17.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/51


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/627 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2019

tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 18, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2017/625 zijn voorschriften vastgelegd voor de officiële controles en andere officiële activiteiten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgevoerd om na te gaan of de wetgeving van de Unie op het gebied van onder andere voedselveiligheid wordt nageleefd in alle stadia van de productie, verwerking en distributie. Verordening (EU) 2017/625 voorziet met name in de uitvoering van officiële controles in verband met voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. Daarnaast wordt Verordening (EG) nr. 854/2004 (2) met ingang van 14 december 2019 ingetrokken bij Verordening (EU) 2017/625. In Verordening (EG) nr. 854/2004 zijn momenteel specifieke voorschriften voor officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong vastgesteld, met inbegrip van voorschriften inzake eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van de officiële controles.

(2)

De in deze verordening vastgestelde voorschriften moeten een voortzetting van de voorwaarden waarborgen om te verzekeren dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de voorschriften inzake de veilige hantering van producten van dierlijke oorsprong naleven, met name de voorschriften die zijn vastgesteld in:

Richtlijn 96/23/EG van de Raad (3) met betrekking tot controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen;

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4) met betrekking tot controles van overdraagbare spongiforme encefalopathieën;

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad (5) met betrekking tot veterinairrechtelijke voorschriften inzake producten van dierlijke oorsprong;

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6) met betrekking tot de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving;

Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) met betrekking tot de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers;

Beschikking 2003/467/EG van de Commissie (8) met betrekking tot de bestrijding van tuberculose, brucellose en enzoötische boviene leukose;

Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (9) met betrekking tot salmonellacontroles;

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (10) met betrekking tot levensmiddelenhygiëne;

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (11) met betrekking tot de specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong;

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad (12) met betrekking tot de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten;

Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie (13) met betrekking tot microbiologische criteria in levensmiddelen;

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (14) en Verordening (EG) nr. 124/2009 (15) met betrekking tot maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen;

Richtlijn 2007/43/EG van de Raad (16) met betrekking tot de bescherming van kuikens;

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (17) met betrekking tot gezondheidsvoorschriften inzake dierlijke bijproducten;

Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad (18) met betrekking tot de bescherming van dieren bij het doden;

Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad (19) met betrekking tot de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt;

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 636/2014 van de Commissie (20) met betrekking tot de handel in niet-onthuid grof vrij wild;

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie (21) met betrekking tot officiële controles op Trichinella, en

Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (22) met betrekking tot veterinairrechtelijke voorschriften.

(3)

De praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van producten van dierlijke oorsprong moeten in acht worden genomen, waarbij een minimumniveau van officiële controles noodzakelijk is om mogelijke erkende eenvormige gevaren en risico's van producten van dierlijke oorsprong aan te pakken, en waarbij alle aspecten worden bestreken die van belang zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en, zo nodig, de diergezondheid en het dierenwelzijn. Deze voorschriften moeten gebaseerd zijn op de meest recente relevante informatie en op wetenschappelijk bewijs in de adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).

(4)

Op 31 augustus 2011 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht inzake de gevaren voor de menselijke gezondheid die tijdens vleeskeuringen (varkens) moeten worden onderzocht (23). De aanbevelingen in dat advies zijn verwerkt in de in Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde voorschriften voor de keuringen van varkensvlees en moeten in de in deze verordening vastgestelde voorschriften worden gehandhaafd.

(5)

Op 23 mei 2012 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht inzake de gevaren voor de menselijke gezondheid die tijdens vleeskeuringen (pluimvee) moeten worden onderzocht (24). In dat advies wordt vastgesteld dat Campylobacter spp. en salmonella spp. de belangrijkste gevaren zijn die bij keuringen van pluimveevlees moeten worden onderzocht via een geïntegreerd systeem ter waarborging van de voedselveiligheid, dat kan worden gerealiseerd door verbeterde informatie over de voedselketen (IVK) en op risico gebaseerde interventies.

(6)

Op 6 juni 2013 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht inzake de gevaren voor de menselijke gezondheid die tijdens vleeskeuringen (runderen) moeten worden onderzocht (25). In dat advies wordt vastgesteld dat salmonella spp. en pathogene verocytotoxine-producerende Escherichia coli (E. coli) de belangrijkste gevaren zijn die bij keuringen van runderen moeten worden onderzocht. In het advies wordt aangeraden de palpatie en insnijding tijdens de post-mortemkeuring van normaal geslachte dieren niet uit te voeren, aangezien dat de verspreiding en kruisbesmetting met de prioritaire biologische gevaren zou verminderen. De palpaties en insnijdingen tijdens de post-mortemkeuring, die noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de aanwezigheid van tuberculose en Taenia saginata (lintworm) cysticercose, moeten echter worden gehandhaafd.

(7)

Op 6 juni 2013 heeft de EFSA ook een wetenschappelijk advies uitgebracht inzake de gevaren voor de menselijke gezondheid die tijdens keuringen van schapen- en geitenvlees moeten worden onderzocht (26). In dat advies wordt vastgesteld dat pathogene verocytotoxine-producerende (E. coli) het belangrijkste gevaar is dat bij keuringen van schapen en geiten moet worden onderzocht. In het advies wordt ook aangeraden om palpaties en insnijdingen voor zover mogelijk niet uit te voeren bij de post-mortemkeuring van normaal geslachte schapen en geiten. Palpaties en insnijdingen voor de surveillance van tuberculose en distomatose moeten echter worden gehandhaafd bij oudere dieren, met het oog op het toezicht op de menselijke gezondheid en de diergezondheid.

(8)

Op 6 juni 2013 heeft de EFSA ook een wetenschappelijk advies uitgebracht inzake de gevaren voor de menselijke gezondheid die tijdens vleeskeuringen (eenhoevige dieren) moeten worden onderzocht (27). In dat advies wordt aangeraden eenhoevige dieren alleen visueel te keuren, wat een aanzienlijke gunstige invloed zou kunnen hebben op de microbiologische status van het karkasvlees van eenhoevigen. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat een dergelijke keuring invloed heeft op het algehele toezicht op dierziekten.

(9)

Op 6 juni 2013 heeft de EFSA ook een wetenschappelijk advies uitgebracht inzake vleeskeuringen van gekweekt wild. In dat advies wordt aangeraden om palpaties en insnijdingen niet uit te voeren tenzij onregelmatigheden worden vastgesteld, terwijl tegelijkertijd wordt benadrukt dat een dergelijk nalaten gevolgen zou kunnen hebben voor het algehele toezicht op tubercolose.

(10)

Met de in deze EFSA-adviezen opgenomen aanbevelingen moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. Ook moet het mogelijke effect op de handel met derde landen in aanmerking worden genomen. Tegelijkertijd moet een soepele overgang van de in Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde huidige voorschriften worden gewaarborgd.

(11)

De praktische regelingen moeten van toepassing zijn op officiële controles van producten van dierlijke oorsprong die zijn vastgelegd in artikel 18 van Verordening (EU) 2017/625 en in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624 van de Commissie (28). Deze praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles moeten eenvormig zijn en de toepassing van de voorschriften voor een minimumniveau van officiële controles vergemakkelijken, waarbij als vastgesteld in artikel 16 van Verordening (EU) 2017/625 rekening wordt gehouden met de grootte van kleine ondernemingen door het niet-discriminerend gebruik van een productiedrempel.

(12)

Aangezien de structuur van slachthuizen en wildbewerkingsinrichtingen van lidstaat tot lidstaat verschilt, moet die drempel worden gebaseerd op het aantal geslachte of verwerkte dieren, of aantoonbaar een beperkt en vast percentage van het op de markt gebrachte vlees vertegenwoordigen. In artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 worden grootvee-eenheden gedefinieerd en worden omrekeningsgetallen vastgesteld om het aantal dieren van een bepaalde diersoort in dergelijke grootvee-eenheden uit te drukken. Deze bepalingen moeten worden gebruikt om drempels vast te stellen en afwijkingen van bepaalde voorschriften voor zover mogelijk te harmoniseren op basis van de omvang van een slachthuis.

(13)

Specifieke voorschriften voor audits door de bevoegde autoriteiten moeten ook worden gehandhaafd om de eenvormige praktische toetsing aan de voorschriften van de Unie voor producten van dierlijke oorsprong te waarborgen. Audits zijn met name van belang voor de controle van algemene en specifieke hygiënevoorschriften en de toepassing van op gevarenanalyse en kritisch controlepunt (HACCP) gebaseerde procedures.

(14)

Toetsing aan de voorschriften voor identificatiemerken in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004, zoals momenteel vastgesteld in Verordening (EG) nr. 854/2004, moet worden gehandhaafd om de dieren te kunnen traceren.

(15)

Ante-mortem- en post-mortemkeuringen zijn van wezenlijk belang voor het toetsen van de voorschriften inzake de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn. Om minimaal het in Verordening (EG) nr. 854/2004 voorziene beschermingsniveau van de menselijke gezondheid en de diergezondheid te waarborgen en daarnaast eerlijke handel op een open markt te waarborgen, is het noodzakelijk eenvormige praktische voorschriften voor dergelijke keuringen vast te stellen, met inbegrip van gevallen waarin de officiële controles worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts. De officiële controles van vers vlees moeten worden aangevuld met passende documentencontroles, controles van de veilige verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001, controles van andere dierlijke bijproducten en, zo nodig, laboratoriumtests.

(16)

Het is belangrijk gevallen aan te wijzen waarin niet-naleving wordt vermoed of vastgesteld en waarin de bevoegde autoriteiten maatregelen moeten nemen in verband met bepaalde producten van dierlijke oorsprong. Bij niet-naleving van de goede hygiënische praktijken moeten de bevoegde autoriteiten ook corrigerende maatregelen nemen.

(17)

Het in artikel 3, punt 51, van Verordening (EU) 2017/625 gedefinieerde gezondheidsmerk heeft betrekking op vlees van bepaalde diersoorten en bevestigt dat het vlees geschikt is voor menselijke consumptie. Technische voorschriften van het gezondheidsmerk en praktische regelingen voor het aanbrengen ervan moeten op een specifieke en eenvormige manier worden vastgesteld om aan te geven of het vlees geschikt is voor menselijke consumptie en om handelsverstoringen te voorkomen.

(18)

In Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie (29) zijn onder andere uitvoeringsmaatregelen vastgelegd voor de organisatie van officiële controles uit hoofde van Verordening (EG) nr. 854/2004 met betrekking tot erkende testmethoden voor mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren, testmethoden voor rauwe melk en voor warmtebehandelde melk, officiële controles van visserijproducten, en vleeskeuring. Het is nodig alle uitvoeringsmaatregelen voor de organisatie van officiële controles samen te voegen in deze verordening, met inbegrip van de uitvoeringsmaatregelen in Verordening (EG) nr. 2074/2005. Zij moeten worden geschrapt uit Verordening (EG) nr. 2074/2005.

(19)

De huidige voorwaarden voor de indeling en monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren zijn doeltreffend gebleken en waarborgen een hoge beschermingsgraad van consumenten. Zij moeten derhalve worden gehandhaafd.

(20)

Een referentiemethode voor de analyse van E. coli in levende tweekleppige weekdieren, zoals momenteel vastgelegd in Verordening (EG) nr. 854/2004, moet worden gehandhaafd.

(21)

De grenswaarden voor mariene biotoxines zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 853/2004. Met name wordt in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, bij die verordening bepaald dat levende tweekleppige weekdieren geen mariene biotoxines mogen bevatten die in totale hoeveelheden (gemeten in het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel) de in dat hoofdstuk vastgestelde maximumwaarden overschrijden.

(22)

Specifieke voorschriften voor de uitvoering van de officiële controles en de eenvormige minimale frequentie van dergelijke controles van rauwe melk en zuivelproducten moeten worden vastgesteld om een hoge beschermingsgraad van consumenten en eerlijke concurrentie tussen levensmiddelenbedrijven te waarborgen.

(23)

Specifieke voorschriften voor de uitvoering van de officiële controles en de eenvormige minimale frequentie van dergelijke controles van visserijproducten moeten worden vastgesteld om een hoge beschermingsgraad van consumenten en eerlijke concurrentie tussen levensmiddelenbedrijven te waarborgen. Die controles moeten tenminste een regelmatige controle omvatten van de hygiënische omstandigheden waarin de aanlanding en eerste verkoop plaatsvinden, regelmatige inspecties van vaartuigen en inrichtingen, met inbegrip van visafslagen en groothandelsmarkten, en controles van de opslag en het vervoer. Specifieke voorschriften voor de controle van vaartuigen moeten ook worden vastgesteld.

(24)

Die controles moeten ook praktische regelingen bevatten met betrekking tot organoleptisch onderzoek, versheidsindicatoren, controles op histaminen, residuen en verontreinigingen, en microbiologische controles. Speciale aandacht moet worden besteed aan de controles op parasieten en de controles van giftige visserijproducten. Visserijproducten die niet aan die hygiënevoorschriften voldoen, moeten ongeschikt voor menselijke consumptie worden verklaard.

(25)

Er moeten ook speciale voorschriften worden vastgesteld betreffende de officiële controles van visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en de Unie binnenkomen na al dan niet met opslag in derde landen te zijn overgeladen.

(26)

De belangstelling voor het produceren en in de handel brengen van reptielenvlees neemt toe. Om de veiligheid van reptielenvlees te waarborgen, is het relevant om specifieke officiële controles voor de slacht te introduceren ter aanvulling op de in Verordening (EG) nr. 852/2004 vastgestelde bestaande hygiënevoorschriften en de in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 vastgelegde Trichinella-controles.

(27)

Verordening (EG) nr. 2074/2005 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(28)

Aangezien Verordening (EG) nr. 854/2004 met ingang van 14 december 2019 bij Verordening (EU) 2017/625 wordt ingetrokken, moet deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn.

(29)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening worden eenvormige praktische regelingen vastgelegd voor de uitvoering van officiële controles en maatregelen met betrekking tot de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. Deze officiële controles en maatregelen worden uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de voorschriften van artikel 18, lid 2, onder 3) en 5), van Verordening (EU) 2017/625 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624.

De specifieke voorschriften behelzen:

a)

specifieke voorschriften en eenvormige minimale frequentie van officiële controles van elk product van dierlijke oorsprong, met betrekking tot audits en identificatiemerken;

b)

specifieke voorschriften en eenvormige minimale frequentie van officiële controles van vers vlees, met inbegrip van specifieke voorschriften voor audits en specifieke taken met betrekking tot controles van vers vlees;

c)

te nemen maatregelen in gevallen waarin vers vlees niet aan de voorschriften van de Unie voor de bescherming van de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn voldoet;

d)

technische voorschriften en praktische regelingen met betrekking tot het in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde identificatiemerk;

e)

specifieke voorschriften en de eenvormige minimale frequentie van officiële controles van melk, colostrum, zuivelproducten en producten op basis van colostrum;

f)

voorwaarden voor de indeling en monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren, met inbegrip van te nemen besluiten na de monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden;

g)

specifieke voorschriften en de eenvormige minimale frequentie van officiële controles van visserijproducten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   "vers vlees": vers vlees als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.10, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

2.   "colostrum": colostrum als gedefinieerd in bijlage III, sectie IX, punt 1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

3.   "zuivelproducten": zuivelproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 7.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

4.   "producten op basis van colostrum": producten op basis van colostrum als gedefinieerd in bijlage III, sectie IX, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

5.   "productiegebied": een productiegebied als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.5, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

6.   "heruitzettingsgebied": heruitzettingsgebied als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

7.   "tweekleppige weekdieren": tweekleppige weekdieren als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

8.   "visserijproducten": visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

9.   "inrichting": een inrichting als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 852/2004;

10.   "exploitant van een levensmiddelenbedrijf": exploitant van een levensmiddelenbedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (30);

11.   "microbiologisch criterium": microbiologisch criterium als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

12.   "slachthuis": slachthuis als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.16, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

13.   "traceerbaarheid": traceerbaarheid als gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

14.   "gespecificeerd risicomateriaal": gespecificeerd risicomateriaal als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001;

15.   "verontreiniging": verontreiniging als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 852/2004;

16.   "bedrijf van herkomst": bedrijf van herkomst als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624;

17.   "primaire productie": primaire productie als gedefinieerd in artikel 3, punt 17, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

18.   "als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren": als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

19.   "wildbewerkingsinrichting": wildbewerkingsinrichting als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.18, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

20.   "grof vrij wild": grof vrij wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.8, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

21.   "koppel": koppel als gedefinieerd in artikel 2, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 2160/2003;

22.   "lagomorfen": lagomorfen als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

23.   "karkas": een karkas als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.9, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

24.   "slachtafval": slachtafval als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.11 bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

25.   "slachthuis met geringe capaciteit": een slachthuis met geringe capaciteit als gedefinieerd in artikel 2, punt 17, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624;

26.   "wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit": een wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit als gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624;

27.   "grootvee-eenheid": grootvee-eenheid als gedefinieerd in artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1099/2009;

28.   "klein vrij wild": klein vrij wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.7, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

29.   "pluimvee": pluimvee als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.3, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

30.   "uitsnijderij": een uitsnijderij als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.17, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

31.   "ingewanden": ingewanden als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.12, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

32.   "vlees": vlees als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

33.   "gekweekt wild": gekweekt wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

34.   "vrij wild": vrij wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.5, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

35.   "melkproductiebedrijf": een melkproductiebedrijf als gedefinieerd in bijlage I, punt 4.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

36.   "rauwe melk": rauwe melk als gedefinieerd in bijlage I, punt 4.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

37.   "zuiveringscentrum": een zuiveringscentrum als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.8, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

38.   "mariene biotoxines": mariene biotoxines als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

39.   "stadia van de productie, verwerking en distributie": stadia van de productie, verwerking en distributie als gedefinieerd in artikel 3, punt 16, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

40.   "verzendingscentrum": verzendingscentrum als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.7, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

41.   "in de handel brengen": in de handel brengen als gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

42.   "fabrieksvaartuig": fabrieksvaartuig als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

43.   "vriesvaartuig": vriesvaartuig als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.3, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

44.   "reptielen": reptielen als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625 van de Commissie (31);

45.   "reptielenvlees": reptielenvlees als gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625;

46.   "verse visserijproducten": verse visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.5, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

47.   "bewerkte visserijproducten": bewerkte visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

48.   "verwerkte visserijproducten": verwerkte visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 7.4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

TITEL II

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE UITVOERING VAN OFFICIËLE CONTROLES EN DE EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

HOOFDSTUK I

Specifieke voorschriften voor audits door de bevoegde autoriteiten in inrichtingen die producten van dierlijke oorsprong hanteren

Artikel 3

Voorschriften waarop audits van toepassing zijn

1.   Bij de controle van goede hygiënische praktijken in inrichtingen wordt door de bevoegde autoriteiten nagegaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong hanteren de procedures voortdurend en naar behoren toepassen met betrekking tot ten minste het volgende:

a)

het ontwerp en het onderhoud van de gebouwen en de uitrusting;

b)

de hygiëne voor, tijdens en na het productieproces;

c)

de persoonlijke hygiëne;

d)

de opleidingen rond de thema's "hygiëne" en "werkmethoden";

e)

de ongediertebestrijding;

f)

de waterkwaliteit;

g)

de temperatuurbeheersing;

h)

de controles van de dieren of levensmiddelen die de inrichting worden binnengebracht of verlaten, en eventuele bijbehorende documentatie.

