2.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/65


VERORDENING (EG) Nr. 1122/2009 VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2009

tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op de artikelen 85 quinvicies en 103 septvicies bis, juncto artikel 4,

Gelet op Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003, en met name op artikel 142, onder b) tot en met e), h), k) tot en met o), q) en s),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 is ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EG) nr. 73/2009, bij welke een reeks wijzigingen in de bedrijfstoeslagregeling en bepaalde andere regelingen inzake rechtstreekse betalingen zijn doorgevoerd. Tegelijk is bij laatstgenoemde verordening een aantal regelingen inzake rechtstreekse betalingen met ingang van 2010 afgeschaft. Bovendien is bij die verordening een aantal wijzigingen doorgevoerd in het stelsel van verlagingen of uitsluitingen ten aanzien van de rechtstreekse betalingen aan een landbouwer die niet voldoet aan bepaalde voorwaarden op het gebied van de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten, het milieu en het dierenwelzijn („randvoorwaarden”).

(2)

De regelingen inzake rechtstreekse betalingen zijn ingevoerd als gevolg van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 1992 en zijn verder ontwikkeld in het kader van de daaropvolgende hervormingen van dit beleid. De regelingen zijn onderworpen aan een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna „geïntegreerd systeem” genoemd). Dit systeem, dat is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 24 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij de Verordeningen (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 73/2009 van de Raad, en inzake de randvoorwaarden waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad (2), is een effectief en efficiënt middel gebleken om de regelingen inzake rechtstreekse betalingen uit te voeren. Verordening (EG) nr. 73/2009 bouwt voort op dat systeem.

(3)

Gezien de bij Verordening (EG) nr. 73/2009 doorgevoerde wijzigingen in de rechtstreekse betalingen moet Verordening (EG) nr. 796/2004 worden ingetrokken en vervangen, maar de nieuwe verordening moet wel blijven berusten op de beginselen van Verordening (EG) nr. 796/2004. Tegelijk moeten de verwijzingen in Verordening (EG) nr. 796/2004 naar Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad (3) als gevolg van de opname van de wijnsector in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad worden vervangen door verwijzingen naar laatstgenoemde verordening. Omwille van de samenhang moet een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004 worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie (4), bij welke Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (5) is ingetrokken en vervangen.

(4)

Verordening (EG) nr. 73/2009 biedt de lidstaten een keuzevrijheid wat de toepassing van sommige van de bij die verordening vastgestelde steunregelingen betreft. Daarom moeten in de onderhavige verordening regels worden vastgesteld voor het beheer en de controles die in de lidstaten nodig zijn in verband met de mogelijkheid om bepaalde steunregelingen al dan niet toe te passen. De desbetreffende bepalingen van de onderhavige verordening zijn dan ook alleen van toepassing voor zover de lidstaten de betrokken keuzen hebben gemaakt.

(5)

Verordening (EG) nr. 73/2009 legt de lidstaten en de individuele landbouwers als onderdeel van de randvoorwaarden bepaalde verplichtingen op ten aanzien van de handhaving van blijvend grasland. Het is noodzakelijk nadere regels vast te stellen voor de bepaling van het aandeel blijvend grasland in de totale oppervlakte landbouwgrond dat moet worden gehandhaafd, en aan te geven welke individuele verplichtingen door de landbouwers moeten worden nagekomen wanneer blijkt dat het aldus bepaalde aandeel blijvend grasland terugloopt.

(6)

Om een doeltreffende controle mogelijk te maken en te voorkomen dat meerdere steunaanvragen worden ingediend bij verschillende betaalorganen binnen één lidstaat, moeten de lidstaten een enkel systeem opzetten om de identiteit te registreren van de landbouwers die onder het geïntegreerd systeem vallende steunaanvragen indienen.

(7)

Er zijn nadere regels nodig met betrekking tot het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond dat de lidstaten overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 73/2009 moeten toepassen. Volgens dat artikel moet daarbij gebruik worden gemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem (GIS). Verduidelijkt dient te worden op welk niveau dat systeem moet worden toegepast en hoe gedetailleerd de in het GIS beschikbare gegevens moeten zijn.

(8)

Voor een behoorlijke tenuitvoerlegging van de bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde bedrijfstoeslagregeling moeten de lidstaten een identificatie- en registratiesysteem opzetten waarbij de toeslagrechten traceerbaar moeten zijn en dat het onder meer mogelijk maakt kruiscontroles te verrichten om de voor de bedrijfstoeslagregeling aangegeven oppervlakten te vergelijken met de toeslagrechten waarover elke landbouwer beschikt, en om de verschillende toeslagrechten als zodanig onderling te vergelijken.

(9)

Voor het toezicht op de nakoming van de verschillende verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moet een controlesysteem met passende verlagingen worden ingevoerd. Het is in dit verband noodzakelijk dat verschillende autoriteiten binnen de lidstaten informatie uitwisselen over de steunaanvragen, de steekproeven voor controledoeleinden, de resultaten van de controles ter plaatse enz. Aangegeven dient te worden wat de basiselementen van een dergelijk systeem moeten zijn.

(10)

Met het oog op vereenvoudiging moet het de lidstaten worden toegestaan dat zij besluiten alle steunaanvragen op grond van de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 73/2009 op te nemen in de verzamelaanvraag.

(11)

De lidstaten moeten de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat het geïntegreerd systeem goed kan werken wanneer met betrekking tot dezelfde landbouwer meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is.

(12)

Om doeltreffende controles mogelijk te maken, moeten elke vorm van grondgebruik en elk gebruik van de betrokken steunregelingen tegelijk worden aangegeven. Daarom moet worden voorzien in de indiening van een verzamelsteunaanvraag die alle op enigerlei wijze oppervlaktegebonden steunaanvragen omvat. Bovendien moeten de landbouwers die geen van de onder de verzamelaanvraag vallende steunbedragen aanvragen, een verzamelaanvraag indienen als zij over landbouwgrond beschikken. Het moet de lidstaten evenwel worden toegestaan om landbouwers van deze verplichting vrij te stellen wanneer de autoriteiten al over de informatie beschikken.

