52010PC0618

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval /* COM/2010/0618 def. - NLE 2010/0306 */


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 3.11.2010

COM(2010) 618 definitief

2010/0306 (NLE)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval

SEC(2010) 1290 SEC(2010) 1289

TOELICHTING

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Achtergrond en doelstellingen van het voorstel

Na vaststelling van de richtlijn inzake nucleaire veiligheid is de uitwerking van een gewijzigd voorstel voor wetgeving inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2010 (item 2010/ENER/021).

De voorgestelde richtlijn omvat een EU-regelgevingskader voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn (Euratom) van de Raad inzake het veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval[1] wordt hierbij gewijzigd.

Alle lidstaten hebben radioactief afval. Dat is afkomstig van tal van nuttige activiteiten, zoals de productie van elektriciteit in kerncentrales en een reeks toepassingen met radio-isotopen in de geneeskunde, de industrie, de landbouw, onderzoek en onderwijs.

Ook de werking van kernreactoren genereert verbruikte splijtstof. Voor het beheer van verbruikte (d.w.z. bestraalde) splijtstof zijn er momenteel twee opties: opwerking om het plutonium en uranium te recupereren voor mogelijk hergebruik, of tijdelijke opslag en uiteindelijk directe opberging indien de verbruikte splijtstof in het kader van het nationale beleid als afval wordt beschouwd. Zelfs indien de verbruikte splijtstof is opgewerkt[2], is er nog 'finaal afval', d.w.z. het gescheiden verglaasde restmateriaal met de niet-gerecycleerde fractie, dat eveneens moet worden verwijderd. Meer dan de helft van de lidstaten beschikt over kerncentrales. Er worden kernreactoren gebouwd terwijl andere worden ontmanteld. Bovendien zijn er in een aantal lidstaten plannen om nieuwe installaties te bouwen.

Afhankelijk van de kenmerken van het afval (met name de hoeveelheid radionucliden dat het bevat) zijn specifieke maatregelen noodzakelijk om mens en milieu tegen de gevaren van ioniserende straling te beschermen. Het basisbeginsel voor het beheer van radioactieve afvalstoffen is inkapseling en isolatie om de mensen en de biosfeer te beschermen zolang het afval stralingsgevaar oplevert. Dit gevaar vermindert met de tijd als gevolg van radioactief verval. Dankzij een reeks kunstmatige barrières en, in het geval van langlevend afval, de eigenschappen van het gastgesteente kan het radioactief afval van de omgeving worden geïsoleerd.

Naar gelang van hun activiteitsgraad worden radioactieve afvalstoffen ingedeeld als laag-, middel- of hoogactief afval. Er kan ook een onderscheid worden gemaakt tussen kortlevend en langlevend afval[3]. Kortlevend laag- en middelactief afval (LMAA) wordt doorgaans op geringe diepte verwijderd. Voor hoogactief afval (HAA) daarentegen, is er wereldwijd wetenschappelijke en technische consensus dat diepe geologische berging de veiligste en meest duurzame optie is[4].

Van het gegenereerde volume radioactief afval in de EU is meer dan 85% kortlevend LMAA, ongeveer 5% langlevend LMAA en minder dan 10% HAA, waartoe verglaasd afval afkomstig van de opwerking, en als afval beschouwde verbruikte splijtstof behoren[5].

Ongeacht de toekomst van nucleaire en niet-nucleaire toepassingen is het eindpunt van het beheer van het huidige en toekomstige radioactief afval de opberging ervan om de veiligheid op lange termijn te waarborgen.

Tijdelijke opslag is een belangrijke stap in het totale beheer van radioactief afval, met name voor verbruikte splijtstof en HAA, zodat het goed kan afkoelen en het stralingsniveau kan afnemen, wat verdere verwerking veiliger maakt. Men is het er echter in het algemeen over eens dat opslag van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met inbegrip van opslag op lange termijn, slechts een tijdelijke oplossing is die actieve en voortdurende institutionele controle vereist. Op langere termijn kan alleen berging, waarbij passieve veiligheidsmaatregelen worden toegepast, tegen alle mogelijke gevaren bescherming bieden.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ligt bij de lidstaten. Bovendien is het een aanvaard ethisch principe dat de maatschappij moet vermijden dat er een te zware last op toekomstige generaties wordt gelegd, wat betekent dat de verantwoordelijkheid bij de huidige generatie ligt – de generatie die de vruchten heeft geplukt van elektriciteit op basis van kernenergie of van nucleaire medische interventies – om alle bestaande afval correct te beheren.

Ondanks deze overwegingen moeten de meeste landen nog belangrijke beslissingen nemen met betrekking tot het beheer van verbruikte splijtstof en radioactieve afvalstoffen. Dat is met name het geval voor verbruikte splijtstof en HAA; slechts een handvol lidstaten beschikt over goed uitgewerkte programma's voor de berging. Het gevolg van die vertraging is dat de last voor de berging van het afval en voor het behoud van de tijdelijke opslagfaciliteiten naar de toekomstige generaties verschuift. De risico's die daarmee samenhangen, zijn duidelijk: onvoldoende financiering, gebrek aan deskundigheid, verstoring ten gevolge van onvoorziene sociale beroering, terroristische dreiging, enz.

Een veilig beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof vereist in alle stadia van productie tot opberging een nationaal kader waarin politieke inspanningen zijn gewaarborgd, de verantwoordelijkheden duidelijk zijn vastgelegd en voor voldoende wetenschappelijke, technische en financiële middelen wordt gezorgd op het moment dat die nodig zijn. Gezien de bijzonder gevoelige aard van de materie moet er ook op worden toegezien dat het publiek wordt voorgelicht en bij de besluitvormingsprocessen wordt betrokken.

De algemene doelstelling van dit voorstel is dan ook de uitwerking van een EU-regelgevingskader voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval dat onlosmakelijk is verbonden met het veilig gebruik van kernenergie voor de productie van elektriciteit en van ioniserende straling in de geneeskunde, de industrie, de landbouw, onderzoek en onderwijs.

Om de algemene beleidsdoelstellingen te realiseren, is het noodzakelijk om:

- werknemers en de bevolking nu en in de toekomst, en grensoverschrijdend tegen de gevaren van ioniserende straling te beschermen;

- de striktste veiligheidsbeginselen voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof in te voeren;

- te vermijden dat er een te zware last op toekomstige generaties wordt gelegd;

- aanhoudende politieke inspanningen te leveren voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval op lange termijn;

- de politieke beslissingen in duidelijke bepalingen om te zetten voor de uitvoering van alle stappen inzake het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof, van productie tot berging;

- het beheersysteem onafgebroken te verbeteren op basis van een stapsgewijze besluitvorming en maatschappelijke aanvaarding;

- te zorgen voor geschikte, beschikbare en transparant beheerde financiële middelen overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt.