2.   Bij de controle van op risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP) gebaseerde procedures, die zijn vastgelegd in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004, wordt door de bevoegde autoriteiten nagegaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong hanteren dergelijke procedures voortdurend en naar behoren toepassen.

3.   Meer in het bijzonder wordt nagegaan of de procedures, voor zover mogelijk, de garantie bieden dat producten van dierlijke oorsprong:

a)

voldoen aan artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 wat microbiologische criteria betreft;

b)

voldoen aan de wetgeving van de Unie inzake:

de controle op chemische residuen, overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad en Beschikking 97/747/EG van de Commissie (32);

maximumwaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (33) en Uitvoeringsverordening (EU) 2018/470 van de Commissie (34);

verboden en niet-toegestane stoffen, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie, Richtlijn 96/22/EG van de Raad (35), Beschikking 2005/34/EG van de Commissie (36);

verontreinigingen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1881/2006 en Verordening (EG) nr. 124/2009,waarin maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen zijn vastgelegd;

bestrijdingsmiddelenresiduen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (37);

c)

geen sporen vertonen van fysische risico's, zoals vreemd materiaal.

4.   Indien een exploitant van een levensmiddelenbedrijf overeenkomstig artikel 5, lid 5, van Verordening (EG) nr. 852/2004 gebruikmaakt van procedures uit gidsen voor de toepassing van HACCP-beginselen, wordt bij de controles nagegaan of die gidsen correct gebruikt worden.

5.   Bij de uitvoering van audittaken zorgen de bevoegde autoriteiten er vooral voor dat:

a)

wordt nagegaan of het personeel en de werkzaamheden van het personeel van de inrichting gedurende het gehele productieproces voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de hygiënische praktijken en HACCP die zijn vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2073/2005, de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004 en artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 853/2004. De bevoegde autoriteiten kunnen, als aanvulling op de audit, prestatietests uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het personeel voldoende gekwalificeerd is;

b)

de relevante registers van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf worden geverifieerd;

c)

monsters worden genomen voor laboratoriumonderzoek, indien nodig;

d)

de onderzochte elementen en de bevindingen van de audit worden gedocumenteerd.

Artikel 4

De aard en de frequentie van de audittaken

1.   De aard en de frequentie van de audittaken met betrekking tot individuele inrichtingen hangen af van het beoordeelde risico. De bevoegde autoriteiten beoordelen daartoe regelmatig:

a)

de risico's voor de menselijke gezondheid en, indien van toepassing, de diergezondheid;

b)

de aspecten in verband met het dierenwelzijn, in geval van slachthuizen;

c)

het type en de productie van de uitgevoerde processen;

d)

de voorgeschiedenis van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf met betrekking tot de naleving van de levensmiddelenwetgeving.

2.   Indien exploitanten van levensmiddelenbedrijven die deel uitmaken van de voedselketen aanvullende maatregelen nemen om de voedselveiligheid te waarborgen, via geïntegreerde of particuliere controlesystemen, certificaten van onafhankelijke derden, of andere middelen, en deze maatregelen gedocumenteerd zijn en de betrokken dieren duidelijk identificeerbaar zijn, kunnen bevoegde autoriteiten met dergelijke maatregelen rekening houden bij de uitvoering van inspectietaken voor de evaluatie van goede hygiënische praktijken en de HACCP-procedures.

HOOFDSTUK II

Specifieke voorschriften voor identificatiemerken

Artikel 5

De naleving van de voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004 met betrekking tot het aanbrengen van identificatiemerken wordt in alle overeenkomstig die verordening erkende inrichtingen getoetst, als aanvulling op de toetsing aan andere voorschriften inzake traceerbaarheid overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002.

HOOFDSTUK III

Wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen

Artikel 6

De lidstaten informeren de Commissie en andere lidstaten inzake wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, zoals bedoeld in artikel 16, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/625, ter inachtneming en zodat zij indien nodig verdere maatregelen kunnen nemen.

TITEL III

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE UITVOERING VAN OFFICIËLE CONTROLES EN DE EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN VERS VLEES

HOOFDSTUK I

Audits

Artikel 7

Aanvullende voorschriften voor audits in inrichtingen die vers vlees hanteren

1.   De bevoegde autoriteiten voeren audits uit overeenkomstig de in de artikelen 3 en 4 vastgelegde voorschriften voor audits en daarnaast toetsen zij, bij de uitvoering van een audit in inrichtingen die vers vlees hanteren, of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven voortdurend hun eigen procedures naleven met betrekking tot het inzamelen, vervoeren, opslaan en hanteren van vers vlees en het gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten, met inbegrip van gespecificeerd risicomateriaal, waarvoor de exploitant van het levensmiddelenbedrijf verantwoordelijk is.

2.   Bij audits in slachthuizen toetsen de bevoegde autoriteiten de evaluatie van de informatie over de voedselketen, die is vastgelegd in bijlage II, sectie III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

3.   Bij de audits van de op de HACCP gebaseerde procedures controleren bevoegde autoriteiten dat naar behoren rekening wordt gehouden met de in bijlage II, sectie II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde procedures en dat de procedures van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, voor zover mogelijk, waarborgen dat vers vlees:

a)

geen pathologische afwijkingen of veranderingen vertoont;

b)

geen sporen vertoont van

i)

fecale verontreiniging, of

ii)

enige andere verontreiniging die wordt beschouwd als een onacceptabel risico voor de menselijke gezondheid;

c)

aan de microbiologische criteria in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 voldoet;

d)

geen gespecificeerd risicomateriaal bevat overeenkomstig de voorschriften in Verordening (EG) nr. 999/2001.

HOOFDSTUK II

Officiële controles van vers vlees

Artikel 8

Het belang van auditresultaten

Bij de uitvoering van officiële controles overeenkomstig dit hoofdstuk houdt de officiële dierenarts rekening met de resultaten van de in overeenkomst met hoofdstuk I uitgevoerde audits. Indien nodig onderwerpt de officiële dierenarts de bij eerdere audits aan het licht gekomen gebreken aan officiële controles.

Afdeling 1

Controle van documenten

Artikel 9

Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de controle van documenten

1.   De bevoegde autoriteiten informeren de exploitant van het levensmiddelenbedrijf van herkomst inzake de minimale informatie over de voedselketen die overeenkomstig bijlage II, sectie III, van Verordening (EG) nr. 853/2004 aan de aan de exploitant van een slachthuis moet worden verstrekt.

2.   De bevoegde autoriteiten voeren de benodigde controle van documenten uit om na te gaan dat:

a)

de informatie over de voedselketen daadwerkelijk stelselmatig en doeltreffend door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de dieren voor de verzending heeft opgefokt of gehouden, aan de exploitant van het slachthuis wordt verstrekt;

b)

de informatie over de voedselketen geldig en betrouwbaar is;

c)

feedback van relevante informatie aan het bedrijf van herkomst, indien van toepassing, wordt verstrekt overeenkomstig artikel 39, lid 5.

3.   Indien dieren naar een slachthuis in een andere lidstaat worden verzonden, werken de bevoegde autoriteiten van het bedrijf van herkomst en de slachtplaats samen om ervoor te zorgen dat de door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf van herkomst verstrekte informatie over de voedselketen, gemakkelijk kan worden geraadpleegd door de exploitant van het slachthuis die deze informatie ontvangt.

Artikel 10

Verplichtingen van de officiële dierenarts met betrekking tot de controle van documenten

1.   De officiële dierenarts toetst de resultaten van de controles en evaluaties van de door de exploitant van het slachthuis verstrekte informatie over de voedselketen overeenkomstig bijlage II, sectie III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004. De officiële dierenarts houdt bij de uitvoering van de ante-mortem- en post-mortemkeuringen rekening met deze controles en evaluaties, en met andere relevante informatie uit de documenten van het bedrijf van herkomst van de dieren.

2.   Bij de uitvoering van ante-mortem- en post-mortemkeuringen houdt de officiële dierenarts rekening met de overeenkomstig artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 van de Commissie (38) voorziene officiële certificaten, en met eventuele verklaringen van dierenartsen die officiële controles uitvoeren of die de primaire productie controleren.

3.   In geval van noodslachting van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren buiten het slachthuis onderzoekt de officiële dierenarts de overeenkomstig artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 van de Commissie voorziene officiële certificatie die is afgegeven door de officiële dierenarts die de ante-mortemkeuring heeft uitgevoerd overeenkomstig bijlage III, sectie I, hoofdstuk VI, punt 6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf verstrekte andere relevante informatie.

4.   In geval van grof vrij wild onderzoekt de officiële dierenarts in de wildbewerkingsinrichting de verklaring die het gedode dier vergezelt en houdt hij rekening met deze verklaring, die overeenkomstig bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 4, onder a), bij Verordening (EG) nr. 853/2004 door een gekwalificeerd persoon wordt afgegeven.

Sectie 2

Ante-mortemkeuring

Artikel 11

Voorschriften met betrekking tot ante-mortemkeuring in het slachthuis

1.   Alle dieren worden voor de slachting aan een ante-mortemkeuring onderworpen. De keuring kan evenwel worden beperkt tot een representatief monster van vogels van elk koppel en een representatief monster van lagomorfen van elk bedrijf van herkomst van lagomorfen.

2.   De ante-mortemkeuring vindt plaats binnen 24 uur nadat de dieren in het slachthuis aankomen en minder dan 24 uur voor de slachting. De officiële dierenarts kan te allen tijde een aanvullende ante-mortemkeuring eisen.

3.   Op basis van de ante-mortemkeuringen wordt geconstateerd of er ten aanzien van het gekeurde dier tekenen zijn die wijzen op:

a)

schade aan de gezondheid en het welzijn van het dier;

b)

een aandoening, afwijkingen of een ziekte waardoor het verse vlees ongeschikt is voor menselijke consumptie of waardoor schade wordt toegebracht aan de diergezondheid, met bijzondere aandacht voor het opsporen van zoönoses en dierziekten waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld;

c)

het gebruik van verboden of niet-toegestane stoffen, misbruik van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik of de aanwezigheid van chemische residuen of verontreinigingen.

4.   Bij de ante-mortemkeuring wordt nagegaan of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf voldoet aan de verplichting om te waarborgen dat de dieren een schone huid, pels of vacht hebben, om elk onaanvaardbaar risico op verontreiniging van het verse vlees tijdens de slachting te voorkomen.

5.   De officiële dierenarts voert een klinisch onderzoek uit op alle dieren die de exploitant van het levensmiddelenbedrijf, of een officiële assistent, eventueel apart heeft gezet voor een grondige ante-mortemkeuring.

6.   Indien de ante-mortemkeuring in het bedrijf van herkomst wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, voert de officiële dierenarts in het slachthuis de ante-mortemkeuring uit indien en in de mate waarin zulks is voorgeschreven.

Sectie 3

Post-mortemkeuring

Artikel 12

Voorschriften voor post-mortemkeuringen

1.   Overeenkomstig de in bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde afwijking, worden de karkassen en het slachtafval aan een post-mortemkeuring onderworpen, die:

a)

onmiddellijk na de slachting plaatsvindt, of

b)

zo spoedig mogelijk na aankomst in de wildbewerkingsinrichting plaatsvindt.

2.   De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf speciale technische voorzieningen en voldoende ruimte biedt om slachtafval te controleren.

3.   De bevoegde autoriteiten:

a)

controleren alle externe oppervlakken, met inbegrip van die van de lichaamsholten van karkassen en slachtafval;

b)

besteden bijzondere aandacht aan het opsporen van zoönoses en dierziekten waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld.

4.   De snelheid van de slachtlijn en het aantal voor de keuring beschikbare personeelsleden zijn voldoende om een degelijke keuring mogelijk te maken.

Artikel 13

Afwijking van het tijdstip van de post-mortemkeuring

1.   In afwijking van artikel 12, lid 1, mogen de bevoegde autoriteiten toestaan dat, indien zowel de officiële dierenarts als de officiële assistent afwezig zijn tijdens de slachting en uitslachting in de wildbewerkingsinrichting of het slachthuis, de post-mortemkeuring wordt vertraagd met een periode van 24 uur vanaf de slachting of de aankomst in de wildbewerkingsinrichting, mits:

a)

de betrokken dieren in een slachthuis met geringe capaciteit worden geslacht of verwerkt in een wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit waar:

i)

minder dan 1 000 grootvee-eenheden per jaar worden geslacht of verwerkt, of

ii)

minder dan 150 000 stuks pluimvee, lagomorfen en klein vrij wild per jaar worden geslacht of verwerkt;

b)

in een inrichting voldoende voorzieningen aanwezig zijn om het verse vlees en het slachtafval op te slaan zodat zij kunnen worden onderzocht;

c)

de post-mortemkeuring door de officiële dierenarts wordt uitgevoerd;

2.   De bevoegde autoriteiten mogen de onder a), i) en ii), vastgestelde grenswaarden verhogen, indien zij ervoor zorgen dat de afwijking wordt toegepast in de kleinste slachthuizen en wildbewerkingsinrichtingen die aan de definitie van een slachthuis met geringe capaciteit of wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit voldoen, en mits de gezamenlijke jaarproductie van deze inrichtingen niet meer bedraagt dan 5 % van de totale in de lidstaat geproduceerde hoeveelheid vers vlees:

a)

van de desbetreffende diersoort;

b)

of van alle hoefdieren samen;

c

van al het pluimvee samen, of

d)

van alle vogels en lagomorfen samen.

In dat geval melden de bevoegde autoriteiten deze afwijking en het ondersteunend bewijs overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (39) vastgestelde procedure;

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), i), worden de in artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 vastgelegde omrekeningsgetallen gebruikt. In het geval van schapen, geiten en kleine (< 100 kg levend gewicht) Cervidae wordt echter een omrekeningsgetal van 0,05 grootvee-eenheden gebruikt, en in het geval van ander grof vrij wild wordt een omrekeningsgetal van 0,2 grootvee-eenheden gebruikt.

Artikel 14

Aanvullende controlevoorschriften voor post-mortemkeuringen

1.   Aanvullende onderzoeken, zoals palpatie en insnijding van delen van het karkas en het slachtafval, en laboratoriumtests, worden indien nodig verricht teneinde:

a)

een definitieve diagnose van een vermoed gevaar te stellen, of

b)

de aanwezigheid vast te stellen van:

i)

een dierziekte waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld;

ii)

chemische residuen of verontreinigingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG en Beschikking 97/747/EG, in het bijzonder:

meer chemische residuen dan toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 en Verordening (EG) nr. 396/2005;

meer verontreinigingen dan de in Verordening (EG) nr. 1881/2006 en Verordening (EG) nr. 124/2009 aangegeven maximumgehalten, of

residuen van stoffen die verboden of niet toegestaan zijn overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 of Richtlijn 96/22/EG;

iii)

niet-naleving van de in artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 2073/2005 vermelde microbiologische criteria of de mogelijke aanwezigheid van andere microbiologische gevaren waardoor het verse vlees ongeschikt is voor menselijke consumptie;

iv)

andere factoren die ertoe kunnen nopen dat het verse vlees ongeschikt voor menselijke consumptie wordt verklaard of dat het gebruik ervan wordt beperkt.

2.   Bij de post-mortemkeuringen worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen om verontreiniging van vers vlees ten gevolge van het palperen, het versnijden of het maken van insnijdingen tot een minimum te beperken.

Artikel 15

Voorschriften voor post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, runderen van meer dan acht maanden oud, als landbouwhuisdier gehouden varkens van meer dan vijf weken oud en grof vrij wild

1.   De voorschriften in dit artikel zijn bovenop de voorschriften in de artikelen 12 en 14 van toepassing.

2.   De officiële dierenarts eist dat de karkassen van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, runderen van meer dan acht maanden oud en als landbouwhuisdier gehouden varkens van meer dan vijf weken oud, voor de post-mortemkeuring in de lengte langs de ruggengraat in tweeën gesneden zijn.

