22.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 110/112


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Europa dat beschermt: schone lucht voor iedereen

(COM(2018) 330 final)

(2019/C 110/21)

Rapporteur:

Octavian Cătălin ALBU

Raadpleging

Europese Commissie, 18.6.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Besluit van de voltallige vergadering

19.6.2018

 

 

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

27.11.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

12.12.2018

Zitting nr.

539

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

129/0/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De luchtkwaliteit in de Europese Unie (EU) is de laatste dertig jaar verbeterd dankzij het feit dat er overal in de Unie beleidsmaatregelen op dit gebied zijn doorgevoerd. Toch is er nog veel werk aan de winkel; de toegestane waarden voor de belangrijkste categorieën luchtverontreinigende stoffen worden namelijk nog maar al te vaak overschreden. Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan om nauw samen te werken, aangezien het gaat om een problematiek die van cruciaal belang is voor de gezondheid van de burgers in de EU. Het EESC acht het belangrijk om alarm te slaan over de toestand van het milieu.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) dringt er met klem op aan dat de door bedrijven, instellingen, huishoudens en de vervoerssector veroorzaakte verontreiniging wordt teruggedrongen. De instellingen en lidstaten moeten het goede voorbeeld geven en er moeten meer steunprogramma’s worden opgezet om mensen te helpen over te schakelen op schone, moderne en energie-efficiëntere vormen van verwarming.

1.3.

Vervoer is een van de grootste bronnen van luchtverontreiniging; het Comité is dan ook ingenomen met het pakket schone mobiliteit, waarin diverse initiatieven zijn opgenomen die niet alleen de CO2-uitstoot zullen verlagen maar ook de verontreiniging op lokaal en regionaal niveau zullen terugdringen.

1.4.

De aanvullende wetgevingsmaatregelen die de Europese Commissie voorstelt om problemen zoals het dieselemissieschandaal aan te pakken, en het optreden tegen lidstaten die de regels inzake luchtverontreiniging niet naleven, zijn een stap in de goede richting; het EESC staat dan ook achter deze aanpak.

1.5.

Het EESC is er ten volle van overtuigd dat de nieuwe milieu- en vervoersregelgeving gepaard moet gaan met economische steunmaatregelen ter bevordering van innovatie en de ontwikkeling van nieuwe schone technologieën, zoals brandstofcellen, elektrische auto’s en alternatieve verwarmings- en ventilatiesystemen.

1.6.

Het baart het Comité zorgen dat in de landbouwsector nog onvoldoende vooruitgang is geboekt op het gebied van de vermindering van de luchtverontreiniging. In de toekomst moet in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en andere financiële en investeringsinstrumenten meer de nadruk worden gelegd op initiatieven om de milieu-impact te verminderen; ook moet een en ander beter worden afgestemd op de steun aan landbouwers, zodat programma’s kunnen worden uitgevoerd die erop gericht zijn dit doel te bereiken. Een goed idee in dit verband zijn coöperaties, waar boeren elektriciteit kunnen opwekken met behulp van biogas uit landbouwafval.

1.7.

Internationale samenwerking is van cruciaal belang voor de bestrijding van vervuiling en klimaatverandering, en het EESC is ingenomen met de brede consensus tussen de lidstaten over de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. De uitwisseling van goede praktijken op dit gebied en het netwerk voor groene diplomatie zijn van groot belang. Voorts zijn specifieke maatregelen nodig om de verontreiniging in de lidstaten terug te dringen, zodat de doelstellingen van de overeenkomst kunnen worden gehaald.

1.8.

Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan om nauw samen te werken, aangezien het gaat om een problematiek die van cruciaal belang is voor de gezondheid van de burgers in de EU. Ook dringt het er bij de lidstaten en de Europese Commissie op aan om zo nauw mogelijk samen te werken met de burgers en de vertegenwoordigers van lokale en regionale maatschappelijke organisaties om programma’s voor milieubescherming alsook voorlichtings- en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek over luchtkwaliteit op te zetten en uit te voeren.