(13)

De lidstaten moeten voor de indiening van de verzamelaanvraag een uiterste datum vaststellen, die niet later mag zijn dan 15 mei teneinde een tijdige verwerking en controle van de aanvraag mogelijk te maken. In verband met de bijzondere klimaatgesteldheid in Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden moet het deze lidstaten echter worden toegestaan een latere datum vast te stellen, die niet later mag zijn dan 15 juni. Bovendien moet diezelfde rechtsgrond worden gebruikt om te voorzien in de mogelijkheid van incidentele afwijkingen voor het geval dat in de toekomst de klimaatgesteldheid in een bepaald jaar een dergelijke afwijking nodig maakt.

(14)

In de verzamelaanvraag moet de landbouwer niet alleen zijn oppervlakte cultuurgrond, maar ook zijn toeslagrechten aangeven en daarbij alle informatie voegen die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt. Het moet de lidstaten evenwel worden toegestaan om van bepaalde verplichtingen af te wijken wanneer de in het desbetreffende jaar toe te wijzen toeslagrechten nog niet definitief zijn vastgesteld.

(15)

Ter vereenvoudiging van de aanvraagprocedures en overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 moet er in deze context voor worden gezorgd dat de lidstaten de landbouwer zo veel mogelijk voorgedrukte informatie verstrekken.

(16)

Alle specifieke informatie over de productie van hennep, noten, zetmeelaardappelen, zaden, katoen, groenten en fruit en over de specifieke steun die onder de verzamelaanvraag valt, moet tegelijk met de verzamelaanvraag worden verstrekt of eventueel later, wanneer dit vanwege de aard van de informatie aangewezen is. Voorts moet worden bepaald dat in de verzamelaanvraag ook de arealen moeten worden aangegeven waarvoor geen steun wordt aangevraagd. Afhankelijk van de vorm van grondgebruik kan het belangrijk zijn over nadere informatie te beschikken, om welke reden bepaalde vormen van grondgebruik afzonderlijk moeten worden aangegeven, terwijl andere samen in één rubriek kunnen worden aangegeven. Er moet evenwel worden toegestaan dat van dit voorschrift wordt afgeweken ingeval de lidstaten de betrokken informatie reeds ontvangen.

(17)

Om een doeltreffend toezicht mogelijk te maken, moet elke lidstaat bovendien de minimumomvang bepalen van de percelen landbouwgrond waarvoor een steunaanvraag kan worden ingediend.

(18)

Om de landbouwers zo veel mogelijk flexibiliteit te bieden bij de planning van het grondgebruik, moet hun worden toegestaan om hun verzamelaanvraag te wijzigen tot de data waarop normaliter de inzaai plaatsvindt, mits alle bijzondere voorschriften in het kader van de verschillende steunregelingen in acht worden genomen en mits voor het gedeelte van de aanvraag waarop de wijziging betrekking heeft, de bevoegde autoriteit de landbouwer nog niet over fouten in de verzamelaanvraag heeft geïnformeerd en hem evenmin kennis heeft gegeven van een te verrichten controle ter plaatse waarbij vervolgens fouten aan het licht komen. Na de wijziging moet de mogelijkheid worden geboden om de desbetreffende bewijsstukken of contracten die moeten worden ingediend, aan te passen.

(19)

Voor een effectief beheer is het van essentieel belang dat de aanvraag voor een waardeverhoging of toewijzing van toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling tijdig wordt ingediend. Daarom moeten de lidstaten voor de indiening van de aanvraag een uiterste datum vaststellen, die niet later mag zijn dan 15 mei. Ter vereenvoudiging van de procedures moet het de lidstaten worden toegestaan dat zij bepalen dat de aanvraag tegelijk met de verzamelaanvraag mag worden ingediend. Om deze reden moet het Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden echter worden toegestaan een latere datum vast te stellen, die niet later mag zijn dan 15 juni.

(20)

Ingeval een lidstaat ervoor kiest de verschillende steunregelingen voor dieren toe te passen, moeten gemeenschappelijke bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de in de steunaanvragen voor dieren op te nemen gegevens.

(21)

Krachtens artikel 117 van Verordening (EG) nr. 73/2009 kunnen premies in het kader van de steunregelingen voor rundvee alleen worden betaald voor dieren die naar behoren geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (6). Daarom moeten landbouwers die op grond van de betrokken steunregelingen aanvragen indienen, tijdig toegang krijgen tot de desbetreffende informatie.

(22)

De steun aan suikerbieten- en suikerriettelers, de afzonderlijke betaling voor suiker en de afzonderlijke betaling voor groenten en fruit hebben per definitie geen betrekking op een landbouwareaal, zodat de bepalingen inzake de verzamelaanvraag niet van toepassing zijn op die betalingen. Daarom dient voor die betalingen in een passende aanvraagprocedure te worden voorzien.

(23)

Er moeten verdere eisen worden gesteld aan de aanvraag voor specifieke steun in het kader van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009, met uitzondering van areaalbetalingen en betalingen voor dieren. Vanwege de mogelijke diversiteit van de specifiekesteunmaatregelen is het van bijzonder belang dat de landbouwer alle informatie verstrekt die nodig is om te bepalen of aanspraak kan worden gemaakt op steun. Om praktische redenen moet het de lidstaten worden toegestaan te bepalen dat de bewijsstukken op een latere datum worden ingediend dan de datum die is vastgesteld voor de indiening van de aanvraag.

(24)

In geval van toepassing van artikel 68, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 73/2009 zijn de begunstigden niet de landbouwers, maar de onderlinge fondsen die de landbouwers vergoed hebben voor economische verliezen. Aan de steunaanvraag van onderlinge fondsen moeten bijzondere eisen worden gesteld, zulks gezien de informatie die nodig is om te bepalen of zij aanspraak kunnen maken op de betaling.

(25)

Het algemene kader dient te worden vastgesteld voor de invoering van vereenvoudigde procedures voor de communicatie tussen de landbouwer en de autoriteiten van de lidstaat. Dit kader dient met name te voorzien in de mogelijkheid gebruik te maken van elektronische middelen. Evenwel dient in het bijzonder te zijn gegarandeerd dat de aldus verstrekte gegevens volkomen betrouwbaar zijn en dat de betrokken procedures zonder enige discriminatie tussen landbouwers worden toegepast. Voorts moeten de nationale autoriteiten, teneinde het beheer voor de landbouwers en voor henzelf te vereenvoudigen, over de mogelijkheid beschikken om de bewijsstukken die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op bepaalde betalingen kan worden gemaakt, niet bij de landbouwer, maar rechtstreeks bij de informatiebron op te vragen.

