 28
Ringzegenvisserijen
1.De visserij met ringzegens op geelvintonijn (Thunnus albacares), grootoogtonijn (Thunnus obesus) en gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis) is verboden:
a)van 29 juli 00.00 uur tot en met 8 oktober 2019 24.00 uur, of van 9 november 2019 00.00 uur tot en met 19 januari 2020 24.00 uur, in het gebied dat wordt begrensd door:
–de kustlijnen van het Amerikaanse continent langs de Stille Oceaan,
–lengtegraad 150° W.L.,
–breedtegraad 40° N.B.,
–breedtegraad 40° Z.B.;
b)van 9 oktober 2019 00.00 uur tot en met 8 november 2019 24.00 uur in het gebied dat wordt begrensd door:
–lengtegraad 96° W.L.,
–lengtegraad 110° W.L.,
–breedtegraad 4° N.B.,
–breedtegraad 3° Z.B.
2.Voor elk van hun vaartuigen delen de betrokken lidstaten de Commissie vóór 1 april 2019 de in lid 1 bedoelde, door hen geselecteerde periode mee waarin de visserijactiviteiten worden stilgelegd. Alle ringzegenvaartuigen van de betrokken lidstaten zetten de visserij met de ringzegen in de in lid 1 omschreven gebieden gedurende de geselecteerde periode stop.
3.Ringzegenvaartuigen die in het IATTC-verdragsgebied op tonijn vissen, houden alle gevangen geelvintonijnen, grootoogtonijnen en gestreepte tonijnen aan boord en landen deze aan of laden deze over.
4.Lid 3 geldt niet in de volgende gevallen:
a)wanneer de vis om andere redenen dan de grootte niet geschikt wordt geacht voor menselijke consumptie; of
b)indien er tijdens de laatste trek van een visreis onvoldoende ruimte is overgebleven om alle bij die trek gevangen tonijn op te slaan.
Artikel 29
Niet-verankerde FAD's
1.Ringzegenvaartuigen zetten op geen enkel ogenblik meer dan 450 FAD's actief in het IATTC-verdragsgebied in. Een FAD wordt als actief beschouwd als zij op zee wordt ingezet, haar locatie begint door te geven en wordt getraceerd door het vaartuig, de eigenaar of exploitant ervan. Een FAD wordt enkel aan boord van een ringzegenvaartuig geactiveerd.
2.Ringzegenvaartuigen mogen gedurende 15 dagen vóór de aanvang van de geselecteerde periode waarin de visserijactiviteiten worden stilgelegd, als bedoeld in artikel 28, lid 1, onder a), geen FAD's inzetten en halen het oorspronkelijk ingezette aantal FAD's terug binnen 15 dagen vóór de aanvang van de periode waarin de visserijactiviteiten worden stilgelegd.
3.De lidstaten rapporteren op maandelijkse basis aan de Commissie dagelijkse informatie over alle actieve FAD's zoals voorgeschreven door de IATTC. De rapporten worden ingediend met een vertraging van ten minste 60 dagen, maar niet meer dan 75 dagen. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het IATTC-secretariaat.
Artikel 30
Vangstbeperkingen voor grootoogtonijn in de beugvisserij
De totale jaarlijkse vangsten grootoogtonijn door beugvisserijvaartuigen van elke lidstaat in het IATTC-verdragsgebied zijn niet groter dan 500 metrieke ton of dan hun respectieve jaarlijkse vangsten grootoogtonijn in 2001.
Artikel 31
Verbod op de visserij op oceanische witpunthaaien
1.Het is verboden in het IATTC-verdragsgebied te vissen op oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus) en delen of volledige karkassen van in dat gebied gevangen oceanische witpunthaaien aan boord te houden, over te laden, op te slaan, voor verkoop aan te bieden, te verkopen of aan te landen.
2.Incidenteel gevangen vissen van de in lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten. Zij worden onmiddellijk teruggezet door de vaartuigexploitant.
3.De vaartuigexploitant:
a)registreert het aantal teruggezette exemplaren, met vermelding van de toestand (levend of dood);
b)deelt de onder a) vermelde informatie mee aan de lidstaat waarvan hij onderdaan is. De lidstaten dienen de tijdens het vorige jaar verzamelde informatie uiterlijk op 31 januari in bij de Commissie.
Artikel 32
Verbod op de visserij op roggen van het geslacht Mobula
Het is voor vissersvaartuigen van de Unie verboden in het IATTC-verdragsgebied te vissen op roggen van het geslacht Mobula (familie Mobulidae, waartoe de geslachten Manta en Mobula behoren) en delen of volledige karkassen van in dat gebied gevangen roggen van het geslacht Mobula aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, voor verkoop aan te bieden of te verkopen. Zodra vissersvaartuigen van de Unie vaststellen dat roggen van het geslacht Mobula zijn gevangen, worden deze voor zover mogelijk onverwijld en ongedeerd teruggezet door de vissersvaartuigen van de Unie.
afdeling 7
SEAFO-verdragsgebied
Artikel 33
Verbod op de visserij op diepzeehaaien
De gerichte visserij op de volgende diepzeehaaien in het SEAFO-verdragsgebied is verboden:
–spookkathaai (Apristurus manis),
–gevlekte gladde lantaarnhaai (Etmopterus bigelowi),
–kortstaartlantaarnhaai (Etmopterus brachyurus),
–grote lantaarnhaai (Etmopterus princeps),
–gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus),
–roggen (Rajidae),
–fluweelijshaai (Scymnodon squamulosus),
–diepzeehaaien van de Selachimorpha-superorde,
–doornhaai (Squalus acanthias).
afdeling 8
WCPFC-verdragsgebied
Artikel 34
Voorwaarden voor de visserijen op grootoogtonijn, geelvintonijn, gestreepte tonijn
en in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan voorkomende witte tonijn
1.De lidstaten zien erop toe dat in totaal niet meer dan 403 visdagen worden toegekend aan ringzegenvaartuigen die in het gedeelte van het WCPFC-verdragsgebied dat op volle zee tussen 20° N.B. en 20° Z.B. is gelegen, vissen op grootoogtonijn (Thunnus obesus), geelvintonijn (Thunnus albacares) en gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis).
2.Vissersvaartuigen van de Unie vissen niet gericht op in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan voorkomende witte tonijn (Thunnus alalunga) in het WCPFC-verdragsgebied ten zuiden van 20° Z.B.
3.De lidstaten zien erop toe dat de vangsten van grootoogtonijn (Thunnus obesus) door beugvisserijvaartuigen niet meer bedragen dan 2 000 ton.
Artikel 35
Beheer van de visserij met FAD's
1.In het gedeelte van het WCPFC-verdragsgebied tussen 20° N.B. en 20° Z.B. is het voor ringzegenvaartuigen verboden tussen 1 juli 2019 00.00 uur en 30 september 2019 24.00 uur FAD's te gebruiken, te bedienen of op te stellen.
2.Naast het in lid 1 bepaalde verbod, is het in het gedeelte van het WCPFC-verdragsgebied dat op volle zee tussen 20° N.B. en 20° Z.B. is gelegen, verboden FAD's op te stellen tijdens twee extra maanden: tussen 1 april 2019 00.00 uur en 31 mei 2019 24.00 uur of tussen 1 november 2019 00.00 uur en 31 december 2019 24.00 uur. De keuze van de twee extra maanden wordt uiterlijk op 31 januari 2019 aan de Commissie meegedeeld.
3.De lidstaten zien erop toe dat geen enkel ringzegenvaartuig op ongeacht welk moment meer dan 350 FAD's met geactiveerde met instrumenten uitgeruste boeien heeft gebruikt. De boei wordt uitsluitend aan boord van een vaartuig geactiveerd.
4.Alle ringzegenvaartuigen die in het in lid 1 bedoelde gedeelte van het WCPFC-verdragsgebied vissen, houden alle gevangen grootoogtonijnen, geelvintonijnen en gestreepte tonijnen aan boord en landen deze aan of laden deze over.
5.Lid 4 geldt niet in de volgende gevallen:
a)tijdens de laatste trek van een visreis, indien onvoldoende ruimte is overgebleven om al deze vis op te slaan;
b)wanneer de vis om andere redenen dan de grootte niet geschikt wordt geacht voor menselijke consumptie; of
c)wanneer zich een ernstige storing van de koelinstallatie voordoet.
Artikel 36
Beperking van het aantal vissersvaartuigen van de Unie
dat op zwaardvis mag vissen
Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie dat in de gebieden van het WCPFC-verdragsgebied ten zuiden van 20° Z.B. op zwaardvis (Xiphias gladius) mag vissen, wordt vastgesteld in bijlage VII.
Artikel 37
Vangstbeperkingen voor zwaardvis in de beugvisserij ten zuiden van 20° Z.B.
De lidstaten zien erop toe dat vangsten van zwaardvis (Xiphias gladius) ten zuiden van 20° Z.B. door beugvisserijvaartuigen de limiet in bijlage IH niet overschrijden. De lidstaten zien er tevens op toe dat de visserijinspanning voor zwaardvis niet verschuift naar het gebied ten noorden van 20° Z.B. als gevolg van die maatregel.
Artikel 38
Zijdehaaien en oceanische witpunthaaien
1.Het is verboden om delen of volledige karkassen van de volgende soorten in het WCPFC-verdragsgebied aan boord te houden, over te laden, op te slaan en aan te landen:
a)zijdehaaien (Carcharhinus falciformis),
b)oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus).
2.Incidenteel gevangen vissen van de in lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten. Zij worden onmiddellijk teruggezet.
Artikel 39
Het tussen de IATTC en de WCPFC overlappende gebied
1.Vaartuigen die uitsluitend in het WCPFC-register zijn ingeschreven, passen de in deze afdeling vervatte maatregelen toe wanneer zij vissen in het in artikel 4, onder u), afgebakende, tussen de IATTC en de WCPFC overlappende gebied.
2.Vaartuigen die zowel in het WCPFC-register als in het IATTC-register zijn ingeschreven, en vaartuigen die uitsluitend in het IATTC-register zijn ingeschreven, passen de in artikel 28, lid 1, onder a), en de leden 2, 3 en 4, en in de artikelen 29, 30 en 31 vervatte maatregelen toe wanneer zij vissen in het in artikel 4, onder u), afgebakende, tussen de IATTC en de WCPFC overlappende gebied.
afdeling 9
GFCM-overeenkomstgebied
Artikel 40
Kleine pelagische bestanden in de geografische deelgebieden 17 en 18
1.Vangsten van kleine pelagische bestanden door vissersvaartuigen van de Unie in de geografische deelgebieden 17 en 18 bedragen niet meer dan de in 2014 bereikte niveaus, gemeld overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1343/2011, zoals vastgesteld in bijlage IL bij deze verordening.
2.Het aantal visdagen voor vissersvaartuigen van de Unie die vissen op kleine pelagische bestanden in de geografische deelgebieden 17 en 18, bedraagt niet meer dan 180 per jaar. Tijdens dat totaal van 180 visdagen wordt ten hoogste 144 visdagen op sardine en ten hoogste 144 visdagen op ansjovis gevist.
afdeling 10
Beringzee
Artikel 41
Verbod op de visserij in de volle zee van de Beringzee
De visserij op Alaskapollak (Theragra chalcogramma) in de volle zee van de Beringzee is verboden.
afdeling 11
SIOFA
Artikel 42
Tussentijdse maatregelen voor de bodemvisserij
1. De lidstaten waarvan de vaartuigen tot in 2016 in enig jaar gedurende meer dan veertig dagen hebben gevist in het SIOFA-verdragsgebied, zorgen ervoor dat de onder hun vlag varende vissersvaartuigen hun jaarlijkse visserijinspanningen en/of vangsten in de bodemvisserij beperken tot hun gemiddelde jaarlijkse niveau en dat de visserijinspanningen plaatsvinden in het gebied waarop hun bij de SIOFA ingediende effectbeoordeling betrekking heeft.
2. De lidstaten waarvan de vaartuigen tot in 2016 niet in enig jaar gedurende meer dan veertig dagen hebben gevist in het SIOFA-verdragsgebied, zorgen ervoor dat de onder hun vlag varende vaartuigen hun visserijinspanningen en/of vangsten in de bodemvisserij, alsmede hun ruimtelijke spreiding beperken, in overeenstemming met hun historische vangsten.
TITEL III
VANGSTMOGELIJKHEDEN
VOOR VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN IN DE WATEREN VAN DE UNIE
Artikel 43
Vissersvaartuigen die de vlag van Noorwegen voeren en vissersvaartuigen die op de Faröer zijn geregistreerd
Vissersvaartuigen die de vlag van Noorwegen voeren, alsook vissersvaartuigen die op de Faeröer zijn geregistreerd, mogen in de wateren van de Unie vissen met inachtneming van de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde TAC's en de in de onderhavige verordening en in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1006/2008 vastgestelde voorwaarden.
Artikel 44
Vissersvaartuigen die de vlag van Venezuela voeren
Voor vissersvaartuigen die de vlag van Venezuela voeren, gelden de voorwaarden van deze verordening en die van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1006/2008.
Artikel 45
Vismachtigingen
Het maximale aantal vismachtigingen voor vaartuigen van derde landen die in de wateren van de Unie vissen, wordt vastgesteld in bijlage VIII.
Artikel 46
Voorwaarden voor de aanlanding van vangsten en bijvangsten
De in artikel 7 gespecificeerde voorwaarden zijn van toepassing op vangsten en bijvangsten van vaartuigen van derde landen die met de in artikel 43 bedoelde machtigingen vissen.