3.   Indien dat voor de post-mortemkeuring noodzakelijk is, kan de officiële dierenarts verlangen dat een kop of karkas in de lengte wordt doorgesneden. Om rekening te houden met bijzondere eetgewoonten, technologische ontwikkelingen of bijzondere sanitaire omstandigheden, kan de officiële dierenarts echter toestaan dat karkassen van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, van runderen van meer dan acht maanden oud, en van varkens van meer dan vijf weken oud, voor post-mortemkeuring worden aangeboden zonder in tweeën gesneden te zijn.

4.   In slachthuizen met geringe capaciteit of in wildbewerkingsinrichtingen met geringe capaciteit waarin minder dan 1 000 grootvee-eenheden per jaar worden geslacht of verwerkt, mag de officiële dierenarts om gezondheidsredenen toestaan dat karkassen van volwassen als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, volwassen runderen en volwassen grof vrij wild voor de post-mortemkeuring in vieren worden gedeeld.

Artikel 16

Aanvullende voorschriften voor de post-mortemkeuring in geval van noodslachting

In geval van noodslachting wordt het karkas zo spoedig mogelijk aan een post-mortemkeuring onderworpen overeenkomstig de artikelen 12, 13, 14 en 15, voordat het voor menselijke consumptie geschikt wordt verklaard.

Artikel 17

Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden runderen, als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten, als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen en als landbouwhuisdier gehouden varkens

Indien de post-mortemkeuring door een officiële dierenarts wordt uitgevoerd, onder toezicht van een officiële dierenarts of, wanneer er voldoende waarborgen worden geboden, onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2017/625 en artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarborgen de bevoegde autoriteiten naast de naleving van de in artikelen 12, 14 en 15 vastgelegde voorschriften ook de naleving van de praktische regelingen van de volgende artikelen 18 tot en met 24 in de gevallen van als landbouwhuisdier gehouden runderen, als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten, als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen en als landbouwhuisdier gehouden varkens.

Artikel 18

Jonge runderen

1.   De karkassen en het slachtafval van de volgende runderen worden aan de in lid 2 vastgelegde standaardprocedures voor de post-mortemkeuring onderworpen:

a)

dieren jonger dan acht maanden, en

b)

dieren jonger dan 20 maanden indien zij gedurende hun hele leven geen toegang tot weidegrond gehad hebben in een officieel tuberculosevrije lidstaat of deel van een lidstaat overeenkomstig artikel 1 van Beschikking 2003/467/EG.

2.   De procedures voor de post-mortemkeuring behelzen ten minste een visueel onderzoek van het volgende:

a)

de kop en de keel; naast palpatie en onderzoek van de lymfklieren in de keelholte (Lnn. retropharyngiales), mogen de lidstaten echter besluiten verdere onderzoeken uit te voeren om de controle van de erkenning als officieel tuberculosevrij te waarborgen; onderzoek van de mond- en de keelholte;

b)

de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen; palpatie en onderzoek van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);

c)

het hartzakje en het hart;

d)

het middenrif;

e)

de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);

f)

het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);

g)

de milt;

h)

de nieren;

i)

het borstvlies en het buikvlies;

j)

de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.

3.   Indien er overeenkomstig artikel 24 elementen zijn die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, verricht de officiële dierenarts de volgende procedures voor de post-mortemkeuring, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:

a)

een insnijding van de lymfklieren in de keelholte (Lnn. retropharyngiales); een palpatie van de tong;

b)

een insnijding van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales); een overlangse snede van de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën; in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;

c)

een overlangse insnijding van het hart waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d)

een insnijding van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;

e)

een palpatie van de milt;

f)

een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

g)

een palpatie van de navelstreek en de gewrichten. De navelstreek wordt ingesneden en de gewrichten worden opengesneden; het gewrichtsvocht moet worden onderzocht.

Artikel 19

Andere runderen

1.   Karkassen en slachtafval van runderen, met uitzondering van de in artikel 18, lid 1, bedoelde runderen, worden bij de post-mortemkeuring aan de volgende procedures onderworpen:

a)

een visueel onderzoek van de kop en de keel; een insnijding en onderzoek van de lymfklieren in de keelholte (Lnn. retropharyngiales); een onderzoek van de uitwendige kauwspieren, waarin twee parallel met de onderkaak lopende sneden worden aangebracht, en de inwendige kauwspieren, waarin een vlakke snede wordt aangebracht. De tong wordt zo ver losgesneden, dat een nauwkeurig visueel onderzoek van de mond- en keelholte mogelijk is;

b)

een onderzoek van de luchtpijp en de slokdarm; een visueel onderzoek en palpatie van de longen; een insnijding en onderzoek van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales et mediastinales);

c)

een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart wordt een overlangse snede aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d)

een visueel onderzoek van het middenrif;

e)

een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);

f)

een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales); een palpatie van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;

g)

een visueel onderzoek van de milt;

h)

een visueel onderzoek van de nieren;

i)

een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j)

een visueel onderzoek van de geslachtsorganen (behalve de penis, als die reeds is verwijderd);

k)

een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii).

2.   Indien er overeenkomstig artikel 24 elementen zijn die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, verricht de officiële dierenarts de volgende procedures voor de post-mortemkeuring, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:

a)

een insnijding en onderzoek van de lymfklieren voor in de keelholte en de oorspeeksellymfklieren (Lnn. mandibulares en parotidei); een palpatie van de tong en de keelholte;

b)

een insnijding van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales); een overlangse snede van de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën; in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;

c)

een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales); een insnijding aan de maagzijde van de lever en een insnijding aan de basis van de Spiegelse kwab voor onderzoek van de galwegen;

d)

een insnijding van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;

e)

een palpatie van de milt;

f)

een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

g)

een palpatie en insnijding van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii) bij koeien. Elke helft van de uier wordt door een lange en diepe snede tot de melkboezem (sinus lactiferes) geopend en de lymfklieren van de uier worden ingesneden, behalve indien de uier van menselijke consumptie wordt uitgesloten.

Artikel 20

Jonge als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten en schapen waarvan de blijvende snijtanden niet zijn doorgebroken

1.   Karkassen en slachtafval van schapen waarvan de blijvende snijtanden niet zijn doorgebroken of die jonger zijn dan twaalf maanden, en geiten jonger dan zes maanden, worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:

a)

een visueel onderzoek van de kop, met inbegrip van de keel, de mond, de tong, de oorspeeksellymfklieren en de lymfklieren in de keelholte. Indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, daarbij inbegrepen de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt, zijn deze onderzoeken niet noodzakelijk;

b)

een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);

c)

een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;

d)

een visueel onderzoek van het middenrif;

e)

een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);

f)

een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);

g)

een visueel onderzoek van de milt;

h)

een visueel onderzoek van de nieren;

i)

een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j)

een visueel onderzoek van de navelstreek en de gewrichten.

2.   Indien er overeenkomstig artikel 24 elementen zijn die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, verricht de officiële dierenarts de volgende procedures voor de post-mortemkeuring, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:

a)

een palpatie van de keel, de mond, de tong en de oorspeeksellymfklieren. Tenzij in de veterinairrechtelijke voorschriften anders is bepaald, is dit onderzoek niet nodig indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, met inbegrip van de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt;

b)

een palpatie van de longen; insnijding van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren;

c)

een insnijding van het hart;

d)

een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever; insnijding aan de maagzijde van de lever voor onderzoek van de galwegen;

e)

een palpatie van de milt;

f)

een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

g)

een palpatie van de navelstreek en de gewrichten; de navelstreek wordt ingesneden en de gewrichten worden opengesneden; het gewrichtsvocht wordt onderzocht.

Artikel 21

Andere als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten

1.   Karkassen en slachtafval van schapen waarvan de blijvende snijtanden zijn doorgebroken of die ten minste twaalf maanden oud zijn, en geiten die ten minste zes maanden oud zijn, worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:

a)

een visueel onderzoek van de kop, met inbegrip van de keel, de mond, de tong en de oorspeeksellymfklieren en palpatie van de lymfklieren in de keelholte. Indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, daarbij inbegrepen de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt, zijn deze onderzoeken niet noodzakelijk;

b)

een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; een palpatie van de longen, de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);

c)

een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;

d)

een visueel onderzoek van het middenrif;

e)

een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales); een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever; insnijding aan de maagzijde van de lever voor onderzoek van de galwegen;

f)

een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);

g)

een visueel onderzoek van de milt;

h)

een visueel onderzoek van de nieren;

i)

een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j)

een visueel onderzoek van de geslachtsorganen (behalve de penis, als die reeds is verwijderd);

k)

een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan.

2.   Indien er overeenkomstig artikel 24 elementen zijn die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, verricht de officiële dierenarts de volgende procedures voor de post-mortemkeuring, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:

a)

een palpatie van de keel, de mond, de tong en de oorspeeksellymfklieren. Tenzij in de veterinairrechtelijke voorschriften anders is bepaald, is dit onderzoek niet nodig indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, met inbegrip van de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt;

b)

een insnijding van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren;

c)

een insnijding van het hart;

d)

een palpatie van de milt;

e)

een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales).

Artikel 22

Als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen

1.   Karkassen en slachtafval van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:

a)

een visueel onderzoek van de kop en, na lossnijden van de tong, de keel; de tong wordt zo ver losgesneden dat een nauwkeurig visueel onderzoek van mond- en keelholte mogelijk is, en wordt zelf visueel onderzocht en gepalpeerd;

b)

een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);

c)

een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;

d)

een visueel onderzoek van het middenrif;

e)

een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);

f)

een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);

g)

een visueel onderzoek van de milt;

h)

een visueel onderzoek van de nieren;

i)

een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j)

een visueel onderzoek van de geslachtsorganen van hengsten (behalve de penis, als die reeds is verwijderd) en merries;

k)

een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii);

l)

een visueel onderzoek van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren;

m)

onderzoek bij grauwschimmels op melanose en melanomata; betreffende de spieren en de lymfklieren van de schouders (Lnn. subrhomboidei) onder het kraakbeen van het schouderblad, waarbij een schouder wordt losgemaakt. De nieren worden vrijgemaakt.

2.   Indien er overeenkomstig artikel 24 elementen zijn die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, verricht de officiële dierenarts de volgende procedures voor de post-mortemkeuring, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:

a)

een palpatie en insnijding van de lymfklieren voor en achter in de keelholte, alsmede de oorspeeksellymfklieren (Lnn. retropharyngiales, mandibulares en parotidei); een palpatie van de tong;

b)

een palpatie van de longen; palpatie en insnijding van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren. In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën wordt een overlangse snede aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;

c)

een overlangse insnijding van het hart waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d)

een palpatie en insnijding van de lever en van de lymfklieren van de lever en de alvleesklier (Lnn. portales);

e)

een insnijding van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;

f)

een palpatie van de milt;

g)

een palpatie van de nieren en insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

h)

een insnijding van de lymfklieren van de uier;

i)

een palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren. Bij twijfel wordt de navelstreek ingesneden en worden de gewrichten opengesneden; het gewrichtsvocht moet worden onderzocht;

j)

een volledige insnijding van de nier van grauwschimmels.

Artikel 23

Als landbouwhuisdier gehouden varkens

1.   Karkassen en slachtafval van als landbouwhuisdier gehouden varkens worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:

a)

een visueel onderzoek van de kop en de keel;

b)

een visueel onderzoek van de mond, de keelholte en de tong;

c)

een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm;

d)

een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;

e)

een visueel onderzoek van het middenrif;

f)

een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales); visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);

g)

een visueel onderzoek van de milt; een visueel onderzoek van de nieren; een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

h)

een visueel onderzoek van de geslachtsorganen (behalve de penis, als die reeds is verwijderd);

i)

een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii);

j)

een visueel onderzoek van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.

2.   Indien er overeenkomstig artikel 24 elementen zijn die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, verricht de officiële dierenarts de volgende procedures voor de post-mortemkeuring, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:

a)

een insnijding en onderzoek van de lymfklieren van de onderkaak (Lnn. mandibulares);

b)

een palpatie van de longen en van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales). In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën wordt een overlangse snede aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;

c)

een overlangse insnijding van het hart waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d)

een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever;

e)

een palpatie van de lymfklieren van de magen en het mesenterium en, indien nodig, insnijding van die lymfklieren;

f)

een palpatie van de milt;

g)

een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

h)

een insnijding van de lymfklieren van de uier;

i)

een palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren en, indien nodig, een insnijding in de navelstreek en het opensnijden van de gewrichten.

Artikel 24

Elementen die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn bij als landbouwhuisdier gehouden runderen, als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten, als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen en als landbouwhuisdier gehouden varkens

De officiële dierenarts verricht de in artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 21, lid 2, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 2, bedoelde aanvullende procedures voor de post-mortemkeuring, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval, indien naar zijn of haar oordeel een van de volgende elementen wijst op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn:

a)

de controles en de analyse van de controle van documenten, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 9 en 10;

b)

de bevindingen van de overeenkomstig artikel 11 uitgevoerde ante-mortemkeuringen;

c)

de resultaten van de overeenkomstig artikel 38 uitgevoerde toetsing aan de voorschriften inzake dierenwelzijn;

d)

de bevindingen van de overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 24 uitgevoerde post-mortemkeuring;

e)

aanvullende epidemiologische gegevens of andere gegevens van het bedrijf van herkomst van de dieren.

Artikel 25

Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van pluimvee

1.   Al het pluimvee wordt aan een post-mortemkeuring onderworpen, waarbij het personeel van een slachthuis bijstand kan verlenen overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) 2017/625. De officiële dierenarts of de officiële assistent voert overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder c), van die verordening de volgende controles persoonlijk uit:

a)

dagelijkse keuring van de ingewanden en de lichaamsholten bij een representatief monster van elk koppel;

b)

een nauwkeurig onderzoek van een aselect monster van delen van vogels of hele vogels van elk koppel die op grond van de post-mortemkeuring ongeschikt voor menselijke consumptie zijn verklaard;

c)

verdere onderzoeken indien er redenen zijn om te vermoeden dat het vlees van de betrokken dieren ongeschikt voor menselijke consumptie kan zijn.

2.   In afwijking van lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten besluiten dat alleen een representatief monster van pluimvee van elk koppel aan een post-mortemkeuring wordt onderworpen indien:

a)

de exploitanten van levensmiddelenbedrijven tot tevredenheid van de dierenarts over een systeem beschikken waarmee vogels met afwijkingen, aandoeningen of gebreken opgespoord en gescheiden kunnen worden;

b)

het slachthuis een voorgeschiedenis van naleving van de voorschriften heeft betreffende:

i)

algemene en specifieke voorschriften overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004, met inbegrip van de microbiologische criteria die van toepassing zijn op bijlage I, punten 1.28 en 2.1.5, bij Verordening (EG) nr. 2073/2005;

ii)

op de HACCP-beginselen gebaseerde procedures overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004, en

iii)

specifieke hygiënevoorschriften overeenkomstig artikel 5 en bijlage III, sectie II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

a)

bij de ante-mortemkeuring of de controle van de informatie over de voedselketen geen afwijkingen zijn gevonden die een ernstig probleem vormen voor de gezondheid van mens of dier en die erop wijzen dat de in de artikelen 40 en 44 vastgestelde maatregelen noodzakelijk zijn.

3.   In het geval van pluimvee dat is gekweekt voor de productie van foie gras en pluimvee waarvan de verwijdering van de ingewanden is uitgesteld en dat overeenkomstig bijlage III, sectie II, hoofdstuk VI, punten 8 en 9, bij Verordening (EG) nr. 853/2004, is verkregen op het bedrijf van herkomst, vindt de post-mortemkeuring plaats in de uitsnijderij, waar dergelijke karkassen rechtstreeks naartoe worden vervoerd vanaf het bedrijf van herkomst.

Artikel 26

Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van gekweekte lagomorfen

De praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van pluimvee overeenkomstig artikel 25 zijn van toepassing op gekweekte lagomorfen. De op een enkel koppel toepasselijke bepalingen in artikel 25 zijn van toepassing op gekweekte lagomorfen van hetzelfde bedrijf van herkomst die op dezelfde dag worden geslacht.

Artikel 27

Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van gekweekt wild

1.   De volgende procedures voor de post-mortemkeuring zijn van toepassing op gekweekt wild:

a)

in geval van kleine (< 100 kg) Cervidae de in artikel 21 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring van schapen; in geval van rendieren worden echter de in artikel 20 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring van schapen gebruikt en de tong mag zonder onderzoek van de kop voor menselijke consumptie worden gebruikt;

b)

in geval van wild van de familie Suidae de in artikel 23 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden varkens;

c)

in geval van grof wild van de familie Cervidae en ander grof wild, dat niet onder a) valt en in geval van grof wild van de familie Suidae dat niet onder b) valt de in artikel 19 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring voor runderen;

d)

in geval van zeldzaamheden de in artikel 25, lid 1, vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring voor pluimvee.

2.   Indien de dieren buiten het slachthuis zijn geslacht, controleert de officiële dierenarts van het slachthuis het certificaat.

Artikel 28

Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van grof wild

1.   De officiële dierenarts gaat na dat niet-gevild grof vrij wild dat vanuit het grondgebied van een andere lidstaat naar de wildverwerkingsinrichting wordt vervoerd, vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat volgens het model in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 636/2014, of de verklaring(en) overeenkomstig bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 8, onder b), bij Verordening (EG) nr. 853/2004. De officiële dierenarts houdt rekening met de inhoud van dat certificaat of die verklaring(en).