2.   Inleiding

2.1.

Dankzij specifieke beleidsmaatregelen van de EU en de lidstaten is de luchtkwaliteit in de EU er de laatste twintig à dertig jaar aanzienlijk op vooruit gegaan. Met dit beleid wordt gestreefd naar een niveau van luchtkwaliteit dat de menselijke gezondheid en het milieu niet schaadt of ernstig bedreigt. Resultaat is dat de hoeveelheid verontreinigende stoffen in de atmosfeer ondanks de stijging van het bbp van de EU, is gedaald, en wel met 8 % voor ammoniak en met 72 % voor zwaveloxiden (1).

2.2.

Luchtkwaliteit is medebepalend voor de volksgezondheid. De belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging zijn fijnstof (PM10 en PM2,5) en de ozon op leefniveau, waarvan het niveau rechtstreeks wordt beïnvloed door de stikstofoxiden (NOx) in de atmosfeer. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is blootstelling aan luchtverontreiniging in de vorm van fijne deeltjes verantwoordelijk voor 8 % van alle sterfgevallen door longkanker en 3 % van alle sterfgevallen door hart- en vaatziekten (2). Hierdoor telt de EU elk jaar meer dan 400 000 vroegtijdige sterfgevallen (3).

2.3.

EU-burgers maken zich dan ook steeds meer zorgen over de mate van luchtverontreiniging (4). In reactie daarop hebben de EU en de lidstaten zich ten doel gesteld om via wetgeving te werken aan een niveau van luchtkwaliteit dat de menselijke gezondheid en het milieu niet schaadt; ook streven zij naar een geleidelijke vermindering van schadelijke emissies door volledige naleving van de huidige EU-wetgeving inzake luchtkwaliteit.

2.4.

Het EU-beleid op dit gebied berust op drie pijlers:

de eerste pijler bestaat uit de normen voor de luchtkwaliteit die, afhankelijk van de verontreinigende stof, door alle lidstaten vanaf 2005 of 2010 moeten worden gehaald;

de tweede pijler bestaat uit de nationale emissiereductiedoelstellingen, die recent werden herzien en waaraan in 2020 en 2030 moet worden voldaan; ook is een nieuwe verontreinigende stof opgenomen, namelijk fijnstof (PM2,5);

de derde pijler betreft emissienormen voor de belangrijkste bronnen van verontreiniging, te weten voertuigen, schepen en fabrieken en energiecentrales. Bovendien is in de nasleep van het dieselemissieschandaal van 2015 een pakket regels betreffende emissies onder reële rijomstandigheden ingesteld, en heeft de Commissie nieuwe, lagere CO2-emissienormen voor nieuwe auto’s, bestelwagens en zware voertuigen voorgesteld.

2.5.

Volgens het EEA-verslag van 2017 over de luchtkwaliteit in Europa zijn de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging in Europa het vervoer (over de weg en anderszins), de verbranding van brandstoffen voor bedrijven, instellingen en huishoudens, energieopwekking, industriële processen, de landbouwsector en afval (5).

2.5.1.

De bijdrage van het wegvervoer aan de totale uitstoot van verontreinigende stoffen ziet er als volgt uit: het wegvervoer is verantwoordelijk voor 39 % van de stikstofoxiden (NOx), 29 % van de zwarte koolstof, 20 % van de koolmonoxide (CO) en 11 % van de stofdeeltjes PM10 en PM2,5. In het kader van het pakket voor schone mobiliteit streeft de Commissie er daarom naar nieuwe CO2-emissienormen voor 2025 en 2030 vast te stellen. Er wordt getracht nieuwe technologieën — zoals brandstofcellen, alternatieve brandstoffen en de desbetreffende infrastructuur — te promoten via herziening van de regelgeving (6) en via actieplannen (7). In het nieuwe pakket schone mobiliteit wordt gepleit voor geïntegreerd gebruik van treinen en vrachtwagens om zo de efficiëntie — ook de energie-efficiëntie — te verhogen (8), alsook voor de ontwikkeling van langeafstandsbusdiensten, om de emissies en verkeersopstoppingen terug te dringen (9).