Bestaande wettelijke instrumenten met betrekking tot het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof; subsidiariteit

De bevoegdheden van de Gemeenschap inzake verbruikte splijtstof en radioactief afval afkomstig van niet-militaire nucleaire activiteiten worden uitgevoerd overeenkomstig het kader van het Euratom-Verdrag. In artikel 2, onder b) van het Euratom-Verdrag is bepaald dat er uniforme veiligheidsnormen voor de gezondheidsbescherming van de werknemers en de bevolking moeten worden vastgesteld. In artikel 30 van het Verdrag is bepaald dat er binnen de Gemeenschap basisnormen moeten worden vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van de werknemers en de bevolking tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, en artikel 37 van het Verdrag stelt dat lidstaten ertoe gehouden zijn om aan de Commissie algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen.

Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt erkend, vormen de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Euratom-Verdrag, met betrekking tot gezondheid en veiligheid, een samenhangend geheel, waarbij aan de Commissie vrij ruime bevoegdheden worden toegekend met het oog op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de gevaren van radioactieve besmetting[6]. Op grond van arrest C-29/99 van het Hof kunnen de basisveiligheidsnormen die hoofdzakelijk tot doel hadden de gezondheid van de werknemers en de bevolking te beschermen tegen de gevaren van ioniserende straling in de zin van het Euratom-Verdrag worden 'aangevuld' met veiligheidseisen inzake het veilig beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof.

De problematiek van verbruikte splijtstof en radioactief afval is duidelijk een domein waar, wegens het grensoverschrijdende aspect van veiligheid, de nationale wetgeving met wetgeving op EU-niveau moet worden aangevuld. Tezelfdertijd vereist de interne markt dat de Commissie toeziet op gelijke spelregels binnen de EU om concurrentieverstoring te vermijden.

De bestaande Europese wetgeving dekt echter niet alle activiteiten en faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Aspecten zoals het nationale beleid en de uitvoering ervan, voorlichting en betrokkenheid van het publiek bij de besluitvorming zijn daar niet in opgenomen.

De recentelijk vastgestelde richtlijn van de Raad tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van nucleaire installaties (richtlijn inzake nucleaire veiligheid)[7] dekt uitsluitend opslagfaciliteiten voor verbruikte splijtstof en andere opslagfaciliteiten voor radioactief afval in dezelfde vestiging en die rechtstreeks met nucleaire installaties zijn verbonden. In deze richtlijn wordt echter gesteld dat het tevens belangrijk is om te zorgen voor het veilige beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, ook in opslag- en bergingsfaciliteiten. Het voorstel voor een richtlijn inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval is na de richtlijn inzake nucleaire veiligheid dan ook de volgende logische stap.

Andere juridische instrumenten van de EU die betrekking hebben op het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval zijn communautaire regelingen voor de snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar[8], de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen[9], met inbegrip van afgedankte bronnen, het beheer van afval van winningsindustrieën[10] (exclusief aspecten betreffende radioactiviteit) en het toezicht en de controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof[11],[12]. Er is tevens een Aanbeveling van de Commissie betreffende het beheer van de financiële middelen voor de ontmanteling van nucleaire installaties en de verwerking van verbruikte splijtstof en radioactief afval[13].

Op internationaal niveau werden er door de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) in samenwerking met andere organisaties veiligheidsnormen ontwikkeld die juridisch niet bindend zijn en die op vrijwillige basis in de nationale wetgeving kunnen worden omgezet. Alle EU-lidstaten zijn lid van de IAEA en zijn betrokken bij de goedkeuring van deze normen.

Het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, dat onder de auspiciën van de IAEA tot stand is gekomen, is in dit domein de belangrijkste internationale overeenkomst. Er is echter niet in sancties voorzien voor het geval dit verdrag niet wordt nageleefd. Daarom kunnen de internationaal aanvaarde beginselen en vereisten zoals vastgelegd in het Gezamenlijk Verdrag en de daaraan gerelateerde IAEA-veiligheidsnormen geen uniforme Europese aanpak op EU-niveau waarborgen, zelfs al zijn alle EU-lidstaten (met uitzondering van Malta) en de Euratom-Gemeenschap verdragsluitende partijen.

Om de uitvoering van grondbeginselen en vereisten met betrekking tot het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval die internationale steun genieten, te waarborgen, maakt de voorgestelde richtlijn deze juridisch bindend en afdwingbaar. In het voorstel worden daarom specifieke vereisten vastgelegd voor het toepassingsgebied, de inhoud en de beoordeling van nationale programma's inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

De algemene aanpak is vergelijkbaar met de benadering van de richtlijn inzake nucleaire veiligheid; het zijn met name de nationale regelgevende autoriteiten die bevoegd zijn en er wordt uitgegaan van de internationaal erkende beginselen en vereisten van de IAEA-veiligheidsnormen en het Gezamenlijk Verdrag om zo de bijkomende belasting voor de autoriteiten van de lidstaten te beperken.

Krachtens de voorgestelde richtlijn zullen de meest stringente veiligheidsnormen voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactieve afvalstoffen op een samenhangende wijze ten uitvoer worden gelegd, wat een model en een benchmark zal opleveren voor derde landen en regio's. De voorgestelde richtlijn zal tenuitvoerlegging van de berging van radioactief afval waarborgen zonder dat daarbij onnodige vertraging optreedt.

RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Bij de uitwerking van het herziene voorstel heeft de Commissie in reactie op het verzoek van de Raad[14] ruim overleg gepleegd door middel van verschillende initiatieven binnen de EU.

Bij het overleg zijn regeringen, nationale regelgevende autoriteiten, organisaties voor het beheer van radioactief afval, producenten van radioactief afval en anderen in de lidstaten betrokken, alsook de verschillende Europese instellingen, niet-gouvernementele organisaties en andere partners. Er is rekening gehouden met een gedetailleerde bijdrage van de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG). Gezien de specifieke competentie van de ENSREG, die de nationale nucleaire regelgevende of veiligheidsautoriteiten – zowel nucleair als niet-nucleair – in alle lidstaten vertegenwoordigt, was dit bijzonder belangrijk.

Via uiteenlopend publiek overleg, met inbegrip van speciale Eurobarometer-onderzoeken[15] en een openbare raadpleging[16] is bijzondere aandacht besteed aan de maatschappelijke dimensie. In de context van het verdere gebruik van kernenergie zijn de Europese burgers bekommerd om de problematiek van het radioactief afval. Bovendien is een grote meerderheid voorstander van wetgeving op Europees niveau.

