9.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/42


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2404 VAN DE COMMISSIE

van 14 september 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor onderzoeken op ZP-quarantaineorganismen en tot intrekking van Richtlijn 92/70/EEG van de Commissie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 32, lid 5, tweede alinea, en artikel 34, lid 1, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2016/2031 bevat de basisvoorschriften inzake plantgezondheid in de Unie.

(2)

Artikel 32, lid 4, punt b), van die verordening voorziet in de verplichting voor de lidstaten om, wanneer zij een aanvraag indienen voor een nieuw beschermd gebied, de resultaten op te nemen van onderzoeken van ten minste drie voorgaande jaren om aan te tonen dat het ZP-quarantaineorganisme (“het plaagorganisme”) niet op het betrokken grondgebied voorkomt.

(3)

In artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat de lidstaten elk beschermd gebied jaarlijks moeten onderzoeken op de aanwezigheid van plaagorganismen en de Commissie en de andere lidstaten elk jaar de resultaten van die onderzoeken moeten meedelen.

(4)

De regels voor de voorbereiding van de onderzoeken moeten voorschriften bevatten met betrekking tot de inachtneming van de biologie van het betrokken plaagorganisme en de betrokken waardplanten en het tijdstip van het onderzoek, dat geschikt moet zijn voor de opsporing van het plaagorganisme. Deze elementen dragen in belangrijke mate bij tot een volledige voorbereiding van het desbetreffende onderzoek, en de geschiktheid daarvan.

(5)

Om de volledigheid, doeltreffendheid en efficiëntie van het onderzoek te waarborgen, moet het onderzoek onder meer cartografische informatie en een beschrijving van het onderzoeksgebied omvatten, en informatie over inspecties, bemonstering en tests, doelpopulaties, detectiemethoden en risicofactoren.

(6)

De onderzoeken moeten ook worden uitgevoerd in een bufferzone rond het beschermde gebied en moeten daar intensiever zijn dan die in het beschermde gebied, omdat het plaagorganisme in de bufferzone niet verboden is en daar geen maatregelen tegen het plaagorganisme van toepassing zijn. Dit is nodig om de afwezigheid van het plaagorganisme in de bufferzone te bevestigen en de plaagorganismevrije status van het beschermde gebied veilig te stellen. Dit is ook in overeenstemming met de toepasselijke internationale normen voor fytosanitaire maatregelen voor de vaststelling van plaagorganismevrije gebieden (2) die overeenkomstig het Unierecht worden gebruikt voor de instelling van beschermde gebieden. Volgens die internationale normen moeten, voor de instelling en instandhouding van plaagorganismevrije gebieden, bufferzones worden vastgesteld als de geografische isolatie niet toereikend wordt geacht om de insleep in of de herbesmetting van dergelijke gebieden te voorkomen, of er geen andere middelen zijn om te voorkomen dat plaagorganismen die gebieden binnenkomen.

(7)

Om dezelfde redenen moet de grensstrook van het beschermde gebied intensiever worden onderzocht dan de rest van het beschermde gebied.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de inhoud van de onderzoeken onderling vergelijkbaar zijn, moet een rapportagemodel worden vastgesteld. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1231 van de Commissie (3) zijn het formaat en de instructies vastgesteld voor de jaarverslagen over de resultaten van onderzoeken in gebieden waar de plaagorganismen voor zover bekend niet voorkomen. Met het oog op een geharmoniseerde aanpak van de rapportage van de onderzoekresultaten in de Unie moet een soortgelijk formaat worden vastgesteld voor de rapportage van de onderzoekresultaten in beschermde gebieden, rekening houdend met de specifieke elementen van deze onderzoeken.

(9)

Bij Richtlijn 92/70/EEG van de Commissie (4) zijn ook nadere bepalingen vastgesteld inzake de in het kader van de erkenning van beschermde gebieden te verrichten onderzoeken. Aangezien die richtlijn in het kader van de vorige fytosanitaire rechtshandelingen van de Unie is vastgesteld, is zij achterhaald en moet zij worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor:

a)

onderzoeken met het oog op de instelling van een nieuw beschermd gebied op grond van artikel 32, lid 3, of artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031, en

b)

de voorbereiding en de inhoud van de jaarlijkse onderzoeken overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“bufferzone”: een gebied rondom een beschermd gebied om de kans op insleep en verspreiding van het plaagorganisme in het beschermde gebied tot een minimum te beperken;

b)