2.5.2.

De verbranding van brandstoffen voor het bedrijfsleven, instellingen en huishoudens is verantwoordelijk voor het grootste deel van de vervuiling (42 % en 57 %) door stofdeeltjes (PM2,5 en PM10), koolmonoxide (CO) en zwartekoolstofdeeltjes (BC) — deze laatste zijn een van de belangrijkste bronnen van verontreiniging en ontstaan door onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen en biomassa. De vervuilingswaarden voor deze sector zijn in de periode 2000-2015 min of meer constant gebleven.

2.5.3.

Er zijn inspanningen geleverd om de uitstoot van verontreinigende stoffen (59 % voor SO2 en 19 % voor NOx) door de elektriciteits- en verwarmingssector te verminderen door de ontwikkeling en uitbreiding van alternatieve energiebronnen en warmtekrachtkoppelingssystemen, de modernisering en verbetering van de prestaties van opwekkingsinstallaties, de optimalisering van de energieprestaties van productieprocessen, de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en de geleidelijke afschaffing van de verbranding van fossiele brandstoffen en de vervanging daarvan door methaangas.

2.5.4.

In overeenstemming met de Europese regelgeving zijn maatregelen genomen om de emissies van fabrieken te verminderen (50 % voor vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (NMVOS) en 17 % voor PM10-deeltjes). Om verontreiniging doeltreffend te voorkomen en te controleren, moet elke fabriek beschikken over een vergunning waarin grenswaarden voor verontreinigende stoffen en de nodige maatregelen ter bescherming van het milieu zijn vastgelegd.

2.5.5.

De landbouwsector is verantwoordelijk voor 95 % van de uitstoot van ammoniak (NH3) en 52 % van de uitstoot van methaan (CH4); het is dan ook van kapitaal belang dat deze emissies worden teruggebracht. Dat kan onder meer via agronomische maatregelen (evenwichtig gebruik van stikstof op landbouwbedrijven, bevordering van het gebruik van bodembedekkers en gewassen op bouwland om de bodem vruchtbaarder te maken), maatregelen voor de veehouderij (opslag van mest in gesloten ruimten en gebruik ervan in biogasinstallaties), energiemaatregelen (gebruik van biomassa voor verwarming, ontwikkeling van fotovoltaïsche installaties en terugdringing van het gebruik van traditionele brandstoffen en elektriciteit) en agromilieumaatregelen (verbetering van de professionele vaardigheden van landbouwers en aanmoediging van het gebruik van landbouwpraktijken met een lagere uitstoot).

2.6.

Het EESC maakt zich zorgen over de toestand van het milieu. Het heeft eerder al aan de alarmbel getrokken (10) en benadrukt „dat er meer moet worden gedaan om te voorkomen dat er überhaupt milieuschade ontstaat en dat altijd de voorkeur moet worden gegeven aan voorkomen boven genezen” (11).

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is ingenomen met de EU-maatregelen om werk te maken van het streven naar een luchtkwaliteit die niet schadelijk is voor mens en milieu, maar wijst erop dat de inspanningen op zowel EU- als nationaal niveau nog drastisch moeten worden opgevoerd, aangezien de tot nu toe bereikte resultaten onder de maat blijven. Hoewel er vooruitgang is geboekt bij de vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen, heeft de luchtkwaliteit nog steeds consequenties voor de volksgezondheid (12).

3.2.