(26)

Steunaanvragen die kennelijke fouten bevatten, moeten te allen tijde verbeterd kunnen worden.

(27)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld voor de situaties waarin de uiterste datum voor de indiening van de diverse aanvragen, documenten of wijzigingen op een feestdag, op een zaterdag of op een zondag valt.

(28)

Inachtneming van de termijnen voor de indiening van de steunaanvragen, wijziging van de verzamelaanvragen en de bewijsstukken, contracten of aangiften is absoluut noodzakelijk om de nationale overheidsdiensten in staat te stellen doeltreffende controles op de juistheid van de steunaanvragen te programmeren en vervolgens uit te voeren. Daarom moet worden bepaald binnen welke termijnen een te late indiening nog aanvaardbaar is. Bovendien moeten verlagingen worden toegepast om de landbouwers ertoe aan te zetten de uiterste data in acht te nemen.

(29)

Met het oog op een tijdige vaststelling van de toeslagrechten is het voor de lidstaten van essentieel belang dat de landbouwers de aanvragen van toeslagrechten op tijd indienen. Daarom mag de extra termijn voor de indiening van deze aanvragen niet meer bedragen dan de extra termijn voor de indiening van enige andere steunaanvraag. Ook moet een ontradend verlagingspercentage worden toegepast tenzij de vertraging te wijten is aan overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

(30)

De landbouwers moeten hun steunaanvragen te allen tijde geheel of gedeeltelijk kunnen intrekken mits de bevoegde autoriteit de landbouwer nog niet over fouten in de steunaanvraag heeft geïnformeerd en hem evenmin kennis heeft gegeven van een te verrichten controle ter plaatse.

(31)

Op de naleving van de bepalingen van de steunregelingen die in het kader van het geïntegreerd systeem worden beheerd, moet een doeltreffend toezicht worden uitgeoefend. Daartoe en met het oog op een geharmoniseerd toezichtniveau in alle lidstaten moeten de criteria en technische procedures voor de uitvoering van administratieve controles en van controles ter plaatse tot in de details worden aangegeven niet alleen ten aanzien van de subsidiabiliteitscriteria die voor de steunregelingen zijn vastgesteld, maar ook ten aanzien van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden. Voor de uitoefening van toezicht is het van essentieel belang dat controles ter plaatse mogelijk zijn. Daarom moeten aanvragen worden afgewezen als een landbouwer deze controles verhindert.

(32)

De aankondiging van controles ter plaatse op de subsidiabiliteit of op de naleving van de randvoorwaarden mag alleen worden toegestaan als daarmee het doel van de controles niet in gevaar komt, en er moeten in elk geval passende termijnen worden vastgesteld. Voorts moet specifieke sectorale regelgeving inzake besluiten of normen in het kader van de randvoorwaarden die voorschrijft dat controles ter plaatse niet mogen worden aangekondigd, in acht worden genomen.

(33)

Er moet worden bepaald dat de lidstaten de diverse controles waar dat dienstig is, moeten combineren.

(34)

Met het oog op een effectieve opsporing van onregelmatigheden bij de administratieve controles moeten voorschriften worden vastgesteld voor met name de inhoud van de kruiscontroles. Onregelmatigheden moeten aanleiding geven tot een vervolgactie in de vorm van een passende procedure.

(35)

Een fout die vaak wordt ontdekt bij de kruiscontroles, is een iets te hoge aangifte van de totale oppervlakte landbouwgrond binnen een referentieperceel. Als een referentieperceel is vermeld in steunaanvragen van twee of meer landbouwers die steun op grond van dezelfde steunregeling aanvragen, en als de totale aangegeven oppervlakte de oppervlakte landbouwgrond overtreft met een verschil dat binnen de tolerantie voor de meting van percelen landbouwgrond blijft, moet de lidstaat eenvoudigheidshalve kunnen besluiten tot een evenredige vermindering van de betrokken oppervlakten. De betrokken landbouwers moeten echter het recht hebben beroep aan te tekenen tegen een dergelijk besluit.

(36)

In het geval dat een lidstaat in het kader van de bij artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 geboden mogelijkheid betalingen verleent voor oppervlakten of dieren, moet hetzelfde controlepercentage worden toegepast als het percentage dat geldt voor andere oppervlaktegebonden betalingen en betalingen voor dieren. Bij de andere specifiekesteunmaatregelen moeten de begunstigden worden beschouwd als een aparte populatie waarvoor een specifiek minimumpercentage controles moet gelden.

(37)

Het minimumaantal landbouwers bij wie in het kader van de verschillende steunregelingen controles ter plaatse moeten worden verricht, dient te worden bepaald. Voor het geval dat lidstaten kiezen voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, moet ten aanzien van de landbouwers die steun in het kader van die regelingen aanvragen, een geïntegreerde bedrijfsgerichte aanpak worden voorgeschreven.

(38)

De constatering van belangrijke onregelmatigheden en gevallen van niet-naleving moet tot gevolg hebben dat in het lopende en/of het volgende jaar meer controles ter plaatse worden verricht om een aanvaardbare mate van zekerheid omtrent de juistheid van de betrokken steunaanvragen te verkrijgen. De uitbreiding van de steekproef moet, wanneer het gaat om de naleving van de randvoorwaarden, worden toegespitst op de betrokken besluiten of normen.

(39)

Controles ter plaatse bij landbouwers die steunaanvragen indienen, hoeven niet noodzakelijk op elk individueel dier of perceel landbouwgrond te worden uitgevoerd. In bepaalde gevallen kunnen steekproefcontroles worden verricht. Waar dit is toegestaan, moet de steekproef echter groot genoeg zijn om betrouwbare en representatieve resultaten te garanderen wat de te verschaffen mate van zekerheid betreft. In sommige gevallen kan het nodig zijn de steekproef tot een volledige controle uit te breiden. De lidstaten moeten de criteria voor de keuze van de te controleren steekproef vaststellen.