Artikel 47
Gesloten visseizoenen
Vaartuigen van derde landen die op zandspiering en bijvangsten mogen vissen in de wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4, gebruiken van 1 januari tot en met 31 maart 2019 en van 1 augustus tot en met 31 december 2019 in dat gebied geen bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm om op zandspiering te vissen.
Artikel 48
Verbodsbepalingen
1.Het is vaartuigen van derde landen verboden de onderstaande soorten, wanneer zij in de wateren van de Unie worden aangetroffen, te bevissen, aan boord te houden, over te laden en aan te landen:
a)sterrog (Amblyraja radiata) in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 2a, 3a en 7d en ICES-deelgebied 4;
b)de volgende zaagrogsoorten in de wateren van de Unie:
i)mestandzaagrog (Anoxypristis cuspidata),
ii)dwergzaagrog (Pristis clavata),
iii)kleintandzaagrog (Pristis pectinata),
iv)gewone zaagrog (Pristis pristis),
v)groene zaagrog (Pristis zijsron);
c)reuzenhaai (Cetorhinus maximus) en witte haai (Carcharodon carcharias) in de wateren van de Unie;
d)vleet-soortencomplex (Dipturus batis) (Dipturus cf. flossada en Dipturus cf. intermedia) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en de ICES-deelgebieden 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10;
e)ruwe haai (Galeorhinus galeus) wanneer wordt gevist met de beug in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en de ICES-deelgebieden 1, 4, 5, 6, 7, 8, 12 en 14;
f)gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en de ICES-deelgebieden 1, 4, 5, 6, 7, 8, 12 en 14;
g)zwarte haai (Dalatias licha), spitssnuitsnavelhaai (Deania calcea), schubzwelghaai (Centrophorus squamosus), grote lantaarnhaai (Etmopterus princeps) en Portugese ijshaai (Centroscymnus coelolepis) in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en de ICES-deelgebieden 1, 4 en 14;
h)haringhaai (Lamna nasus) in de wateren van de Unie;
i)de volgende soorten roggen van het geslacht Mobula in de wateren van de Unie:
i)duivelsrog (Mobula mobular),
ii)Afrikaanse duivelsrog (Mobula rochebrunei),
iii)gestekelde duivelsrog (Mobula japanica),
iv)gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni),
v)langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee),
vi)dwergduivelsrog (Mobula munkiana),
vii)sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana),
viii)kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii),
ix)Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma),
x)rifmanta (Mobula alfredi),
xi)reuzenmanta (Mobula birostris);
j)stekelrog (Raja clavata) in de wateren van de Unie van ICES-sector 3a;
k)Noorse rog (Dipturus nidarosiensis) in de wateren van de Unie van de ICES-sectoren 6a, 6b, 7a, 7b, 7c, 7e, 7f, 7g, 7h en 7k;
l)golfrog (Raja undulata) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 6, 9 en 10 en witte rog (Rostroraja alba) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 6, 7, 8, 9 en 10;
m)gitaarroggen (Rhinobatidae) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 12;
n)gewone gitaarrog (Rhinobatos rhinobatos) in de Middellandse Zee;
o)walvishaai (Rhincodon typus) in alle wateren;
p)doornhaai (Squalus acanthias) in de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10;
q)zee-engel (Squatina squatina) in de wateren van de Unie.
2.Incidenteel gevangen vissen van de in lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten. Zij worden onmiddellijk teruggezet.
TITEL IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 49
Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 50
Overgangsbepaling
Artikel 9, artikel 11, lid 2, en de artikelen 13, 19, 20, 25, 31, 32, 33, 38, 41 en 48 blijven in 2020 mutatis mutandis van toepassing tot de inwerkingtreding van de verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2020.
Artikel 51
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.
Artikel 8 is evenwel van toepassing met ingang van 1 februari 2019. De in de artikelen 20, 21 en 22 en de bijlagen IE en V vastgestelde bepalingen inzake vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden in het CCAMLR-verdragsgebied zijn van toepassing met ingang van 1 december 2018.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 7.11.2018
COM(2018) 732 final
BIJLAGEN
bij
Voorstel voor een verordening van de Raad
tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn
BIJLAGE IIA
VISSERIJINSPANNING VOOR VAARTUIGEN IN HET KADER VAN
HET HERSTEL VAN BEPAALDE ZUIDELIJKE HEEKBESTANDEN EN LANGOUSTINEBESTANDEN IN DE ICES-SECTOREN 8c EN 9a, MET UITZONDERING VAN DE GOLF VAN CÁDIZ
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
1.TOEPASSINGSGEBIED
Deze bijlage is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van 10 meter of meer die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2166/2005 trawls, Deense zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 32 mm of meer en kieuwnetten met een maaswijdte van 60 mm of meer of grondbeugen aan boord hebben of gebruiken, en aanwezig zijn in de ICES-sectoren 8c en 9a, met uitzondering van de Golf van Cádiz.
2.DEFINITIES
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
a)"vistuiggroep": de groep die bestaat uit de volgende twee vistuigcategorieën:
i)trawls, Deense zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 32 mm of meer; en
ii)kieuwnetten met een maaswijdte van 60 mm of meer en grondbeugen;
b)"gereglementeerd vistuig": tuig van de twee vistuigcategorieën die tot de vistuiggroep behoren;
c)"gebied": de ICES-sectoren 8c en 9a, met uitzondering van de Golf van Cádiz;
d)"huidige beheersperiode": de periode als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van deze verordening;
e)"bijzondere voorwaarden": de in punt 6.1 genoemde bijzondere voorwaarden.
3.ACTIVITEITSBEPERKINGEN
Onverminderd artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 zorgen de lidstaten ervoor dat vissersvaartuigen van de Unie die hun vlag voeren, wanneer zij gereglementeerd vistuig aan boord hebben, niet langer dan het in hoofdstuk III van deze bijlage bepaalde aantal dagen aanwezig zijn in het gebied.
Hoofdstuk II
Machtigingen
4.GEMACHTIGDE VAARTUIGEN
4.1.Een lidstaat verleent vaartuigen die zijn vlag voeren, geen toestemming voor visserijactiviteiten in het betrokken gebied met gereglementeerd vistuig, als deze vaartuigen in de periode 2002-2017 nog niet eerder dergelijke gereglementeerde visserijactiviteiten – behalve als resultaat van een overdracht van dagen tussen vissersvaartuigen – in het betrokken gebied hebben verricht, tenzij hij ervoor zorgt dat een gelijkwaardige capaciteit, gemeten in kilowatt, aan de visserij in het gebied wordt onttrokken.
4.2.Een vaartuig dat de vlag voert van een lidstaat die geen quota heeft in het gebied, wordt niet gemachtigd om in dat gebied met gereglementeerd vistuig te vissen, tenzij het vaartuig na een overdracht een quotum krijgt toegewezen uit hoofde van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en zeedagen krijgt toegewezen overeenkomstig punt 11 of punt 12 van deze bijlage.
Hoofdstuk III
Aan vissersvaartuigen van de Unie toegewezen
aantal dagen van aanwezigheid in het gebied
5.MAXIMAAL AANTAL DAGEN
5.1.Het maximale aantal zeedagen waarvoor een lidstaat tijdens de huidige beheersperiode een onder zijn vlag varend vaartuig mag toestaan om in het gebied aanwezig te zijn met gereglementeerd vistuig aan boord, staat vermeld in tabel I.
5.2.Wanneer een vaartuig kan aantonen dat zijn heekvangsten minder bedragen dan 8 % van het totale levende gewicht van de tijdens een bepaalde visreis gevangen vis, wordt aan de vlaggenlidstaat van het vaartuig toegestaan de met die visreis gepaard gaande zeedagen niet in mindering te brengen op het van toepassing zijnde maximale aantal zeedagen als vermeld in tabel I.
6.BIJZONDERE VOORWAARDEN VOOR DE TOEWIJZING VAN DAGEN
6.1.Voor de vaststelling van het maximale aantal zeedagen waartoe een vissersvaartuig van de Unie door zijn vlaggenlidstaat mag worden gemachtigd om in het gebied aanwezig te zijn, gelden de onderstaande bijzondere voorwaarden overeenkomstig tabel I:
a)de totale aanlandingen van heek door het betrokken vaartuig in elk van de twee kalenderjaren 2016 en 2017 moeten minder dan 5 ton bedragen volgens de aanlanding in levend gewicht; en
b)de totale aanlandingen van langoustine door het betrokken vaartuig in de onder a) bedoelde jaren moeten minder dan 2,5 ton bedragen volgens de aanlanding in levend gewicht.
6.2.Wanneer een vaartuig over een onbeperkt aantal dagen beschikt omdat het voldoet aan de bijzondere voorwaarden, mogen de aanlandingen van het vaartuig in de huidige beheersperiode niet meer bedragen dan 5 ton van de totale aanlanding in levend gewicht van heek en 2,5 ton van de totale aanlanding in levend gewicht van langoustine.
6.3.Wanneer een vaartuig niet aan de betrokken bijzondere voorwaarde(n) voldoet, verliest het met onmiddellijke ingang het recht op de toewijzing van de dagen die met die bijzondere voorwaarde overeenstemmen.
6.4.De toepassing van de in punt 6.1 genoemde bijzondere voorwaarden kan worden overgedragen naar een of meer andere vaartuigen die dat vaartuig in de vloot vervangen, mits het vervangende vaartuig soortgelijk vistuig gebruikt en niet in enig eerder jaar grotere dan de in punt 6.1 vermelde hoeveelheden heek en langoustine heeft aangeland.
Tabel I
Maximaal aantal dagen per jaar waarop een vaartuig in het gebied aanwezig mag zijn, per vistuig
Bijzondere voorwaarde
|
Gereglementeerd vistuig
|
Maximaal aantal dagen
|
|
Trawls, Deense zegennetten en soortgelijk tuig met een maaswijdte ≥ 32 mm, kieuwnetten met een maaswijdte ≥ 60 mm en grondbeugen
|
ES
|
129
|
|
|
FR
|
109
|
|
|
PT
|
113
|
6.1, onder a), en 6.1, onder b)
|
Trawls, Deense zegennetten en soortgelijk tuig met een maaswijdte ≥ 32 mm, kieuwnetten met een maaswijdte ≥ 60 mm en grondbeugen
|
Onbeperkt
|
7.KILOWATTDAGENSYSTEEM
7.1.De lidstaten mogen de hun toegewezen visserijinspanning beheren aan de hand van een kilowattdagensysteem. Op grond van dat systeem mogen zij een vaartuig waarop de in tabel I opgenomen soorten gereglementeerd vistuig en bijzondere voorwaarden van toepassing zijn, toestaan om gedurende een maximaal aantal dagen dat verschilt van het in die tabel vastgestelde aantal, aanwezig te zijn in het gebied, mits het totale aantal kilowattdagen dat met het gereglementeerde vistuig en de bijzondere voorwaarden overeenstemt, in acht wordt genomen.
7.2.Het totale aantal kilowattdagen is de som van alle individuele visserijinspanningen die zijn toegewezen aan de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren en in aanmerking komen voor het gereglementeerde vistuig en, in voorkomend geval, de bijzondere voorwaarden. Deze individuele visserijinspanningen worden berekend in kilowattdagen door het motorvermogen van elk vaartuig te vermenigvuldigen met het aantal zeedagen waarover het betrokken vaartuig overeenkomstig tabel I zou beschikken als punt 7.1 niet werd toegepast. Zolang het aantal dagen overeenkomstig tabel I onbeperkt is, bedraagt het aantal dagen waarover het vaartuig zou beschikken 360.
7.3.Lidstaten die gebruik wensen te maken van het in punt 7.1 bedoelde systeem, dienen bij de Commissie een verzoek voor het gereglementeerde vistuig en de bijzondere voorwaarden als bedoeld in tabel I in, vergezeld van elektronische verslagen waarin de uitvoerige berekening wordt vermeld op basis van:
a)de lijst van vaartuigen die mogen vissen, met vermelding van hun nummer in het register van de vissersvloot van de Unie (CFR) en hun motorvermogen;
b)de visserijactiviteit van dergelijke vaartuigen die voor de in punt 6.1, onder a), gespecificeerde jaren is geregistreerd en waaruit de in de bijzondere voorwaarde als bedoeld in punt 6.1, onder a) of b), vastgestelde vangstsamenstelling blijkt, indien die vaartuigen aan deze bijzondere voorwaarden voldoen;
c)het aantal zeedagen dat elk vaartuig overeenkomstig tabel I oorspronkelijk had mogen vissen en het aantal zeedagen waarover elk vaartuig bij toepassing van punt 7.1 zou beschikken.
7.4.Op basis van dit verzoek gaat de Commissie na of aan de in punt 7 bedoelde voorwaarden is voldaan en kan zij, indien van toepassing, de betrokken lidstaat toestemming verlenen om gebruik te maken van het in punt 7.1 bedoelde systeem.
8.TOEWIJZING VAN EXTRA DAGEN VOOR DE DEFINITIEVE BEËINDIGING VAN VISSERIJACTIVITEITEN
8.1.De Commissie kan een lidstaat extra zeedagen toekennen gedurende welke een vaartuig toestemming van zijn vlaggenlidstaat kan krijgen om in het gebied aanwezig te zijn met gereglementeerd vistuig aan boord, en wel op basis van de definitieve beëindiging van tijdens de vorige beheersperiode verrichte visserijactiviteiten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad of Verordening (EG) nr. 744/2008 van de Raad. Definitieve beëindigingen ingevolge andere omstandigheden kunnen door de Commissie per geval in overweging worden genomen na een schriftelijk en naar behoren gemotiveerd verzoek van de betrokken lidstaat. In dat schriftelijke verzoek wordt vermeld om welke vaartuigen het gaat en wordt voor elk daarvan bevestigd dat het niet opnieuw visserijactiviteiten zal beginnen.