Een grondige effectbeoordeling heeft aangetoond dat het ontbreken van een bindende EU-wetgeving waarschijnlijk zal leiden tot uitstel van belangrijke beslissingen, met mogelijk negatieve milieugerelateerde, economische en maatschappelijke gevolgen, met inbegrip van een te zware last voor de toekomstige generaties en een mogelijke concurrentieverstoring op de elektriciteitsmarkt.

Een bindende EU-wetgeving, daarentegen, zou op lange termijn kunnen leiden tot een uniform hoog veiligheidsniveau in de EU voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, zonder een te zware last te leggen op toekomstige generaties of de mogelijkheid van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien, in gevaar te brengen.

Juridische elementen van het voorstel

De doelstelling van de richtlijn zoals vastgelegd in artikel 1 is de uitwerking van een communautair kader voor het verantwoord beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval dat ervoor moet zorgen dat de lidstaten de gepaste nationale maatregelen nemen om een hoog veiligheidsniveau te waarborgen en om informatie en publieke inspraak te waarborgen en te bevorderen.

Het toepassingsgebied ( artikel 2 ) omvat alle stadia van het beheer van voor niet-militaire toepassingen verbruikte splijtstof en radioactief afval, van de productie tot de opberging, maar niet het beheer van specifieke types van afval, zoals stoffen die zijn vrijgegeven en afval van winningsindustrieën die radioactief kunnen zijn, die reeds door de bestaande Europese wetgeving worden gedekt[17],[18].

Er werd met bijzondere aandacht op toegezien dat de richtlijn in overeenstemming is met de bestaande Europese wetgeving terwijl internationaal aanvaarde principes en eisen, zoals vastgelegd in de veiligheidsnormen van de IAEA en het Gezamenlijk Verdrag, in de EU wettelijk bindend en afdwingbaar werden gemaakt. Alle definities in artikel 3 komen dan ook overeen met de definities die worden gegeven in zowel de bestaande Europese wetgeving als de IAEA Safety Glossary (Gezamenlijk Verdrag)[19].

De algemene principes inzake het veilig en duurzaam beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval zijn in artikel 4 vastgelegd.

Er werd tevens op toegezien dat de voorgestelde richtlijn in overeenstemming is met de richtlijn inzake nucleaire veiligheid zodat alle faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval aan eenzelfde veiligheidsniveau beantwoorden. Derhalve hebben het voorstel voor een richtlijn en de richtlijn inzake nucleaire veiligheid een vergelijkbare structuur, met name de artikelen 5 t/m 7, 9, 12 en 16 t/m 18.

Verplichtingen met betrekking tot de toepassing van de algemene beginselen omvatten:

- een nationaal kader voor het beheer op lange termijn van verbruikte splijtstof en radioactief afval ( artikel 5 );

- een bevoegde regelgevende autoriteit op het gebied van veiligheid van verbruikte splijtstof en het beheer van radioactief afval ( artikel 6 );

- vergunninghouders bij wie de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid berust ( artikel 7 );

- opleiding en training teneinde de vereiste deskundigheid en bekwaamheden te ontwikkelen ( artikel 9 );

- transparantie inzake de besluitvorming rond het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ( artikel 12 ).

Vanwege de specificiteit van het beheer van radioactief afval worden ook specifieke verplichtingen ingevoerd:

- artikel 8 legt de benadering van de veiligheidsproblematiek vast, met inbegrip van de vereisten voor een veiligheidsanalyse en een ondersteunende veiligheidsbeoordeling van faciliteiten en activiteiten op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

- artikel 10 stelt dat er indien nodig voldoende financiële middelen moeten worden vrijgemaakt voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, overeenkomstig het beginsel dat "de vervuiler betaalt";

- artikel 11 heeft tot doel een voldoende kwaliteit van de veiligheid te waarborgen.

Het voorstel houdt een voorwaardelijke reeks eisen in met betrekking tot de nationale programma's voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof, nodig om de doelstellingen te realiseren en aan de vereisten inzake veiligheid te voldoen:

- artikel 13 voert de basiseisen voor de nationale programma's in;

- artikel 14 voert de inhoud van een nationaal programma in;

- artikel 15 legt de kennisgeving van de nationale programma's aan de Commissie op.

Enkele slotbepalingen worden vermeld in de volgende artikelen:

- bij artikel 16 worden, conform het rapporteringsmechanisme voor de richtlijn inzake nucleaire veiligheid, eisen voor de rapportering vastgesteld. De lidstaten brengen verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van voorgestelde richtlijn en maken daarbij gebruik van de rapporteringscycli van het Gezamenlijk Verdrag. Op grond van de verslagen van de lidstaten zal de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement over de voortgang rapporteren. Om de voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval vereiste hoge normen te bereiken, zullen de lidstaten een internationale collegiale toetsing vragen van hun nationale kader en hun nationale programma's. De resultaten van elke collegiale toetsing zullen aan de lidstaten en de Commissie worden bekendgemaakt;

- bij artikel 17 worden de vereisten vastgelegd voor de omzetting van het richtlijnvoorstel in nationale wetgeving;

- artikelen 18 en 19 leggen de datum van inwerkingtreding van het richtlijnvoorstel en de adressaten vast.

Gevolgen voor de begroting

Er zijn geen gevolgen voor de EU-begroting.

2010/0306 (NLE)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op de artikelen 31 en 32,

Gelet op het voorstel van de Europese Commissie, opgesteld na advies van een door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen groep van deskundigen uit de lidstaten, en na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité[20],

Gelet op het advies van het Europees Parlement[21],

Overwegende hetgeen volgt:

1. In artikel 2, onder b), van het Verdrag is bepaald dat er uniforme veiligheidsnormen voor de bescherming van de gezondheid van werknemers en de bevolking moeten worden vastgesteld.

2. In artikel 30 van het Verdrag is bepaald dat basisnormen moeten worden vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van werknemers en de bevolking tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren.

3. Overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag zijn dat lidstaten ertoe gehouden om aan de Commissie algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de opberging van radioactief afval.

4. Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vastlegging van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren[22] is van toepassing op alle handelingen die een risico kunnen inhouden door ioniserende straling afkomstig van hetzij een kunstmatige stralingsbron, hetzij een natuurlijke stralingsbron ingeval de natuurlijke radionucliden worden of zijn bewerkt wegens hun radioactieve, splijt- of kweekeigenschappen. De richtlijn heeft ook betrekking op de lozingen van materiaal dat bij dergelijke handelingen vrijkomt. De bepalingen van de richtlijn zijn aangevuld met meer specifieke wetgeving.

5. Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna 'het Hof van Justitie') wordt erkend, vormen de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Verdrag, met betrekking tot gezondheid en veiligheid, een samenhangend geheel, waarbij de Commissie vrij ruime bevoegdheden worden toegekend met het oog op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de gevaren van radioactieve besmetting[23]..