2.   De post-mortemkeuring door de officiële dierenarts omvat:

a)

een visueel onderzoek van het karkas, de lichaamsholten en, in voorkomend geval, de organen, teneinde:

i)

eventuele afwijkingen op te sporen die niet door de jacht zijn veroorzaakt. Hierbij kan de diagnose worden gebaseerd op de door de deskundige verstrekte informatie over het gedrag van het dier voordat het werd gedood;

ii)

te controleren of de dood niet aan andere oorzaken dan de jacht is toe te schrijven;

b)

een onderzoek naar organoleptische afwijkingen;

c)

palpatie en insnijdingen van organen, indien nodig;

d)

indien er gegronde redenen zijn om de aanwezigheid van residuen of verontreinigingen te vermoeden, met inbegrip van uit het milieu afkomstige verontreinigingen, een analyse van de bemonstering van residuen die niet door de jacht veroorzaakt zijn. Indien ten gevolge daarvan verdere tests worden uitgevoerd, wacht de dierenarts de uitkomst van deze keuring af alvorens over te gaan tot de beoordeling van al het gedode vrij wild van dezelfde jachtbuit of van delen daarvan, waarvan wordt vermoed dat zij dezelfde afwijkingen vertonen;

e)

onderzoek naar verschijnselen die erop duiden dat het vlees een risico voor de gezondheid oplevert, met name:

i)

door de jager gesignaleerde gedragsstoornissen en verstoringen van de algemene gezondheidstoestand van het levende dier;

ii)

gegeneraliseerde gezwellen of abcessen in verschillende inwendige organen of in spieren;

iii)

ontsteking van gewrichten of testikels, aandoeningen van lever of milt, ontsteking van de ingewanden of de navelstreek;

iv)

niet door de jacht veroorzaakte aanwezigheid van vreemd materiaal in de lichaamsholten, de maag, de darmen of in de urine, indien het borstvlies of het buikvlies verkleurd zijn (wanneer die ingewanden nog aanwezig zijn);

v)

de aanwezigheid van parasieten;

vi)

ernstige gasvorming in het maag-darmkanaal met verkleuring van de inwendige organen (wanneer die ingewanden nog aanwezig zijn);

vii)

belangrijke afwijkingen in het spierweefsel of de organen qua kleur, consistentie of geur;

viii)

niet-recente open breuken;

ix)

vermagering en/of gegeneraliseerd of plaatselijk oedeem;

x)

recente vergroeiingen van organen met het borstvlies of het buikvlies;

xi)

andere ernstige duidelijk waarneembare veranderingen, zoals ontbindingsverschijnselen.

3.   Indien de officiële dierenarts dat verlangt, worden de wervelkolom en de kop in de lengte gespleten.

4.   In geval van klein vrij wild dat niet onmiddellijk na het doden van de ingewanden is ontdaan, onderwerpt de officiële dierenarts een representatief monster van dieren van dezelfde herkomst aan een post-mortemkeuring. Indien hij daarbij een op de mens overdraagbare ziekte, dan wel een van de in lid 2, onder e), genoemde verschijnselen constateert, verricht de officiële dierenarts aanvullende onderzoeken bij de hele partij teneinde te kunnen bepalen of de hele partij voor menselijke consumptie ongeschikt moet worden verklaard, dan wel of ieder karkas afzonderlijk moet worden gekeurd.

5.   De officiële dierenarts kan de relevante delen van de dieren verder uitsnijden en onderzoeken om een definitieve diagnose te kunnen stellen. Indien aan de hand van de praktische regelingen in lid 2 geen beoordeling kan plaatsvinden, wordt verder onderzoek verricht in een laboratorium.

6.   In aanvulling op de in artikel 45 bedoelde gevallen, wordt vlees waarbij tijdens de post-mortemkeuring een of meer van de in lid 2, onder e), genoemde verschijnselen zijn geconstateerd, ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard.

Sectie 4

Officiële controles op specifieke risico's en laboratoriumtests

Artikel 29

Praktische regelingen voor officiële controles op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's)

1.   In aanvulling op de voorschriften van Verordening (EG) nr. 999/2001 betreffende de uit te voeren officiële controles met betrekking tot TSE's, controleert de officiële dierenarts het verwijderen, afscheiden en, indien nodig, het merken van gespecificeerd risicomateriaal, ook overeenkomstig de in artikel 8, lid 1, van die verordening en in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vastgelegde voorschriften inzake dierlijke bijproducten.

2.   De officiële dierenarts waarborgt dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de nodige maatregelen treft om te voorkomen dat vlees bij het slachten, met inbegrip van het verdoven, door gespecificeerd risicomateriaal wordt verontreinigd. Hieronder valt de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal.

Artikel 30

Praktische regelingen voor officiële controles op cysticercose tijdens de post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden runderen en Suidae

1.   De in de artikelen 18, 19 en 23 beschreven procedures voor de post-mortemkeuring zijn de minimumvoorschriften voor het onderzoek naar cysticercose bij runderen en Suidae (als landbouwhuisdier gehouden varkens, gekweekt wild en vrij wild). In geval van de in artikel 19 bedoelde runderen mogen de bevoegde autoriteiten besluiten dat de kauwspieren bij de post-mortemkeuring niet hoeven te worden geïncideerd indien:

a)

een specifieke serologische test wordt gebruikt;

b)

de dieren van officieel cysticercosevrij verklaarde bedrijven afkomstig zijn, of

c)

met een zekerheid van 95 % is aangetoond dat de prevalentie in de bronpopulatie of in een duidelijk omschreven subpopulatie minder is dan één op de miljoen, of er is in de afgelopen vijf jaar bij alle geslachte dieren geen enkel geval vastgesteld (of twee jaar indien dit wordt gesteund en gerechtvaardigd door een risicoanalyse van de bevoegde autoriteiten), gebaseerd op gegevens van overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG uitgebrachte verslagen.

2.   Met cysticercus besmet vlees wordt ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard. Indien het dier niet volledig met cysticercus besmet is, mogen niet-besmette delen na een koudebehandeling evenwel geschikt voor menselijke consumptie worden verklaard.

Artikel 31

Praktische regelingen voor officiële controles op Trichinella tijdens de post-mortemkeuring

1.   Karkassen van Suidae, eenhoevigen en andere voor Trichinella vatbare diersoorten worden op Trichinella onderzocht overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1375, tenzij een van de in artikel 3 van die verordening genoemde afwijkingen van toepassing is.

2.   Vlees van met trichinen besmette dieren wordt ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard.

Artikel 32

Praktische regelingen voor officiële controles op kwade droes tijdens de post-mortemkeuring van eenhoevigen

1.   Vers vlees van eenhoevigen wordt alleen op de markt gebracht wanneer het afkomstig is van eenhoevigen die gedurende ten minste 90 dagen voor de slachtdatum zijn gehouden in een lidstaat of in een derde land of regio daarvan waaruit eenhoevigen in de Unie mogen worden ingevoerd.

2.   In geval van eenhoevigen afkomstig uit een lidstaat of uit derde landen en regio's daarvan die niet voldoen aan de criteria voor een land dat vrij is van kwade droes van de Wereldorganisatie voor diergezondheid, worden de eenhoevigen op kwade droes gecontroleerd middels een zorgvuldig onderzoek van de slijmvliezen van de luchtpijp, het strottenhoofd, de neusholten, de sinussen en de vertakkingen ervan, nadat de kop overlangs doormidden is gespleten en de scheidingswand in de neus is weggesneden.

3.   Vlees van eenhoevigen die aan kwade droes lijden wordt ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard.

Artikel 33

Praktische regelingen voor officiële controles op tuberculose tijdens de post-mortemkeuring

1.   Indien dieren positief of onduidelijk op tuberculine reageren, of wanneer er andere gronden zijn om besmetting te vermoeden, worden zij afzonderlijk van de andere dieren geslacht, waarbij voorzorgsmaatregelen worden genomen om het gevaar van verontreiniging voor andere karkassen, de slachtlijn en het slachthuispersoneel te voorkomen.

2.   Al het vlees van dieren waarbij de post-mortemkeuring plaatselijke, op tuberculoïde laesies lijkende laesies aan het licht heeft gebracht in een aantal organen of in een aantal delen van het karkas, wordt ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard. Wanneer een tuberculoïde laesie echter wordt aangetroffen in de lymfklieren van slechts een orgaan of in een deel van het karkas, hoeven alleen het aangetaste orgaan of deel van het karkas en de bijbehorende lymfklieren ongeschikt voor menselijke consumptie te worden verklaard.

Artikel 34

Praktische regelingen voor officiële controles op brucellose tijdens de post-mortemkeuring

1.   Indien dieren positief of onduidelijk op een brucellosetest reageren, of wanneer er andere gronden zijn om besmetting te vermoeden, worden zij afzonderlijk van de andere dieren geslacht, waarbij voorzorgsmaatregelen worden genomen om het gevaar van verontreiniging voor andere karkassen, de slachtlijn en het slachthuispersoneel te voorkomen.

2.   Vlees van dieren waarbij de post-mortemkeuring laesies aan het licht heeft gebracht die wijzen op acute brucellose, wordt ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard. In geval van dieren die positief of onduidelijk op een brucellosetest reageren, worden de uier, de voortplantingsorganen en het bloed ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard, ook als dergelijke laesie niet wordt aangetroffen.

Artikel 35

Praktische regelingen voor officiële controles op salmonella

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven bijlage I, hoofdstuk 2, punten 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5, bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 correct uitvoeren door een of meer van de volgende maatregelen toe te passen:

a)

officiële bemonstering met dezelfde methode en bemonsteringsplaats als de exploitanten van de levensmiddelenbedrijven. In elk slachthuis worden elk jaar ten minste 49 aselecte monsters (40) genomen. Voor kleine slachthuizen kan dit aantal monsters worden verlaagd op basis van een risico-evaluatie;

b)

vergaring van alle informatie over het totale aantal monsters en het aantal positieve monsters voor salmonella dat werd afgenomen door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005, in het kader van bijlage I, hoofdstuk 2, punten 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5, bij die verordening;

c)

vergaring van alle informatie over het totale aantal monsters en het aantal positieve monsters voor salmonella dat werd genomen in het kader van de nationale controleprogramma's in de lidstaten of regio's van de lidstaten waarvoor bijzondere waarborgen werden goedgekeurd overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 853/2004 ten aanzien van de productie van vlees van herkauwers, paardachtigen, varkens en pluimvee.

2.   Indien de exploitant van een levensmiddelenbedrijf het proceshygiënecriterium herhaaldelijk niet naleeft, eisen de bevoegde autoriteiten dat de exploitant een actieplan indient en zien zij nauw toe op de resultaten van dat actieplan.

3.   Over het totale aantal monsters en het aantal positieve monsters voor salmonella wordt in voorkomend geval verslag uitgebracht overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de overeenkomstig lid 1, onder a), b) en c), van dit artikel genomen monsters.

Artikel 36

Praktische regelingen voor officiële controles op Campylobacter

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven bijlage I, hoofdstuk 2, punt 2.1.9 (proceshygiënecriteria voor Campylobacter op karkassen van vleeskuikens), bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 correct uitvoeren door een of meer van de volgende maatregelen toe te passen:

a)

officiële bemonstering met dezelfde methode en bemonsteringsplaats als de exploitanten van de levensmiddelenbedrijven. In elk slachthuis worden elk jaar ten minste 49 aselecte monsters genomen. Voor kleine slachthuizen kan dit aantal monsters worden verlaagd op basis van een risico-evaluatie, of

b)

vergaring van alle informatie over het totale aantal monsters en het aantal monsters voor Campylobacter met meer dan 1 000 kve/g dat overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 werd afgenomen door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in het kader van bijlage I, hoofdstuk 2, punt 2.1.9, bij die verordening.

2.   Indien de exploitant van een levensmiddelenbedrijf het proceshygiënecriterium herhaaldelijk niet naleeft, eisen de bevoegde autoriteiten dat de exploitant een actieplan indient en zien zij nauw toe op de resultaten van dat actieplan.

3.   Over het totale aantal monsters en het aantal monsters voor Campylobacter met meer dan 1 000 kve/g wordt in voorkomend geval verslag uitgebracht overeenkomstig, artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de monsters genomen overeenkomstig lid 1, onder a) en b), van dit artikel.

Artikel 37

Specifieke voorschriften met betrekking tot laboratoriumtests

1.   Bij de uitvoering van laboratoriumtests overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder d), ii) en iv), van Verordening (EU) 2017/625 waarborgt de officiële dierenarts dat monsters, indien zij worden genomen, geïdentificeerd, behandeld en naar het juiste laboratorium worden gezonden in het kader van:

a)

het toezicht op en de bestrijding van zoönoses en zoönoseverwekkers;

b)

het jaarlijkse programma voor toezicht op TSE's overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 999/2001;

c)

de opsporing van farmacologisch werkzame stoffen of stoffen die verboden of niet toegestaan zijn, en controles van gereguleerde farmacologisch werkzame stoffen, bestrijdingsmiddelen, toevoegingsmiddelen in diervoeding en verontreinigingen die de toepasselijke maximumwaarden van de Unie overschrijden, met name in het kader van de nationale plannen voor de opsporing van residuen of stoffen zoals bedoeld in artikel 110, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 en artikel 5 van Richtlijn 96/23/EG;

d)

de opsporing van dierziekten waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld.

2.   De officiële dierenarts zorgt voor de uitvoering van eventuele aanvullende laboratoriumtests die noodzakelijk worden geacht om te voldoen aan de in artikel 18, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 vermelde verplichtingen.

Sectie 5

Officiële controles van dierenwelzijn

Artikel 38

Officiële controles van dierenwelzijn tijdens het vervoer en bij het slachten

De officiële dierenarts ziet erop toe dat de voorschriften inzake de bescherming van dieren worden nageleefd tijdens het vervoer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2005 en bij het doden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2009 en de nationale voorschriften inzake dierenwelzijn.

HOOFDSTUK III

Mededeling van de keuringsresultaten en door de bevoegde autoriteiten te nemen maatregelen in specifieke gevallen waarin niet aan de voorschriften voor vers vlees en dierenwelzijn wordt voldaan

Artikel 39

Maatregelen met betrekking tot de mededeling van de resultaten van officiële controles

1.   De officiële dierenarts registreert de resultaten van de overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 38 uitgevoerde officiële controles en evalueert deze.

2.   De officiële dierenarts neemt de volgende maatregelen indien bij de inspectie een voor de gezondheid van mens of dier schadelijke ziekte of aandoening dan wel inbreuken op het dierenwelzijn worden vastgesteld:

a)

de officiële dierenarts stelt de exploitant van het slachthuis op de hoogte;

b)

indien het in dit lid genoemde probleem tijdens de primaire productie is ontstaan en verband houdt met de menselijke gezondheid, de diergezondheid, het dierenwelzijn, residuen van veterinaire geneesmiddelen, stoffen die verboden of niet toegestaan zijn, bestrijdingsmiddelenresiduen, toevoegingsmiddelen in diervoeding of verontreinigingen, informeert de officiële dierenarts:

i)

de dierenarts van het bedrijf van herkomst;

ii)

de officiële dierenarts die een eventuele ante-mortemkeuring op het bedrijf van herkomst heeft uitgevoerd, indien dit niet de onder i) bedoelde dierenarts is;

iii)

de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die verantwoordelijk is voor het bedrijf van herkomst (op voorwaarde dat een eventueel rechterlijk onderzoek daardoor niet geschaad wordt), en

iv)

de bevoegde autoriteiten die toezicht houden op het bedrijf van herkomst of op het jachtterrein;

c)

indien de betrokken dieren in een ander land zijn gefokt, ziet de officiële dierenarts erop toe dat de bevoegde autoriteiten van dat land in kennis worden gesteld.

3.   De bevoegde autoriteiten voeren de resultaten van officiële controles in relevante databanken in, indien de verzameling van dergelijke informatie tenminste vereist is uit hoofde van artikel 4 van Richtlijn 2003/99/EG, artikel 8 van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (41) en bijlage III bij Richtlijn 2007/43/EG.

4.   Indien de officiële dierenarts bij de verrichting van een ante-mortem-, post-mortemkeuring of enige andere officiële controle een vermoeden krijgt van de aanwezigheid van een dierziekte waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld, stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis. De officiële dierenarts en de bevoegde autoriteiten nemen binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden de nodige maatregelen en voorzorgen om de mogelijke verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen.

5.   De officiële dierenarts kan het modeldocument in bijlage I gebruiken om het bedrijf van herkomst waar de dieren voor de slachting werden gehouden in kennis te stellen van de relevante resultaten van ante- en post-mortemkeuringen.

6.   Indien de dieren op een bedrijf van herkomst in een andere lidstaat werden gehouden, geven de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin zij zijn geslacht de relevante resultaten van de ante- en post-mortemkeuringen door aan de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van herkomst. Zij vullen het modeldocument in bijlage I in de officiële talen van de beide betrokken lidstaten in, of in een tussen beide lidstaten overeengekomen taal.

Artikel 40

Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor informatie over de voedselketen wordt voldaan

1.   De officiële dierenarts waarborgt dat de dieren niet worden geslacht tenzij de exploitant van het slachthuis de relevante informatie over de voedselketen heeft gekregen, gecontroleerd en geëvalueerd overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder a) en b).

2.   In afwijking van lid 1 mag de officiële dierenarts toestaan dat dieren in het slachthuis worden geslacht indien de relevante informatie over de voedselketen ontbreekt. In dergelijke gevallen wordt de informatie verstrekt voordat het vlees geschikt voor menselijke consumptie wordt verklaard en worden de karkassen en het bijbehorende slachtafval in afwachting van die verklaring apart van het overige vlees opgeslagen.