Het baart het Comité zorgen dat de concentratie van fijnstof in de atmosfeer in grote delen van de EU momenteel de grenswaarden overschrijdt. Zo zijn de dagelijkse grenswaarden overschreden in 19 % van de meetstations voor PM10 en in 6 % van deze stations voor PM2,5-deeltjes. Betreurenswaardig genoeg werd in 2015 nog 19 % van de stedelijke bevolking in de EU blootgesteld aan niveaus die de grenswaarden voor PM10 overschreden (een stijging ten opzichte van het voorgaande jaar); wat de grenswaarden voor PM2,5 aangaat ging het om 7 % van de bevolking (een daling ten opzichte van het voorgaande jaar).

3.3.

In Midden- en Oost-Europa zijn miljoenen particuliere woningen voor verwarming afhankelijk van hout en steenkool. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is deze praktijk in Midden- en Oost-Europa mede debet aan de PM2,5-verontreiniging, die nog steeds op het niveau van 2010-2015 ligt (13), en zal hierin voorlopig geen verandering komen. Er zijn meer steunmaatregelen nodig om het grote publiek te overtuigen van de noodzaak om over te schakelen op schonere vormen van verwarming.

3.4.

Ook maakt het EESC zich zorgen over het feit dat de jaarlijkse concentratiewaarden voor stikstofdioxide (NO2) in 22 lidstaten en in 10 % van de meetstations ruim werden overschreden, waarbij in een aantal grote steden de waarden meer dan twee keer zo hoog lagen als toegestaan.

3.5.

De luchtkwaliteit is voor zowel mens als bedrijfsleven van cruciaal belang (14). Europese en nationale besluitvormers moeten concrete maatregelen nemen met het oog op de uitwerking en handhaving van een rechtskader ter zake.

3.6.

Om de uitstoot van verontreinigende stoffen door het bedrijfsleven, instellingen en huishoudens te verminderen moeten de lidstaten, met steun van de Commissie, resoluut inspanningen leveren en maatregelen nemen om de energieprestaties van gebouwen en de prestaties van elektriciteits- en verwarmingsinstallaties te verbeteren, stadsverwarmingssystemen uit te breiden en te moderniseren en alternatieve klimaatregelingssystemen te ondersteunen. Een voorbeeld hiervan is het hoofdkantoor van de Europese Centrale Bank, die gebruikmaakt van een innovatief en milieuvriendelijk verwarmings- en ventilatiesysteem.

3.7.

Ook het probleem van luchtvervuiling binnenshuis mag niet over het hoofd worden gezien. De kwaliteit van de lucht die we in huis inademen is met name voor kwetsbare mensen van cruciaal belang voor de gezondheid. Roken, koken, vocht, ventilatiesystemen, kaarsen, schoonmaakmiddelen als detergenten, was of vernis, allerhande bouwmaterialen — dit zijn stuk voor stuk belangrijke potentiële bronnen van luchtvervuiling binnenshuis. Een consistent beleid voor gezonde gebouwen is dan ook nodig.

3.8.

Het EESC is van mening dat de lidstaten en de Commissie een nieuw concept voor stedelijke ontwikkeling moeten uitwerken en uitvoeren, dat gedeeltelijk gericht is op de invoering van een duurzaam en milieuvriendelijk alternatief vervoerssysteem en waarbij gebruik wordt gemaakt van stimulansen om elektrische of hybride vormen van vervoer aan te moedigen, alsook van IT-toepassingen om inwoners te waarschuwen wanneer de toegestane waarden voor luchtverontreiniging worden overschreden; daarnaast moet worden ingezet op de uitbreiding van groene gebieden in steden, zodat de luchtkwaliteit aanzienlijk kan worden verbeterd.

3.9.

Het EESC is van mening dat de toegang van het publiek tot informatie en gegevens over de luchtkwaliteit een belangrijke factor is in de strijd tegen luchtverontreiniging (15). Informatie- en voorlichtingscampagnes kunnen het publiek het gevaar van vervuiling doen inzien en duidelijk maken dat individuen met hun acties invloed kunnen uitoefenen. Het engagement van moeders die zich zorgen maken over de gevolgen van verontreiniging voor hun kinderen, moet in aanmerking genomen en gewaardeerd worden. Deze vrouwen beschouwen het beperktere gebruik dat zij van het natuurlijk milieu kunnen maken, als een aantasting van hun burgerrechten.