6. Bij beschikking 87/600/Euratom van de Raad van 14 december 1987 inzake communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar[24] is er een kader vastgesteld voor de kennisgeving en de verstrekking van informatie die door de lidstaten kan worden gebruikt om de bevolking in geval van noodsituaties met stralingsgevaar te beschermen. Bij Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn[25] zijn aan de lidstaten verplichtingen opgelegd voor informatieverstrekking aan de bevolking bij eventueel stralingsgevaar.

7. Richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van 22 december 2003 regelt de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen[26],, met inbegrip van afgedankte bronnen.

8. Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG[27] heeft betrekking op het beheer van afval van winningsindustrieën dat radioactief kan zijn, exclusief aspecten die specifiek zijn voor radioactiviteit aangezien die in het Euratom-Verdrag worden behandeld.

9. Bij Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006[28] wordt een communautair systeem ingevoerd voor toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof. Deze richtlijn werd aangevuld met Aanbeveling 2008/956/Euratom van de Commissie van 4 december 2008 betreffende de criteria voor de uitvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar derde landen[29].

10. Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties[30] legt de verplichtingen vast voor de lidstaten om een nationaal kader voor nucleaire veiligheid te ontwikkelen en te onderhouden. Hoewel deze richtlijn in hoofdzaak betrekking heeft op de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, wordt hierin ook gesteld dat het van belang is om te zorgen voor een veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, ook in opslag- en opbergingsfaciliteiten. Richtlijn 2009/71/Euratom slaat echter niet op alle faciliteiten en aspecten van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

11. Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG, Richtlijn 2003/35/EG en Richtlijn 2009/31/EG[31] is van toepassing op faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en op faciliteiten voor het beheer van radioactief afval, voor zover zij worden vermeld in bijlage I van deze richtlijn.

12. Krachtens Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's[32] is, voor alle plannen en programma's die voor bepaalde sectoren worden voorbereid, een milieueffectbeoordeling vereist en bij dezelfde richtlijn wordt het kader vastgesteld voor toekomstige vergunningsprocedures voor projecten die zijn opgenomen in de bijlagen I en II bij Richtlijn 85/337/EEG.

13. In Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie[33] wordt in de definitie van "milieu-informatie" naar radioactief afval verwezen.

14. Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu[34] is van toepassing op de in Richtlijn 2001/42 bedoelde plannen en programma's.

15. De aanbeveling van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende het beheer van de financiële middelen voor de ontmanteling van nucleaire installaties en de verwerking van verbruikte splijtstof en radioactief afval[35] focust op passende financiering, financiële zekerheid en transparantie om ervoor te zorgen dat de fondsen uitsluitend voor de desbetreffende doeleinden worden aangewend.

16. Bij de bestaande communautaire wetgeving worden geen specifieke regels vastgelegd met betrekking tot het veilig en duurzaam beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, van productie tot opberging.

17. Het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (hierna het "Gezamenlijk Verdrag" genoemd)[36], dat onder de auspiciën van de IAEA tot stand is gekomen en waarvan Euratom en vrijwel alle lidstaten overeenkomstsluitende partijen zijn, streeft naar een hoog niveau van veiligheid op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval door middel van een verbetering van de nationale maatregelen en de internationale samenwerking.

18. In 2006 heeft de IAEA zijn volledige normencorpus gemoderniseerd en de fundamentele veiligheidsbeginselen[37] gepubliceerd die werden onderschreven door Euratom, OESO/NEA en andere internationale organisaties. Zoals door de ondersteunende organisaties wordt gesteld, moet de toepassing van de fundamentele veiligheidsbeginselen de toepassing van internationale veiligheidsnormen mogelijk maken en moet dit ertoe leiden dat de maatregelen van de verschillende landen beter op elkaar aansluiten. Het is dan ook wenselijk dat alle landen deze beginselen onderschrijven en promoten. De beginselen zijn bindend voor wat de werking van de IAEA betreft en zijn bindend voor landen met betrekking tot operaties die gebeuren met de steun van de IAEA. Landen of ondersteunende organisaties kunnen, indien zij dat wensen, de beginselen overnemen en op hun eigen activiteiten toepassen.

19. Het Gezamenlijk Verdrag is een stimulerend instrument aangezien er aan niet-naleving geen sancties zijn verbonden. De veiligheidsnormen die door de IAEA, in samenwerking met Euratom, OESO/NEA en andere internationale organisaties, zijn uitgewerkt, zijn evenmin bindend of afdwingbaar.

20. Naar aanleiding van het verzoek van de Raad om in de Europese Unie een groep op hoog niveau op te richten, zoals vervat in zijn conclusies van 8 mei 2007 over nucleaire veiligheid en het veilige beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, is bij Beschikking 2007/530/Euratom van de Commissie van 17 juli 2007 tot instelling van de Europese groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer[38] de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) opgericht, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

21. De eerste conclusies en aanbevelingen van de ENSREG zijn vervat in de Resolutie van de Raad van 16 december 2008 inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. In juli 2009 werd het eerste verslag van de ENSREG[39] ingediend bij de Commissie en in september werd dit verslag overgemaakt aan het Europees Parlement en de Raad. Het is door de Raad verwerkt in zijn conclusies van 10 november 2009[40], waarin de Raad de Commissie verzoekt om ten volle gebruik te maken van de expertise van de ENSREG wanneer voorstellen voor wettelijk bindende instrumenten inzake het veilige beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval worden overwogen.

22. Het Europees Parlement heeft gepleit voor geharmoniseerde normen voor het beheer van radioactief afval[41] en heeft de Commissie verzocht om de desbetreffende ontwerpen van zijn wetgevingsvoorstel te herzien en om een nieuw voorstel van richtlijn inzake het beheer van radioactief afval in te dienen[42].

23. Zowel in de Unie als wereldwijd groeit het besef dat een verantwoord gebruik van kernenergie, waarin vooral aandacht wordt besteed aan nucleaire veiligheid, noodzakelijk is. In deze context dient de problematiek van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval te worden onderzocht om een veilig, optimaal en duurzaam gebruik van kernenergie te kunnen waarborgen.

24. Hoewel het aan de lidstaten is om hun eigen energiemix vast te stellen, produceren alle lidstaten radioactief afval, of zij nu kernreactoren hebben of niet. Radioactief afval is in hoofdzaak afkomstig van activiteiten die verband houden met de nucleaire splijtstofcyclus, zoals de werking van kerncentrales en de opwerking van verbruikte splijtstof, maar ook van andere activiteiten, zoals het gebruik van radio-isotopen in de geneeskunde, bij onderzoek en in de industrie.