3.   Indien de relevante informatie over de voedselketen niet binnen 24 uur na aankomst van het dier in het slachthuis beschikbaar is, wordt al het vlees van het dier ongeschikt verklaard voor menselijke consumptie. Indien het dier nog niet geslacht is, wordt het gescheiden van andere dieren gedood, waarbij alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid van mens en dier worden genomen.

Artikel 41

Maatregelen in gevallen waarin in de informatie over de voedselketen niet-naleving wordt geconstateerd

1.   De officiële dierenarts ziet erop toe dat de exploitant van het slachthuis geen dieren voor de slacht aanvaardt indien uit de informatie over de voedselketen of uit eventuele andere begeleidende verslagen, documenten of gegevens blijkt dat:

a)

de dieren afkomstig zijn van een bedrijf van herkomst of uit een gebied waarvoor, met het oog op de menselijke gezondheid en de diergezondheid, een verplaatsingsverbod of een andere beperking geldt;

b)

niet aan voorschriften voor het gebruik van veterinaire geneesmiddelen is voldaan, dieren met verboden of niet-toegestane stoffen zijn behandeld of er niet aan de wettelijke limieten voor chemische residuen of verontreinigingen is voldaan, of

c)

er andere aandoeningen aanwezig zijn die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van mens of dier.

2.   Indien de dieren zich reeds in het slachthuis bevinden, worden zij afzonderlijk gedood en ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard, waarbij de eventueel noodzakelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid van mens en dier worden genomen. Indien de officiële dierenarts dat nodig acht, worden op het bedrijf van herkomst officiële controles uitgevoerd.

Artikel 42

Maatregelen in gevallen van misleidende informatie over de voedselketen

1.   De bevoegde autoriteiten nemen passende maatregelen als zij vaststellen dat de begeleidende verslagen, documenten en andere gegevens niet overeenstemmen met de feitelijke situatie op het bedrijf van herkomst, of met de feitelijke toestand van de dieren, of gericht zijn op bewuste misleiding van de officiële dierenarts.

2.   De bevoegde autoriteiten nemen maatregelen ten aanzien van de voor het bedrijf van herkomst van de dieren verantwoordelijke exploitant van het levensmiddelenbedrijf, of andere betrokkenen, waaronder de exploitant van het slachthuis. Deze maatregelen kunnen met name bestaan uit aanvullende controles. De voor het bedrijf van herkomst verantwoordelijke exploitant van het levensmiddelenbedrijf of eventuele andere betrokkenen dragen de kosten van dergelijke aanvullende controles.

Artikel 43

Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor levende dieren wordt voldaan

1.   De officiële dierenarts ziet erop toe dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf zijn verplichting uit hoofde van bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 nakomt en waarborgt dat dieren die voor menselijke consumptie mogen worden geslacht naar behoren worden geïdentificeerd. De officiële dierenarts waarborgt dat dieren die niet kunnen worden geïdentificeerd, afzonderlijk worden gedood en ongeschikt voor menselijke consumptie worden verklaard. Indien de officiële dierenarts dat nodig acht, worden op het bedrijf van herkomst officiële controles uitgevoerd.

2.   De officiële dierenarts waarborgt dat dieren met een onaanvaardbaar risico op verontreiniging van het vlees tijdens de slachting, zoals vastgesteld in artikel 11, lid 4, niet voor menselijke consumptie worden geslacht, tenzij zij voordien worden schoongemaakt.

3.   De officiële dierenarts zorgt ervoor dat dieren niet voor menselijke consumptie worden geslacht wanneer zij aan een ziekte of aandoening lijden die kan worden overgedragen op dieren of mensen die met het vlees in contact komen of het vlees eten, wanneer zij in het algemeen klinische symptomen van systemische ziekten of sterke vermagering vertonen, of wanneer zij andere aandoeningen vertonen die het vlees ongeschikt voor menselijke consumptie maken. Deze dieren worden afzonderlijk gedood, waarbij ervoor wordt gezorgd dat andere dieren of karkassen niet besmet raken, en worden ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard.

4.   De officiële dierenarts stelt de slacht uit bij dieren waarbij een ziekte of aandoening wordt vermoed die negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid van mens of dier. Dergelijke dieren ondergaan een grondige ante-mortemkeuring door de officiële dierenarts om een diagnose te kunnen stellen. De officiële dierenarts kan bovendien besluiten dat monsters en laboratoriumonderzoek noodzakelijk zijn als aanvulling op een post-mortemkeuring. Indien noodzakelijk ter voorkoming van verontreiniging van ander vlees, worden de dieren afzonderlijk of aan het einde van het normale slachtproces geslacht, waarbij alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen.

5.   De officiële dierenarts waarborgt dat dieren waarin meer residuen van verboden of niet toegestane farmacologisch werkzame stoffen, verboden stoffen of residuen van toegestane farmacologisch werkzame stoffen, bestrijdingsmiddelen of verontreinigingen dan de in de wetgeving van de Unie vastgestelde gehalten worden aangetroffen, worden behandeld in overeenstemming met de artikelen 16 tot en met 19 van Richtlijn 96/23/EG.

6.   De officiële dierenarts bepaalt de wijze waarop dieren onder zijn/haar rechtstreekse toezicht behandeld worden in het kader van een bijzonder programma voor de bestrijding of de uitroeiing van een bepaalde ziekte, bijvoorbeeld brucellose of tuberculose, of van zoönoseverwekkers zoals salmonella. De bevoegde autoriteiten bepalen de voorwaarden waaronder deze dieren geslacht kunnen worden. Met deze voorwaarden wordt beoogd de besmetting van andere dieren en van het vlees van andere dieren tot een minimum te beperken.

Dieren die voor de slacht bij het slachthuis worden aangeboden, worden daar in de regel geslacht. In uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld als de slachtinstallatie ernstig ontregeld raakt, kan de officiële dierenarts echter rechtstreeks vervoer naar een ander slachthuis toestaan.

Indien bij een ante-mortemkeuring op het bedrijf van herkomst wordt vastgesteld dat niet aan de voorschriften wordt voldaan en dat dit leidt tot een risico voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het dierenwelzijn, mag de officiële dierenarts niet toestaan dat de dieren naar het slachthuis worden vervoerd en zijn de desbetreffende maatregelen inzake de mededeling van de keuringsresultaten overeenkomstig artikel 39, lid 2, onder b), i) en iii) van toepassing.

Artikel 44

Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor het dierenwelzijn wordt voldaan

1.   In gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in de artikelen 3 tot en met 9 en de artikelen 14 tot en met 17, 19 en 22 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad vastgelegde voorschriften inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, ziet de officiële dierenarts erop toe dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen neemt om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen.

2.   De officiële dierenarts volgt een evenredige en getrapte aanpak voor de handhaving, van het geven van instructies tot het vertragen of stilleggen van de productie, afhankelijk van de aard en de ernst van het probleem.

3.   Zo nodig stelt de officiële dierenarts andere bevoegde autoriteiten op de hoogte van problemen in verband met welzijn.

4.   Indien de officiële dierenarts vaststelt dat de in Verordening (EG) nr. 1/2005 vastgelegde voorschriften inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer niet worden nageleefd, neemt de officiële dierenarts de noodzakelijke maatregelen overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van de Unie.

5.   Indien een officiële assistent de controles op het dierenwelzijn uitvoert en uit deze controles blijkt dat de voorschriften inzake de bescherming van dieren niet worden nageleefd, stelt de officiële assistent de officiële dierenarts daar onmiddellijk van op de hoogte. Indien noodzakelijk in spoedeisende gevallen, neemt de officiële assistent de nodige maatregelen als genoemd in de leden 1 tot en met 4 in afwachting van de komst van de officiële dierenarts.

Artikel 45

Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor vers vlees wordt voldaan

De officiële dierenarts verklaart vers vlees ongeschikt voor menselijke consumptie indien het:

a)

afkomstig is van dieren die niet zijn onderworpen aan een ante-mortemkeuringovereenkomstig artikel 18, lid 2, onder a) of b), van Verordening (EU) 2017/625, met uitzondering van vrij wild en zwerfrendieren zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624;

b)

afkomstig is van dieren waarvan het slachtafval niet is onderworpen aan een post-mortemkeuring overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2017/625, behalve in geval van ingewanden van grof vrij wild die het dode dier overeenkomstig bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 niet naar een wildbewerkingsinrichting hoeven te vergezellen;

c)

afkomstig is van reeds voor de slacht dode, doodgeboren of ongeboren dieren, of van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud waren;

d)

is verkregen bij het wegsnijden van de steekplaats;

e)

afkomstig is van dieren die lijden aan een dierziekte waarvoor veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld in de in bijlage I bij Richtlijn 2002/99/EG vermelde wetgeving van de Unie, tenzij het vlees is verkregen overeenkomstig de in die wetgeving vastgestelde specifieke eisen; deze afwijking is echter niet van toepassing indien anders is bepaald in de in de artikelen 33 en 34 van deze verordening bepaalde voorschriften inzake officiële controles op tuberculose en brucellose;

f)

afkomstig is van dieren die aan een gegeneraliseerde ziekte lijden, zoals gegeneraliseerde septikemie, pyemie, toxemie of viremie;

g)

niet voldoet aan de in bijlage I, hoofdstuk I, bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 vastgelegde voedselveiligheidscriteria waarmee wordt bepaald of levensmiddelen in de handel mogen worden gebracht;

h)

door parasieten is aangetast, tenzij in de in artikel 30 vastgelegde voorschriften inzake officiële controles op cysticercose anders is bepaald;

i)

meer chemische residuen of verontreinigende stoffen bevat dan de in de Verordeningen (EU) nr. 37/2010, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1881/2006 en (EG) nr. 124/2009 aangegeven gehalten, of residuen bevat van stoffen die verboden of niet toegestaan zijn overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 of Richtlijn 96/22/EG;

j)

de lever en de nieren betreft van meer dan twee jaar oude dieren uit regio's waar, blijkens de uitvoering van overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 96/23/EG goedgekeurde plannen, overal in het milieu zware metalen aanwezig zijn;

k)

illegaal met reinigingsmiddelen is behandeld;

l)

illegaal met ioniserende straling is behandeld, waaronder uv-straling;

m)

vreemd materiaal bevat, behalve, in het geval van vrij wild, materiaal dat voor de jacht gebruikt wordt;

n)

de in de wetgeving van de Unie, of, wanneer wetgeving van de Unie ontbreekt, in de nationale voorschriften vastgelegde maximumniveaus voor radioactiviteit overschrijdt;

o)

pathofysiologische of organoleptische veranderingen vertoont, in het bijzonder een sterke seksuele geur of ontoereikende verbloeding (behalve voor vrij wild);

p)

afkomstig is van sterk vermagerde dieren;

q)

gespecificeerd risicomateriaal bevat, tenzij het verwijderen ervan in een andere inrichting is toegestaan overeenkomstig bijlage V, punt 4.3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 en het verse vlees onder toezicht van de bevoegde autoriteiten blijft;

r)

sporen van vervuiling of fecale of andere verontreiniging vertoont;

s)

bloed bevat dat een gevaar kan opleveren voor de menselijke of dierlijke gezondheid vanwege de gezondheidstoestand van een dier waarvan het afkomstig is of vanwege besmetting tijdens het slachtproces;

t)

na onderzoek van alle relevante informatie volgens het oordeel van de officiële dierenarts mogelijk een risico voor de menselijke of dierlijke gezondheid vormt, of om een andere reden niet geschikt is voor menselijke consumptie;

u)

specifieke risico's met zich meebrengt overeenkomstig de artikelen 29 tot en met 36.

Artikel 46

Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor goede hygiënische praktijken wordt voldaan

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen de exploitant van een levensmiddelenbedrijf opdragen onmiddellijk corrigerende maatregelen te nemen, met inbegrip van een vermindering van de snelheid van het slachten, indien dit in de volgende gevallen door de aanwezige ambtenaar noodzakelijk wordt geacht:

a)

indien verontreinigingen aan de buitenkant van het karkas of in de lichaamsholten worden vastgesteld en de exploitant van een levensmiddelenbedrijf geen gepaste maatregelen neemt om de situatie te verhelpen, of

b)

indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat goede hygiënische praktijken in gevaar worden gebracht.

2.   In dergelijke gevallen verscherpen de bevoegde autoriteiten de keuringen totdat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf het proces naar hun oordeel weer onder controle heeft.

HOOFDSTUK IV

Beperkingen

Artikel 47

Beperkingen voor bepaald vers vlees

De officiële dierenarts kan voorschriften opleggen ten aanzien van het gebruik vers vlees afkomstig van dieren:

a)

die buiten het slachthuis een noodslachting hebben ondergaan, of

b)

van koppels waarvan het vlees overeenkomstig bijlage II, deel E, bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 een behandeling ondergaat voordat het vlees in de handel wordt gebracht.

HOOFDSTUK V

Gezondheidsmerken op voor menselijke consumptie geschikt vlees na de ante- en post-mortemkeuring

Artikel 48

Technische voorschriften van het gezondheidsmerk en praktische regelingen voor het aanbrengen ervan

1.   De officiële dierenarts houdt toezicht op de gezondheidsmerken en het gebruik van de merken.

2.   De officiële dierenarts waarborgt met name dat:

a)

het gezondheidsmerk alleen wordt aangebracht op als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren en andere gekweekte wilde zoogdieren dan lagomorfen die een ante- en een post-mortemkeuring hebben ondergaan, en grof vrij wild dat een post-mortemkeuring heeft ondergaan overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder a), b) en c), van Verordening (EU) 2017/625, indien er geen reden is om het vlees ongeschikt voor menselijke consumptie te verklaren. Het merk mag worden aangebracht voordat de resultaten van eventuele onderzoeken op Trichinella en/of TSE-tests beschikbaar zijn, mits de bevoegde autoriteiten een systeem in het slachthuis of de wildbewerkingsinrichting in gebruik hebben genomen dat garandeert dat alle delen van een dier traceerbaar zijn en dat delen van geteste dieren die van een merk zijn voorzien, het slachthuis of de wildbewerkingsinrichting niet kunnen verlaten voordat een negatief resultaat verkregen is, behalve wanneer anders bepaald overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) 2015/1375;

b)

het gezondheidsmerk wordt aan de buitenkant van het karkas aangebracht, met een inktstempel of een brandmerk, en zodanig dat, indien karkassen in het slachthuis in tweeën of in vieren of halve karkassen in drieën worden gesneden, elk deel een gezondheidsmerk draagt.

3.   De bevoegde autoriteiten waarborgen dat de praktische regelingen voor het gezondheidsmerk overeenkomstig bijlage II worden toegepast.

4.   De bevoegde autoriteiten waarborgen dat het vlees van niet gevild vrij wild niet wordt voorzien van een gezondheidsmerk, totdat het, nadat het dier in een wildverwerkingsinrichting is gevild, een post-mortemkeuring heeft ondergaan en geschikt is verklaard voor menselijke consumptie.

TITEL IV

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN EN EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN RAUWE MELK, COLOSTRUM, ZUIVELPRODUCTEN EN PRODUCTEN OP BASIS VAN COLOSTRUM, ZOALS NOODZAKELIJK OM MOGELIJKE ERKENDE EENVORMIGE GEVAREN EN RISICO'S AAN TE PAKKEN

Artikel 49

Controle van melk- en colostrumproductiebedrijven

1.   De officiële dierenarts ziet erop toe dat de in bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, deel I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgelegde gezondheidsvoorschriften voor de productie van rauwe melk en colostrum worden nageleefd. De officiële dierenarts controleert met name:

a)

de gezondheidsstatus van de dieren;

b)

dat er geen verboden of niet-toegestane farmacologisch werkzame stoffen worden gebruikt, en

c)

dat de mogelijke aanwezigheid van residuen van toegestane farmacologisch werkzame stoffen, bestrijdingsmiddelen of verontreinigingen de in Verordeningen (EU) nr. 37/2010, (EG) nr. 396/2005, of (EG) nr. 1881/2006 vastgelegde grenswaarden niet overschrijden.

2.   De in lid 1 bedoelde officiële controles kunnen plaatsvinden in het kader van de veterinaire controles uit hoofde van bepalingen van de Unie inzake de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het dierenwelzijn.

3.   Indien er redenen zijn om aan te nemen dat niet aan de in lid 1 bedoelde gezondheidsvoorschriften wordt voldaan, controleert de officiële dierenarts de algemene gezondheidstoestand van de dieren.

4.   Melk- en colostrumproductiebedrijven worden door de bevoegde autoriteiten aan officiële controles onderworpen om na te gaan of de in bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, deel II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgelegde hygiënevoorschriften worden nageleefd. Deze controles kunnen inspecties omvatten en het toezicht op door beroepsorganisaties verrichte controles. Als blijkt dat de hygiëne te wensen over laat, zien de bevoegde autoriteiten erop toe dat de nodige stappen worden genomen om de situatie te corrigeren.

Artikel 50

Controle van melk en colostrum

1.   In geval van rauwe melk en colostrum houdt de bevoegde autoriteit toezicht op de controles die worden verricht overeenkomstig bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, deel III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004. Indien tests worden uitgevoerd, gebruiken de bevoegde autoriteiten de in bijlage III bij deze verordening vastgelegde analytische methoden om na te gaan of de in bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, deel III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vermelde grenswaarden voor rauwe melk en colostrum worden overschreden.