(40)

De steekproef die overeenkomt met het minimumpercentage controles ter plaatse, moet gedeeltelijk op basis van een risicoanalyse en gedeeltelijk op aselecte wijze worden getrokken. De bevoegde autoriteit moet de risicofactoren vaststellen aangezien zij in een betere positie verkeert om de desbetreffende risicofactoren te kiezen. Om voor een relevante en doelmatige risicoanalyse te zorgen, moet de doeltreffendheid van de risicoanalyse op jaarbasis worden beoordeeld en verhoogd door de relevantie van elke risicofactor te bepalen, de resultaten van de op aselecte wijze gekozen steekproef en die van de op de risicoanalyse gebaseerde steekproef met elkaar te vergelijken en rekening te houden met de specifieke situatie in de lidstaten.

(41)

Voor een doeltreffende controle ter plaatse is het van belang dat het personeel dat de controles uitvoert, wordt geïnformeerd over de reden om de betrokken landbouwer voor de controle ter plaatse te selecteren. De lidstaten moeten aantekening houden van die informatie.

(42)

In bepaalde gevallen is het van belang om vóór de ontvangst van alle aanvragen controles ter plaatse uit te voeren, en daarom moet het de lidstaten worden toegestaan om vóór het einde van de aanvraagperiode een gedeeltelijke selectie van de steekproef uit te voeren.

(43)

Om de nationale autoriteiten en alle bevoegde communautaire autoriteiten in staat te stellen vervolgactiviteiten te ontplooien naar aanleiding van de verrichte controles ter plaatse, moeten de bijzonderheden over de controles worden opgetekend in een controleverslag. De landbouwer of een vertegenwoordiger dient in de gelegenheid te worden gesteld het verslag te ondertekenen. In het geval van controles ter plaatse door middel van teledetectie moet het de lidstaten echter worden toegestaan dit recht uitsluitend te verlenen wanneer de controle onregelmatigheden aan het licht brengt. Ongeacht de aard van de controle ter plaatse moet bij ontdekking van onregelmatigheden een kopie van het verslag aan de landbouwer worden verstrekt.

(44)

Voor een deugdelijk toezicht moeten controles ter plaatse van oppervlaktegebonden regelingen betrekking hebben op alle aangegeven percelen landbouwgrond. Om de zaken te vereenvoudigen, moet niettemin worden toegestaan dat de feitelijke constatering van de percelen beperkt blijft tot een steekproef die 50 % van de percelen omvat. De steekproef moet echter betrouwbaar en representatief zijn en moet, indien anomalieën worden geconstateerd, worden uitgebreid. De steekproefresultaten moeten worden geëxtrapoleerd naar de rest van de populatie. Er moet nader worden aangegeven dat de lidstaten voor controles ter plaatse gebruik mogen maken van bepaalde technische hulpmiddelen.

(45)

Voor de constatering van de oppervlakten en voor de meetmethoden moeten uitvoeringsvoorschriften worden vastgesteld die een meting garanderen van een kwaliteit die gelijkwaardig is aan die welke is voorgeschreven in de technische normen die zijn opgesteld op het niveau van de Gemeenschap.

(46)

De ervaring leert dat bij de constatering van de oppervlakte van percelen landbouwgrond die voor areaalbetalingen in aanmerking komen, moet worden bepaald tot welke maximale breedte bepaalde elementen, in het bijzonder heggen, sloten en muren, mogen worden meegerekend. Met het oog op specifieke milieueisen moet enige flexibiliteit worden toegestaan binnen de grenzen die in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van de regionale opbrengsten.

(47)

Er moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden mag worden aangenomen dat percelen landbouwgrond met bomen in aanmerking komen voor de oppervlaktegebonden regelingen. Ook moet worden bepaald welke administratieve procedure bij gezamenlijk gebruikte percelen moet worden gevolgd.

(48)

De voorwaarden waaronder controles ter plaatse door middel van teledetectie mogen worden uitgevoerd, moeten worden vastgesteld en bepaald dient te worden dat fysieke controles moeten worden verricht in het geval dat foto-interpretatie geen duidelijke resultaten oplevert. Door bijvoorbeeld de weersomstandigheden kunnen er gevallen zijn waarin de extra controles die na een verhoging van het percentage controles ter plaatse nodig zijn, niet meer middels teledetectie kunnen worden verricht. In dat geval moeten zij met de traditionele middelen worden verricht.

(49)

In het kader van de bedrijfstoeslagregeling kunnen landbouwers met bijzondere toeslagrechten steun ontvangen als zij aan een zekere activiteiteneis voldoen. Om op doeltreffende wijze na te gaan of aan deze eis wordt voldaan, moeten de lidstaten procedures vaststellen voor controles ter plaatse bij landbouwers met bijzondere toeslagrechten.

(50)

Gezien de bijzondere kenmerken van de bij titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 5, 6 en 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde steunregelingen voor zaaizaad, katoen en suiker moeten voor die steunregelingen specifieke controlebepalingen worden vastgesteld.

(51)

Krachtens artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan bij henneprassen aanspraak worden gemaakt op rechtstreekse betalingen mits het gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van de rassen maximaal 0,2 % bedraagt. Ter uitvoering van dit voorschrift moet worden vastgesteld hoe de lidstaten het THC-gehalte van hennep moeten controleren.

(52)

Voorts moet voor vezelhennep worden bepaald hoeveel tijd moet verlopen tussen de bloei en de oogst om op doeltreffende wijze aan de controleverplichtingen die voor vezelhennep gelden, te kunnen voldoen.

(53)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor dieren, moet worden bepaald op welke tijdstippen de controles ter plaatse bij de aanvragers van steun in het kader van die steunregelingen moeten worden verricht en wat zij minimaal moeten inhouden. Voor een doeltreffende controle op de juistheid van de aangiften in de steunaanvragen en van de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen is het van essentieel belang dat een groot deel van die controles ter plaatse wordt uitgevoerd gedurende de periode waarin de dieren nog op het bedrijf moeten worden aangehouden.