25. De werking van kernreactoren brengt tevens verbruikte splijtstof voort. Iedere lidstaat kan zelf zijn beleid inzake de splijtstofcyclus vastleggen en verbruikte splijtstof beschouwen als een waardevolle grondstof die kan worden opgewerkt, of beslissen om die verbruikte splijtstof als afval te verwijderen. Ongeacht de gekozen optie moet er worden nagedacht over de opberging van het hoogactieve afval dat bij de opwerking vrijkomt, of van de verbruikte splijtstof die als afval wordt beschouwd.

26. Diezelfde veiligheidsdoelstellingen moeten worden gehanteerd voor het beheer van verbruikte splijtstof en voor het beheer van radioactief afval. Dit wordt erkend in het Gezamenlijk Verdrag en in de IAEA-veiligheidsbeginselen waarin voor de opberging van verbruikte splijtstof en de opberging van radioactief afval dezelfde verplichtingen worden opgelegd.

27. Radioactief afval, met inbegrip van verbruikte splijtstof die als afval wordt beschouwd, vergt langdurige inkapseling en isolatie van de mens en het levende milieu. De specifieke aard ervan (het radionuclidengehalte) vereist dat er maatregelen worden genomen om de gezondheid van mens en milieu te beschermen tegen de gevaren van ioniserende straling, inclusief berging in aangepaste faciliteiten als eindpunt van de beheercyclus. Opslag van radioactief afval, inclusief opslag op lange termijn, is een tijdelijke oplossing die geen alternatief vormt voor berging.

28. Deze regelingen moeten worden ondersteund door een nationaal systeem voor de indeling van radioactieve afvalstoffen, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de specifieke soorten radioactieve afvalstoffen en de kenmerken daarvan. De nader omschreven criteria op basis waarvan afval wordt ingedeeld in een bepaalde klasse, hangen af van de specifieke situatie van het land in kwestie, rekening houdend met de aard van het afval en de beschikbare of in overweging genomen bergingsopties.

29. Het typische concept voor de opberging van kortlevend laag- en middelactief afval is ondiepe berging. Na 30 jaar van onderzoek wordt algemeen in technische zin aanvaard dat diepe geologische berging de meest veilige en duurzame keuze is als eindpunt voor het beheer van hoogactief afval en van als afval beschouwde verbruikte splijtstof. Er dient bijgevolg te worden gewerkt aan de toepassing van de bergingsoptie.

30. Hoewel iedere lidstaat verantwoordelijk is voor zijn beleid inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, dient dat beleid de desbetreffende fundamentele veiligheidsbeginselen zoals vastgelegd door de IAEA[43] in acht te nemen. Iedere lidstaat heeft de ethische plicht om ervoor te zorgen dat toekomstige generaties geen te zware last ondervinden van de verbruikte splijtstof en het radioactief afval van vandaag en van het afval dat de ontmanteling van de bestaande kerninstallaties naar verwachting met zich mee zal brengen.

31. Met het oog op een verantwoord beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval dient iedere lidstaat een nationaal kader vast te leggen dat borg staat voor politieke toezeggingen en stapsgewijze besluitvorming op basis van aangepaste wetgeving, regelgeving en organisatie waarbij de verantwoordelijkheden duidelijk zijn vastgelegd.

32. De eindverantwoordelijkheid van de lidstaten voor de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval is een fundamenteel beginsel dat in het Gezamenlijk Verdrag wordt bevestigd. Dit beginsel van nationale verantwoordelijkheid, en dat van de hoofdverantwoordelijkheid van de vergunninghouder voor de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval onder het toezicht van de nationale bevoegde regelgevende autoriteit, moet worden versterkt, en de rol en onafhankelijkheid van de bevoegde regelgevende autoriteit moeten door deze richtlijn worden versterkt.

33. Er moet een nationaal programma worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de politieke beslissingen worden omgezet in duidelijke bepalingen die borg staan voor de tijdige uitvoering van alle stappen inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, van productie tot berging. Dit progamma moet alle activiteiten omvatten die betrekking hebben op de hantering, voorbehandeling, behandeling, bewerking, opslag en berging van radioactief afval. Het nationale programma kan een referentiedocument of reeks van documenten zijn.

34. De verschillende stappen bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval hangen nauw met elkaar samen. Beslissingen die voor één bepaalde stap worden genomen, kunnen een invloed hebben op de daaropvolgende stap. Met die onderlinge verwevenheid moet bij de ontwikkeling van nationale programma's rekening worden gehouden.

35. Transparantie is belangrijk bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Daarom moet een doeltreffende voorlichting van het publiek worden opgelegd en moeten alle betrokkenen de kans krijgen om deel te nemen aan het besluitvormingsproces.

36. Samenwerking tussen lidstaten en op internationaal niveau kan zorgen voor toegang tot expertise en technologie waardoor besluitvorming kan worden vergemakkelijkt en versneld.

37. Een aantal lidstaten is van mening dat het delen van faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met inbegrip van bergingsfaciliteiten, een mogelijk positieve optie is wanneer die is gebaseerd op een akkoord tussen de betrokken lidstaten.

38. Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten voor een bepaalde faciliteit of activiteit een aanpak te bepalen die in verhouding staat tot het mogelijke gevaar dat deze faciliteit of activiteit vormt (graduele aanpak) en in hun veiligheidsanalyse moeten zij deze aanpak op gepaste wijze rechtvaardigen.

39. De veiligheidsanalyse en de graduele aanpak moeten de basis vormen voor beslissingen die betrekking hebben op de ontwikkeling, werking en sluiting van een bergingsfaciliteit, en moeten het mogelijk maken om domeinen te identificeren waarover onzekerheid bestaat en waaraan aandacht moet worden besteed om een beter inzicht te krijgen in die aspecten die een invloed hebben op de veiligheid van het bergingssysteem, inclusief natuurlijke en kunstmatige barrières en de verwachte ontwikkeling daarvan in verloop van de tijd. De veiligheidsanalyse moet de resultaten van de veiligheidsbeoordeling bevatten, alsook informatie over de degelijkheid en betrouwbaarheid van de veiligheidsbeoordeling en de veronderstellingen die daarin zijn gemaakt. Deze overwegingen dienen daarom argumenten en bewijzen te leveren met betrekking tot de veiligheid van een faciliteit of activiteit die gerelateerd is aan het beheer van verbruikte splijtstof of radioactief afval.

40. Hoewel in het nationale kader rekening moet worden gehouden met alle risico's die inherent zijn aan verbruikte splijtstof en radioactief afval, slaat deze richtlijn niet op niet-radiologische gevaren die vallen onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

41. Bij het onderhouden en het verder ontwikkelen van competenties en vaardigheden op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, wat een essentieel element is om een hoog veiligheidsniveau te kunnen waarborgen, moet worden uitgegaan van een combinatie van leren uit operationele ervaring, wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling, en technische samenwerking tussen alle actoren.