8.2.De in kilowattdagen gemeten visserijinspanning die vaartuigen waarvan de activiteiten zijn beëindigd, in 2003 met het gereglementeerde vistuig hebben geleverd, wordt gedeeld door de inspanning die alle vaartuigen in 2003 met dat vistuig hebben geleverd. Het aantal extra zeedagen wordt vervolgens berekend door de aldus verkregen ratio te vermenigvuldigen met het aantal dagen dat overeenkomstig tabel I zou zijn toegewezen. Het resultaat van die berekening wordt afgerond op de meest nabije hele dag.
8.3.De punten 8.1 en 8.2 zijn niet van toepassing wanneer een vaartuig overeenkomstig punt 3 of punt 6.4 is vervangen of wanneer de onttrekking reeds in de voorgaande jaren is benut om extra zeedagen te krijgen.
8.4.Lidstaten die gebruik wensen te maken van de in punt 8.1 vastgestelde toewijzingen, dienen uiterlijk op 15 juni van de huidige beheersperiode bij de Commissie een verzoek in met elektronische verslagen waarin voor de in tabel I vermelde vistuiggroep en bijzondere voorwaarden de gegevens worden vermeld voor de berekening op basis van:
a)de lijst van vaartuigen waarvan de activiteiten zijn beëindigd, met vermelding van hun nummer in het register van de vissersvloot van de Unie (CFR) en hun motorvermogen;
b)de in 2003 door die vaartuigen verrichte visserijactiviteit, berekend in zeedagen volgens vistuiggroep en, zo nodig, per bijzondere voorwaarde.
8.5.Op basis van het verzoek van een lidstaat kan de Commissie aan die lidstaat middels uitvoeringshandelingen een aantal dagen boven op het in punt 5.1 bedoelde aantal dagen toekennen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
8.6.Tijdens de huidige beheersperiode mag een lidstaat deze extra zeedagen herverdelen tussen alle of sommige vaartuigen die nog steeds deel uitmaken van de vloot en die voldoen aan de voorwaarde betreffende het gereglementeerde vistuig. Overdracht van extra dagen van een vaartuig waarvan de activiteiten zijn beëindigd en dat in aanmerking kwam voor een van de in punt 6.1, onder a) of b), genoemde bijzondere voorwaarden, naar een actief vaartuig dat niet in aanmerking komt voor een bijzondere voorwaarde, is niet toegestaan.
8.7.Als de Commissie extra zeedagen toewijst wegens de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten in de vorige beheersperiode, wordt het in tabel I vermelde maximale aantal dagen per lidstaat en tuig dienovereenkomstig aangepast voor de huidige beheersperiode.
9.TOEWIJZING VAN EXTRA DAGEN VOOR VERSTERKTE AANWEZIGHEID VAN WETENSCHAPPELIJKE WAARNEMERS
9.1.De Commissie kan, op basis van een programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers in het kader van een partnerschap tussen wetenschappers en de visserijsector, een lidstaat drie extra dagen van aanwezigheid in het gebied toewijzen voor vaartuigen met gereglementeerd vistuig aan boord. Dergelijke programma's hebben met name betrekking op teruggooiniveaus en vangstsamenstelling en gaan inzake gegevensverzameling verder dan de vereisten voor nationale programma's die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad en de uitvoeringsbepalingen daarvan.
9.2.De wetenschappelijke waarnemers zijn onafhankelijk van de eigenaar, van de kapitein van het vaartuig en van de bemanning.
9.3.Een lidstaat die gebruik wenst te maken van de in punt 9.1 bedoelde toewijzingen, dient bij de Commissie ter goedkeuring een beschrijving van zijn programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers in.
9.4.Op basis van die beschrijving en na overleg met het WTECV kan de Commissie aan de betrokken lidstaat middels uitvoeringshandelingen een aantal dagen toekennen boven op het in punt 5.1 bedoelde aantal dagen voor die lidstaat en voor de vaartuigen, het gebied en het tuig waarvoor het programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers geldt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
9.5.Wanneer een door een lidstaat ingediend programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers reeds in het verleden door de Commissie werd goedgekeurd en de betrokken lidstaat dit programma ongewijzigd wil blijven toepassen, stelt deze de Commissie vier weken vóór het begin van de periode waarvoor dit programma van toepassing is, in kennis van de voortzetting ervan.
Hoofdstuk IV
Beheer
10.ALGEMENE VERPLICHTING
De lidstaten beheren de maximale toegestane visserijinspanning overeenkomstig de voorwaarden van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2166/2005 en de artikelen 26 tot en met 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
11.BEHEERSPERIODEN
11.1.Een lidstaat mag het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied verdelen over beheersperioden met een duur van een of meer kalendermaanden.
11.2.Het aantal dagen of uren gedurende welke een vaartuig tijdens een beheersperiode in het betrokken gebied aanwezig mag zijn, wordt door de betrokken lidstaat vastgesteld.
11.3.Lidstaten die de aanwezigheid in een gebied van vaartuigen die hun vlag voeren, per uur vaststellen, blijven de benutting van de dagen meten overeenkomstig punt 10. Op verzoek van de Commissie toont de lidstaat aan welke voorzorgsmaatregelen hij heeft genomen ter voorkoming van een excessieve benutting van dagen in het gebied wanneer een vaartuig zijn aanwezigheden in het gebied beëindigt vóór het einde van een periode van 24 uur.
Hoofdstuk V
Uitwisseling van toegewezen visserij-inspanningen
12.OVERDRACHT VAN DAGEN TUSSEN VISSERSVAARTUIGEN DIE DE VLAG VAN DEZELFDE LIDSTAAT VOEREN
12.1.Een lidstaat kan vissersvaartuigen die zijn vlag voeren, toestaan om dagen tijdens welke zij in het gebied aanwezig mogen zijn, voor hetzelfde gebied over te dragen aan een ander vaartuig dat zijn vlag voert, mits het product van het door een vaartuig ontvangen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig (kilowattdagen) gelijk is aan of kleiner is dan het product van het door het overdragende vaartuig overgedragen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig. Als motorvermogen in kilowatt van een vaartuig geldt het voor dat vaartuig in het register van de vissersvloot van de Unie geregistreerde vermogen.
12.2.Het product van het overeenkomstig punt 12.1 overgedragen totale aantal dagen van aanwezigheid in het betrokken gebied en het motorvermogen in kilowatt van het overdragende vaartuig mag niet groter zijn dan het product van het geregistreerde gemiddelde aantal dagen per jaar dat het overdragende vaartuig tijdens de in punt 6.1, onder a), bedoelde jaren in het gebied heeft doorgebracht, zoals bevestigd in het visserijlogboek, en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig.
12.3.Het overdragen van dagen overeenkomstig punt 12.1 is toegestaan tussen vaartuigen die werken met gereglementeerd vistuig en gedurende dezelfde beheersperiode.
12.4.Het overdragen van dagen is alleen toegestaan voor vaartuigen waaraan visdagen zijn toegewezen zonder toepassing van bijzondere voorwaarden.
12.5.Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten informatie over de overdrachten die hebben plaatsgevonden. Spreadsheetformats voor het verzamelen en doorsturen van de in dit punt bedoelde informatie kunnen door de Commissie middels uitvoeringshandelingen worden vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
13.OVERDRACHT VAN DAGEN TUSSEN VISSERSVAARTUIGEN DIE ELK DE VLAG VAN EEN ANDERE LIDSTAAT VOEREN
Elke lidstaat mag vissersvaartuigen die zijn vlag voeren, toestaan om dagen van aanwezigheid in het gebied binnen dezelfde beheersperiode en binnen hetzelfde gebied over te dragen aan een vissersvaartuig dat de vlag van een andere lidstaat voert, mits de punten 4.1 en 4.2 en 12 van overeenkomstige toepassing zijn. Wanneer een lidstaat besluit toestemming voor een dergelijke overdracht te verlenen, stelt hij de Commissie, voordat de overdracht plaatsvindt, in kennis van gedetailleerde gegevens over de overdracht, waaronder het aantal over te dragen dagen, de visserijinspanning en, in voorkomend geval, de quota waarop de overdracht betrekking heeft.
Hoofdstuk VI
Rapportageverplichtingen
14.VISSERIJINSPANNINGSVERSLAG
Artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor vaartuigen die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen. Het in dat artikel bedoelde geografische gebied is het in punt 2 van deze bijlage bedoelde gebied.
15.VERZAMELING VAN RELEVANTE GEGEVENS
Op basis van de gegevens die worden gebruikt voor het beheer van de dagen van aanwezigheid in het gebied overeenkomstig deze bijlage, verzamelen de lidstaten voor elk kwartaal gegevens betreffende de totale visserijinspanning in het gebied voor gesleept vistuig en staand vistuig, de inspanning van vaartuigen die verschillende soorten tuig gebruiken in het gebied, en het motorvermogen van deze vaartuigen in kilowattdagen.
16.MEDEDELING VAN RELEVANTE GEGEVENS
Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten de in punt 15 vermelde gegevens in het in de tabellen II en III bedoelde format aan de Commissie mee door toezending van een spreadsheet aan het juiste e-mailadres, dat door de Commissie aan de lidstaten wordt meegedeeld. Op verzoek van de Commissie doen de lidstaten de Commissie gedetailleerde gegevens toekomen over de toegewezen en verrichte visserijinspanning voor het geheel of voor gedeelten van de huidige en de vorige beheersperiode, in het in de tabellen IV en V bedoelde gegevensformat.
Tabel II
Rapportageformat voor informatie betreffende de kW-dagen, per beheersperiode
Lidstaat
|
Vistuig
|
Beheersperiode
|
Aangifte van de cumulatieve inspanning
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
Tabel III
Gegevensformat voor informatie betreffende de kW-dagen, per beheersperiode
Naam van het veld
|
Maximaal aantal letters/cijfers
|
Uitlijning(1) L(inks)/R(echts)
|
Definitie en opmerkingen
|
(1)
Lidstaat
|
3
|
|
Lidstaat (ISO-drielettercode) waar het vaartuig is geregistreerd
|
(2)
Vistuig
|
2
|
|
Eén van de volgende vistuigtypes:
TR = trawlnetten, Deense zegens en soortgelijk vistuig ≥ 32 mm
GN = kieuwnetten ≥ 60 mm
LL = grondbeugen
|
(3)
Beheersperiode
|
4
|
|
Eén beheersperiode in de periode vanaf de beheersperiode 2006 tot de huidige beheersperiode
|
(4)
Aangifte van de cumulatieve inspanning
|
7
|
R
|
Cumulatieve visserijinspanning in kilowattdagen vanaf 1 februari tot en met 31 januari van de betrokken beheersperiode
|
(1)
Relevante informatie voor de verstrekking van gegevens volgens een format met vaste lengte.
|
Tabel IV
Rapportageformat voor vaartuiggerelateerde informatie
Lidstaat
|
CFR
|
Uitwendige kentekens
|
Duur van de beheersperiode
|
Aangegeven vistuig
|
Bijzondere voorwaarde voor het aangegeven vistuig
|
Toegewezen aantal dagen per aangegeven vistuig
|
Aantal dagen waarop het aangegeven vistuig is gebruikt
|
Overgedragen dagen
|
|
|
|
|
Nr. 1
|
Nr. 2
|
Nr. 3
|
…
|
Nr. 1
|
Nr. 2
|
Nr. 3
|
…
|
Nr. 1
|
Nr. 2
|
Nr. 3
|
…
|
Nr. 1
|
Nr. 2
|
Nr. 3
|
…
|
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
(5)
|
(5)
|
(5)
|
(5)
|
(6)
|
(6)
|
(6)
|
(6)
|
(7)
|
(7)
|
(7)
|
(7)
|
(8)
|
(8)
|
(8)
|
(8)
|
(9)
|
Tabel V
Gegevensformat voor vaartuiggerelateerde informatie
Naam van het veld
|
Maximaal aantal letters/cijfers
|
Uitlijning(1)
L(inks)/R(echts)
|
Definitie en opmerkingen
|
(1)
Lidstaat
|
3
|
|
Lidstaat (ISO-drielettercode) waar het vaartuig is geregistreerd
|
(2)
CFR
|
12
|
|
Nummer in het register van de vissersvloot van de Unie (CFR)
Uniek identificatienummer van het vissersvaartuig
Lidstaat (ISO-drielettercode) gevolgd door een identificatiereeks (9 tekens). Indien een reeks minder dan 9 tekens telt, moeten aan de linkerkant nullen worden toegevoegd.
|
(3)
Uitwendige kentekens
|
14
|
L
|
Overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie(2)
|
(4)
Duur van de beheersperiode
|
2
|
L
|
Duur van de beheersperiode in maanden
|
(5)
Aangegeven vistuig
|
2
|
L
|
Eén van de volgende vistuigtypes:
TR = trawlnetten, Deense zegens en soortgelijk vistuig ≥ 32 mm
GN = kieuwnetten ≥ 60 mm
LL = grondbeugen
|
(6)
Bijzondere voorwaarde voor het aangegeven vistuig
|
2
|
L
|
Geef in voorkomend geval aan welke van de in punt 6.1, onder a) of b), van bijlage IIA genoemde bijzondere voorwaarde van toepassing is.
|
(7)
Toegewezen aantal dagen per aangegeven vistuig
|
3
|
L
|
Aantal dagen dat overeenkomstig bijlage IIA aan het vaartuig is toegewezen voor het aangegeven vistuig en de aangegeven beheersperiode
|
(8)
Aantal dagen waarop het aangegeven vistuig is gebruikt
|
3
|
L
|
Aantal dagen dat het vaartuig daadwerkelijk in het gebied heeft doorgebracht met gebruikmaking van het aangegeven vistuig gedurende de aangegeven beheersperiode
|
(9)
Overgedragen dagen
|
4
|
L
|
Vermeld voor overgedragen dagen "– aantal overgedragen dagen" en voor ontvangen dagen "+ aantal overgedragen dagen".
|
(1)
Relevante informatie voor de verstrekking van gegevens volgens een format met vaste lengte.