3.10.

Het EESC is ingenomen met de juridische stappen die ngo’s en individuen hebben gezet om de nationale autoriteiten ertoe te brengen aanvullende maatregelen te nemen om de vervuiling terug te dringen. In landen als Tsjechië, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben de rechtbanken zich uitgesproken ten gunste van de aanklagers in kwestie (16).

3.11.

Er moeten strategieën voor koolstofreductie en doelstellingen inzake hernieuwbare energie worden ontwikkeld om daadwerkelijk iets te doen voor het milieu zonder de economische ontwikkeling van de lidstaten op de helling te zetten.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.

Met name in de nasleep van het dieselemissieschandaal is de Commissie veel belang gaan hechten aan de naleving van de normen voor verontreinigende stoffen die door motorvoertuigen worden uitgestoten, en ziet zij erop toe dat de desbetreffende verplichtingen uit hoofde van de EU-wetgeving worden nagekomen.

4.2.

Het EESC schaart zich achter het verzoek van de Commissie aan de lidstaten om na te gaan welke wijzigingen en verbeteringen mogelijk zijn om de uitstoot van deze voertuigen onder de huidige wettelijke drempels te brengen, en om, als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, voor te stellen dat de bij dit schandaal betrokken voertuigen verplicht en/of vrijwillig uit de handel worden genomen.

4.3.

Het EESC stemt in met het initiatief van de Commissie om inbreukprocedures in te leiden tegen 16 lidstaten met betrekking tot verontreiniging door PM10-deeltjes en tegen 13 lidstaten met betrekking tot stikstofdioxideverontreiniging (NO2), en dringt erop aan dat deze lidstaten zo snel mogelijk maatregelen nemen om de perioden waarin de grenswaarden voor verontreiniging worden overschreden, te verkorten of daaraan een einde te maken.

4.4.

Ook is het Comité ingenomen met het besluit van de Commissie om drie lidstaten (Hongarije, Italië en Roemenië) voor het Europees Hof van Justitie te dagen wegens niet-naleving van de grenswaarden voor verontreiniging door PM10-deeltjes en drie andere lidstaten (Frankrijk, Duitsland en het VK) wegens niet-naleving van de grenswaarden voor NO2-verontreiniging. Deze zes lidstaten hebben nagelaten om tijdig specifieke en doeltreffende maatregelen voor te stellen om de verontreiniging terug te brengen tot de toegestane niveaus.

4.5.

De hoge vervuilingsniveaus van motorvoertuigen indachtig is het EESC ingenomen met de door de Commissie in het mobiliteitspakket voorgestelde maatregelen om de emissies terug te dringen, zoals de richtlijn schone wegvoertuigen, nieuwe CO2-normen voor auto’s en zware voertuigen, een actieplan voor infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en een initiatief inzake batterijen. Deze maatregelen zullen zeker ook bijdragen aan de vermindering van de in dit advies besproken emissies.

4.6.

Het EESC is ingenomen met de nieuwe regels die de Commissie voorstelt om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de procedures voor typegoedkeuring en het testen van voertuigen voordat ze op de markt worden gebracht, aanzienlijk te verbeteren en om de controles op reeds op de markt gebrachte voertuigen doeltreffender te maken. De verordening tot vaststelling van deze regels, die in september 2020 in werking moet treden, handhaaft het verbod op manipulatie-instrumenten, beoogt de waarden voor verontreiniging door voertuigen te verlagen en stelt een kader vast voor de overgang naar emissiearme en emissieloze voertuigen.

4.7.