42. De collegiale toetsing van nationale programma's kan een uitstekend middel zijn om vertrouwen te krijgen in het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof in de Europese Unie. Op die manier kan ervaring worden opgedaan en uitgewisseld, en kunnen strikte normen worden gewaarborgd.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en doelstellingen

43. Bij deze richtlijn wordt een communautair kader vastgesteld om een verantwoord beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval te waarborgen.

44. Zij zorgt ervoor dat de lidstaten voorzien in passende nationale regelingen voor een hoog niveau van veiligheid inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval om werknemers en de bevolking te beschermen tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren.

45. Zij houdt de voorlichting en de deelneming van het publiek betreffende het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afvalstof in stand en bevordert ze.

46. Deze richtlijn vormt een aanvulling op de basisnormen, als bedoeld in artikel 30 van het Verdrag betreffende de veiligheid van verbruikte splijtstof en radioactief afval, en laat Richtlijn 96/29/Euratom onverlet.

Artikel 2

Toepassingsgebied

47. Deze richtlijn is van toepassing op:

48. alle stadia van het beheer van verbruikte splijtstof voor zover de verbruikte splijtstof voortkomt uit de exploitatie van niet-militaire kernreactoren of binnen niet-militaire activiteiten wordt beheerd;

49. alle stadia van het beheer van radioactief afval, van de productie tot de opberging ervan, voor zover het radioactief afval voortkomt uit niet-militaire activiteiten of binnen niet-militaire activiteiten wordt beheerd.

50. Deze richtlijn is niet van toepassing op – mogelijk radioactief – afval van winningsindustrieën dat binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/21/EG valt.

51. Deze richtlijn is niet van toepassing op stoffen die zijn vrijgegeven.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

52. "sluiting": de beëindiging van alle operaties een zekere tijd na de opslag van verbruikte splijtstof of radioactief afval in een opbergingsfaciliteit, met inbegrip van de uiteindelijke engineering of andere werkzaamheden die vereist zijn om de faciliteit op lange termijn veilig te maken;

53. "bevoegde regelgevende autoriteit": een autoriteit of stelsel van autoriteiten als bedoeld in artikel 6, door een lidstaat aangewezen voor de regulering van de veiligheid van verbruikte splijtstof of het beheer van radioactief afval;

54. "berging": de opslag van verbruikte splijtstof of radioactief afval in een erkende faciliteit zonder de bedoeling om deze terug te halen;

55. "vergunning": elk wettelijk document uitgereikt onder de bevoegdheid van een lidstaat voor het uitvoeren van om het even welke activiteit in verband met het beheer van verbruikte splijtstof of radioactieve afvalstoffen, of om de verantwoordelijkheid te verlenen voor de locatiekeuze, het ontwerp, de bouw, de inwerkingstelling, de bedrijfsvoering, de ontmanteling of de sluiting van een faciliteit voor het beheer van verbruikte splijtstof of een faciliteit voor het beheer van radioactief afval;

56. "vergunninghouder": een rechtspersoon of natuurlijke persoon die de in een vergunning gespecificeerde algemene verantwoordelijkheid voor een activiteit of een faciliteit in verband met het beheer van verbruikte splijtstof of radioactief afval draagt;

57. "radioactief afval": radioactief materiaal in gasvormige, vloeibare of vaste staat dat niet verder wordt gebruikt door de lidstaat of een natuurlijke of rechtspersoon wiens beslissing door de lidstaat is aanvaard en dat door een bevoegde regelgevende autoriteit onder het wet- en regelgevende kader van de lidstaat als radioactief afval wordt beheerd;

58. "beheer van radioactief afval": alle activiteiten die te maken hebben met het hanteren, de voorbehandeling, de behandeling, het conditioneren, de opslag of de opberging van radioactief afval, met uitzondering van het vervoer buiten het terrein van de faciliteit;

59. "faciliteit voor het beheer van radioactief afval": elke faciliteit of installatie die het beheer van radioactief afval als voornaamste doel heeft;

60. "opwerking": een proces of procedé dat tot doel heeft splijtbaar materiaal en kweekstof te onttrekken aan verbruikte splijtstof met het oog op verder gebruik;

61. "verbruikte splijtstof": kernsplijtstof die bestraald is en permanent uit een reactorkern is verwijderd; verbruikte splijtstof kan worden beschouwd hetzij als een bruikbare bron die kan worden opgewerkt, hetzij als radioactief afval dat bestemd is voor berging;

62. "beheer van verbruikte splijtstof": alle activiteiten die te maken hebben met het hanteren, de opslag, de opwerking of de berging van verbruikte splijtstof, met uitzondering van het vervoer buiten het terrein van de faciliteit;

63. "faciliteit voor het beheer van verbruikte splijtstof": elke faciliteit of installatie die het beheer van verbruikte splijtstof als voornaamste doel heeft;

64. "opslag": het onderbrengen van verbruikte splijtstof of radioactief afval in een erkende faciliteit met de bedoeling deze terug te halen.

Artikel 4

Algemene beginselen

65. Er worden door de lidstaten nationale beleidsmaatregelen betreffende het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval opgesteld en in stand gehouden. De lidstaten dragen de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor hun beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

66. De lidstaten dragen er zorg voor dat:

67. de productie van radioactief afval tot een haalbaar minimum wordt beperkt, zowel wat de activiteit als het volume ervan betreft, door middel van aangepaste ontwerpmaatregelen en ontmantelingspraktijken, met inbegrip van recycling en hergebruik van conventionele materialen;

68. de onderlinge afhankelijkheid tussen alle stappen in de productie en het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval in rekening wordt genomen;

69. er geen te zware last op toekomstige generaties wordt gelegd;

70. verbruikte splijtstof en radioactief afval veilig worden beheerd, ook op lange termijn.

71. Radioactief afval wordt opgeborgen in de lidstaat waar het werd geproduceerd, tenzij lidstaten onderling overeenkomsten afsluiten om gebruik te maken van opbergfaciliteiten in één van hen.

Artikel 5

Nationaal kader

72. Er wordt door de lidstaten een passend nationaal wettelijk, regelgevend en organisatorisch kader voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval opgesteld en in stand gehouden (hierna het "nationale kader" genoemd) waarmee de verantwoordelijkheden worden toegewezen en wordt voorzien in coördinatie tussen de betrokken overheidsinstanties. Het nationale kader moet omvatten:

73. een nationaal programma voor de uitvoering van het beleid inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

74. nationale eisen voor de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

75. een vergunningenstelsel voor activiteiten en faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met inbegrip van een verbod op de bedrijfsvoering van een faciliteit voor het beheer van verbruikte splijtstof of radioactief afval zonder vergunning;

76. een stelsel van aangepaste institutionele controles, toezicht door de regelgevende autoriteit, documentatie en rapportering;

77. handhavingsmaatregelen, waaronder de schorsing van de activiteiten en de wijziging of intrekking van een vergunning;

78. instanties betrokken bij de verschillende stappen in het kader van het beheer van verbruikte splijtstof of radioactief afval.