2.   Indien de exploitant van het productiebedrijf de situatie niet heeft gecorrigeerd binnen drie maanden nadat de bevoegde autoriteiten voor het eerst op de hoogte zijn gesteld van de niet-naleving van de criteria voor het kiemgetal en/of het aantal somatische cellen voor rauwe melk en colostrum, zien de bevoegde autoriteiten erop toe dat:

a)

de levering van rauwe melk en colostrum van het betrokken productiebedrijf wordt opgeschort, of

b)

de rauwe melk en het colostrum aan de nodige voorschriften inzake de behandeling en het gebruik van de melk worden onderworpen, ter bescherming van de menselijke gezondheid overeenkomstig specifieke toestemming of algemene instructies van de bevoegde autoriteiten.

Deze opschorting of deze voorschriften van de bevoegde autoriteiten blijven van kracht totdat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf heeft aangetoond dat de rauwe melk en het colostrum weer aan de criteria voldoen.

3.   De bevoegde autoriteiten gebruiken de in bijlage III bij deze verordening vastgelegde analytische methoden om na te gaan of het in bijlage III, sectie IX, hoofdstuk II, deel II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde pasteurisatieproces voor zuivelproducten correct wordt toegepast.

TITEL V

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR OFFICIËLE CONTROLES BETREFFENDE LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN UIT INGEDEELDE PRODUCTIE- EN HERUITZETTINGSGEBIEDEN

Artikel 51

Uitsluiting

Deze titel is van toepassing op levende tweekleppige weekdieren. Deze titel is ook van toepassing op levende stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen. Deze titel is niet van toepassing op levende mariene buikpotigen en levende Holothuroidea die geen filtrerende dieren zijn.

Artikel 52

Indeling van de productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren

1.   De bevoegde autoriteiten stellen de plaats en de grenzen van de door hen ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden vast overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2017/625. Indien nodig kunnen zij dit doen in samenwerking met de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

2.   De bevoegde autoriteiten delen de productiegebieden waar zij het oogsten van levende tweekleppige weekdieren toestaan in gebieden van klasse A, klasse B en klasse C in, op basis van de mate van fecale verontreiniging. Indien nodig kunnen zij dit doen in samenwerking met de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

3.   Om de productiegebieden in te delen, stellen de bevoegde autoriteiten een herbeoordelingstermijn vast waarin in elk productie- en heruitzettingsgebied monsters kunnen worden genomen om te bepalen of de in de artikelen 53, 54 en 55 genoemde normen worden nageleefd.

HOOFDSTUK I

Specifieke voorschriften voor de indeling van productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren

Artikel 53

Voorschriften voor gebieden van klasse A

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen gebieden waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden verzameld voor directe menselijke consumptie indelen in klasse A.

2.   Levende tweekleppige weekdieren uit deze gebieden die in de handel worden gebracht voldoen aan de in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren.

3.   Bij 80 % van de tijdens de herbeoordelingstermijn genomen monsters van levende tweekleppige weekdieren uit gebieden van klasse A mag niet meer dan 230 E. coli per 100 g vlees en schelpvocht worden gevonden.

4.   De resterende 20 % van de monsters mag niet meer dan 700 E. coli per 100 g vlees en schelpvocht bevatten.

5.   Bij de beoordeling van de resultaten voor de vastgestelde herbeoordelingstermijn voor de handhaving van een gebied van klasse A kunnen de bevoegde autoriteiten, aan de hand van een op een onderzoek gebaseerde risicobeoordeling, besluiten om een afwijkend resultaat dat de grenswaarde van 700 E. coli per 100 g vlees en schelpvocht overschrijdt, buiten beschouwing te laten.

Artikel 54

Voorschriften voor gebieden van klasse B

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen de gebieden waar levende tweekleppige weekdieren pas mogen worden verzameld en in de handel gebracht na behandeling in een zuiveringscentrum of na heruitzetting voor menselijke consumptie om aan de in artikel 53 bedoelde gezondheidsnormen te voldoen, indelen in klasse B.

2.   Bij 90 % van de levende tweekleppige weekdieren uit gebieden van klasse B mag niet meer dan 4 600E. coli per 100 g vlees en schelpvocht worden gevonden.

3.   De resterende 10 % van de monsters mag niet meer dan 46 000E. coli per 100 g vlees en schelpvocht bevatten.

Artikel 55

Voorschriften voor gebieden van klasse C

1.   De bevoegde autoriteiten kunnen de gebieden waar levende tweekleppige weekdieren pas mogen worden verzameld en in de handel gebracht na langdurige heruitzetting om aan de in artikel 53 bedoelde gezondheidsnormen te voldoen, indelen in klasse C.

2.   Levende tweekleppige weekdieren uit gebieden van klasse C mogen niet meer dan 46 000E. coli per 100 g vlees en schelpvocht bevatten.

Artikel 56

Voorschriften voor sanitair onderzoek

1.   Voordat zij een productiegebied of een heruitzettingsgebied indelen, voeren de bevoegde autoriteiten een sanitair onderzoek uit dat het volgende behelst:

a)

een inventaris van de bronnen van vervuiling van menselijke of dierlijke oorsprong die het productiegebied zouden kunnen verontreinigen;

b)

een onderzoek naar de hoeveelheden organische verontreinigende stoffen die gedurende de verschillende perioden van het jaar vrijkomen, rekening houdende met de wisselende aantallen mensen en dieren in het afwateringsgebied, de neerslagniveaus, de behandeling van afvalwater enz.;

c)

de vaststelling van de kenmerken van de verspreiding van verontreinigende stoffen, rekening houdende met stroompatronen, dieptemetingen, en de getijdencyclus in het productiegebied.

2.   De bevoegde autoriteiten voeren in alle ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden een sanitair onderzoek uit dat aan de in lid 1 vastgelegde voorschriften voldoet, tenzij dit al eerder is uitgevoerd.

3.   De bevoegde autoriteiten kunnen door andere officiële instanties of exploitanten van levensmiddelenbedrijven worden gesteund onder de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de uitvoering van dit onderzoek.

Artikel 57

Toezichtsprogramma

De bevoegde autoriteiten stellen een toezichtsprogramma op voor de productiegebieden van levende tweekleppige weekdieren, gebaseerd op een analyse van het in artikel 56 bedoelde sanitaire onderzoek. Het aantal monsters, de geografische spreiding van de bemonsteringspunten en de frequentie van de bemonstering voor het programma zorgen ervoor dat de resultaten van de analyse representatief zijn voor het desbetreffende gebied.

Artikel 58

De bevoegde autoriteiten stellen een procedure vast om te waarborgen dat het in artikel 56 bedoelde sanitaire onderzoek en het in artikel 57 bedoelde toezichtsprogramma representatief zijn voor het betrokken gebied.

HOOFDSTUK II

Voorwaarden voor de monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren

Artikel 59

Monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden

De bevoegde autoriteiten monitoren de overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2017/625 ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden periodiek om:

a)

erop toe te zien dat er geen misbruik plaatsvindt ten aanzien van de oorsprong, herkomst en bestemming van levende tweekleppige weekdieren;

b)

de microbiologische kwaliteit van levende tweekleppige weekdieren te controleren in verband met de ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden;

c)

na te gaan of er toxineproducerend plankton in het productie- en heruitzettingswater en mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren aanwezig zijn;

d)

na te gaan of er chemische contaminanten in levende tweekleppige weekdieren aanwezig zijn.

Artikel 60

Erkende methoden voor de detectie van mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren

1.   De bevoegde autoriteiten gebruiken de in bijlage V vastgelegde analytische methoden om erop toe te zien dat de in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vermelde grenswaarden worden nageleefd en, zo nodig, om na te gaan of exploitanten van levensmiddelenbedrijven deze methoden naleven. In voorkomend geval gebruiken exploitanten van levensmiddelenbedrijven deze methoden.

2.   Overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2010/63/EU wordt waar mogelijk, in plaats van een procedure als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van die richtlijn, een wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingsstrategie gebruikt zonder levende dieren.

3.   Overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2010/63/EU moet bij het gebruik van biologische methoden rekening worden gehouden met de beginselen van vervanging, verfijning en vermindering.

Artikel 61

Bemonsteringsplannen

1.   Voor de uitvoering van de onder b), c) en d), van artikel 59 voorziene controles stellen de bevoegde autoriteiten bemonsteringsplannen op om dergelijke controles op regelmatige tijdstippen uit te laten voeren of, indien het verzamelen op onregelmatige tijdstippen plaatsvindt, van geval tot geval. De geografische spreiding van de bemonsteringspunten en de frequentie van de bemonstering waarborgen dat de resultaten van de analyse representatief zijn voor het betrokken ingedeelde productie- en heruitzettingsgebied.

2.   In demonsteringsplannen voor de controle van de microbiologische kwaliteit van levende tweekleppige weekdieren wordt met name rekening gehouden met:

a)

de te verwachten variatie van de fecale verontreiniging;

b)

de parameters als bedoeld in artikel 56, lid 1.

3.   Bij de bemonsteringsplannen voor de controle op de aanwezigheid van toxineproducerend plankton in het water in ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden en van mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren wordt met name rekening houden met mogelijke variaties van de aanwezigheid van plankton dat mariene biotoxines bevat. De bemonstering omvat:

a)

periodieke bemonstering met het oog op de opsporing van wijzigingen in de samenstelling van het toxinehoudende plankton en de geografische spreiding daarvan. Indien de resultaten wijzen op een accumulatie van toxines in het vlees van levende tweekleppige weekdieren, volgt intensieve bemonstering;

b)

periodieke toxiciteitstests op de levende tweekleppige weekdieren uit het betrokken gebied die het meest vatbaar zijn voor verontreiniging.

4.   De bemonsteringsfrequentie voor de toxineanalyse bij levende tweekleppige weekdieren vindt in de verzamelperioden wekelijks plaats, behalve wanneer:

a)

de bemonsteringsfrequentie kan worden verminderd in specifieke heruitzettings- of productiegebieden of voor specifieke typen levende tweekleppige weekdieren, indien een risicobeoordeling over de aanwezigheid van toxines of fytoplankton erop wijst dat het risico uiterst gering is;

b)

de bemonsteringsfrequentie wordt verhoogd indien een dergelijke beoordeling erop wijst dat een wekelijkse bemonstering onvoldoende zou zijn.

5.   De in lid 4 bedoelde risicobeoordeling wordt regelmatig opnieuw bezien, teneinde het risico van de aanwezigheid van toxines in levende tweekleppige weekdieren uit deze gebieden te beoordelen.

6.   Indien er gegevens beschikbaar zijn over de snelheid van de accumulatie van toxines in een groep van soorten in hetzelfde ingedeelde productie- of heruitzettingsgebied, kan de soort met de hoogste snelheid gebruikt worden als indicatorsoort. De verzameling van alle soorten van die groep is dan toegestaan zolang de toxineniveaus bij de indicatorsoort onder de voorgeschreven grenswaarden blijven. Indien de toxineniveaus bij de indicatorsoort hoger blijken te zijn dan de voorgeschreven grenswaarden, mag de verzameling van de andere soorten alleen worden toegestaan als uit verdere analyse van de andere soorten blijkt dat de toxinegrenswaarden niet worden overschreden.

7.   Wat de controle van plankton betreft, zijn de monsters representatief voor de waterkolom in het ingedeelde productie- of heruitzettingsgebied en verschaffen zij informatie over de aanwezigheid van toxische soorten en over populatietrends. Indien er veranderingen van toxische populaties worden vastgesteld die tot een accumulatie van toxines kunnen leiden, wordt de bemonsteringsfrequentie van levende tweekleppige weekdieren verhoogd, of worden de gebieden bij wijze van voorzorgsmaatregel afgesloten totdat de resultaten van de toxineanalyses bekend zijn.

8.   De bemonsteringsplannen voor de controle op de aanwezigheid van chemische verontreinigingen maken het mogelijk vast te stellen of de in Verordening (EG) nr. 1881/2006 aangegeven niveaus worden overschreden.

HOOFDSTUK III

Het beheer van de ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden na de monitoring

Artikel 62

Beslissingen naar aanleiding van monitoring

1.   Indien uit de resultaten van de in artikel 59 voorziene monitoring blijkt dat niet aan de gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren wordt voldaan, of dat er anderszins een risico voor de menselijke gezondheid kan bestaan, sluiten de bevoegde autoriteiten het betrokken ingedeelde productie- of heruitzettingsgebied voor het verzamelen van levende tweekleppige weekdieren. De bevoegde autoriteiten kunnen echter een productiegebied of heruitzettingsgebied opnieuw in klasse B of C indelen als het aan de in de artikelen 54 en 55 vastgelegde criteria voldoet en geen ander risico vormt voor de volksgezondheid.

2.   Indien uit de resultaten van microbiologische monitoring blijkt dat niet aan de in artikel 53 genoemde gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren wordt voldaan, kunnen de bevoegde autoriteiten, aan de hand van een risicobeoordeling en alleen tijdelijk en eenmalig, toestemming geven voor voortzetting van het verzamelen zonder sluiting of herindeling, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a)

het betrokken ingedeelde productiegebied en alle erkende inrichtingen die levende tweekleppige weekdieren uit dit gebied ontvangen, staan onder officieel toezicht van dezelfde bevoegde autoriteiten;

b)

de betrokken levende tweekleppige weekdieren worden onderworpen aan passende beperkende maatregelen, zoals zuivering, heruitzetting of verwerking.

3.   Het vergezellende registratiedocument, zoals bedoeld in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004, bevat alle informatie met betrekking tot de toepassing van lid 2.

4.   De bevoegde autoriteiten stellen de voorwaarden vast waaronder lid 2 uitgeoefend kan worden teneinde de handhaving van de naleving van de in artikel 53 vastgestelde criteria voor het betrokken productiegebied te waarborgen.

Artikel 63

Heropening van productiegebieden

1.   De bevoegde autoriteiten mogen een gesloten productie- of heruitzettingsgebied alleen heropenen indien weer aan de in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vermelde gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren wordt voldaan en de situatie geen ander risico voor de menselijke gezondheid vormt.

2.   Indien de bevoegde autoriteiten een productie- of heruitzettingsgebied hebben gesloten vanwege de aanwezigheid van plankton of omdat de toxineniveaus in levende tweekleppige weekdieren die de in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde voorgeschreven grenswaarde voor mariene biotoxines overschrijden, mogen zij dit gebied alleen heropenen als ten minste twee opeenvolgende achtereenvolgende analyseresultaten, met een interval van ten minste 48 uur, onder de voorgeschreven grenswaarden blijven.

3.   De bevoegde autoriteiten kunnen bij het nemen van een beslissing inzake de heropening van een productie- of heruitzettingsgebied rekening houden met de aanwezigheid van fytoplankton.

4.   Indien er betrouwbare gegevens zijn inzake de dynamiek van de toxiciteit in een bepaald gebied, en op voorwaarde dat uit recente gegevens blijkt dat de toxiciteit afneemt, kunnen de bevoegde autoriteiten besluiten een gebied te heropenen waarvan de resultaten van een enkele bemonstering onder de in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 voorgeschreven grenswaarde blijven.

Artikel 64

Controlesysteem

1.   De bevoegde autoriteiten stellen een controlesysteem op om te waarborgen dat er geen producten van dierlijke oorsprong op de markt worden gebracht die schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid. Middels het controlesysteem met laboratoriumtests wordt nagegaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven tijdens alle productie-, verwerkings- en distributiefasen voldoen aan de voorschriften met betrekking tot het eindproduct, met inbegrip van levende tweekleppige weekdieren en alle producten die daarvan zijn afgeleid.

2.   Dit controlesysteem is met name bedoeld om, indien van toepassing, na te gaan of de gehalten van mariene biotoxines en verontreinigingen de veiligheidsnormen niet overschrijden en of de microbiologische kwaliteit van de weekdieren geen gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert.

Artikel 65

Beslissing van de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten handelen direct indien een productiegebied moet worden gesloten, in een andere klasse ingedeeld moet worden, heropend kan worden, of wanneer levende tweekleppige weekdieren aan de in artikel 62, lid 2, bedoelde maatregelen worden onderworpen.

2.   Bij de beslissing inzake de indeling, herindeling, openstelling of sluiting van productiegebieden overeenkomstig de artikelen 52, 62 en 63, kunnen de bevoegde autoriteiten rekening houden met de resultaten van controles die door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven of door de hen vertegenwoordigende organisaties zijn uitgevoerd, maar alleen indien het laboratorium dat de analyse uitvoert door de bevoegde autoriteiten is aangewezen en de bemonstering en de analyses worden uitgevoerd overeenkomstig een protocol waarover de bevoegde autoriteiten en de betrokken exploitanten van levensmiddelenbedrijven of -organisatie overeenstemming hebben bereikt.

HOOFDSTUK IV

Andere voorschriften

Artikel 66

Registratie en uitwisseling van informatie

De bevoegde autoriteiten:

a)

stellen een lijst op van de ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden verzameld overeenkomstig de voorschriften in artikel 52, met details betreffende locatie en grenzen, en over de klasse waarin het gebied is ingedeeld, en actualiseren deze. Deze lijst wordt medegedeeld aan de belanghebbenden waarop deze verordening van toepassing is, waaronder de producenten, de verzamelaars en de exploitanten van zuiveringscentra en verzendingscentra;

b)

stellen de belanghebbende partijen, waaronder de producenten, de verzamelaars en de exploitanten van zuiveringscentra en verzendingscentra, onmiddellijk op de hoogte van iedere wijziging van de locatie, de grenzen of de klasse van het productiegebied, van de tijdelijke of permanente sluiting ervan, of van de toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 60, lid 2.