(2)
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1).
|
BIJLAGE IIB
VISSERIJINSPANNING VOOR VAARTUIGEN IN HET KADER
VAN HET BEHEER VAN DE TONGBESTANDEN
IN HET WESTELIJKE DEEL VAN HET KANAAL IN ICES-SECTOR 7e
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
1.TOEPASSINGSGEBIED
1.1.Deze bijlage is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van 10 meter of meer die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 509/2007 boomkorren met een maaswijdte van 80 mm of meer en staande netten met inbegrip van kieuwnetten, schakelnetten en warrelnetten, met een maaswijdte van maximaal 220 mm aan boord hebben of gebruiken en die aanwezig zijn in ICES-sector 7e.
1.2.Vaartuigen die vissen met staande netten met een maaswijdte van 120 mm of meer en die in het kader van hun geregistreerde visserijactiviteit in de drie voorgaande jaren minder dan 300 kg levend gewicht aan tong per jaar hebben gevangen, zijn vrijgesteld van de toepassing van deze bijlage, mits:
a)deze vaartuigen tijdens de beheersperiode 2017 minder dan 300 kg levend gewicht tong hebben gevangen;
b)deze vaartuigen op zee geen vis overladen op een ander vaartuig;
c)elke betrokken lidstaat uiterlijk op 31 juli 2019 en 31 januari 2020 bij de Commissie een verslag indient over de vangstcijfers van die vaartuigen voor tong die de laatste drie jaar zijn geregistreerd, en over de tongvangst in 2019.
Wanneer aan een van die voorwaarden niet is voldaan, zijn de betrokken vaartuigen met onmiddellijke ingang niet meer vrijgesteld van de toepassing van deze bijlage.
2.DEFINITIES
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
a)"vistuiggroep": de groep die bestaat uit de volgende twee vistuigcategorieën:
i)boomkorren met een maaswijdte van 80 mm of meer, en
ii)staande netten met inbegrip van kieuwnetten, schakelnetten en warrelnetten, met een maaswijdte van maximaal 220 mm;
b)"gereglementeerd vistuig": tuig van de twee vistuigcategorieën die tot de vistuiggroep behoren;
c)"gebied" : ICES-sector 7e;
d)"huidige beheersperiode" : de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 januari 2019.
3.ACTIVITEITSBEPERKINGEN
Onverminderd artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 zorgen de lidstaten ervoor dat vissersvaartuigen van de Unie die hun vlag voeren en in de Unie zijn geregistreerd, niet langer dan het in hoofdstuk III van deze bijlage bepaalde aantal dagen aanwezig zijn in het gebied wanneer zij gereglementeerd vistuig aan boord hebben.
Hoofdstuk II
Machtigingen
4.GEMACHTIGDE VAARTUIGEN
4.1Een lidstaat verleent vaartuigen die zijn vlag voeren, geen toestemming voor visserijactiviteiten in het betrokken gebied met gereglementeerd vistuig, als deze vaartuigen in de periode 2002-2017 nog niet eerder dergelijke gereglementeerde visserijactiviteiten – behalve als resultaat van een overdracht van dagen tussen vissersvaartuigen – in het betrokken gebied hebben verricht, tenzij hij ervoor zorgt dat een gelijkwaardige capaciteit, gemeten in kilowatt, aan de visserij in het gebied wordt onttrokken.
4.2Aan vaartuigen die wel met gereglementeerd vistuig hebben gevist, kan evenwel toestemming worden verleend om ander vistuig te gebruiken, mits het aantal dagen dat voor het laatstgenoemde vistuigtype is toegewezen, gelijk is aan of groter is dan het aantal voor het gereglementeerde vistuig toegewezen dagen.
4.3Een vaartuig dat de vlag voert van een lidstaat die geen quota heeft in het gebied, wordt niet gemachtigd om in dat gebied met gereglementeerd vistuig te vissen, tenzij het vaartuig na een overdracht een quotum krijgt toegewezen uit hoofde van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en zeedagen krijgt toegewezen overeenkomstig punt 10 of punt 11 van deze bijlage.
Hoofdstuk III
Aan vissersvaartuigen van de Unie toegewezen
aantal dagen van aanwezigheid in het gebied
5.MAXIMAAL AANTAL DAGEN
Het maximale aantal zeedagen waarvoor een lidstaat tijdens de huidige beheersperiode een onder zijn vlag varend vaartuig mag toestaan om in het gebied aanwezig te zijn met gereglementeerd vistuig aan boord, staat vermeld in tabel I.
Tabel I
Maximaal aantal dagen waarop een vaartuig in het gebied aanwezig mag zijn
per categorie gereglementeerd vistuig en per jaar
Gereglementeerd vistuig
|
Maximaal aantal dagen
|
Boomkorren met een maaswijdte ≥ 80 mm
|
BE
|
176
|
|
FR
|
188
|
|
UK
|
222
|
Staande netten met een maaswijdte ≤ 220 mm
|
BE
|
176
|
|
FR
|
191
|
|
UK
|
176
|
6.KILOWATTDAGENSYSTEEM
6.1.Tijdens de huidige beheersperiode mogen de lidstaten de hun toegewezen visserijinspanningen beheren aan de hand van een kilowattdagensysteem. Op grond van dat systeem mogen zij een vaartuig waarop de in tabel I opgenomen soorten gereglementeerd vistuig van toepasssing zijn, toestaan om gedurende een maximaal aantal dagen dat verschilt van het in die tabel vastgestelde aantal, aanwezig te zijn in het gebied, mits het totale aantal kilowattdagen dat met het gereglementeerde vistuig overeenstemt, in acht wordt genomen.
6.2.Het totale aantal kilowattdagen is de som van alle individuele visserijinspanningen die zijn toegewezen aan de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren en voldoen aan de voorwaarde betreffende het gereglementeerde vistuig. Deze individuele visserijinspanningen worden berekend in kilowattdagen door het motorvermogen van elk vaartuig te vermenigvuldigen met het aantal zeedagen waarover het betrokken vaartuig overeenkomstig tabel I zou beschikken als punt 6.1 niet werd toegepast.
6.3.Lidstaten die gebruik wensen te maken van het in punt 6.1 bedoelde systeem, dienen bij de Commissie een verzoek voor het in tabel I bedoelde gereglementeerde vistuig in, vergezeld van elektronische verslagen waarin de uitvoerige berekening wordt vermeld op basis van:
a)de lijst van vaartuigen die mogen vissen, met vermelding van hun nummer in het register van de vissersvloot van de Unie (CFR) en hun motorvermogen;
b)het aantal zeedagen dat elk vaartuig overeenkomstig tabel I oorspronkelijk had mogen vissen en het aantal zeedagen waarover elk vaartuig bij toepassing van punt 6.1 zou beschikken.
6.4.Op basis van dit verzoek gaat de Commissie na of aan de in punt 6 bedoelde voorwaarden is voldaan en kan zij, indien van toepassing, de betrokken lidstaat toestemming verlenen om gebruik te maken van het in punt 6.1 bedoelde systeem.
7.TOEWIJZING VAN EXTRA DAGEN VOOR DE DEFINITIEVE BEËINDIGING VAN VISSERIJACTIVITEITEN
7.1.De Commissie kan een lidstaat extra zeedagen toekennen gedurende welke een vaartuig toestemming van zijn vlaggenlidstaat kan krijgen om in het gebied aanwezig te zijn met gereglementeerd vistuig aan boord, en wel op basis van de definitieve beëindiging van tijdens de vorige beheersperiode verrichte visserijactiviteiten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 of Verordening (EG) nr. 744/2008. Definitieve beëindigingen ingevolge andere omstandigheden kunnen door de Commissie per geval in overweging worden genomen na een schriftelijk en naar behoren gemotiveerd verzoek van de betrokken lidstaat. In dat schriftelijke verzoek wordt vermeld om welke vaartuigen het gaat en wordt voor elk daarvan bevestigd dat het niet opnieuw visserijactiviteiten zal beginnen.
7.2.De in kilowattdagen gemeten visserijinspanning die vaartuigen waarvan de activiteiten zijn beëindigd, in 2003 met de betrokken vistuiggroep hebben geleverd, wordt gedeeld door de inspanning die alle vaartuigen in 2003 met die vistuiggroep hebben geleverd. Het aantal extra zeedagen wordt vervolgens berekend door de aldus verkregen ratio te vermenigvuldigen met het aantal dagen dat overeenkomstig tabel I zou zijn toegewezen. Het resultaat van die berekening wordt afgerond op de meest nabije hele dag.
7.3.De punten 7.1 en 7.2 zijn niet van toepassing wanneer een vaartuig overeenkomstig punt 4.2 is vervangen of wanneer de onttrekking reeds in de voorgaande jaren is benut om extra zeedagen te krijgen.
7.4.Lidstaten die gebruik wensen te maken van de in punt 7.1 vastgestelde toewijzingen, dienen uiterlijk op 15 juni van de huidige beheersperiode bij de Commissie een verzoek in met elektronische verslagen waarin voor de in tabel I vermelde vistuiggroep de gegevens worden vermeld voor de berekening op basis van:
a)de lijst van vaartuigen waarvan de activiteiten zijn beëindigd, met vermelding van hun nummer in het register van de vissersvloot van de Unie (CFR) en hun motorvermogen;
b)de in 2003 door die vaartuigen verrichte visserijactiviteit, berekend in zeedagen per betrokken vistuiggroep.
7.5.Op basis van het verzoek van een lidstaat kan de Commissie aan die lidstaat middels uitvoeringshandelingen een aantal dagen boven op het in punt 5 bedoelde aantal dagen toekennen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
7.6.Tijdens de huidige beheersperiode mag een lidstaat deze extra zeedagen herverdelen tussen alle of sommige vaartuigen die nog steeds deel uitmaken van de vloot en die voldoen aan de voorwaarde betreffende het gereglementeerde vistuig.
7.7.Als de Commissie extra zeedagen toewijst wegens de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten in de vorige beheersperiode, wordt het in tabel I vermelde maximale aantal dagen per lidstaat en vistuig dienovereenkomstig aangepast voor de huidige beheersperiode.
8.TOEWIJZING VAN EXTRA DAGEN VOOR VERSTERKTE AANWEZIGHEID VAN WETENSCHAPPELIJKE WAARNEMERS
8.1.De Commissie kan, op basis van een programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers in het kader van een partnerschap tussen wetenschappers en de visserijsector, een lidstaat tussen 1 februari 2018 en 31 januari 2019 drie extra dagen van aanwezigheid in het gebied toewijzen voor vaartuigen met gereglementeerd vistuig aan boord. Dergelijke programma's hebben met name betrekking op teruggooiniveaus en vangstsamenstelling en gaan inzake gegevensverzameling verder dan de vereisten voor nationale programma's die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 199/2008 en de uitvoeringsbepalingen daarvan.
8.2.De wetenschappelijke waarnemers zijn onafhankelijk van de eigenaar, van de kapitein en van de bemanning van het vaartuig.
8.3.Een lidstaat die gebruik wenst te maken van de in punt 8.1 bedoelde toewijzingen, dient bij de Commissie ter goedkeuring een beschrijving van zijn programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers in.
8.4.Op basis van die beschrijving en na overleg met het WTECV kan de Commissie aan de betrokken lidstaat middels uitvoeringshandelingen een aantal dagen toekennen boven op het in punt 5 bedoelde aantal dagen voor die lidstaat en voor de vaartuigen, het gebied en het vistuig waarvoor het programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers geldt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
8.5.Wanneer een door een lidstaat ingediend programma voor versterkte aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers reeds in het verleden door de Commissie werd goedgekeurd en de betrokken lidstaat dit programma ongewijzigd wil blijven toepassen, stelt deze de Commissie vier weken vóór het begin van de periode waarvoor dit programma van toepassing is, in kennis van de voortzetting ervan.
Hoofdstuk IV
Beheer
9.ALGEMENE VERPLICHTING
De lidstaten beheren de maximale toegestane visserijinspanning overeenkomstig de artikelen 26 tot en met 35 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
10.BEHEERSPERIODEN
10.1.Een lidstaat mag het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied verdelen over beheersperioden met een duur van een of meer kalendermaanden.
10.2.Het aantal dagen of uren gedurende welke een vaartuig tijdens een beheersperiode in het betrokken gebied aanwezig mag zijn, wordt door de betrokken lidstaat vastgesteld.
10.3.Lidstaten die de aanwezigheid in een gebied van vaartuigen die hun vlag voeren, per uur vaststellen, blijven de benutting van de dagen meten overeenkomstig punt 9. Op verzoek van de Commissie toont de lidstaat aan welke voorzorgsmaatregelen hij heeft genomen ter voorkoming van een excessieve benutting van dagen in het gebied wanneer een vaartuig zijn aanwezigheden in het gebied beëindigt vóór het einde van een periode van 24 uur.