79. De lidstaten dragen er zorg voor dat het nationale kader in stand wordt gehouden en indien nodig verbeterd, waarbij rekening wordt gehouden met tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring, de inzichten verkregen door veiligheidsanalyses vermeld in artikel 8, de ontwikkeling van de technologie en de resultaten van onderzoek.

Artikel 6

Bevoegde regelgevende autoriteit

80. Er wordt door de lidstaten een regelgevende autoriteit op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ingesteld en in stand gehouden.

81. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde regelgevende autoriteit functioneel gescheiden is van andere instanties of organisaties betrokken bij de bevordering of de exploitatie van kernenergie of radioactief materiaal, met inbegrip van de elektriciteitsproductie en toepassingen van radio-isotopen, of bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, teneinde te zorgen voor de daadwerkelijke onafhankelijkheid van ongewenste beïnvloeding bij haar regelgevende taken.

82. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde regelgevende autoriteit de juridische bevoegdheden en de personele en financiële middelen krijgt om haar verplichtingen in verband met het in artikel 5, lid 1, omschreven nationale kader te vervullen, met de nodige voorrang aan veiligheid.

Artikel 7

Vergunninghouders

83. De lidstaten zorgen ervoor dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval bij de vergunninghouder berust. Deze verantwoordelijkheid mag niet worden gedelegeerd.

84. De lidstaten zorgen ervoor dat met het nationale kader van vergunninghouders wordt vereist dat zij, onder toezicht van de bevoegde regelgevende autoriteit, op systematische en verifieerbare wijze de veiligheid van hun activiteiten en faciliteiten regelmatig beoordelen en onderzoeken, en zoveel als redelijkerwijs mogelijk continu verbeteren.

85. Tijdens de in lid 2 bedoelde evaluaties wordt ook nagegaan of er maatregelen zijn genomen ter voorkoming van ongevallen en de verdere beperking van de gevolgen ervan, inclusief de evaluatie van de fysieke barrières en administratieve beschermingsprocedures van vergunninghouders die moeten falen voordat de werknemers en de bevolking op significante wijze door ioniserende straling worden getroffen.

86. De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader de eis omvat dat de vergunninghouders hun beheerssystemen met gepaste voorrang voor veiligheid instellen ten uitvoer leggen, en dat bedoelde systemen regelmatig door de bevoegde regelgevende autoriteit worden gecontroleerd.

87. De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader de eis omvat dat de vergunninghouders zorgen voor adequate personele en financiële middelen om te voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 genoemde verplichtingen inzake de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

Artikel 8

Veiligheidsanalyse

88. Als onderdeel van de aanvraag voor een vergunning voor een faciliteit of activiteit wordt een veiligheidsanalyse en ondersteunende veiligheidsbeoordeling opgesteld. Die worden indien nodig bijgewerkt naarmate de faciliteit of activiteit evolueert. De omvang en gedetailleerdheid van de veiligheidsanalyse en -beoordeling zijn evenredig met de complexiteit van de werkzaamheden en de omvang van de aan de faciliteit of activiteit verbonden risico's.

89. De veiligheidsanalyse en ondersteunende veiligheidsbeoordeling omvatten de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de bedrijfsvoering en de ontmanteling van een faciliteit of de afsluiting van een bergingsfaciliteit; in de veiligheidsanalyse worden de bij de veiligheidsbeoordeling gebruikte normen gespecificeerd. De veiligheid op lange termijn na de sluiting komt aan bod, met name hoe die veiligheid ten volle door passieve middelen wordt gewaarborgd.

90. In de veiligheidsanalyse voor een faciliteit staan alle veiligheidsgebonden aspecten van de vestiging, het ontwerp van de faciliteit en de maatregelen voor het toezicht van het management en van de regelgevende autoriteit beschreven. In de veiligheidsanalyse en ondersteunende veiligheidsbeoordeling wordt het geleverde beschermingsniveau aangetoond en wordt aan de bevoegde regelgevende autoriteit en andere betrokken partijen gewaarborgd dat aan de veiligheidsvereisten in acht worden genomen.

91. De veiligheidsanalyse en ondersteunende veiligheidsbeoordelingen worden aan de bevoegde regelgevende autoriteit ter goedkeuring voorgelegd.

Artikel 9

Deskundigheid en bekwaamheid

De lidstaten zorgen ervoor dat in het nationale kader regelingen vervat zijn voor de opleiding en training van alle partijen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, teneinde de nodige deskundigheid en bekwaamheid in stand te houden en verder te ontwikkelen.

Artikel 10

Financiële middelen

De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader waarborgt dat voldoende financiële middelen beschikbaar zijn, op het moment dat dat nodig is, voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, en dat daarbij voldoende rekening wordt gehouden met de verantwoordelijkheid van de producenten van radioactief afval.

Artikel 11

Kwaliteitsborging

De lidstaten zorgen ervoor dat toepasselijke kwaliteitsborgingsprogramma's inzake de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval worden opgesteld en ingevoerd.

Artikel 12

Transparantie

92. De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie met betrekking tot het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval aan de werknemers en de bevolking ter beschikking wordt gesteld. Deze verplichting houdt in dat de bevoegde regelgevende autoriteit de bevolking informeert op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. De informatie wordt aan het publiek ter beschikking gesteld overeenkomstig de nationale wetgeving en internationale verplichtingen, mits hiermee geen andere, in nationale wetgeving en internationale verplichtingen erkende belangen, onder meer die inzake beveiliging, in gevaar worden gebracht.

93. De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt om daadwerkelijk deel te nemen aan het besluitvormingsproces inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

Artikel 13

Nationale programma's

94. Als onderdeel van het nationale kader stellen de lidstaten programma's op voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (hierna "nationale programma's" genoemd), leggen zij die programma's ten uitvoer en werken zij die op gezette tijden bij. Bedoelde programma's zijn van toepassing op alle types verbruikte splijtstof en radioactief afval die onder hun bevoegdheid vallen en op alle stadia van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval van de productie tot de opberging ervan.