(54)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de verschillende steunregelingen voor rundvee, moet, aangezien op grond van artikel 117 van Verordening (EG) nr. 73/2009 een behoorlijke identificatie en registratie van de runderen een voorwaarde voor subsidiabiliteit is, ervoor worden gezorgd dat de communautaire steun alleen voor behoorlijk geïdentificeerde en geregistreerde runderen wordt toegekend. Ook runderen waarvoor nog geen steunaanvraag is ingediend maar waarvoor dit in de toekomst het geval zou kunnen zijn, moeten in dit opzicht worden gecontroleerd omdat als gevolg van de opzet van verscheidene van de steunregelingen voor rundvee in veel gevallen pas steun voor runderen wordt aangevraagd nadat de dieren het bedrijf hebben verlaten.

(55)

Bij schapen en geiten moeten de controles ter plaatse met name gericht zijn op de naleving van de aanhoudperiode en op de juistheid van de inschrijvingen in het register.

(56)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de slachtpremie, moeten bijzondere voorschriften worden vastgesteld voor controles ter plaatse in de slachthuizen om na te gaan of de dieren waarvoor deze premie is aangevraagd, daarvoor in aanmerking komen en of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand correct is. De lidstaten moeten kunnen kiezen uit twee verschillende grondslagen voor de selectie van de aan dergelijke controles te onderwerpen slachthuizen.

(57)

Naast de communautaire controlebepalingen inzake de uitvoer in het algemeen moeten bijzondere bepalingen voor de na uitvoer van runderen toegekende slachtpremie worden vastgesteld, omdat de controledoelstellingen verschillen.

(58)

Bijzondere controlebepalingen zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1082/2003 van de Commissie van 23 juni 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (7) inzake de minimaal te verrichten controles in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen. Wanneer op grond van die verordening controles worden verricht, moeten de resultaten daarvan ten behoeve van het geïntegreerd systeem worden opgenomen in het controleverslag.

(59)

Voorts moeten bepalingen inzake het controleverslag worden vastgesteld in geval van controles ter plaatse in slachthuizen of van toekenning van de premie na uitvoer. Omwille van de samenhang moet ook worden bepaald dat bij niet-naleving van het bepaalde in titel I van Verordening (EG) nr. 1760/2000 of in Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (8) een exemplaar van de controleverslagen moet worden toegezonden aan de instanties die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van die verordeningen.

(60)

Ingeval een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 geboden mogelijkheid om specifieke steun toe te kennen, moeten de controlebepalingen van de onderhavige verordening zo veel mogelijk worden toegepast. Wanneer het niet mogelijk is om die bepalingen toe te passen, moeten de lidstaten zorgen voor een gelijkwaardig controleniveau. Er moeten bijzondere controle-eisen worden gesteld aan betalingsaanvragen van onderlinge fondsen en betalingsaanvragen in het kader van investeringen.

(61)

Bij Verordening (EG) nr. 73/2009 zijn verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden ingevoerd voor de landbouwers die betalingen ontvangen in het kader van de in bijlage I bij die verordening genoemde regelingen inzake rechtstreekse betalingen, en is voorzien in een stelsel van verlagingen en uitsluitingen voor het geval dat niet aan die verplichtingen wordt voldaan. Dat stelsel is ook van toepassing op betalingen in het kader van de artikelen 85 septdecies, 103 octodecies en 103 novodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007. De nadere voorschriften voor dat stelsel moeten worden vastgesteld.

(62)

Nader geregeld dient te worden welke autoriteiten in de lidstaten de controles op de naleving van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moeten uitvoeren.

(63)

In sommige gevallen kan het nuttig zijn dat de lidstaten administratieve controles op de naleving van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden uitvoeren. De lidstaten mogen echter niet tot het verrichten van dergelijke controles worden verplicht.

(64)

Het minimumpercentage controles op de nakoming van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden moet worden bepaald. Dat controlepercentage moet worden vastgesteld op 1 % van de aan de randvoorwaarden onderworpen landbouwers binnen het bevoegdheidsterrein van elke controleautoriteit, welke 1 % moet worden geselecteerd op basis van een passende risicoanalyse.

(65)

De lidstaten moeten het minimumpercentage controles kunnen realiseren op het niveau van elke bevoegde controleautoriteit, op het niveau van het betaalorgaan of op het niveau van een besluit of norm of een groep besluiten of normen.

(66)

Indien in de voor het besluit of de normen geldende specifieke regelgeving minimumpercentages controles zijn vastgesteld, moeten de lidstaten deze percentages in acht nemen. Het moet de lidstaten echter worden toegestaan een uniform percentage toe te passen voor de controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden. Indien de lidstaten voor deze mogelijkheid kiezen, moet elk geval van niet-naleving dat bij controles ter plaatse op grond van de sectorale regelgeving wordt ontdekt, in het kader van de randvoorwaarden worden gemeld en aan vervolgactie worden onderworpen.

(67)

Bij Verordening (EG) nr. 73/2009 zijn bepalingen vastgesteld op grond waarvan de bevoegde autoriteit in bepaalde gevallen moet verifiëren of de landbouwer een corrigerende actie heeft ondernomen. Om te voorkomen dat het controlesysteem wordt verzwakt, vooral wat de steekproeftrekking voor controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden betreft, moet worden verduidelijkt dat dergelijke verificaties niet mogen worden meegerekend bij de vaststelling van de minimaal te controleren steekproef.

(68)

De steekproef voor controles op de naleving van de randvoorwaarden moet worden getrokken hetzij op basis van de steekproeven van landbouwers die zijn geselecteerd voor een controle ter plaatse met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, hetzij uit de totale populatie van landbouwers die aanvragen om rechtstreekse betalingen hebben ingediend. In het laatste geval moeten bepaalde subopties worden toegestaan.

(69)

De steekproeftrekking voor controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden kan worden verbeterd door het mogelijk te maken dat bij de risicoanalyse rekening wordt gehouden met de deelneming door landbouwers aan het in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde bedrijfsadviseringssysteem en met de deelneming door landbouwers aan ter zake relevante certificeringssystemen. Wanneer rekening wordt gehouden met de deelneming aan die systemen, moet echter worden aangetoond dat de landbouwers die eraan deelnemen, minder risico opleveren dan de landbouwers die er niet aan deelnemen.