Hoofdstuk V
Uitwisseling van toegewezen visserij-inspanningen
11.OVERDRACHT VAN DAGEN TUSSEN VISSERSVAARTUIGEN DIE DE VLAG VAN DEZELFDE LIDSTAAT VOEREN
11.1.Een lidstaat kan vissersvaartuigen die zijn vlag voeren, toestaan om dagen tijdens welke zij in het gebied aanwezig mogen zijn, voor hetzelfde gebied over te dragen aan een ander vaartuig dat zijn vlag voert, mits het product van het door een vaartuig ontvangen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig (kilowattdagen) gelijk is aan of kleiner is dan het product van het door het overdragende vaartuig overgedragen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig. Als motorvermogen in kilowatt van een vaartuig geldt het voor dat vaartuig in het vissersvlootregister van de Unie geregistreerde vermogen.
11.2.Het product van het overeenkomstig punt 11.1 overgedragen totale aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en het motorvermogen in kilowatt van het overdragende vaartuig mag niet groter zijn dan het product van het geregistreerde gemiddelde aantal dagen per jaar dat het overdragende vaartuig in 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 in het gebied heeft doorgebracht, zoals bevestigd in het visserijlogboek, en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig.
11.3.Het overdragen van dagen overeenkomstig punt 11.1 is toegestaan tussen vaartuigen die werken met gereglementeerd vistuig en gedurende dezelfde beheersperiode.
11.4.Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten informatie over de overdrachten die hebben plaatsgevonden. Spreadsheetformats voor het verzamelen en doorsturen van de in dit punt bedoelde informatie kunnen door de Commissie middels uitvoeringshandelingen worden opgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
12.OVERDRACHT VAN DAGEN TUSSEN VISSERSVAARTUIGEN DIE ELK DE VLAG VAN EEN ANDERE LIDSTAAT VOEREN
Elke lidstaat mag vissersvaartuigen die zijn vlag voeren, toestaan om dagen van aanwezigheid in het gebied binnen dezelfde beheersperiode en binnen hetzelfde gebied over te dragen aan een vissersvaartuig dat de vlag van een andere lidstaat voert, mits de punten 4.2, 4.4, 5, 6 en 10 van overeenkomstige toepassing zijn. Wanneer een lidstaat besluit toestemming voor een dergelijke overdracht te verlenen, stelt hij de Commissie, voordat de overdracht plaatsvindt, in kennis van gedetailleerde gegevens over de overdracht, waaronder het aantal over te dragen dagen, de visserijinspanning en, in voorkomend geval, de quota waarop de overdracht betrekking heeft.
Hoofdstuk VI
Rapportageverplichtingen
13.VISSERIJINSPANNINGSVERSLAG
Artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor vaartuigen die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen. Het in dat artikel bedoelde geografische gebied is het in punt 2 van deze bijlage bedoelde gebied.
14.VERZAMELING VAN RELEVANTE GEGEVENS
Op basis van de gegevens die worden gebruikt voor het beheer van de dagen van aanwezigheid in het gebied overeenkomstig deze bijlage, verzamelen de lidstaten voor elk kwartaal gegevens betreffende de totale visserijinspanning in het gebied voor gesleept vistuig en staand vistuig, de inspanning van vaartuigen die verschillende soorten tuig gebruiken in het gebied, en het motorvermogen van deze vaartuigen in kilowattdagen.
15.MEDEDELING VAN RELEVANTE GEGEVENS
Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten de in punt 14 vermelde gegevens in het in de tabellen II en III bedoelde format aan de Commissie mee door toezending van een spreadsheet aan het juiste e-mailadres, dat door de Commissie aan de lidstaten wordt meegedeeld. Op verzoek van de Commissie doen de lidstaten de Commissie gedetailleerde gegevens toekomen over de toegewezen en verrichte visserijinspanning voor het geheel of voor gedeelten van de beheersperioden 2018 en 2019, in het in de tabellen IV en V bedoelde gegevensformat.
Tabel II
Rapportageformat voor informatie betreffende de kW-dagen, per beheersperiode
Lidstaat
|
Vistuig
|
Beheersperiode
|
Aangifte van de cumulatieve inspanning
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
Tabel III
Gegevensformat voor informatie betreffende de kW-dagen, per beheersperiode
Naam van het veld
|
Maximaal aantal letters/cijfers
|
Uitlijning(1)
L(inks)/R(echts)
|
Definitie en opmerkingen
|
(1)
Lidstaat
|
3
|
|
Lidstaat (ISO-drielettercode) waar het vaartuig is geregistreerd
|
(2)
Vistuig
|
2
|
|
Eén van de volgende vistuigtypes:
BT = boomkorren ≥ 80 mm
GN = kieuwnetten < 220 mm
TN = schakelnetten of warrelnetten < 220 mm
|
(3)
Beheersperiode
|
4
|
|
Een jaar in de periode vanaf de beheersperiode 2006 tot de huidige beheersperiode
|
(4)
Aangifte van de cumulatieve inspanning
|
7
|
R
|
Cumulatieve visserijinspanning in kilowattdagen vanaf 1 februari tot en met 31 januari van de betrokken beheersperiode
|
(1)
Relevante informatie voor de verstrekking van gegevens volgens een format met vaste lengte.
|
Tabel IV
Rapportageformat voor vaartuiggerelateerde informatie
Lidstaat
|
CFR
|
Uitwendige kentekens
|
Duur van de beheersperiode
|
Aangegeven vistuig
|
Toegewezen aantal dagen per aangegeven vistuig
|
Aantal dagen waarop het aangegeven vistuig is gebruikt
|
Overgedragen dagen
|
|
|
|
|
Nr. 1
|
Nr. 2
|
Nr. 3
|
…
|
Nr. 1
|
Nr. 2
|
Nr. 3
|
…
|
Nr. 1
|
Nr. 2
|
Nr. 3
|
…
|
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
(5)
|
(5)
|
(5)
|
(5)
|
(6)
|
(6)
|
(6)
|
(6)
|
(7)
|
(7)
|
(7)
|
(7)
|
(8)
|
Tabel V
Gegevensformat voor vaartuiggerelateerde informatie
Naam van het veld
|
Maximaal aantal letters/cijfers
|
Uitlijning(1)
L(inks)/R(echts)
|
Definitie en opmerkingen
|
(1)
Lidstaat
|
3
|
|
Lidstaat (ISO-drielettercode) waar het vaartuig is geregistreerd
|
(2)
CFR
|
12
|
|
Nummer in het register van de vissersvloot van de Unie (CFR)
Uniek identificatienummer van het vissersvaartuig
Lidstaat (ISO-drielettercode) gevolgd door een identificatiereeks (9 tekens). Indien een reeks minder dan 9 tekens telt, moeten aan de linkerkant nullen worden toegevoegd.
|
(3)
Uitwendige kentekens
|
14
|
L
|
Overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011
|
(4)
Duur van de beheersperiode
|
2
|
L
|
Duur van de beheersperiode in maanden
|
(5)
Aangegeven vistuig
|
2
|
L
|
Eén van de volgende vistuigtypes:
BT = boomkorren ≥ 80 mm
GN = kieuwnetten < 220 mm
TN = schakelnetten of warrelnetten < 220 mm
|
(6)
Bijzondere voorwaarde voor het aangegeven vistuig
|
3
|
L
|
Aantal dagen dat overeenkomstig bijlage IIB aan het vaartuig is toegewezen voor het aangegeven vistuig en de aangegeven beheersperiode
|
(7)
Aantal dagen waarop het aangegeven vistuig is gebruikt
|
3
|
L
|
Aantal dagen dat het vaartuig daadwerkelijk in het gebied heeft doorgebracht met gebruikmaking van het aangegeven vistuig gedurende de aangegeven beheersperiode
|
(8)
Overgedragen dagen
|
4
|
L
|
Vermeld voor overgedragen dagen "– aantal overgedragen dagen" en voor ontvangen dagen "+ aantal overgedragen dagen".
|
(1)
Relevante informatie voor de verstrekking van gegevens volgens een format met vaste lengte.
|
BIJLAGE IIC
BEHEERSGEBIEDEN VOOR ZANDSPIERINGEN IN DE ICES-SECTOREN 2a EN 3a
EN IN ICES-DEELGEBIED 4
Ten behoeve van het beheer van de vangstmogelijkheden voor zandspieringen in de ICES-sectoren 2a en 3a en in ICES-deelgebied 4, zoals vastgesteld in bijlage IA, worden de beheersgebieden waarbinnen specifieke vangstbeperkingen van toepassing zijn, hieronder omschreven en in het aanhangsel bij deze bijlage afgebeeld:
Beheersgebied voor zandspieringen
|
Statistische ICES-vakken
|
1r
|
31–33 E9–F4; 33 F5; 34–37 E9–F6; 38–40 F0–F5; 41 F4–F5
|
2r
|
35 F7–F8; 36 F7–F9; 37 F7–F8; 38-41 F6–F8; 42 F6–F9; 43 F7–F9; 44 F9–G0; 45 G0–G1; 46 G1
|
3r
|
41–46 F1–F3; 42–46 F4–F5; 43–46 F6; 44–46 F7–F8; 45–46 F9; 46–47 G0; 47 G1 en 48 G0
|
4
|
38–40 E7–E9 en 41–46 E6–F0
|
5r
|
47–52 F1–F5
|
6
|
41–43 G0–G3; 44 G1
|
7r
|
47–52 E6–F0
|
Aanhangsel 1 bij bijlage IIC
Beheersgebieden voor zandspieringen
BIJLAGE III
MAXIMAAL AANTAL VISMACHTIGINGEN
VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE IN WATEREN VAN DERDE LANDEN
Visgebied
|
Visserij
|
Aantal vismachtigingen
|
Verdeling van de vismachtigingen over de lidstaten
|
Maximaal aantal vaartuigen dat op enig moment in het gebied aanwezig mag zijn
|
Noorse wateren en visserijzone rond Jan Mayen
|
Haring, ten noorden van 62° 00′ N.B.
|
p.m.
|
DK
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
DE
|
p.m.
|
|
|
|
|
FR
|
p.m.
|
|
|
|
|
IE
|
p.m.
|
|
|
|
|
NL
|
p.m.
|
|
|
|
|
PL
|
p.m.
|
|
|
|
|
SV
|
p.m.
|
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
|
Demersale soorten, ten noorden van 62° 00′ N.B.
|
p.m.
|
DE
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
IE
|
p.m.
|
|
|
|
|
ES
|
p.m.
|
|
|
|
|
FR
|
p.m.
|
|
|
|
|
PT
|
p.m.
|
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
|
|
|
Niet toegewezen
|
p.m.
|
|
|
Makreel (1)
|
Niet relevant
|
Niet relevant
|
p.m.
|
|
Industriële soorten, ten zuiden van 62° 00′ N.B.
|
p.m.
|
DK
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
Wateren van de Faeröer
|
Elke vorm van trawlvisserij met vaartuigen van ten hoogste 180 voet in de zone tussen 12 en 21 mijl van de basislijnen van de Faeröer
|
p.m.
|
BE
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
DE
|
p.m.
|
|
|
|
|
FR
|
p.m.
|
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
|
Gerichte visserij op kabeljauw en schelvis met netten met mazen niet kleiner dan 135 mm, beperkt tot het gebied ten zuiden van 62° 28′ N.B. en ten oosten van 6° 30′ W.L.
|
p.m. (2)
|
Niet relevant
|
p.m.
|
|
Trawlvisserijen buiten 21 mijl van de basislijnen van de Faeröer. In de perioden van 1 maart tot en met 31 mei en van 1 oktober tot en met 31 december mogen die vaartuigen vissen in het gebied tussen 61° 20′ N.B. en 62° 00′ N.B. en tussen 12 en 21 mijl van de basislijnen.
|
p.m.
|
BE
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
DE
|
p.m.
|
|
|
|
|
FR
|
p.m.
|
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
|
Trawlvisserijen op blauwe leng met netten met mazen niet kleiner dan 100 mm in het gebied ten zuiden van 61° 30′ N.B. en ten westen van 9° 00′ W.L. en in het gebied tussen 7° 00′ W.L. en 9° 00′ W.L. ten zuiden van 60° 30′ N.B. en in het gebied ten zuidwesten van een lijn tussen 60° 30′ N.B., 7° 00′ W.L. en 60° 00′ N.B., 6° 00′ W.L.
|
p.m.
|
DE (3)
|
p.m.
|
p.m. (4)
|
|
|
|
FR (3)
|
p.m.
|
|
|
Gerichte trawlvisserij op zwarte koolvis met netten met mazen niet kleiner dan 120 mm, en waarbij verstevigingsstroppen rond de kuil mogen worden gebruikt
|
p.m.
|
Niet relevant
|
p.m. (4)
|
|
Visserijen op blauwe wijting. Het totale aantal vismachtigingen kan met vier vaartuigen worden verhoogd om in spannen te vissen indien de autoriteiten van de Faeröer zouden beslissen om bijzondere toegangsregels voor een gebied, "main fishing area of blue whiting" genaamd, in te stellen.
|
p.m.
|
DE
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
DK
|
p.m.
|
|
|
|
|
FR
|
p.m.
|
|
|
|
|
NL
|
p.m.
|
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
|
|
|
SE
|
p.m.
|
|
|
|
|
ES
|
p.m.
|
|
|
|
|
IE
|
p.m.
|
|
|
|
|
PT
|
p.m.
|
|
|
Lijnvisserijen
|
p.m.
|
UK
|
p.m.
|
p.m.
|
|
Makreel
|
p.m.
|
DK
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
BE
|
p.m.
|
|
|
|
|
DE
|
p.m.
|
|
|
|
|
FR
|
p.m.
|
|
|
|
|
IE
|
p.m.
|
|
|
|
|
NL
|
p.m.
|
|
|
|
|
SE
|
p.m.
|
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
|
Haring, ten noorden van 62° 00′ N.B.
|
p.m.
|
DK
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
DE
|
p.m.
|
|
|
|
|
IE
|
p.m.
|
|
|
|
|
FR
|
p.m.
|
|
|
|
|
NL
|
p.m.
|
|
|
|
|
PL
|
p.m.
|
|
|
|
|
SE
|
p.m.
|
|
|
|
|
UK
|
p.m.
|
|
1, 2b (5)
|
Visserij op sneeuwkrabben met korven
|
20
|
EE
|
1
|
Niet van toepassing
|
|
|
|
ES
|
1
|
|
|
|
|
LV
|
11
|
|
|
|
|
LT
|
4
|
|
|
|
|
PL
|
3
|
|
(1)
Onverminderd de aanvullende vergunningen die naar vaste praktijk door Noorwegen aan Zweden worden toegekend.