TITEL VI

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN EN DE EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN VISSERIJPRODUCTEN

Artikel 67

Officiële controles van de productie en het in de handel brengen

Officiële controles van de productie en het in de handel brengen van visserijproducten behelzen de toetsing aan de in bijlage III, sectie VIII, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde voorschriften, met name:

a)

een regelmatige controle van de hygiënische omstandigheden waarin aanlanding en eerste verkoop plaatsvinden;

b)

inspecties op gezette tijden van vaartuigen en inrichtingen op het land, waaronder visveilingen en groothandelsmarkten, met name om erop toe te zien dat:

i)

nog steeds aan de voorwaarden voor erkenning wordt voldaan;

ii)

bij het hanteren van de visserijproducten de voorschriften in acht worden genomen;

iii)

er wordt voldaan aan de eisen wat betreft hygiëne en temperatuur;

iv)

de inrichtingen, inclusief de vaartuigen en hun voorzieningen en apparatuur, schoon zijn en het personeel de hygiëne in acht neemt;

c)

controles van de opslag- en vervoersomstandigheden.

Artikel 68

Locatie van de officiële controles

1.   De bevoegde autoriteiten voeren officiële controles uit op voertuigen wanneer zij een haven in een lidstaat aandoen. Deze controles gelden voor alle vaartuigen die visserijproducten aanlanden in havens in de Unie, ongeacht welke vlag zij voeren.

2.   De bevoegde autoriteiten van de vlaggenstaat mogen officiële controles op onder hun vlag varende vaartuigen uitvoeren terwijl het vaartuig op zee is of in een andere lidstaat of in een derde land in een haven ligt.

Artikel 69

Erkenning van fabrieksvaartuigen, vriesvaartuigen of reeferschepen

1.   Indien een fabrieksvaartuig, vriesvaartuig of reeferschip van een lidstaat wordt onderzocht met het oog op de erkenning van het vaartuig, voeren de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat officiële controles uit overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU) 2017/625, in het bijzonder overeenkomstig de in lid 4 van dat artikel genoemde perioden. Indien nodig kunnen de bevoegde autoriteiten het vaartuig inspecteren terwijl het vaartuig op zee is of in een andere lidstaat of in een derde land in een haven ligt.

2.   Indien de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat het vaartuig overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU) 2017/625 een voorwaardelijke erkenning hebben gegeven, mogen zij de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat of een derde land toestemming geven om vervolgcontroles uit te voeren met het oog op het verlenen van definitieve erkenning, het verlengen van voorwaardelijke erkenning of het toetsen van erkenning, op voorwaarde dat, in het geval van een derde land, het desbetreffende land is opgenomen in de lijst van derde landen waaruit de invoer van visserijproducten is toegestaan uit hoofde van artikel 127 van Verordening (EU) 2017/625. Indien nodig kunnen deze bevoegde autoriteiten het vaartuig inspecteren terwijl het vaartuig op zee is of in een andere lidstaat of in een derde land in een haven ligt.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat of van een derde land toestaan overeenkomstig dit artikel namens haar controles uit te voeren, bereiken beide bevoegde autoriteiten overeenstemming over de voorwaarden van deze controles. Deze voorwaarden waarborgen met name dat de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat onmiddellijk verslagen ontvangen over de resultaten van de controles en over elk vermoeden van niet-naleving van de voorschriften, teneinde hen in staat te stellen de noodzakelijke maatregelen te nemen.

Artikel 70

Officiële controles van visserijproducten

Officiële controles van visserijproducten bevatten ten minste de in bijlage VI vastgelegde praktische regelingen betreffende:

a)

organoleptische onderzoeken;

b)

versheidsindicatoren;

c)

histamine;

d)

residuen en verontreinigingen;

e)

microbiologische controles;

f)

parasieten;

g)

giftige visserijproducten.

Artikel 71

Beslissingen na controles

De bevoegde autoriteiten verklaren visserijproducten ongeschikt voor menselijke consumptie indien:

a)

uit overeenkomstig artikel 70 uitgevoerde officiële controles blijkt dat zij niet voldoen aan de organoleptische, chemische, fysische of microbiologische criteria of voorschriften met betrekking tot parasieten als vastgelegd in bijlage III, sectie VII, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en/of in Verordening (EG) nr. 2073/2005;

b)

zij in de eetbare delen meer chemische residuen of verontreinigingen bevatten dan de in de Verordeningen (EU) nr. 37/2010, (EG) nr. 396/2005, en (EG) nr. 1881/2006 aangegeven gehalten, of residuen bevatten van stoffen die verboden of niet toegestaan zijn overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 of Richtlijn 96/22/EG, of niet aan andere relevante wetgeving van de Unie inzake farmacologisch werkzame stoffen voldoen;

c)

zij afkomstig zijn van:

i)

giftige vissoorten;

ii)

visserijproducten die niet voldoen aan de voorschriften met betrekking tot mariene biotoxines;

iii)

levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen die mariene biotoxines bevatten in totale hoeveelheden die de grenswaarden van Verordening (EG) nr. 853/2004 overschrijden, of

d)

de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat zij een risico vormen voor de menselijke of dierlijke gezondheid, of om een andere reden niet geschikt zijn voor menselijke consumptie.

Artikel 72

Voorschriften betreffende de officiële controles van visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en de Unie binnenkomen na al dan niet met opslag in derde landen te zijn overgeladen

1.   Voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen van een lidstaat en die, al dan niet met opslag, in derde landen die zijn opgenomen in de in artikel 126, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/625 voorziene lijst, zijn gelost voor zij op een andere vervoerswijze in de Unie zijn binnengekomen, gaan vergezeld van een gezondheidscertificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land en is ingevuld overeenkomstig het modelgezondheidscertificaat in bijlage III, deel II, hoofdstuk B, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 van de Commissie.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde visserijproducten worden gelost en vervoerd naar een opslaginstallatie in het in dat lid bedoelde derde land, wordt die opslaginstallatie opgenomen in de in artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625 voorziene lijst.

3.   Indien de in lid 1 bedoelde visserijproducten worden geladen in een vaartuig dat de vlag van een derde land voert, wordt dat derde land opgenomen in de in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625 voorziene lijst, en moet dat vaartuig zijn opgenomen in de in artikel 5 van die gedelegeerde verordening voorziene lijst.

4.   Containerschepen die worden gebruikt voor het vervoeren van visserijproducten in containers zijn van dit voorschrift uitgesloten.

TITEL VII

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE UITVOERING VAN OFFICIËLE CONTROLES EN EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN REPTIELENVLEES

Artikel 73

Ante-mortem- en post-mortemkeuring van reptielen

Artikel 11 is van toepassing op de ante-mortemkeuring van reptielen.

De artikelen 12, 13 en 14 zijn van toepassing op de post-mortemkeuring van reptielen. Voor de toepassing van artikel 13, onder a), i), wordt voor een reptiel een omrekeningsgetal van 0,5 grootvee-eenheden gebruikt.

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 74

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2074/2005

Verordening (EG) nr. 2074/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1.

De artikelen 5, 6 ter en 6 quater worden geschrapt.

2.

In bijlage I worden sectie II en het aanhangsel geschrapt.

3.

In bijlage II wordt sectie II geschrapt.

4.

De bijlagen III en V worden geschrapt.

5.

Bijlage VIa wordt geschrapt.

6.

Bijlage VIb en het bijbehorende aanhangsel worden geschrapt.

Artikel 75

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2019

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206).

(3)  Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van Richtlijn 85/358/EEG, Richtlijn 86/469/EEG, Beschikking 89/187/EEG en Beschikking 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

(4)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11).

(6)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31).

(8)  Beschikking 2003/467/EG van de Commissie van 23 juni 2003 houdende erkenning van bepaalde lidstaten en delen van lidstaten als officieel tuberculosevrij, officieel brucellosevrij en officieel vrij van enzoötische boviene leukose ten aanzien van de rundveebeslagen (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 74).

(9)  Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

(12)  Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

(14)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(15)  Verordening (EG) nr. 124/2009 van de Commissie van 10 februari 2009 tot vaststelling van maximumgehalten voor coccidiostatica en histomonostatica in levensmiddelen als gevolg van niet te voorkomen versleping van die stoffen naar niet-doeldiervoeders (PB L 40 van 11.2.2009, blz. 7).

(16)  Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PB L 182 van 12.7.2007, blz. 19).

(17)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).

(20)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 636/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 betreffende een modelcertificaat voor de handel in niet-onthuid grof vrij wild (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 16).

(21)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 van de Commissie van 10 augustus 2015 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PB L 212 van 11.8.2015, blz. 7).

(22)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid ("diergezondheidswetgeving" (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(23)  EFSA Journal (2011);9(10):2351.

(24)  EFSA Journal 2012;10(6):2741.

(25)  EFSA Journal 2013;11(6):3266.

(26)  EFSA Journal 2013;11(6):3265.

(27)  EFSA Journal 2013;11(6):3263.

(28)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624 van de Commissie van 8 februari 2019 betreffende specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles van de productie van vlees en voor de productie- en de heruitzettingsgebieden van levende tweekleppige weekdieren overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(29)  Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 27).

(30)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(31)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625 van de Commissie van 4 maart 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorwaarden waaraan bepaalde voor menselijke consumptie bestemde dieren en goederen die de Unie de Unie binnenkomen moeten voldoen (zie bladzijde 18 van dit Publicatieblad).

(32)  Beschikking 97/747/EG van de Commissie van 27 oktober 1997 tot vaststelling van de niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten (PB L 303 van 6.11.1997, blz. 12).

(33)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).

(34)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/470 van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende nadere regels voor de maximumwaarde voor residuen die in aanmerking moet worden genomen bij de controle van levensmiddelen die afkomstig zijn van overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG in de Unie behandelde dieren (PB L 79 van 22.3.2018, blz. 16).

(35)  Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).

(36)  Beschikking 2005/34/EG van de Commissie van 11 januari 2005 tot vaststelling van geharmoniseerde normen voor analyses op bepaalde residuen in producten van dierlijke oorsprong die uit derde landen worden ingevoerd (PB L 16 van 20.1.2005, blz. 61).

(37)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).

(38)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 van de Commissie van 8 april 2019 tot vaststelling van modellen voor officiële certificaten voor de binnenkomst van bepaalde dieren en goederen in de Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/759 betreffende deze modelcertificaten (zie bladzijde 101 van dit Publicatieblad).

(39)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).

(40)  Als alle resultaten negatief zijn, biedt dit 95 % statistische zekerheid dat de prevalentie minder dan 6 % bedraagt.

(41)  Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB L 121 van 29.7.1964, blz. 1977).


BIJLAGE I

MODELDOCUMENT VOOR DE COMMUNICATIE MET HET BEDRIJF VAN HERKOMST OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 39, LID 5

1.   Identificatiegegevens

1.1.   Bedrijf van herkomst (eigenaar of beheerder)

Naam/nummer

Volledig adres

Telefoonnummer

E-mailadres (in voorkomend geval)

1.2.   Identificatienummers van … [gelieve te specificeren] of een lijst bijvoegen

Totaal aantal dieren (per soort)

Identificatieproblemen (in voorkomend geval)

1.3.   Identificatie van het beslag/het koppel/de kooi (indien van toepassing)

1.4.   De diersoort

1.5.   Referentienummer van het gezondheidscertificaat (indien van toepassing)

2.   Ante-mortembevindingen

2.1.   Welzijn

Aantal getroffen dieren

Type/klasse/leeftijd

Waarnemingen

2.2.   Dieren die vuil zijn geleverd

2.3.   Klinische bevindingen met betrekking tot ziekte

Aantal getroffen dieren

Type/klasse/leeftijd

Waarnemingen

Datum van de inspectie

2.4.   Laboratoriumresultaten (1)

3.   Post-mortembevindingen

3.1.   Macroscopische bevindingen

Aantal getroffen dieren

Type/klasse/leeftijd

Orgaan of deel van het dier dat is getroffen

Slachtdatum

3.2.   Ziekte (er mogen codes worden gebruikt (2))

Aantal getroffen dieren

Type/klasse/leeftijd

Orgaan of deel van het dier dat is getroffen

Geheel of gedeeltelijk afgekeurd karkas (reden opgeven)

Slachtdatum

3.3.   Laboratoriumresultaten (3)

3.4.   Andere resultaten

3.5.   Bevindingen met betrekking tot het welzijn

4.   Aanvullende informatie

5.   Contactgegevens van het slachthuis (erkenningsnummer)

Naam

Volledig adres

Telefoonnummer

E-mailadres (in voorkomend geval)

6.   Officiële dierenarts (naam in blokletters)

Handtekening en stempel

7.   Datum

8.   Aantal bij dit formulier gevoegde bladzijden:


(1)  Microbiologische, chemische, serologische enz. (resultaten bijvoegen).

(2)  De bevoegde autoriteiten mogen de volgende codes invoeren: code A voor ziekten op de lijst van de OIE; codes B100 en B200 voor welzijnsproblemen en C100 tot en met C290 voor beslissingen met betrekking tot het vlees. De codes kunnen zo nodig verder worden onderverdeeld (bv. C141 voor een onschuldige gegeneraliseerde ziekte, C142 voor een ernstigere ziekte enz.). Indien codes worden gebruikt, moeten deze gemakkelijk beschikbaar zijn voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en moet de betekenis ervan passend worden toegelicht.

(3)  Microbiologische, chemische, serologische enz. (resultaten bijvoegen).


BIJLAGE II

PRAKTISCHE REGELINGEN VOOR HET GEZONDHEIDSMERK OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 48

1.

Het gezondheidsmerk moet een ovaal merk van tenminste 6,5 cm lang en 4,5 cm hoog zijn, en moet de volgende, goed leesbare informatie bevatten:

a)

de naam van het land waar de inrichting zich bevindt, voluit in hoofdletters of in een tweelettercode overeenkomstig de relevante ISO-code. Voor de lidstaten luiden deze codes evenwel als volgt: BE, BG, CZ, DK, DE, EE, IE, GR, ES, FR, HR, IT, CY, LV, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, PT, RO, SI, SK, FI, SE en UK;

b)

het erkenningsnummer van het slachthuis, en

c)

(wanneer het merk in een in de Unie gevestigde inrichting wordt aangebracht) de afkorting CE, EC, EF, EG, EK, EO, EY, ES, EÜ, EB, EZ, KE of WE. Deze afkortingen mogen niet worden aangebracht op vlees uit slachthuizen buiten de Unie dat in de Unie wordt ingevoerd.

2.

De letters moeten ten minste 0,8 cm en de cijfers ten minste 1 cm hoog zijn. De afmetingen van de letters en het merk mogen worden verkleind bij gezondheidsmerken voor lammeren, geitjes en biggen.

3.

De voor de gezondheidsmerken gebruikte inkt moet voldoen aan de voorschriften van de Unie met betrekking tot het gebruik van kleurstoffen in levensmiddelen.

4.

Het gezondheidsmerk kan ook een verwijzing bevatten naar de officiële dierenarts die het vlees aan een gezondheidskeuring heeft onderworpen.

BIJLAGE III

TESTMETHODEN VOOR RAUWE MELK EN VOOR WARMTEBEHANDELDE KOEMELK OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 50

HOOFDSTUK I

BEPALING VAN HET KIEMGETAL EN HET AANTAL SOMATISCHE CELLEN

A.

Bij de controle aan de hand van de in bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, deel III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgelegde criteria worden de volgende normen als referentiemethoden gebruikt:

1.

EN ISO 4833-1 voor het kiemgetal bij 30 °C;

2.

EN ISO 13366-1 voor het aantal somatische cellen.

B.

Het gebruik van alternatieve analysemethoden is aanvaardbaar:

1.

voor het kiemgetal bij 30 °C, indien die methoden ten opzichte van de in de deel A, punt 1, vermelde referentiemethode worden gevalideerd overeenkomstig het protocol dat is vastgesteld in EN ISO 16140-2, aangevuld met EN ISO-norm 16297 voor het specifieke geval van het kiemgetal voor rauwe melk.

De wijze van omrekening van een alternatieve methode naar de in deel A, punt 1, vermelde referentiemethode wordt overeenkomstig EN ISO-norm 21187 vastgesteld;

2.

voor het aantal somatische cellen indien die methoden ten opzichte van de in de in deel A, punt 2, vermelde referentiemethode worden gevalideerd overeenkomstig het protocol dat is vastgesteld in ISO 8196-3 en indien zij worden toegepast overeenkomstig EN ISO-norm 13366-2 of overeenkomstig andere, soortgelijke internationaal aanvaarde protocollen.

HOOFDSTUK II

BEPALING VAN DE ALKALISCHE-FOSFATASEACTIVITEIT IN KOEMELK

A.

Bij de bepaling van de alkalische-fosfataseactiviteit in gepasteuriseerde koemelk moet EN ISO-norm 11816-1 als referentiemethode worden gebruikt.

B.

De alkalische-fosfataseactiviteit in gepasteuriseerde koemelk wordt uitgedrukt in milli-eenheden enzymactiviteit per liter (mU/l). Een eenheid alkalische-fosfataseactiviteit is de hoeveelheid van het enzym alkalische-fosfatase die de omzetting van 1 micromol substraat per minuut katalyseert.

C.

De uitslag van een alkalische-fosfatasetest geldt als negatief indien de gemeten activiteit in de koemelk niet meer dan 350 mU/l bedraagt.

D.

Het gebruik van alternatieve analysemethoden is aanvaardbaar indien die methoden worden gevalideerd ten opzichte van de in deel A vermelde referentiemethoden overeenkomstig internationaal aanvaarde protocollen en voorschriften voor goede laboratoriumpraktijken.

BIJLAGE IV

REFERENTIETESTMETHODE VOOR DE ANALYSE VAN E. COLI IN LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN VOOR DE INDELING VAN PRODUCTIE- EN HERUITZETTINGSGEBIEDEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 52, LID 2

De referentiemethode voor de analyse van E. coli in levende tweekleppige weekdieren is de in ISO 16649-3 gespecificeerde techniek voor detectie en het "meest waarschijnlijke aantal" (MWA). Er mogen alternatieve methoden worden gebruikt mits deze ten opzichte van deze referentiemethode worden gevalideerd overeenkomstig de criteria van ISO 16140.