“grensstrook”: een gebied binnen een beschermd gebied, langs de buitenrand, met een breedte gelijk aan de breedte van de bufferzone;

c)

“onderzoek”: onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van het plaagorganisme in een beschermd gebied en, in voorkomend geval, in de bufferzone;

d)

“afgebakend gebied”: een gebied dat is afgebakend nadat het plaagorganisme in een beschermd gebied is aangetroffen, zoals beschreven in artikel 18 van Verordening (EU) 2016/2031;

e)

“op statistische gegevens gebaseerd onderzoek”: een onderzoek dat wordt uitgevoerd op basis van de algemene richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor statistisch degelijke en op risico’s gebaseerde onderzoeken naar plaagorganismen bij planten (5).

Artikel 3

Voorbereiding van onderzoeken

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of andere personen die onder het officiële toezicht van de bevoegde autoriteit staan, stellen de in artikel 1 bedoelde onderzoeken (“de onderzoeken”) op overeenkomstig de leden 2 tot en met 6.

2.   De onderzoeken zijn:

a)

risicogebaseerd;

b)

gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen;

c)

uitgevoerd met inachtneming van de biologie van het plaagorganisme en van de aanwezigheid van waardsoorten in het beschermde gebied, en

d)

uitgevoerd op de voor de opsporing van het plaagorganisme meest geschikte tijdstippen.

3.   Ook de bufferzones rond het beschermde gebied worden onderzocht.

De onderzoeken in de bufferzones zijn intensiever dan in het beschermde gebied, met een groter aantal onderzoeksactiviteiten (visuele controles, monsters, vallen en tests, voor zover van toepassing).

De breedte van de bufferzone wordt bepaald op basis van de biologie van het plaagorganisme en de potentiële verspreidingscapaciteit ervan.

Er zijn geen onderzoeken in de bufferzone vereist wanneer er wegens de biologie van het plaagorganisme, de afwezigheid van waardplanten, de geografische ligging van het beschermde gebied of de aard van de ruimtelijke isolatie ervan geen risico bestaat dat het plaagorganisme via natuurlijke verspreiding vanuit de aangrenzende gebieden in het beschermde gebied binnendringt.

4.   Indien het niet mogelijk is een bufferzone in te stellen in het gebied dat grenst aan het beschermde gebied, wordt binnen het beschermde gebied een grensstrook ingesteld.

De grensstrook wordt niet vastgesteld wanneer er wegens de biologie van het plaagorganisme, de afwezigheid van waardplanten, de geografische ligging van het beschermde gebied of de aard van de ruimtelijke isolatie ervan geen risico bestaat dat het plaagorganisme via natuurlijke verspreiding vanuit de aangrenzende gebieden in het beschermde gebied binnendringt.

De onderzoeken in de grensstroken moeten intensiever zijn dan in de rest van het beschermde gebied, met een groter aantal onderzoeksactiviteiten (visuele controles, monsters, vallen en tests, voor zover van toepassing).

5.   Indien de bevoegde autoriteit besluit een op statistische gegevens gebaseerd onderzoek uit te voeren, moeten de opzet van het onderzoek en het gebruikte bemonsteringsschema van dien aard zijn dat geringe aantallen van door het plaagorganisme besmette planten binnen het betrokken beschermde gebied met een voldoende mate van betrouwbaarheid opgespoord kunnen worden.

6.   Indien de bevoegde autoriteit besluit in de bufferzone of de grensstrook een op statistische gegevens gebaseerd onderzoek uit te voeren, moeten de opzet van het onderzoek en het gebruikte bemonsteringsschema van dien aard zijn dat geringe aantallen van het plaagorganisme binnen het betrokken beschermde gebied kunnen worden opgespoord, en wel met een hogere mate van betrouwbaarheid dan in het beschermde gebied zelf.