(2)
Dat aantal is begrepen in het aantal voor alle trawlvisserijen met vaartuigen van ten hoogste 180 voet in de zone tussen 12 en 21 mijl van de basislijnen van de Faeröer.
(3)
Maximaal aantal vaartuigen dat op enig moment tegelijkertijd in het gebied aanwezig mag zijn.
(4)
Dat aantal is begrepen in het aantal voor "Trawlvisserij buiten 21 mijl van de basislijnen van de Faeröer".
(5)
De toewijzing van vangstmogelijkheden voor de Unie in de zone rond Svalbard laat de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Parijs van 1920 onverlet.
|
BIJLAGE IV
ICCAT-VERDRAGSGEBIED
1.Maximaal aantal met de hengel of de sleeplijn vissende vaartuigen van de Unie die in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mogen vissen
Spanje
|
p.m.
|
Frankrijk
|
p.m.
|
Unie
|
p.m.
|
2.Maximaal aantal vaartuigen van de Unie die in het kader van de ambachtelijke kustvisserij in de Middellandse Zee actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mogen vissen
Spanje
|
p.m.
|
Frankrijk
|
p.m.
|
Italië
|
p.m.
|
Cyprus
|
p.m.
|
Malta
|
p.m. 2
|
Unie
|
p.m.
|
3.Maximaal aantal vissersvaartuigen van de Unie die in de Adriatische Zee actief op blauwvintonijn tussen 8 kg/75 cm en 30 kg/115 cm mogen vissen voor kweekdoeleinden
Kroatië
|
p.m.
|
Italië
|
p.m.
|
Unie
|
p.m.
|
4.Maximaal aantal en totale in brutoton uitgedrukte capaciteit van de vissersvaartuigen van elke lidstaat die blauwvintonijn mogen bevissen, aan boord houden, overladen, vervoeren of aanlanden in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee
Tabel A
|
Aantal vissersvaartuigen
|
|
Cyprus
|
Griekenland
|
Kroatië
|
Italië
|
Frankrijk
|
Spanje
|
Malta
|
Vaartuigen voor de visserij met de ringzegen
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
Vaartuigen voor de visserij met de beug
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
Met de hengel vissende vaartuigen
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
Met de handlijn vissende vaartuigen
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
Trawlers
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
Vaartuigen voor andere ambachtelijke visserij
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
Tabel B
|
Totale in brutoton uitgedrukte capaciteit
|
|
Cyprus
|
Kroatië
|
Griekenland
|
Italië
|
Frankrijk
|
Spanje
|
Malta
|
Vaartuigen voor de visserij met de ringzegen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Vaartuigen voor de visserij met de beug
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Met de hengel vissende vaartuigen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Met de handlijn vissende vaartuigen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Trawlers
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Vaartuigen voor andere ambachtelijke visserij
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
Nog vast te stellen
|
5.Maximaal aantal tonnara's dat elke lidstaat in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee mag toestaan voor de visserij op blauwvintonijn
Lidstaat
|
Aantal tonnara's
|
Spanje
|
p.m.
|
Italië
|
p.m.
|
Portugal
|
p.m.
|
6.Maximale capaciteit voor het kweken en mesten van blauwvintonijn voor elke lidstaat, en maximale hoeveelheid in het wild gevangen blauwvintonijn die elke lidstaat over zijn kweek- en mestbedrijven in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee mag verdelen
Tabel A
Maximale capaciteit voor het kweken en mesten van tonijn
|
|
Aantal bedrijven
|
Capaciteit (in ton)
|
Spanje
|
p.m.
|
p.m.
|
Italië
|
p.m.
|
p.m.
|
Griekenland
|
p.m.
|
p.m.
|
Cyprus
|
p.m.
|
p.m.
|
Kroatië
|
p.m.
|
p.m.
|
Malta
|
p.m.
|
p.m.
|
Tabel B
Maximale hoeveelheid in het wild gevangen blauwvintonijn (in ton)
|
Spanje
|
p.m.
|
Italië
|
p.m.
|
Griekenland
|
p.m.
|
Cyprus
|
p.m.
|
Kroatië
|
p.m.
|
Malta
|
p.m.
|
Portugal
|
p.m.
|
7.Het maximale aantal onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen die overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 520/2007 op Noord-Atlantische witte tonijn als doelsoort mogen vissen, wordt als volgt over de lidstaten verdeeld:
Lidstaat
|
Maximaal aantal vaartuigen
|
Ierland
|
p.m.
|
Spanje
|
p.m.
|
Frankrijk
|
p.m.
|
Verenigd Koninkrijk
|
p.m.
|
Portugal
|
p.m.
|
8.Het maximale aantal vissersvaartuigen van de Unie met een lengte van ten minste 20 meter die vissen op grootoogtonijn in het ICCAT-verdragsgebied, bedraagt:
Lidstaat
|
Maximaal aantal vaartuigen met ringzegens
|
Maximaal aantal vaartuigen met beugen
|
Spanje
|
p.m.
|
p.m.
|
Frankrijk
|
p.m.
|
p.m.
|
Portugal
|
p.m.
|
p.m.
|
Unie
|
p.m.
|
p.m.
|
BIJLAGE V
CCAMLR-VERDRAGSGEBIED
DEEL A
VERBOD OP GERICHTE VISSERIJ IN HET CCAMLR-VERDRAGSGEBIED
Doelsoorten
|
Gebied
|
Sluitingsperiode
|
Haaien (alle soorten)
|
Verdragsgebied
|
p.m.
|
Notothenia rossii
|
FAO 48.1. Antarctische wateren, bij het Antarctisch Schiereiland
FAO 48.2. Antarctische wateren, rond de South Orkneys
FAO 48.3. Antarctische wateren, rond South Georgia
|
p.m.
|
Vinvis
|
FAO 48.1. Antarctische wateren(1)
FAO 48.2. Antarctische wateren(1)
|
p.m.
|
Gobionotothen gibberifrons
Chaenocephalus aceratus
Pseudochaenichthys georgianus
Lepidonotothen squamifrons
Patagonotothen guntheri
Electrona carlsbergi(1)
|
FAO 48.3.
|
p.m.
|
Dissostichus spp.
|
FAO 48.5. Antarctische wateren
|
p.m.
|
Dissostichus spp.
|
FAO 88.3. Antarctische wateren(1)
FAO 58.5.1. Antarctische wateren(1) (2)
FAO 58.5.2. Antarctische wateren ten oosten van 79° 20′ O.L. en buiten de EEZ ten westen van 79° 20′ O.L.(1)
FAO 58.4.4. Antarctische wateren(1) (2)
FAO 58.6. Antarctische wateren(1) (2)
FAO 58.7. Antarctische wateren(1)
|
p.m.
|
Lepidonotothen squamifrons
|
FAO 58.4.4.(1) (2)
|
p.m.
|
Alle soorten met uitzondering van Champsocephalus gunnari en Dissostichus eleginoides
|
FAO 58.5.2. Antarctische wateren
|
p.m.
|
Dissostichus mawsoni
|
FAO 48.4. Antarctische wateren(1) binnen het gebied begrensd door breedtegraden 55° 30′ Z.B. en 57° 20′ Z.B. en lengtegraden 25° 30′ W.L. en 29° 30′ W.L.
|
p.m.
|
(1)
Behalve voor wetenschappelijk onderzoek.
(2)
Met uitzondering van wateren onder nationale jurisdictie (EEZ's).
|
DEEL B
TAC's EN BIJVANGSTBEPERKINGEN VOOR EXPERIMENTELE VISSERIJ IN HET CCAMLR-VERDRAGSGEBIED IN 2018/2019
Deelgebied/
Sector
|
Regio
|
Seizoen
|
SSRU's
|
Vangstbeperking voor Dissostichus mawsoni (in ton)
|
|
Bijvangstbeperking (in ton)
|
|
|
|
SSRU's
|
Grenswaarde
|
|
|
Roggen
|
Macrourus spp.
|
Andere soorten
|
58.4.1.
|
Gehele sector
|
p.m.
|
A, B, D, F, H
|
p.m.
|
p.m.
|
5841-1
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
C (incl. 58.4.1_1, 58.4. 1_2)
|
p.m.
|
|
5841-2
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
|
|
|
5841-3
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
E (58.4.1_3, 58.4.1_4)
|
p.m.
|
|
5841-4
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
|
|
|
5841-5
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
G (incl. 58.4.1_5, 58.4.1_6)
|
p.m.
|
|
5841-6
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
58.4.2.
|
Gehele sector
|
p.m.
|
A, B, C, D
|
p.m.
|
p.m.
|
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
E (incl. 58.4.2_1)
|
p.m.
|
|
|
|
|
|
58.4.3a.
|
Gehele sector 58.4.3a._1
|
p.m.
|
|
|
p.m.
|
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
Niet relevant
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
88.1.
|
Gehele deelgebied
|
p.m.
|
A, B, C, G
|
p.m.()
|
p.m. ()()
|
A, B, C, G (1)
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
G, H, I, J, K
|
p.m.()
|
|
G, H, I, J, K (4)
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
Bijzondere onderzoekszone in het beschermd marien gebied in de Rosszee.
|
p.m.()
|
|
Bijzondere onderzoekszone in het beschermd marien gebied in de Rosszee (5)
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
88.2.
|
Gehele deelgebied ()
|
p.m.
|
C, D, E, F, G
|
p.m.()
|
p.m.
|
C, D, E, F, G, H, I
|
p.m.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
|
|
H
|
p.m.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
I
|
p.m.
|
|
|
|
|
|
|
|
Aanhangsel bij bijlage V, deel B
Lijst van kleine onderzoeksvakken (SSRU's)
Regio
|
SSRU's
|
Grenslijn
|
48.6
|
A
|
Van 50° Z.B. 20° W.L., pal oost naar 1°30′ O.L., pal zuid naar 60° Z.B., pal west naar 20° W.L., pal noord naar 50° Z.B.
|
|
B
|
Van 60° Z.B. 20° W.L., pal oost naar 10° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 20° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
C
|
Van 60° Z.B. 10° W.L., pal oost naar de 0°-lengtegraad, pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 10° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
D
|
Van 60° Z.B. 0°-lengtegraad, pal oost naar 10° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot de 0°-lengtegraad, pal noord naar 60° Z.B.
|
|
E
|
Van 60° Z.B. 10° O.L., pal oost naar 20° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 10° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
F
|
Van 60° Z.B. 20° O.L., pal oost naar 30° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 20° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
G
|
Van 50° Z.B. 1°30′ O.L., pal oost naar 30° O.L., pal zuid naar 60° Z.B., pal west naar 1°30′ O.L., pal noord naar 50° Z.B.
|
58.4.1
|
A
|
Van 55° Z.B. 86° O.L., pal oost naar 150° O.L., pal zuid naar 60° Z.B., pal west naar 86° O.L., pal noord naar 55° Z.B.
|
|
B
|
Van 60° Z.B. 86° O.L., pal oost naar 90° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 80° O.L., pal noord naar 64° Z.B., pal oost naar 86° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
C
|
Van 60° Z.B. 90° O.L., pal oost naar 100° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 90° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
D
|
Van 60° Z.B. 100° O.L., pal oost naar 110° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 100° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
E
|
Van 60° Z.B. 110° O.L., pal oost naar 120° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 110° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
F
|
Van 60° Z.B. 120° O.L., pal oost naar 130° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 120° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
G
|
Van 60° Z.B. 130° O.L., pal oost naar 140° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 130° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
H
|
Van 60° Z.B. 140° O.L., pal oost naar 150° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 140° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
58.4.2
|
A
|
Van 62° Z.B. 30° O.L., pal oost naar 40° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 30° O.L., pal noord naar 62° Z.B.
|
|
B
|
Van 62° Z.B. 40° O.L., pal oost naar 50° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 40° O.L., pal noord naar 62° Z.B.
|
|
C
|
Van 62° Z.B. 50° O.L., pal oost naar 60° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 50° O.L., pal noord naar 62° Z.B.
|
|
D
|
Van 62° Z.B. 60° O.L., pal oost naar 70° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 60° O.L., pal noord naar 62° Z.B.