(70)

De controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden maken doorgaans verscheidene bezoeken aan hetzelfde landbouwbedrijf noodzakelijk. Om de last te verminderen die de controles niet alleen voor de landbouwers maar ook voor de overheidsdiensten betekenen, moet het mogelijk worden gemaakt de controles tot één controlebezoek te beperken. Het tijdstip van dat bezoek moet worden verduidelijkt. De lidstaten moeten er evenwel voor zorgen dat voor de eisen en normen binnen hetzelfde kalenderjaar een representatieve en doeltreffende controle wordt uitgevoerd.

(71)

Om de controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden te vereenvoudigen en een beter gebruik te maken van de bestaande controlecapaciteit, moet worden bepaald dat controles ter plaatse op het niveau van de landbouwbedrijven kunnen worden vervangen door administratieve controles of controles op het niveau van ondernemingen mits die controles ten minste even doeltreffend zijn.

(72)

Voorts dient het voor de lidstaten mogelijk te zijn om bij de uitvoering van controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden gebruik te maken van objectieve indicatoren voor bepaalde eisen of normen. Die indicatoren moeten evenwel rechtstreeks verband houden met de eisen of normen waarvoor zij gelden, en betrekking hebben op alle te controleren elementen.

(73)

Er moeten regels worden vastgesteld voor specifieke verslagen over controles op de naleving van de randvoorwaarden. De gespecialiseerde controleurs in het veld moeten daarin melding maken van alle eventuele bevindingen en ook van de ernst daarvan om het betaalorgaan in staat te stellen de betrokken verlagingen vast te stellen of in voorkomend geval tot uitsluiting van rechtstreekse betalingen te besluiten.

(74)

De landbouwers moeten in kennis worden gesteld van alle gevallen van niet-naleving die eventueel bij een controle ter plaatse worden geconstateerd. Er moet een bepaalde termijn worden vastgesteld waarbinnen de landbouwers die informatie moeten ontvangen. Overschrijding van die termijn mag de betrokken landbouwers echter niet vrijwaren van de gevolgen die anders aan de geconstateerde niet-naleving zouden zijn verbonden.

(75)

Bij de vaststelling van verlagingen en uitsluitingen moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en met de bijzondere problemen die door overmacht of door buitengewone en natuurlijke omstandigheden kunnen worden veroorzaakt. Wat de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden betreft, mogen verlagingen en uitsluitingen alleen worden toegepast wanneer de landbouwer nalatig is geweest of met opzet heeft gehandeld. De verlagingen en uitsluitingen moeten worden gedifferentieerd naar gelang van de ernst van de onregelmatigheid en moeten gaan tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen gedurende een bepaalde periode. Wat de subsidiabiliteitscriteria betreft, moet bij de vaststelling van de verlagingen en uitsluitingen rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende steunregelingen.

(76)

Om het de lidstaten mogelijk te maken de controles, met name op de naleving van de randvoorwaarden, doeltreffend uit te voeren, moeten landbouwers overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 alle oppervlakten aangeven waarover zij beschikken, ongeacht of zij er al dan niet steun voor aanvragen. Voorzien dient te worden in een regeling die ervoor moet zorgen dat landbouwers deze verplichting nakomen.

(77)

Voor de constatering van oppervlakten en de berekening van verlagingen moet worden bepaald welke oppervlakten tot dezelfde gewasgroep behoren. Een oppervlakte die voor steun in het kader van meer dan een steunregeling wordt aangegeven, dient meer dan eenmaal in aanmerking te worden genomen.

(78)

Voor betaling van steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling dient het aantal toeslagrechten gelijk te zijn aan het aantal subsidiabele hectaren. Voor de toepassing van deze regeling moet daarom worden bepaald dat bij verschillen tussen de aangegeven toeslagrechten en de aangegeven oppervlakte, de bedrijfstoeslag wordt berekend op basis van het kleinste aantal. Om te voorkomen dat de berekening op niet-bestaande toeslagrechten wordt gebaseerd, moet worden bepaald dat het aantal voor de berekening gebruikte toeslagrechten niet hoger mag zijn dan het aantal toeslagrechten waarover de landbouwer beschikt.

(79)

Wat steunaanvragen voor oppervlakten betreft, hebben onregelmatigheden normaliter betrekking op delen van die oppervlakten. Daarom kan een te hoge aangifte voor een bepaald perceel worden gecompenseerd door een te lage aangifte voor andere percelen die tot dezelfde gewasgroep behoren. Bepaald dient te worden dat steunaanvragen binnen een bepaalde tolerantiemarge alleen worden aangepast aan de feitelijk geconstateerde oppervlakte en dat slechts met de toepassing van verlagingen wordt begonnen zodra deze marge is overschreden.

(80)

Voorts is, wat de aanvragen voor oppervlaktegebonden betalingen betreft, het verschil tussen de in de aanvraag aangegeven totale oppervlakte en de totale oppervlakte die als subsidiabel is geconstateerd, vaak onbeduidend klein. Ter voorkoming van een groot aantal geringe aanpassingen van aanvragen moet worden bepaald dat de steunaanvraag niet aan de geconstateerde oppervlakte hoeft te worden aangepast tenzij een bepaalde mate van verschil wordt overschreden.

(81)

Speciale bepalingen zijn nodig om rekening te houden met de bijzondere aspecten van steunaanvragen in het kader van de steunregelingen voor zetmeelaardappelen, zaaizaad en katoen.

(82)

In geval van een opzettelijk te hoge aangifte moeten bijzondere verlagingsvoorschriften gelden.

(83)

Er moeten uitvoeringsvoorschriften worden vastgesteld voor de berekeningsgrondslag voor premies voor dieren.

(84)

Het moet de landbouwers worden toegestaan de runderen en de schapen en geiten onder bepaalde voorwaarden en binnen de grenzen zoals aangegeven in de desbetreffende sectorale regelgeving, te vervangen.