Artikel 4

Inhoud van de onderzoeken

De onderzoeken bevatten de volgende elementen:

a)

een kaart met de geografische afbakening van het beschermde gebied en, in voorkomend geval, van de bufferzone of de grensstrook, waarop de plaats van de uitgevoerde onderzoeksactiviteiten en de onderzoekspunten, de bevindingen of uitbraken en de eventueel ingestelde afgebakende gebieden zijn aangegeven;

b)

een beschrijving van:

i)

het onderzoekgebied, met inbegrip van de onderzoekslocaties;

ii)

het plantaardige materiaal of product, en

iii)

in voorkomend geval, de bufferzone of de grensstrook;

c)

een lijst van waardplanten;

d)

de identificatie van de risicogebieden waar het plaagorganisme aanwezig kan zijn;

e)

informatie over de maanden van het jaar waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd;

f)

indien van toepassing:

i)

het aantal visuele controles op symptomen of tekenen van de aanwezigheid van het plaagorganisme;

ii)

het aantal monsters, het type en het aantal tests en de vallen die het plaagorganisme lokken;

iii)

alle andere maatregelen die geschikt zijn om ervoor te zorgen dat het plaagorganisme wordt opgespoord;

g)

in het geval van op statistische gegevens gebaseerde onderzoeken, de onderliggende aannamen voor de opzet van het onderzoek per plaagorganisme, met inbegrip van een beschrijving van:

i)

de doelpopulatie, de epidemiologische eenheid en de inspectie-eenheden;

ii)

de opsporingsmethode en de gevoeligheid van de methode;

iii)

eventuele risicofactoren, met vermelding van de risiconiveaus en de dienovereenkomstige relatieve risico’s, en het aandeel aan waardplanten; alsmede

iv)

indien het plaagorganisme wordt aangetroffen, de genomen maatregelen of de verwijzing naar Europhyt-uitbraken.

Artikel 5

Rapportage van de resultaten van de onderzoeken

De lidstaten verstrekken voor elk beschermd gebied algemene informatie en de resultaten van de onderzoeken, en gebruiken voor de algemene informatie het model in bijlage I.

De lidstaten gebruiken een van de modellen in bijlage II bij deze verordening om verslag uit te brengen over de resultaten van de onderzoeken overeenkomstig:

a)

artikel 32, lid 4, punt b), van Verordening (EU) 2016/2031, of

b)

artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031.

Artikel 6

Intrekking van Richtlijn 92/70/EEG

Richtlijn 92/70/EEG wordt ingetrokken.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 september 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  ISPM 4 Requirements for the establishment of pest free areas and ISPM 26 Establishment of pest free areas for fruit flies (Tephritidae).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1231 van de Commissie van 27 augustus 2020 betreffende het formaat en de instructies voor de jaarlijkse verslagen over de resultaten van de onderzoeken en betreffende het formaat van de meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling, die respectievelijk in de artikelen 22 en 23 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad zijn bepaald (PB L 280 van 28.8.2020, blz. 1).

(4)  Richtlijn 92/70/EEG van de Commissie van 30 juli 1992 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake de in het kader van de erkenning van beschermde gebieden in de Gemeenschap te verrichten onderzoeken (PB L 250 van 29.8.1992, blz. 37).

(5)  EFSA, General guidelines for statistically sound and risk-based surveys of plant pests, 8 september 2020, doi:10.2903/sp.efsa.2020.EN-1919.


BIJLAGE I

Model voor algemene informatie over onderzoeken

Lidstaat

 

Bevoegde autoriteit

 

Contactpersoon (volledige naam, functie bij de bevoegde autoriteit, naam van de organisatie, telefoonnummer en officieel e-mailadres)

 

Organisaties die aan het onderzoek deelnemen

 

Laboratoria die aan het onderzoek deelnemen

 

ZP-quarantaineorganisme

 

Naam/beschrijving van het beschermde gebied (PZ), als opgenomen in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072

 

Jaar van instelling van het beschermde gebied

 

Onderzoeksjaar

In het geval van een verzoek om een nieuw beschermd gebied, vermeld dan de jaren waarop het onderzoek betrekking heeft.

 

Grootte van het beschermd gebied (ha)

 

Instelling van een bufferzone of een grensstrook (ja/nee). Als er geen zone is ingesteld, gelieve aan te geven waarom.

 

Breedte (in meter) van de bufferzone of grensstrook, indien van toepassing

 

Kaart met de grenzen van het beschermd gebied en van de bufferzone of grensstrook, indien van toepassing.

Vermeld de onderzoekspunten, de bevindingen/uitbraken en, indien van toepassing, de afgebakende gebieden.