95. De nationale programma's moeten in overeenstemming zijn met artikelen 4 tot en met 12.

96. De lidstaten beoordelen en herzien regelmatig hun nationale programma's, indien nodig rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Artikel 14

Inhoud van de nationale programma's

De nationale programma's omvatten:

97. een inventaris van alle verbruikte splijtstof en radioactief afval en ramingen van toekomstige hoeveelheden, met inbegrip van deze die voortkomen uit ontmanteling. In deze inventaris staan duidelijk de locatie en de hoeveelheid materiaal en, door middel van een juiste indeling, het risiconiveau vermeld;

98. concepten, plannen en technische oplossingen van de productie tot de berging;

99. concepten en plannen voor de periode na de afsluiting van een bergingsfaciliteit, met inbegrip van de termijn waarin de institutionele controles worden gehouden en de in te zetten middelen om de kennis over de faciliteit op lange termijn te behouden;

100. beschrijving van onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieactiviteiten die nodig zijn om oplossingen voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval toe te passen;

101. belangrijke mijlpalen, duidelijke tijdsbestekken en verantwoordelijkheden voor de uitvoering;

102. essentiële prestatie-indicatoren voor toezicht op de voorgang van de tenuitvoerlegging;

103. beoordeling van de programmakosten en de onderliggende basis en hypothesen voor deze beoordeling, met inbegrip van een tijdsprofiel;

104. beschrijving van de van kracht zijnde financieringsprogramma's om te waarborgen dat alle programmakosten volgens het vastgelegde tijdschema kunnen worden gedekt.

Artikel 15

Kennisgeving

105. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun nationale programma's en van belangrijke verdere wijzigingen.

106. De Commissie kan binnen drie maanden na die kennisgeving verzoeken om verdere verduidelijking en/of herziening te verstrekken overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn.

107. Binnen drie maanden na ontvangst van de reactie van de Commissie verstrekken de lidstaten de gevraagde verduidelijkingen en/of informeren zij de Commissie over de wijze waarop de herziening zal worden uitgevoerd.

108. De Commissie zal rekening houden met de verduidelijkingen inzake en de voortgang van de nationale afvalbeheerprogramma's van de lidstaten wanneer zij beslissingen neemt over het verstrekken van financiële of technische Euratom-bijstand voor faciliteiten of activiteiten met betrekking tot het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof, of wanneer zij overeenkomstig artikel 43 van het Euratom-Verdrag haar standpunt formuleert over investeringsprojecten.

Artikel 16

Rapportering

109. De lidstaten brengen verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van deze richtlijn, voor de eerste maal uiterlijk op ......, en vervolgens om de drie jaar, en maken daarbij gebruik van de toetsings- en rapporteringscycli van het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval.

110. Op basis van de verslagen van de lidstaten rapporteert de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van deze richtlijn. Op dezelfde basis dient de Commissie een inventaris in van de op het grondgebied van de Gemeenschap aanwezige radioactieve afvalstoffen en verbruikte splijtstof en de vooruitzichten voor de toekomst.

111. Op gezette tijden, en ten minste om de tien jaar, organiseren de lidstaten zelfevaluaties van hun nationale kader, de bevoegde regelgevende autoriteit en het nationale programma en de uitvoering daarvan, en verzoeken zij om een internationale collegiale toetsing van hun nationale kader, autoriteit en/of programma teneinde te waarborgen dat bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactie afval stringente normen worden bereikt. De resultaten van iedere internationale collegiale toetsing worden aan de Commissie en de lidstaten bekendgemaakt.

Artikel 17

Omzetting

112. De lidstaten treffen uiterlijk op ............ de nodige maatregelen om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

113. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, alsmede van elke latere wijziging van die bepalingen.

114. De lidstaten stellen de Commissie zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn in kennis van hun eerste nationale programma dat alle in artikel 14 vermelde items omvat.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

[1] Oorspronkelijk voorstel van de Commissie van 2003 (COM(2003) 32 definitief) en de in 2004 gewijzigde versie ervan (COM(2004) 526 definitief).

[2] Op basis van zowel de huidige als geavanceerde praktijken inzake splijtstofcycli.

[3] Aanbeveling van de Commissie van 15 september 1999 inzake een classificatiesysteem voor vast radioactief afval, PB L 265 van 13.10.1999, blz. 37.

[4] OESO/NEA Radioactive Waste Management Committee: " Moving Forward with Geological Disposal of Radioactive Waste: a Collective Statement ", ISBN 978-92-64-99057-9.

[5] Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: zesde verslag over situatie met betrekking tot het beheer van radioactief afvalstoffen en afgewerkte kernsplijtstof in de Europese Unie, COM(2008) 542 definitief en SEC(2008) 2416.

[6] C-187/87 (1988 ECR blz. 5013) en C-29/99 (2002 ECR blz. I-11221).

[7] Richtlijn 2009/71/ Euratom van de Raad, PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18–22.

[8] PB L 371 van 30.12.1987, blz. 76.

[9] PB L 346 van 31.12.2003, blz. 57.

[10] PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

[11] PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21.

[12] PB L 338 van 17.12.2008, blz. 69.

[13] PB L 330 van 28.11.2006, blz. 31.

[14] Conclusies van de Raad van juni 2004 inzake nucleaire veiligheid en het veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, 10823/04.

[15] Special Eurobarometer 297 (2008) en Special Eurobarometer 324 (2010).

[16] http://ec.europa.eu/energy/nuclear/consultations/2010_05_31_fuel_waste_en.htm.

[17] PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

[18] PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

[19] http://www-ns.iaea.org/standards/safety-glossary.htm.

[20] ………

[21] ………….

[22] PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

[23] C-187/87 (1988 ECR blz. 5013) en C-29/99 (2002 ECR blz. I-11221).

[24] PB L 371 van 30.12.1987, blz. 76.

[25] PB L 357 van 7.12.1989, blz. 31.

[26] PB L 346 van 31.12.2003, blz. 57.

[27] PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

[28] PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21.

[29] PB L 338 van 17.12.2008, blz. 69.

[30] PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18.

[31] PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.

[32] PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

[33] PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

[34] PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

[35] PB L 330 van 28.11.2006, blz. 31.

[36] INFCIRC/546 van 24 december 1997.

[37] Fundamentele veiligheidsbeginselen, Safety Fundamentals nr. SF-1, IAEA, Wenen, 2006.

[38] PB L 195 van 17.7.2007, blz. 44.

[39] Verslag van de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid, juli 2009.

[40] Conclusies van de raad over het verslag van de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid, 10 november 2009.

[41] Resolutie van het Europees Parlement ter evaluatie van 50 jaar Europese kernenergie in het kader van Euratom – 10 mei 2007.

[42] Rapport van het Europees Parlement ter evaluatie van 50 jaar Europese kernenergie in het kader van Euratom, A6-0129/2007.

[43] Fundamentele veiligheidsbeginselen, Safety Fundamentals nr. SF-1, IAEA, Wenen, 2006.