Er moet krachtig worden opgetreden om de hoge concentraties ammoniak (NH3) en methaan (CH4) in de landbouwsector (17) te verminderen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid zou in de toekomst individuele landbouwers en landbouwcoöperaties meer moeten bijstaan bij het terugdringen van de emissies; zo moeten zij vlotter toegang krijgen tot financiering door de Europese bankinstellingen om programma’s uit te voeren waarmee de uitstoot van verontreinigende stoffen kan worden beperkt. Daarnaast moeten in toekomstige GLB-programma’s voor plattelandsontwikkeling agromilieumaatregelen worden opgenomen om deze uitstoot terug te dringen.

4.8.

Het baart het Comité zorgen dat hoewel de landbouwsector al maatregelen heeft genomen, de uitstoot van NH3 en CH4 in de periode 2000-2015 met amper 7 % is gedaald, de inspanningen van de landbouwers ten spijt. De stijging van het aantal landbouwdieren heeft ertoe geleid dat de uitstoot van vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (NMVOS), die met name vrijkomen uit mest, in de hele EU met 6 % is toegenomen, hoewel de uitstoot per kilogram vlees is gedaald.

4.9.

Luchtverontreiniging is een grensoverschrijdende kwestie. Het is dan ook noodzakelijk dat de lidstaten hun optreden coördineren en dat gemeenschappelijke doelstellingen en beginselen voor de hele EU worden vastgelegd, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Hiermee is al eerder succes geboekt en we moeten dan ook zo veel mogelijk van dergelijke initiatieven steunen.

4.10.

Om de Europese en nationale beleidsmaatregelen beter op elkaar af te stemmen moeten de Commissie en de lidstaten nauw samenwerken met het maatschappelijk middenveld zodat de burgers de nodige informatie krijgen en lokale en regionale programma’s kunnen worden uitgewerkt.

4.11.

Het is een goede zaak dat de EU een brede consensus heeft bereikt over de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering; nu moet worden gehandeld in de geest van deze consensus en moet de EU zich richten op het halen van de gestelde doelen, waarmee ook de luchtkwaliteit zal worden verbeterd.

4.12.

Lidstaten die dit nog niet hebben gedaan moeten dringend strategieën ontwikkelen om steenkool als energiebron te bannen. Zeven lidstaten hebben steenkool al uit hun energiemix gehaald en negen andere hebben plannen in die zin (18).

4.13.

Het EESC is van mening dat de EU ook goede praktijken moet uitwisselen met haar internationale partners. We mogen niet voorbijgaan aan de gevolgen van de luchtvervuiling in andere delen van de wereld, die ons direct en indirect raken. Het netwerk voor groene diplomatie en samenhang in het ontwikkelingsbeleid zijn belangrijker dan ooit tevoren.

Brussel, 12 december 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Air quality in Europe — 2017 report.

(2)  Negen van de tien mensen wereldwijd ademen verontreinigde lucht in, maar steeds meer landen nemen maatregelen.

(3)  Air quality in Europe — 2017 report.

(4)  Speciale Eurobarometer nr. 468 over de houding van de Europese burger ten opzichte van het milieu.

(5)  Air quality in Europe — 2017 report.

(6)  COM/2017/0653 final — 2017/0291 (COD).

(7)  COM/2017/0652 final.

(8)  COM/2017/0648 final — 2017/0290 (COD).

(9)  COM/2017/0647 final — 2017/0288 (COD).

(10)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 134.

(11)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83.

(12)  Europese Rekenkamer, Speciaal verslag nr. 23/2018.

(13)  Wereldgezondheidsorganisatie: „Residential heating with wood and coal: health impacts and policy options in Europe and North America”.

(14)  Speciale Eurobarometer nr. 468 over de houding van de Europese burger ten opzichte van het milieu.

(15)  Air quality in Europe — 2017 report.

(16)  Europese Rekenkamer, Speciaal verslag nr. 23/2018.

(17)  Markus Amann, „Measures to address air pollution from agricultural sources”.

(18)  Overview: National coal phase-out announcements in Europe. Europe Beyond Coal.