 

Op statistische gegevens gebaseerd onderzoek (ja/neen)

 

Bevindingen/uitbraken tijdens het laatste onderzoek (ja/neen)

 

Beschrijving van de bevindingen/uitbraken (1) en genomen maatregelen of verwijzing naar Europhyt-uitbraken

 


(1)  Met inbegrip van een verwijzing naar de kennisgeving van maatregelen die zijn genomen overeenkomstig artikel 33, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).


BIJLAGE II

Modellen voor de rapportage van de resultaten van de jaarlijkse onderzoeken of van de onderzoeken om een nieuw ZP-quarantaineorganisme aan te vragen

DEEL A

1.   Model voor de rapportage van de resultaten van jaarlijkse onderzoeken

Image 1

2.   Instructies voor het invullen van het model

Indien dit model voor een ZP-quarantaineorganisme wordt ingevuld, hoeft het model in deel B van deze bijlage niet voor hetzelfde plaagorganisme te worden ingevuld.

Kolom 1:

vermeld het onderzoeksjaar. Vermeld, in het geval van een onderzoeksverslag om een beschermd gebied aan te vragen, de gegevens van ten minste de drie voorgaande jaren, en gebruik voor elk daarvan een afzonderlijke rij.

Kolom 2:

vermeld de wetenschappelijke naam van het beschermdgebiedquarantaineorganisme (zoals vermeld in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 of, als het plaagorganisme nog niet in de lijst voorkomt, de meest gebruikelijke wetenschappelijke benaming), met telkens één rij per plaagorganisme.

Kolom 3:

vermeld de naam van het beschermde gebied, en gebruik afzonderlijke rijen wanneer er op het grondgebied van de lidstaat meer dan één beschermd gebied voor hetzelfde plaagorganisme is, zoals vermeld in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

Kolom 4:

vermeld de zone: PZ (protected zone; beschermd gebied), BZ (bufferzone) of IB (inner band; grensstrook), elk in een afzonderlijke rij.

Kolom 5:

vermeld het aantal onderzoekslocaties, beschrijf ze aan de hand van een of meer van de onderstaande elementen, en geef aan hoeveel onderzoeken zijn uitgevoerd:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1 veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2 boomgaard/wijngaard, 1.3 kwekerij, 1.4 bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1 privétuin, 2.2 openbare locatie, 2.3 beschermd gebied, 2.4 wilde planten in ander dan beschermd gebied, 2.5 andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1 kas, 3.2 privéterrein anders dan een kas, 3.3 openbare locatie anders dan een kas, 3.4 andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolommen 6, 7 en 8:

facultatief.

Kolom 6:

vermeld welke risicogebieden zijn vastgesteld op basis van de biologische eigenschappen van het/de plaagorganisme(n), de aanwezigheid van waardplanten, ecoklimatologische omstandigheden en risicolocaties.

Kolom 7:

vermeld het totale gebied in het beschermd gebied dat door de doelpopulatie wordt bestreken (in ha).

Kolom 8:

vermeld het aandeel van het onderzochte gebied van de doelpopulatie (onderzocht gebied/gebied van de doelpopulatie) in procenten.

Kolom 9:

vermeld planten, vruchten, zaden, bodem, verpakkingsmateriaal, hout, machines, voertuigen, vector, water, andere, met vermelding van het specifieke geval, en voeg zoveel rijen toe als nodig.

Kolom 10:

vermeld de lijst van onderzochte plantensoorten/geslachten, met één rij per plantensoort/geslacht.

Kolom 11:

vermeld de maanden van het jaar waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd.

Kolom 12:

vermeld de bijzonderheden van het onderzoek, rekening houdend met de biologische eigenschappen van elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn op het desbetreffende plaagorganisme. Gebruik afzonderlijke rijen (bv. om de verschillende soorten tests en de aantallen daarvan te rapporteren).

Kolom 13:

vermeld het aantal positieve resultaten. Dit aantal kan verschillen van het aantal uitbraken wanneer verschillende positieve resultaten in één kennisgeving van een uitbraak zijn opgenomen.

Kolom 14:

vermeld de kennisgevingen van uitbraken van het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het kennisgevingsnummer van de uitbraak hoeft niet te worden vermeld wanneer de bevoegde autoriteit heeft besloten dat het een van de in artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 2, of artikel 16 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde gevallen betreft. Vermeld in dit geval in kolom 15 (Opmerkingen) de reden voor het niet verstrekken van deze informatie.