|
|
E
|
Van 62° Z.B. 70° O.L., pal oost naar 73°10′ O.L., pal zuid naar 64° Z.B., pal oost naar 80° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 70° O.L., pal noord naar 62° Z.B.
|
58.4.3a.
|
A
|
Hele sector, van 56° Z.B. 60° O.L., pal oost naar 73°10′ O.L., pal zuid naar 62° Z.B., pal west naar 60° O.L., pal noord naar 56° Z.B.
|
58.4.3b
|
A
|
Van 56° Z.B. 73° 10′ O.L., pal oost naar 79° O.L., zuid tot 59° Z.B., pal west naar 73°10′ O.L., pal noord naar 56° Z.B.
|
|
B
|
Van 60° Z.B. 73° 10′ O.L., pal oost naar 86° O.L., zuid tot 64° Z.B., pal west naar 73°10′ O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
C
|
Van 59° Z.B. 73° 10′ O.L., pal oost naar 79° O.L., zuid tot 60° Z.B., pal west naar 73°10′ O.L., pal noord naar 59° Z.B.
|
|
D
|
Van 59° Z.B. 79° O.L., pal oost naar 86° O.L., zuid tot 60° Z.B., pal west naar 79° O.L., pal noord naar 59° Z.B.
|
|
E
|
Van 56° Z.B. 79° O.L., pal oost naar 80° O.L., pal noord naar 55° Z.B., pal oost naar 86° O.L., zuid tot 59° Z.B., pal west naar 79° O.L., pal noord naar 56° Z.B.
|
58.4.4
|
A
|
Van 51° Z.B. 40° O.L., pal oost naar 42° O.L., pal zuid naar 54° Z.B., pal west naar 40° O.L., pal noord naar 51° Z.B.
|
|
B
|
Van 51° Z.B. 42° O.L., pal oost naar 46° O.L., pal zuid naar 54° Z.B., pal west naar 42° O.L., pal noord naar 51° Z.B.
|
|
C
|
Van 51° Z.B. 46° O.L., pal oost naar 50° O.L., pal zuid naar 54° Z.B., pal west naar 46° O.L., pal noord naar 51° Z.B.
|
|
D
|
Hele sector uitgezonderd SSRU's A, B en C, en met buitengrens van 50° Z.B. 30° O.L., pal oost naar 60° O.L., pal zuid naar 62° Z.B., pal west naar 30° O.L., pal noord naar 50° Z.B.
|
58.6
|
A
|
Van 45° Z.B. 40° O.L., pal oost naar 44° O.L., pal zuid naar 48° Z.B., pal west naar 40° O.L., pal noord naar 45° Z.B.
|
|
B
|
Van 45° Z.B. 44° O.L., pal oost naar 48° O.L., pal zuid naar 48° Z.B., pal west naar 44° O.L., pal noord naar 45° Z.B.
|
|
C
|
Van 45° Z.B. 48° O.L., pal oost naar 51° O.L., pal zuid naar 48° Z.B., pal west naar 48° O.L., pal noord naar 45° Z.B.
|
|
D
|
Van 45° Z.B. 51° O.L., pal oost naar 54° O.L., pal zuid naar 48° Z.B., pal west naar 51° O.L., pal noord naar 45° Z.B.
|
58.7
|
A
|
Van 45° Z.B. 37° O.L., pal oost naar 40° O.L., pal zuid naar 48° Z.B., pal west naar 37° O.L., pal noord naar 45° Z.B.
|
88.1
|
A
|
Van 60° Z.B. 150° O.L., pal oost naar 170° O.L., pal zuid naar 65° Z.B., pal west naar 150° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
B
|
Van 60° Z.B. 170° O.L., pal oost naar 179° O.L., pal zuid naar 66° 40′ Z.B., pal west naar 170° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
C
|
Van 60° Z.B. 179° O.L., pal oost naar 170° W.L., pal noord naar 70° Z.B., pal west naar 178° W.L., pal noord naar 66° 40′ Z.B., pal west naar 179° O.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
D
|
Van 65° Z.B. 150° O.L., pal oost naar 160° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 150° O.L., pal noord naar 65° Z.B.
|
|
E
|
Van 65° Z.B. 160° O.L., pal oost naar 170° O.L., pal zuid naar 68° 30′ Z.B., pal west naar 160° O.L., pal noord naar 65° Z.B.
|
|
F
|
Van 68° 30′ Z.B. 160° O.L., pal oost naar 170° O.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 160° O.L., pal noord naar 68° 30′ Z.B.
|
|
G
|
Van 66° 40′ Z.B. 170° O.L., pal oost naar 178° W.L., pal zuid naar 70° Z.B., pal west naar 178° 50′ O.L., pal zuid naar 70° 50′ Z.B., pal west naar 170° O.L., pal noord naar 66° 40′ Z.B.
|
|
H
|
Van 70° 50′ Z.B. 170° O.L., pal oost naar 178° 50′ O.L., pal zuid naar 73° Z.B., pal west naar de kust, noordwaarts langs de kust tot 170° O.L., pal noord naar 70° 50′ Z.B.
|
|
I
|
Van 70° Z.B. 178° 50′ O.L., pal oost naar 170° W.L., pal zuid naar 73° Z.B., pal west naar 178° 50′ O.L., pal noord naar 70° Z.B.
|
|
J
|
Van 73° Z.B. aan de kust nabij 170° O.L., pal oost naar 178° 50′ O.L., pal zuid naar 80° Z.B., pal west naar 170° O.L., noordwaarts langs de kust tot 73° Z.B.
|
|
K
|
Van 73° Z.B. 178° 50′ O.L., pal oost naar 170° W.L., pal zuid naar 76° Z.B., pal west naar 178° 50′ O.L., pal noord naar 73° Z.B.
|
|
L
|
Van 76° Z.B. 178° 50′ O.L., pal oost naar 170° W.L., pal zuid naar 80° Z.B., pal west naar 178° 50′ O.L., pal noord naar 76° Z.B.
|
|
M
|
Van 73° Z.B. aan de kust nabij 169° 30′ O.L., pal oost naar 170° O.L., pal zuid naar 80° Z.B., pal west naar de kust, noordwaarts langs de kust tot 73° Z.B.
|
88.2
|
A
|
Van 60° Z.B. 170° W.L., pal oost naar 160° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 170° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
B
|
Van 60° Z.B. 160° W.L., pal oost naar 150° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 160° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
C
|
Van 70° 50′ Z.B. 150° W.L., pal oost naar 140° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 150° W.L., pal noord naar 70° 50′ Z.B.
|
|
D
|
Van 70° 50′ Z.B. 140° W.L., pal oost naar 130° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 140° W.L., pal noord naar 70° 50′ Z.B.
|
|
E
|
Van 70° 50′ Z.B. 130° W.L., pal oost naar 120° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 130° W.L., pal noord naar 70° 50′ Z.B.
|
|
F
|
Van 70° 50′ Z.B. 120° W.L., pal oost naar 110° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 120° W.L., pal noord naar 70° 50′ Z.B.
|
|
G
|
Van 70° 50′ Z.B. 110° W.L., pal oost naar 105° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 110° W.L., pal noord naar 70° 50′ Z.B.
|
|
H
|
Van 65° Z.B. 150° W.L., pal oost naar 105° W.L., pal zuid naar 70° 50′ Z.B., pal west naar 150° W.L., pal noord naar 65° Z.B.
|
|
I
|
Van 60° Z.B. 150° W.L., pal oost naar 105° W.L., pal zuid naar 65° Z.B., pal west naar 150° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
88.3
|
A
|
Van 60° Z.B. 105° W.L., pal oost naar 95° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 105° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
B
|
Van 60° Z.B. 95° W.L., pal oost naar 85° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 95° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
C
|
Van 60° Z.B. 85° W.L., pal oost naar 75° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 85° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
|
D
|
Van 60° Z.B. 75° W.L., pal oost naar 70° W.L., pal zuid naar de kust, westwaarts langs de kust tot 75° W.L., pal noord naar 60° Z.B.
|
DEEL C
BIJLAGE 21–03/A
KENNISGEVING VAN HET VOORNEMEN OM DEEL TE NEMEN AAN DE VISSERIJ
OP EUPHAUSIA SUPERBA
Algemene informatie
Lid:
Visseizoen:
Naam van het vaartuig:
Verwacht vangstniveau (ton):
Dagelijkse verwerkingscapaciteit van het vaartuig (onverwerkt gewicht in ton):
Deelgebieden en sectoren voor de voorgenomen visserij
Deze instandhoudingsmaatregel geldt voor kennisgevingen van het voornemen om te vissen op Antarctisch krill in de deelgebieden 48.1, 48.2, 48.3 en 48.4 en de sectoren 58.4.1 en 58.4.2. Van het voornemen om te vissen op Antarctisch krill in andere deelgebieden en sectoren moet kennis worden gegeven overeenkomstig instandhoudingsmaatregel 21–02.
Deelgebied/Sector
|
Kruis de passende vakjes aan
|
48.1
|
□
|
48.2
|
□
|
48.3
|
□
|
48.4
|
□
|
58.4.1
|
□
|
58.4.2
|
□
|
Vangsttechniek:
|
Kruis de passende vakjes aan
|
|
□ Conventioneel sleepnet
|
|
□ Continu vissysteem
|
|
□ Pomptechniek om de kuil leeg te maken
|
|
□ Andere methode: gelieve te specificeren
|
Productsoorten en methoden die worden gebruikt voor de directe raming van het onverwerkte gewicht aan gevangen Antarctisch krill
Productsoort
|
Methode die wordt gebruikt voor de directe raming van het onverwerkte gewicht aan gevangen Antarctisch krill, indien van toepassing (zie bijlage 21-03/B)(1)
|
Heel – bevroren
|
|
Gekookt
|
|
Meel
|
|
Olie
|
|
Ander product (gelieve te specificeren)
|
|
(1)
Geef een gedetailleerde beschrijving van de methode indien deze niet is vermeld in bijlage 21-03/B
|
Netconfiguratie
Netafmetingen
|
Net 1
|
Net 2
|
Ander net/andere netten
|
Netopening (mond)
|
|
|
|
Maximale verticale opening (m)
|
|
|
|
Maximale horizontale opening (m)
|
|
|
|
Netomtrek aan de mond(1) (m)
|
|
|
|
Oppervlakte mond (m2)
|
|
|
|
Gemiddelde maaswijdte netpanelen(3) (mm)
|
Buitenzijde(2)
|
Binnenzijde(2)
|
Buitenzijde(2)
|
Binnenzijde(2)
|
Buitenzijde(2)
|
Binnenzijde(2)
|
1e paneel
|
|
|
|
|
|
|
2e paneel
|
|
|
|
|
|
|
3e paneel
|
|
|
|
|
|
|
…
|
|
|
|
|
|
|
Eindpaneel (kuil)
|
|
|
|
|
|
|
(1)
Naar verwachting in operationele omstandigheden.
(2)
Wijdte van buitenmazen, en van binnenmazen wanneer een binnennet wordt gebruikt.
(3)
Binnenmaat van gestrekte maas op basis van de procedure in instandhoudingsmaatregel 22-01.
|
Netdiagram(men):
Voor elk gebruikt net of voor elke wijziging in de netconfiguratie, zie het betrokken netdiagram in de vistuigbibliotheek van de CCAMLR, indien beschikbaar (www.ccamlr.org/node/74407), of dien een gedetailleerd diagram en een gedetailleerde beschrijving in vóór de volgende vergadering van de WG-EMM. De netdiagrammen moeten de volgende informatie bevatten:
1.lengte en breedte van elk paneel van het sleepnet (voldoende gedetailleerd om de berekening van de hoek van elk paneel met de waterstroom mogelijk te maken);
2.de maaswijdte (binnenmaat van de gestrekte maas, op basis van de procedure in instandhoudingsmaatregel 22–01), vorm van de maas (bijvoorbeeld diamantvorm) en materiaal (bijvoorbeeld polypropyleen);
3.de constructie van de mazen (bijvoorbeeld geknoopt, gelast);
4.nadere gegevens over de linten ("streamers") die in het sleepnet worden gebruikt (ontwerp, plaats op de panelen; vul "geen" in indien geen linten worden gebruikt); deze linten voorkomen dat Antarctisch krill de mazen verstopt of kan ontkomen.
Inrichting voor het weren van zeezoogdieren
Diagram(men) van de inrichting:
Voor elk type inrichting dat wordt gebruikt of voor elke wijziging in de configuratie van de inrichting, zie het betrokken diagram in de vistuigbibliotheek van de CCAMLR, indien beschikbaar (www.ccamlr.org/node/74407), of dien een gedetailleerd diagram en een gedetailleerde beschrijving in vóór de volgende vergadering van de WG-EMM.
Verzamelen van akoestische gegevens
Verstrek informatie over de echolood- en sonartoestellen die door het vaartuig worden gebruikt.