BIJLAGE V

ERKENDE METHODEN VOOR DE DETECTIE VAN MARIENE BIOTOXINES OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 60

HOOFDSTUK I

DETECTIEMETHODE VOOR PARALYTIC SHELLFISH POISON

A.

Het gehalte aan paralytic shellfish poisoning (PSP)-gifstoffen in het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel van tweekleppige weekdieren wordt bepaald overeenkomstig AOAC Official Method OMA 2005.06, zoals gepubliceerd in AOAC International Journal 88(6), 1714-1732 (Lawrence method), een bioassay in muizen of om het even welke andere internationaal erkende gevalideerde methode.

B.

Indien de resultaten worden betwist, geldt de in deel A bedoelde AOAC Official Method OMA 2005.06 als referentiemethode.

HOOFDSTUK II

DETECTIEMETHODE VOOR AMNESIC SHELLFISH POISON

A.

Het gehalte aan amnesic shellfish poison (ASP) in het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel van tweekleppige weekdieren wordt bepaald door middel van hogedrukvloeistofchromatografie met UV (HPLC/UV-methode) of om het even welke andere internationaal erkende gevalideerde methode.

B.

Voor screeningdoeleinden mag echter ook de AOAC Official Method OMA 2006.02, zoals gepubliceerd in AOAC International Journal 90, 1011-1027 (ASP enzymgekoppelde immuunadsorbent-techniek ELISA-methode) worden gebruikt, of om het even welke andere internationaal erkende gevalideerde methode.

C.

Indien de resultaten worden betwist, geldt de HPLC/UV-methode als referentiemethode.

HOOFDSTUK III

DETECTIEMETHODEN VOOR LIPOFIELE TOXINES

A.

De in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, lid 2, onder c), d) en e), bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde testmethode voor de detectie van mariene biotoxines is de vloeistofchromatografie-massaspectrometriemethode/massaspectrometrie (EURL LC-MS/MS)-methode van het EU-referentielaboratorium. Deze methode stelt ten minste de aanwezigheid van de volgende verbindingen vast:

a)

toxines uit de okadazuurgroep: OA, DTX1 en DTX2, inclusief hun esters (DTX3);

b)

toxines uit de pectenotoxinegroep: PTX1 en PTX2;

c)

toxines uit de yessotoxinegroep: YTX, 45-OH-YTX, homo-YTX en 45-OH-homo-YTX;

d)

toxines uit de azaspiracidegroep: AZA1, AZA2 en AZA3.

Indien nieuwe analogen van de bovengenoemde toxines optreden, waarvoor een toxiciteitsequivalentiefactor (TEF) is vastgesteld, worden zij in de analyse meegenomen.

De totale toxiciteitsequivalentie wordt berekend aan de hand van de TEF's, zoals aanbevolen door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in EFSA Journal (2008) 589, 1-62, of in een bijgewerkt advies van de EFSA.

B.

Andere dan de in deel A bedoelde methoden, zoals de LC-MS methode, HPLC met passende detectie, immunoassays en functionele tests als de fosfataseremmingstest, kunnen worden gebruikt als alternatief voor, of als aanvulling op, de EU-RL LC-MS/MS-methode, mits:

a)

zij afzonderlijk of in combinatie ten minste de volgende in deel A gedefinieerde analogen kunnen aantonen; indien nodig worden geschiktere criteria gedefinieerd;

b)

zij voldoen aan de prestatiecriteria die in de EURL LC-MS/MS-methode zijn vastgesteld. Deze methoden moeten bij een intralaboratoriumonderzoek zijn gevalideerd en met succes zijn getest in het kader van een erkend stelsel van proficiencytests. Het Europees Referentielaboratorium voor mariene biotoxines ondersteunt activiteiten die zijn gericht op validatie door middel van een interlaboratoriumonderzoek van de techniek om formele normalisatie mogelijk te maken;

c)

de toepassing ervan een gelijkwaardig beschermingsniveau voor de volksgezondheid biedt.

HOOFDSTUK IV

DETECTIE VAN NIEUWE OF ONBEKENDE MARIENE BIOTOXINES

Chemische methoden, alternatieve methoden met passende detectie, of de bioassay in muizen kunnen tijdens de periodieke monitoring van productiegebieden en heruitzettingsgebieden worden gebruikt om nieuwe of onbekende mariene biotoxines op te sporen op basis van nationale controleprogramma's die door de lidstaten worden opgesteld.


BIJLAGE VI

PRAKTISCHE REGELINGEN VOOR OFFICIËLE CONTROLES VAN VISSERIJPRODUCTEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 70

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

A.   Organoleptische onderzoeken

Organoleptische steekproefcontroles vinden plaats in alle stadia van de productie, verwerking en distributie. Een doel van de controles is erop toe te zien dat de overeenkomstig deze verordening vastgestelde versheidsnormen worden nageleefd. Dit houdt met name in dat in alle stadia van productie, verwerking en distributie wordt nagegaan of de visserijproducten ten minste voldoen aan de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad (1) vastgelegde minimumversheidsnormen.

B.   Versheidsindicatoren

Indien het organoleptisch onderzoek aanleiding geeft tot twijfel aangaande de versheid van de producten, mogen er monsters worden genomen die aan laboratoriumtests worden onderworpen om de gehalten aan totale vluchtige basestikstof (TVB-N) en trimethylaminestikstof (TMA-N) te bepalen overeenkomstig de technische regelingen in hoofdstuk II.

De bevoegde autoriteiten hanteren de criteria die in deze verordening zijn vastgelegd.

Indien het organoleptisch onderzoek aanleiding is tot een vermoeden van de aanwezigheid van andere risico's voor de menselijke gezondheid, worden geschikte monsters genomen voor verificatiedoeleinden.

C.   Histamine

Er worden steekproefsgewijs histaminecontroles uitgevoerd om erop toe te zien dat de in Verordening (EG) nr. 2073/2005 vastgelegde grenswaarden niet worden overschreden.

D.   Residuen en verontreinigingen

Overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG en Beschikking 97/747/EG worden toezichtsregelingen vastgesteld om na te gaan of de EU-wetgeving wordt nageleefd met betrekking tot:

maximumwaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 en Uitvoeringsverordening (EU) 2018/470;

verboden en niet-toegestane stoffen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010, Richtlijn 96/22/EG en Beschikking 2005/34/EG;

verontreinigingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1881/2006, waarin maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen zijn vastgelegd, en

bestrijdingsmiddelenresiduen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 396/2005.

E.   Microbiologische controles

Indien nodig vinden microbiologische controles plaats overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 2073/2005 vastgelegde desbetreffende voorschriften en criteria.

F.   Parasieten

Risicogebaseerde tests worden uitgevoerd om na te gaan of bijlage III, sectie VIII, hoofdstuk III, deel D, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 2074/2005 worden nageleefd.

G.   Giftige visserijproducten

Controles vinden plaats om te verzekeren dat:

1.

visserijproducten die zijn afgeleid van giftige vis van de volgende families niet in de handel worden gebracht: Tetraodontidae, Molidae, Diodontidae en Canthigasteridae;

2.

verse, bereide, ingevroren en verwerkte visserijproducten van de familie Gempylidae, met name Ruvettus pretiosus en Lepidocybium flavobrunneum, uitsluitend in een onmiddellijke verpakking of verpakking in de handel worden gebracht en een etiket dragen met de nodige consumenteninformatie over de bereidingswijze en het risico van de aanwezigheid van stoffen die maag- en darmklachten kunnen veroorzaken. Op het etiket worden naast de gewone namen ook de wetenschappelijke namen van de visserijproducten vermeld;

3.

visserijproducten die biotoxines als ciguatera of andere toxines bevatten die gevaar opleveren voor de menselijke gezondheid, niet in de handel worden gebracht. Visserijproducten die zijn afgeleid van levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen mogen echter in de handel worden gebracht, indien zij geproduceerd zijn overeenkomstig bijlage III, sectie VII bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en aan de in hoofdstuk V, punt 2, van die sectie vastgestelde normen voldoen.

HOOFDSTUK II

CONTROLES OP TOTALE VLUCHTIGE BASESTIKSTOF (TVB-N)

A.   Grenswaarden voor TVB-N in bepaalde categorieën visserijproducten en toe te passen analysemethoden

1.

Niet-verwerkte visserijproducten worden als niet geschikt voor menselijke consumptie beschouwd indien op grond van de organoleptische beoordeling twijfel over de versheid bestaat en bij chemische controles blijkt dat de volgende grenswaarden voor TVB-N worden overschreden:

a)

25 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 1 van deel B van dit hoofdstuk bedoelde soorten;

b)

30 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 2 van deel B van dit hoofdstuk bedoelde soorten;

c)

35 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 3 van deel B van dit hoofdstuk bedoelde soorten;

d)

60 mg stikstof/100 g visserijproduct in gehele staat dat direct wordt gebruikt voor de bereiding van visolie voor menselijke consumptie, zoals bedoeld in bijlage III, sectie VIII, hoofdstuk IV, deel B, punt 1, tweede alinea, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; indien de grondstof echter voldoet aan de punten a), b) en c), van de eerste alinea van dat punt, mogen de lidstaten in afwachting van specifieke wetgeving van de Unie hogere grenswaarden vaststellen voor bepaalde soorten.

De toe te passen referentiemethode voor de controle op de grenswaarden voor TVB-N is de in deel C hieronder beschreven methode waarbij een met perchloorzuur eiwitvrij gemaakt extract wordt gedestilleerd.

2.

De in punt 1 bedoelde destillatie wordt uitgevoerd met een apparaat dat aan het diagram in deel D hieronder beantwoordt.

3.

Voor de controle op de grenswaarde voor TVB-N mogen de volgende routinemethoden worden toegepast:

a)

de microdiffusiemethode als beschreven door Conway en Byrne (1933);

b)

de directe destillatiemethode als beschreven door Antonacopoulos (1968);

c)

de destillatie van een met trichloorazijnzuur eiwitvrij gemaakt extract (Comité van de Codex Alimentarius voor vis en visserijproducten, 1968).

4.

Het monster bestaat uit ongeveer 100 g vlees dat op ten minste drie verschillende plaatsen wordt weggenomen en vervolgens wordt fijngemalen en vermengd.

Voor routinebepalingen bevelen de lidstaten de officiële laboratoria aan om de bovengenoemde methoden toe te passen. Bij twijfelachtige resultaten of bij geschillen over de resultaten van de volgens een van de routinemethoden uitgevoerde analyse mag ter controle van de resultaten uitsluitend de referentiemethode worden gebruikt.

B.   Categorieën soorten waarvoor grenswaarden voor TVB-N worden vastgesteld

De grenswaarden voor TVB-N zijn voor de volgende categorieën soorten vastgesteld:

1.

Sebastes spp., Helicolenus dactylopterus, Sebastichthys capensis;

2.

soorten die tot de familie Pleuronectidae behoren (met uitzondering van de heilbot: Hippoglossus spp.);

3.

Salmo salar, soorten die behoren tot de familie Merlucciidae, soorten die behoren tot de familie Gadidae.

C.   Referentieprocedure voor de bepaling van de TVB-N-concentratie in vis en visserijproducten

1.   Doel en toepassingsgebied

Deze methode beschrijft een referentieprocedure voor de bepaling van de TVB-N-concentratie in vis en visserijproducten. De procedure is bruikbaar voor TVB-N-concentraties van 5 mg/100 g tot ten minste 100 mg/100 g.

2.   Definities

"TVB-N-concentratie": het volgens de beschreven referentieprocedure bepaalde gehalte aan stikstof in de vorm van vluchtige stikstofbasen.

"Oplossing": een van de volgende oplossingen in water:

a)

perchloorzuuroplossing: 6 g/100 ml;

b)

natriumhydroxideoplossing: 20 g/100 ml;

c)

gestelde zoutzuuroplossing: 0,05 mol/l (0,05 N). Indien een automatisch destillatieapparaat wordt gebruikt, moet worden getitreerd met een gestelde zoutzuuroplossing van 0,01 mol/l (0,01 N);

d)

boorzuuroplossing: 3 g/100 ml;

e)

siliconenantischuimmiddel;

f)

fenolftaleïneoplossing: 1 g/100 ml 95 % ethanol;

g)

indicatoroplossing (Tashiro-indicatormengsel): 2 g methylrood en 1 g methyleenblauw opgelost in 1 000 ml 95 % ethanol.

3.   Korte omschrijving

De vluchtige stikstofbasen worden uit het monster geëxtraheerd met een 0,6 mol/l perchloorzuuroplossing. Na alkaliseren wordt op het extract stoomdestillatie uitgevoerd en worden de vluchtige basen in een opvangvat met zuur geabsorbeerd. De TVB-N-concentratie wordt bepaald door titratie van de geabsorbeerde basen. De concentratie wordt uitgedrukt in mg/100 g.

4.   Reagentia

Tenzij anders vermeld zijn de gebruikte reagentia p.a. Het gebruikte water wordt gedestilleerd of gedemineraliseerd en heeft minimaal dezelfde zuiverheid.

5.   De volgende instrumenten of toebehoren worden gebruikt:

a)

een vleesmolen waarmee een voldoende homogeen visgehakt kan worden gemaakt;

b)

een snelle mixer met een snelheid van 8 000 à 45 000 toeren per minuut;

c)

een snel filtrerende vouwfilter met een diameter van 150 mm;

d)

een buret van 5 ml met een schaalverdeling van 0,01 ml;

e)

een stoomdestillatieapparaat. Dit apparaat moet op verschillende hoeveelheden stoom kunnen worden ingesteld en gedurende een bepaalde tijd een constante hoeveelheid stoom produceren. Het moet zodanig zijn geconstrueerd dat bij de toevoeging van base om te alkaliseren de ontstane vrije basen niet kunnen ontsnappen.

6.   Uitvoering van de referentieprocedure

Bij het werken met het zeer corrosieve perchloorzuur is voorzichtigheid geboden en worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen. De monsters worden zo spoedig mogelijk na binnenkomst als volgt voorbereid:

a)

Voorbereiding van het monster

Het te analyseren monster wordt grondig fijngemalen in een vleesmolen als beschreven in punt 5, onder a). In een geschikte houder wordt nauwkeurig een hoeveelheid van 10 g ± 0,1 g van het gemalen monster afgewogen. Dit wordt gemengd met 90,0 ml perchloorzuuroplossing, gedurende twee minuten gehomogeniseerd in een mixer als beschreven in punt 5, onder b), en vervolgens gefiltreerd.

Het op deze wijze verkregen extract kan gedurende minimaal zeven dagen bij een temperatuur van ongeveer 2-6 °C worden bewaard;

b)

Stoomdestillatie

Van het overeenkomstig a) verkregen extract wordt 50,0 ml in een stoomdestillatieapparaat als beschreven in punt 5, onder e), gebracht. Om later te kunnen controleren of het extract voldoende gealkaliseerd is, worden enkele druppels fenolftaleïneoplossing toegevoegd. Nadat enkele druppels siliconenantischuimmiddel zijn toegevoegd, wordt 6,5 ml natriumhydroxideoplossing aan het extract toegevoegd en wordt onmiddellijk begonnen met de stoomdestillatie.

De stoomdestillator wordt zodanig ingesteld dat in tien minuten ongeveer 100 ml destillaat wordt opgevangen. De uitlaatbuis wordt ondergedompeld in een opvangvat met 100 ml boorzuuroplossing, waaraan drie tot vijf druppels indicatoroplossing zijn toegevoegd. Na precies tien minuten wordt de destillatie stopgezet. De uitlaatbuis wordt uit het opvangvat gehaald en met water afgespoeld. De vluchtige basen in de oplossing in het opvangvat worden bepaald door titratie met een gestelde zoutzuuroplossing.

Het eindpunt van de titratie moet liggen bij pH 5,0 ± 0,1;

c)

Titratie

De bepaling moet in duplo worden uitgevoerd. De methode is correct toegepast als het verschil tussen de duplo's niet groter is dan 2 mg/100 g;

d)

Blanco

Er wordt een blinde test uitgevoerd als beschreven onder b). In plaats van het extract wordt 50,0 ml perchloorzuuroplossing gebruikt.

7.   Berekening van de TVB-N-concentratie

Na titratie van de oplossing in het opvangvat met de zoutzuuroplossing wordt de TVB-N-concentratie als volgt berekend:

Formula

waarbij:

V1

=

volume 0,01 mol zoutzuuroplossing in ml voor het monster;

V0

=

volume 0,01 mol zoutzuuroplossing in ml voor de blanco;

M

=

massa van het monster in g.

Daarnaast is het volgende vereist:

a)

duploanalyses. De methode is correct toegepast indien het verschil tussen de duplo's niet groter is dan 2 mg/100 g;

b)

controle van de opstelling. De opstelling wordt gecontroleerd door NH4Cl-oplossingen te destilleren die overeenkomen met een TVB-N van 50 mg/100 g;

c)

standaarddeviaties. De standaarddeviatie voor herhaalbaarheid Sr = 1,20 mg/100 g en de standaarddeviatie voor reproduceerbaarheid SR = 2,50 mg/100 g worden berekend.

D.   TVB-N-stoomdestillatieapparaat

Image 1

Monsterextract

Stoominjectiebuis

Destilleerbuis

Stoomgenerator

Erlenmeyer of bekerglas

(met boorzuur)

Condensatoruitlaatbuis

Koelwater

Koeler


(1)  Verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten. PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1.