Kolom 15:

voeg alle andere relevante informatie toe, en, indien van toepassing, informatie over de resultaten van de onderzoeken naar asymptomatische planten met positieve resultaten.

DEEL B

1.   Model voor de verslaglegging van de resultaten van op statistische gegevens gebaseerde onderzoeken

Image 2

2.   Instructies voor het invullen van het model

Indien dit model voor een ZP-quarantaineorganisme wordt ingevuld, hoeft het model in deel B van deze bijlage niet voor hetzelfde plaagorganisme te worden ingevuld.

Licht de onderliggende aannamen voor de opzet van het onderzoek per plaagorganisme toe. Geef een samenvatting en motivering van:

de doelpopulatie, de epidemiologische eenheid en de inspectie-eenheden;

de opsporingsmethode en de gevoeligheid van de methode;

de risicofactor(en), met vermelding van de risiconiveaus en de dienovereenkomstige relatieve risico’s en aandelen van de waardplantpopulatie.

Kolom 1:

vermeld het onderzoeksjaar. Vermeld, in het geval van een onderzoeksverslag om een beschermd gebied aan te vragen, de gegevens van ten minste de drie voorgaande jaren, en gebruik voor elk daarvan een afzonderlijke rij.

Kolom 2:

vermeld de wetenschappelijke naam van het beschermdgebiedquarantaineorganisme (zoals vermeld in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 of, als het plaagorganisme nog niet in de lijst voorkomt, de meest gebruikelijke wetenschappelijke benaming), met telkens één rij per plaagorganisme.

Kolom 3:

vermeld de naam van het beschermde gebied, en gebruik afzonderlijke rijen wanneer er op het grondgebied van de lidstaat meer dan één beschermd gebied voor hetzelfde plaagorganisme is, zoals vermeld in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

Kolom 4:

vermeld de zone: PZ (protected zone; beschermd gebied), BZ (bufferzone) of IB (inner band; grensstrook), elk in een afzonderlijke rij.

Kolom 5:

vermeld het aantal onderzoekslocaties, beschrijf ze aan de hand van een of meer van de onderstaande elementen, en geef aan hoeveel onderzoeken zijn uitgevoerd:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1 veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2 boomgaard/wijngaard, 1.3 kwekerij, 1.4 bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1 privétuin, 2.2 openbare locatie, 2.3 beschermd gebied, 2.4 wilde planten in ander dan beschermd gebied, 2.5 andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1 kas, 3.2 privéterrein anders dan een kas, 3.3 openbare locatie anders dan een kas, 3.4 andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 6:

vermeld de maanden van het jaar waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd.

Kolom 7:

vermeld de gekozen doelpopulatie, met de dienovereenkomstige lijst van waardsoorten en het bestreken gebied. De doelpopulatie wordt omschreven als het geheel van inspectie-eenheden. De omvang daarvan wordt voor landbouwgebieden gewoonlijk in hectaren omschreven, maar kan ook in percelen, velden, kassen enz. worden uitgedrukt. Motiveer de gemaakte keuze in de onderliggende aannamen. Vermeld de onderzochte inspectie-eenheden. Onder “inspectie-eenheid” wordt verstaan: planten, delen van planten, producten, materialen, vectoren die zijn onderzocht om de plaagorganismen te identificeren en op te sporen. Vermeld, als het gebied van de doelpopulatie niet beschikbaar is, “n.v.t.” en neem het aantal inspectie-eenheden op waaruit de doelpopulatie bestaat.

Kolom 8:

vermeld de onderzochte epidemiologische eenheden, met vermelding van de beschrijving en de meeteenheid. Onder “epidemiologische eenheid” wordt verstaan: een homogeen gebied waar de interacties tussen het plaagorganisme, de waardplanten en de abiotische en biotische factoren en omstandigheden tot dezelfde epidemiologie zou leiden als het plaagorganisme aanwezig is. Epidemiologische eenheden zijn een onderverdeling van de doelpopulatie die, wat de epidemiologie betreft, homogeen zijn en die ten minste één waardplant omvatten. In sommige gevallen kan de volledige waardplantpopulatie in een regio/gebied/land als epidemiologische eenheid worden gedefinieerd. Een epidemiologische eenheid kan een NUTS-regio (regio van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek) zijn, of een stedelijk gebied, een bos, rozentuin of landbouwbedrijf, of een gebied dat uit een aantal hectaren bestaat. De keuze van de epidemiologische eenheden moet in de onderliggende aannamen worden verantwoord.