(85)

Wat steunaanvragen voor dieren betreft, heeft een onregelmatigheid tot gevolg dat het betrokken dier niet subsidiabel is. Verlagingen moeten worden toegepast vanaf het eerste dier waarvoor een onregelmatigheid wordt ontdekt, maar wanneer voor niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden ontdekt, moet de sanctie minder streng zijn ongeacht om welk percentage van de dieren het gaat. In alle andere gevallen moet de hoogte van de sanctie afhankelijk zijn van het percentage dieren waarvoor onregelmatigheden worden ontdekt.

(86)

Voor schapen en geiten moet een aantal specifieke bepalingen worden vastgesteld in verband met de bijzondere kenmerken van de sector.

(87)

Wanneer een landbouwer als gevolg van natuurlijke omstandigheden niet kan voldoen aan de uit de sectorale regelgeving voortvloeiende verplichtingen tot het aanhouden van dieren, dienen geen verlagingen of uitsluitingen te worden toegepast.

(88)

Voor het geval dat een lidstaat kiest voor toepassing van de slachtpremie, moet vanwege het belang van de slachthuizen voor het behoorlijk functioneren van een aantal steunregelingen voor rundvee, ook een sanctieregeling worden vastgesteld voor gevallen waarin slachthuizen door grove nalatigheid of met opzet met onjuiste verklaringen of aangiften komen.

(89)

Ingeval de specifieke steun als bedoeld in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 als oppervlaktegebonden betaling of als betaling voor dieren wordt toegekend, dienen de daartoe vast te stellen bepalingen inzake verlagingen en uitsluitingen zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing te zijn. In de overige gevallen moeten de lidstaten voor elke maatregel in het kader van de specifieke steun voorzien in gelijkwaardige verlagingen en uitsluitingen.

(90)

Met het oog op de toepassing van adequate verlagingen wanneer de bevindingen dat rechtvaardigen, moet informatie over de resultaten van de controles op de naleving van de randvoorwaarden ter beschikking worden gesteld van alle betaalorganen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de verschillende betalingen waarvoor eisen in het kader van de randvoorwaarden gelden.

(91)

Ook moet voor gevallen waarin een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 23, lid 2, of artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 geboden mogelijkheid om geen verlaging toe te passen indien het gaat om een geval van niet-naleving van gering belang of om een bedrag van ten hoogste 100 EUR, worden bepaald hoe dient te worden gehandeld ten aanzien van landbouwers die de van hen verlangde corrigerende actie niet uitvoeren.

(92)

Wat de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden betreft, moeten de verlagingen en uitsluitingen niet alleen overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel worden gedifferentieerd, maar moet ook worden bepaald dat herhaalde inbreuken op dezelfde verplichting in het kader van de randvoorwaarden op een gegeven ogenblik, nadat de landbouwer een voorafgaande waarschuwing is gegeven, moeten worden behandeld als een opzettelijke niet-naleving.

(93)

In de regel dienen geen verlagingen of uitsluitingen met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria te worden toegepast wanneer de landbouwer feitelijk juiste informatie heeft verstrekt of kan bewijzen dat hem geen schuld treft.

(94)

Ten aanzien van landbouwers die op enig tijdstip onjuistheden in steunaanvragen melden aan de bevoegde nationale autoriteiten, dienen ongeacht de oorzaak van de onjuistheden geen verlagingen of uitsluitingen te worden toegepast mits de landbouwer niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse uit te voeren, en de autoriteit de landbouwer niet reeds van een onregelmatigheid in de aanvraag in kennis heeft gesteld.

(95)

Hetzelfde dient te gelden voor onjuiste gegevens in het gecomputeriseerde gegevensbestand, zulks enerzijds ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden niet alleen een niet-naleving van een verplichting in het kader van de randvoorwaarden maar ook een inbreuk op een subsidiabiliteitscriterium betekenen, en anderzijds ten aanzien van runderen waarvoor geen steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden slechts relevant zijn vanuit het oogpunt van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden.

(96)

In artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden genoemd die door de lidstaten moeten worden erkend. Wanneer een landbouwer door dergelijke gevallen niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, mag hij zijn recht op de steunbetaling niet verliezen. Wel moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen de landbouwer kennisgeving van een dergelijk geval moet doen.

(97)

Het beheer van kleine bedragen brengt veel werk mee voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan bedragen onder een bepaald minimum niet uit te betalen.

(98)

Er moeten nadere bepalingen worden vastgesteld om te zorgen voor een billijke toepassing van verschillende verlagingen ten aanzien van een of meer steunaanvragen van dezelfde landbouwer. De verlagingen en uitsluitingen waarin de onderhavige verordening voorziet, moeten worden toegepast onverminderd verdere sancties op grond van welke andere bepalingen van communautair of nationaal recht dan ook.

(99)

Er moet een volgorde worden vastgesteld voor de berekening van mogelijke verlagingen voor elke steunregeling. Om ervoor te zorgen dat de diverse voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening vastgestelde begrotingsmaxima in acht worden genomen, moet met name worden bepaald dat de betalingen met een coëfficiënt moeten worden verlaagd om overschrijding van de maxima te voorkomen.

(100)

In de artikelen 7, 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 73/2009 is bepaald dat de som van de in een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer verschuldigde rechtstreekse betalingen moet worden verlaagd en, in voorkomend geval, moet worden aangepast op grond van respectievelijk de modulatie en de financiële discipline. De uitvoeringsbepalingen moeten voorzien in de grondslag voor de berekening van deze verlagingen en aanpassingen bij de berekening van het bedrag van de betalingen aan landbouwers.

(101)

Opdat het beginsel van goede trouw in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze wordt toegepast wat de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen betreft, moet worden bepaald onder welke voorwaarden een beroep op dit beginsel kan worden gedaan, onverminderd de behandeling van de betrokken uitgaven in het kader van de goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (9).