Type (bijvoorbeeld echolood, sonar)
|
|
|
|
Fabrikant
|
|
|
|
Model
|
|
|
|
Transducerfrequenties (kHz)
|
|
|
|
Verzamelen van akoestische gegevens (gedetailleerde omschrijving):
Beschrijf de maatregelen die zullen worden genomen voor het verzamelen van akoestische gegevens met het oog op het verstrekken van informatie over de verspreiding en de omvang van het bestand van Euphausia superba en andere pelagische soorten zoals Myctophidae en Salpidae (SC-CAMLR-XXX, punt 2.10)
BIJLAGE 21-03/B
RICHTSNOEREN VOOR DE RAMING VAN HET
ONVERWERKTE GEWICHT AAN GEVANGEN ANTARCTISCH KRILL
Methode
|
Formule (kg)
|
Parameter
|
|
|
Omschrijving
|
Soort
|
Ramingsmethode
|
Eenheid
|
Volume opslagtank
|
W*L*H*ρ*1 000
|
W = breedte van de tank
|
Constante
|
Meting bij de aanvang van de visserijactiviteit
|
m
|
|
|
L = lengte van de tank
|
Constante
|
Meting bij de aanvang van de visserijactiviteit
|
m
|
|
|
ρ = factor voor de omzetting van volume naar massa
|
Variabele
|
Omrekening volume naar massa
|
kg/l
|
|
|
H = hoogte van Antarctisch krill in tank
|
Specifiek voor de trek
|
Directe waarneming
|
m
|
Doorstromingsmeter(1)
|
V*Fkrill*ρ
|
V = volume van Antarctisch krill en water samen
|
Specifiek voor de trek1
|
Directe waarneming
|
liter
|
|
|
Fkrill = fractie van Antarctisch krill in het monster
|
Specifiek voor de trek1
|
Volumecorrectie doorstromingsmeter
|
|
|
|
ρ = factor voor de omzetting van volume naar massa
|
Variabele
|
Omrekening volume naar massa
|
kg/l
|
Doorstromingsmeter(2)
|
(V*ρ)–M
|
V = volume krillpasta
|
Specifiek voor de trek1
|
Directe waarneming
|
liter
|
|
|
M = hoeveelheid aan het proces toegevoegd water, omgezet in massa
|
Specifiek voor de trek1
|
Directe waarneming
|
kg
|
|
|
ρ = dichtheid krillpasta
|
Variabele
|
Directe waarneming
|
kg/l
|
Bandweegschaal
|
M*(1–F)
|
M = massa van Antarctisch krill en water samen
|
Specifiek voor de trek2
|
Directe waarneming
|
kg
|
|
|
F = fractie van water in het monster
|
Variabele
|
Massacorrectie bandweegschaal
|
|
Opvangbak
|
(M-Mopvangbak)*N
|
Mopvangbak = massa van lege opvangbak
|
Constante
|
Directe waarneming vóór het vissen
|
kg
|
|
|
M = gemiddelde massa van Antarctisch krill en opvangbak samen
|
Variabele
|
Directe waarneming, vóór het invriezen, uitgelekt
|
kg
|
|
|
N = aantal opvangbakken
|
Specifiek voor de trek
|
Directe waarneming
|
|
Omzetting in meel
|
Mmeel*MCF
|
Mmeel = massa geproduceerd meel
|
Specifiek voor de trek
|
Directe waarneming
|
kg
|
|
|
MCF = meelomzettingsfactor
|
Variabele
|
Omzetting van meel naar volledig krill
|
|
Volume van de kuil
|
W*H*L*ρ*π/4*1 000
|
W = breedte van de kuil
|
Constante
|
Meting bij de aanvang van de visserijactiviteit
|
m
|
|
|
H = hoogte van de kuil
|
Constante
|
Meting bij de aanvang van de visserijactiviteit
|
m
|
|
|
ρ = factor voor de omzetting van volume naar massa
|
Variabele
|
Omrekening volume naar massa
|
kg/l
|
|
|
L = lengte van de kuil
|
Specifiek voor de trek
|
Directe waarneming
|
m
|
Andere
|
gelieve te specificeren
|
|
|
|
|
(1)
Individuele trek wanneer wordt gebruikgemaakt van een conventioneel sleepnet, of geïntegreerd over een periode van zes uur wanneer wordt gebruikgemaakt van een continu vissysteem.
(2)
Individuele trek wanneer wordt gebruikgemaakt van een conventioneel sleepnet, of per periode van twee uur wanneer wordt gebruikgemaakt van een continu vissysteem.
|
Stappen van de waarneming en frequentie
Volume opslagtank
|
Bij de aanvang van de visserij
|
Meet de breedte en de lengte van de opslagtank (indien de tank niet rechthoekig is, kunnen extra metingen nodig zijn; nauwkeurigheid ± 0,05 m).
|
Elke maand(1)
|
Maak een raming van de omzetting van volume naar massa op basis van de uitgelekte massa Antarctisch krill in een bekend volume (bijvoorbeeld 10 liter) dat uit de opslagtank is genomen.
|
Elke trek
|
Meet de hoogte van het Antarctisch krill in de tank (indien het Antarctisch krill tussen de trekken in de tank wordt bewaard, meet dan het verschil in hoogte: nauwkeurigheid ± 0,1 m).
|
|
Maak een raming van het onverwerkte gewicht van het gevangen Antarctisch krill (met gebruikmaking van de formule).
|
Doorstromingsmeter (1)
|
Voorafgaand aan de visserij
|
Verifieer of de doorstromingsmeter volledig Antarctisch krill (d.w.z. vóór verwerking). meet
|
Meer dan eens per maand (1)
|
Maak een raming van de omzetting van volume naar massa (ρ) op basis van de uitgelekte massa Antarctisch krill in een bekend volume (bijvoorbeeld 10 liter) dat uit de opslagtank is genomen.
|
Elke trek (2)
|
Neem een monster uit de doorstromingsmeter en:
|
|
bepaal het volume (bijvoorbeeld 10 liter) van Antarctisch krill en water samen;
|
|
maak een raming van de volumecorrectie van de doorstromingsmeter op basis van het uitgelekt volume aan Antarctisch krill.
|
|
Maak een raming van het onverwerkte gewicht van het gevangen Antarctisch krill (met gebruikmaking van de formule).
|
Doorstromingsmeter (2)
|
Voorafgaand aan de visserij
|
Verifieer of beide doorstromingsmeters (één voor het krillproduct en één voor het toegevoegde water) geijkt zijn (dat wil zeggen dat beide dezelfde correcte aflezing geven)
|
Elke week (1)
|
Maak een raming van de dichtheid (ρ) van het krillproduct (gemalen krillpasta) door de massa te meten van een bekend volume krillproduct (bijvoorbeeld 10 liter) afkomstig van de desbetreffende doorstromingsmeter.
|
Elke trek (2)
|
Lees beide doorstromingsmeters af, en bereken het totale volume van het krillproduct (gemalen krillpasta) en van het toegevoegde water; de dichtheid van water wordt geacht 1 kg/l te zijn.
|
|
Maak een raming van het onverwerkte gewicht van het gevangen Antarctisch krill (met gebruikmaking van de formule).
|
Bandweegschaal
|
Voorafgaand aan de visserij
|
Verifieer of de bandweegschaal volledig Antarctisch krill (d.w.z. vóór verwerking) meet.
|
Elke trek (2)
|
Neem een monster uit de bandweegschaal en:
|
|
bepaal de massa van Antarctisch krill en water samen;
|
|
maak een raming van de massacorrectie van de bandweegschaal op basis van het uitgelekt volume aan Antarctisch krill.
|
|
Maak een raming van het onverwerkte gewicht van het gevangen Antarctisch krill (met gebruikmaking van de formule).
|
Opvangbak
|
Voorafgaand aan de visserij
|
Bepaal de massa van de opvangbak (indien er verschillende types opvangbakken zijn, moet de massa van elk type worden bepaald; nauwkeurigheid ± 0,1 kg)
|
Elke trek
|
Bepaal de massa van Antarctisch krill en opvangbak samen (nauwkeurigheid ± 0,1 kg).
|
|
Tel het aantal gebruikte opvangbakken (indien er verschillende types opvangbakken zijn, moet het aantal opvangbakken van elk type worden geteld).
|
|
Maak een raming van het onverwerkte gewicht van het gevangen Antarctisch krill (met gebruikmaking van de formule).
|
Omzetting in meel
|
Elke maand(1)
|
Maak een raming van de omzetting van meel naar volledig krill door 1 000 tot 5 000 kg aan (uitgelekt) volledig Antarctisch krill te verwerken.
|
Elke trek
|
Bepaal de massa geproduceerd meel.
|
|
Maak een raming van het onverwerkte gewicht van het gevangen Antarctisch krill (met gebruikmaking van de formule).
|
Volume van de kuil
|
Bij de aanvang van de visserij
|
Meet de breedte en de hoogte van de kuil (nauwkeurigheid ± 0,1 m).
|
Elke maand (1)
|
Maak een raming van de omzetting van volume naar massa op basis van de uitgelekte massa Antarctisch krill in een bekend volume (bijvoorbeeld 10 liter) dat uit de kuil is genomen.
|
Elke trek
|
Meet de lengte van het gedeelte van de kuil dat Antarctisch krill bevat (nauwkeurigheid ± 0,1 m).
|
|
Maak een raming van het onverwerkte gewicht van het gevangen Antarctisch krill (met gebruikmaking van de formule).
|
_________________
(1)
Een nieuwe periode vangt aan wanneer het vaartuig zich naar een nieuw deelgebied of een nieuwe sector begeeft.
(2)
Individuele trek wanneer wordt gebruikgemaakt van een conventioneel sleepnet, of geïntegreerd over een periode van zes uur wanneer wordt gebruikgemaakt van een continu vissysteem.
|
BIJLAGE VI
IOTC-BEVOEGDHEIDSGEBIED
1.Maximaal aantal vissersvaartuigen van de Unie die in het IOTC-bevoegdheidsgebied op tropische tonijn mogen vissen
Lidstaat
|
Maximaal aantal vaartuigen
|
Capaciteit (brutotonnage)
|
Spanje
|
22
|
61 364
|
Frankrijk
|
27
|
45 383
|
Portugal
|
5
|
1 627
|
Italië
|
1
|
2 137
|
Unie
|
55
|
110 511
|
2.Maximaal aantal vissersvaartuigen van de Unie die in het IOTC-bevoegdheidsgebied op zwaardvis en witte tonijn mogen vissen
Lidstaat
|
Maximaal aantal vaartuigen
|
Capaciteit (brutotonnage)
|
Spanje
|
27
|
11 590
|
Frankrijk
|
41(1)
|
7 882
|
Portugal
|
15
|
6 925
|
Verenigd Koninkrijk
|
4
|
1 400
|
Unie
|
87
|
27 797
|
(1)
In dit aantal zijn geen in Mayotte geregistreerde vaartuigen begrepen; het aantal kan in de toekomst worden verhoogd in overeenstemming met het vlootontwikkelingsplan van Mayotte.
|
3.De in punt 1 vermelde vaartuigen mogen in het IOTC-bevoegdheidsgebied tevens op zwaardvis en witte tonijn vissen.
4.De in punt 2 vermelde vaartuigen mogen in het IOTC-bevoegdheidsgebied tevens op tropische tonijn vissen.
BIJLAGE VII
WCPFC-VERDRAGSGEBIED
Maximaal aantal vissersvaartuigen van de Unie die op zwaardvis mogen vissen in het WCPFC-verdragsgebied ten zuiden van 20° Z.B.
BIJLAGE VIII
KWANTITATIEVE BEPERKINGEN INZAKE VISMACHTIGINGEN
VOOR VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN DIE VISSEN IN DE WATEREN VAN DE UNIE
Vlaggenstaat
|
Visserij
|
Aantal vismachtigingen
|
Maximaal aantal vaartuigen dat op enig moment in het gebied aanwezig mag zijn
|
Noorwegen
|
Haring, ten noorden van 62° 00′ N.B.
|
p.m.
|
p.m.
|
Faeröer
|
Makreel, 6a (ten noorden van 56° 30′ N.B.), 2a, 4a (ten noorden van 59° N.B.)
Horsmakrelen, 4, 6a (ten noorden van 56° 30′ N.B.), 7e, 7f, 7h
|
p.m.
|
p.m.
|
|
Haring, ten noorden van 62° 00′ N.B.
|
p.m.
|
p.m.
|
|
Haring, 3a
|
p.m.
|
p.m.
|
|
Industriële visserij op kever, 4, 6a (ten noorden van 56° 30′ N.B.) (inclusief onvermijdbare bijvangsten van blauwe wijting)
|
p.m.
|
p.m.
|
|
Leng en lom
|
p.m.
|
p.m.
|
|
Blauwe wijting, 2, 4a, 5, 6a (ten noorden van 56° 30′ N.B.), 6b, 7 (ten westen van 12° 00′ W.L.)
|
p.m.
|
p.m.
|
|
Blauwe leng
|
p.m.
|
p.m.
|
Venezuela(1)
|
Snappers (wateren van Frans-Guyana)
|
p.m.
|
p.m.
|
(1)
Voordat deze vismachtigingen worden afgegeven, moet worden aangetoond dat er een geldig contract bestaat tussen de scheepseigenaar die de machtiging aanvraagt, en een in het departement Frans-Guyana gevestigd verwerkingsbedrijf, en dat in dat contract staat dat ten minste 75 % van de door het betrokken vaartuig gevangen snappers in dat departement moet worden aangeland voor verwerking in dat bedrijf. Dit contract moet worden geviseerd door de Franse autoriteiten, die zich ervan moeten vergewissen dat het in overeenstemming is met zowel de werkelijke capaciteit van het verwerkende bedrijf waarmee het is gesloten als met de doelstellingen voor de ontwikkeling van de economie in Frans-Guyana. Een afschrift van het naar behoren geviseerde contract moet bij de vismachtigingsaanvraag worden gevoegd. Wanneer bovenbedoelde bekrachtiging wordt geweigerd, maken de Franse autoriteiten deze weigering bekend en vermelden zij de redenen ervoor aan de betrokken partij en aan de Commissie.
|