Kolom 9:

vermeld de bij het onderzoek gebruikte methoden en het aantal activiteiten in elk geval, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften voor het onderzoek naar elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet beschikbaar zijn.

Kolom 10:

geef een schatting van de doeltreffendheid van de bemonstering. Onder “doeltreffendheid van de bemonstering” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd. Voor vectoren wordt gekeken naar de doeltreffendheid van de methode voor het vangen van een positieve vector wanneer deze in het onderzoeksgebied aanwezig is. Voor de bodem wordt gekeken naar de doeltreffendheid van het selecteren van een bodemmonster dat het plaagorganisme bevat, wanneer het plaagorganisme in het onderzoeksgebied aanwezig is.

Kolom 11:

onder “gevoeligheid van de methode” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat een methode de aanwezigheid van een plaagorganisme correct aantoont. De gevoeligheid van de methode wordt omschreven als de waarschijnlijkheid dat een daadwerkelijk positieve waard wordt opgespoord, als positief wordt bevestigd en niet verkeerd wordt geïdentificeerd. De doeltreffendheid van de bemonstering (d.w.z. de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd) wordt vermenigvuldigd met de diagnostische gevoeligheid (die wordt gekenmerkt door de visuele controles en/of de laboratoriumtest die tijdens het identificatieproces wordt gebruikt).

Kolom 12:

vermeld de risicofactoren in afzonderlijke rijen en voeg zoveel rijen toe als nodig. Vermeld voor elke risicofactor het risiconiveau, het overeenkomstige relatieve risico en het aandeel van de waardplantpopulatie.

Kolom B:

vermeld voor elk plaagorganisme de bijzonderheden van het onderzoek, afhankelijk van de specifieke wettelijke onderzoeksvoorschriften voor het desbetreffende plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn. De in deze kolommen te verstrekken informatie houdt verband met de informatie in kolom 9 (“Detectiemethoden”).

Kolom 18:

vermeld het aantal locaties met vallen indien dit aantal verschilt van het aantal vallen (kolom 16) (dezelfde val kan bv. op verschillende plaatsen worden gebruikt).

Kolom 20:

vermeld het aantal positieve, negatieve en niet-bekende monsters. Onder “niet bekend” wordt verstaan: de geanalyseerde monsters waarvan om verschillende redenen geen resultaat kon worden bepaald (bv. onder het detectieniveau, niet-geïdentificeerd of onverwerkt monster, oud monster).

Kolom 21:

vermeld de kennisgevingen van uitbraken van het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het kennisgevingsnummer van de uitbraak hoeft niet te worden vermeld wanneer de bevoegde autoriteit heeft besloten dat het een van de in artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 2, of artikel 16 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde gevallen betreft. Vermeld in dit geval in kolom 24 (Opmerkingen) de reden voor het niet verstrekken van deze informatie.

Kolom 22:

vermeld de gevoeligheid van het onderzoek, zoals gedefinieerd in de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM) nr. 31 (“Methodologies for sampling of consignments”). Deze waarde betreffende het behaalde betrouwbaarheidsniveau van de afwezigheid van plaagorganismen wordt berekend op basis van de uitgevoerde onderzoeken (en/of bemonsteringen) waarbij de gevoeligheid van de methode en aangenomen prevalentie vaststaan.

Kolom 23:

vermeld de aangenomen prevalentie op basis van een aan het onderzoek voorafgaande raming van de vermoedelijke daadwerkelijke prevalentie van het plaagorganisme in de praktijk. De aangenomen prevalentie wordt als doel van het onderzoek vastgesteld en komt overeen met de afweging die de risicomanagers maken tussen het risico dat het plaagorganisme aanwezig is, en de middelen die voor het onderzoek beschikbaar zijn. Voor een opsporingsonderzoek wordt gewoonlijk een waarde van 1 % vastgelegd.

Kolom 24:

voeg alle andere relevante informatie toe, en, indien van toepassing, informatie over de resultaten van de onderzoeken naar asymptomatische planten met positieve resultaten.