(102)

Er moeten regels worden vastgesteld voor het geval dat een landbouwer te veel toeslagrechten heeft ontvangen of de waarde van elk van de toeslagrechten op een te hoog niveau is vastgesteld en dit niet onder artikel 137 van Verordening (EG) nr. 73/2009 valt. In sommige gevallen waarin een onterechte toewijzing van toeslagrechten niet van invloed was op de totale waarde van de toeslagrechten, doch slechts op het aantal toeslagrechten van de landbouwer moeten de lidstaten echter de toewijzing, of in voorkomend geval het type van toeslagrechten, corrigeren zonder de waarde ervan te verlagen. Dit dient echter alleen te gelden als de landbouwer de fout redelijkerwijs niet zelf had kunnen ontdekken. Voorts hebben in bepaalde gevallen ten onrechte toegewezen toeslagrechten betrekking op zeer kleine bedragen en is voor de intrekking van deze toeslagrechten een aanzienlijke administratieve inspanning nodig. Omwille van de eenvoud en omwille van het evenwicht tussen de administratieve inspanning en het in te trekken bedrag moet een minimumbedrag worden vastgesteld waaronder van intrekking mag worden afgezien. Bovendien moet een regeling worden getroffen voor het geval dat dergelijke toeslagrechten zijn overgedragen, en voor het geval dat bij de overdracht van toeslagrechten het bepaalde in artikel 46, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of in artikel 43, artikel 62, leden 1 en 2, en artikel 68, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 niet is nageleefd.

(103)

Geregeld moet worden wat de gevolgen zijn van de overdracht van een bedrijf in zijn geheel waarvoor op grond van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen die onder het geïntegreerd systeem vallen, aan bepaalde verplichtingen moet worden voldaan.

(104)

In het algemeen moeten de lidstaten alle verdere maatregelen nemen die voor een behoorlijke werking van het geïntegreerd systeem noodzakelijk zijn. Zo nodig moeten de lidstaten elkaar bijstaan.

(105)

Voor zover dat relevant is, moet de Commissie worden geïnformeerd over de maatregelen die de lidstaten nemen om hun toepassing van het geïntegreerd systeem te wijzigen. Om de Commissie in staat te stellen een doeltreffend toezicht uit te oefenen op het geïntegreerd systeem, moeten de lidstaten haar bepaalde jaarlijkse controlestatistieken toezenden. Bovendien moeten de lidstaten de Commissie informeren over de maatregelen die zij nemen met betrekking tot de instandhouding van blijvend grasland, en over verlagingen die overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden toegepast.

(106)

Artikel 9 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bevat voorschriften inzake de bedragen die uit de modulatie voortvloeien. Een deel van de bedragen moet worden toegewezen volgens een verdeelsleutel waarvoor voorschriften moeten worden opgesteld die berusten op de in dat artikel vastgestelde criteria.

(107)

De onderhavige verordening dient van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2010. Derhalve moet Verordening (EG) nr. 796/2004 met ingang van die datum worden ingetrokken. Zij moet evenwel van toepassing blijven voor steunaanvragen die betrekking hebben op verkoopseizoenen of premieperioden die vóór 1 januari 2010 zijn ingegaan.

(108)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

De onderhavige verordening bevat bepalingen ter uitvoering van de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna „het geïntegreerd systeem” genoemd) dat is ingesteld bij titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009, en ter uitvoering van de randvoorwaarden waarin is voorzien bij de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. Zij geldt onverminderd de specifieke bepalingen van de verordeningen inzake de afzonderlijke steunregelingen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 73/2009.

Voorts wordt verstaan onder:

1.

„perceel landbouwgrond”: een aaneengesloten stuk grond dat door één landbouwer is aangegeven en dat niet meer dan één enkele gewasgroep omvat; in het geval echter dat in het kader van de onderhavige verordening een afzonderlijke aangifte van het gebruik van een oppervlakte binnen een gewasgroep nodig is, wordt het perceel landbouwgrond, indien noodzakelijk, verder begrensd door dat specifieke gebruik; de lidstaten mogen aanvullende criteria vaststellen voor een verdere afbakening van een perceel landbouwgrond;

2.

„blijvend grasland”: blijvend grasland als gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1120/2009 (10);

3.

„identificatie- en registratieregeling voor runderen”: de identificatie- en registratieregeling voor runderen die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1760/2000;

4.

„oormerk”: het oormerk om dieren individueel te identificeren als bedoeld in artikel 3, onder a), en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;

5.

„gecomputeriseerd gegevensbestand voor runderen”: het in artikel 3, onder b), en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand;

6.

„dierpaspoort”: het in artikel 3, onder c), en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde dierpaspoort;

7.

„register”: het register dat houders van dieren bijhouden overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 of artikel 3, onder d), en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;

8.

„elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen”: de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 genoemde elementen;

9.

„identificatiecode”: de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde identificatiecode;

10.

„onregelmatigheid”: elke niet-inachtneming van de voor de toekenning van de betrokken steun relevante voorschriften;

11.

„verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen;

12.

„oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling, de oppervlaktegebonden betalingen in het kader van specifieke steun, en alle steunregelingen die zijn vastgesteld bij de titels IV en V van Verordening (EG) nr. 73/2009, met uitzondering van die welke zijn vastgesteld bij titel IV, afdelingen 7, 10 en 11, van die verordening, van de afzonderlijke suikerbetaling die is vastgesteld bij artikel 126 van die verordening, en van de afzonderlijke betaling voor groenten en fruit die is vastgesteld bij artikel 127 van die verordening;

13.

„steunaanvraag voor dieren”: de aanvraag tot betaling van steun op grond van de regeling inzake schapen- en geitenpremies en de regelingen inzake rundvleesbetalingen zoals vastgesteld in titel IV, respectievelijk afdelingen 10 en 11, van Verordening (EG) nr. 73/2009, en tot veebetalingen of grootvee-eenhedenbetalingen in het kader van specifieke steun;

14.

„specifieke steun”: de in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steun;

15.

„grondgebruik”: het gebruik van de grond in de zin van het type van gewas of bodembedekker of het ontbreken van een gewas;

16.

„steunregelingen voor rundvee”: de in artikel 108 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steunregelingen;

17.

„steunregeling voor schapen en geiten”: de in artikel 99 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steunregeling;

18.

„runderen waarvoor steun is aangevraagd”: runderen waarvoor in het kader van de steunregelingen voor rundvee of in het kader van specifieke steun een steunaanvraag voor dieren is ingediend;

19.

„runderen waarvoor geen steun is aangevraagd”: runderen waarvoor nog geen steunaanvraag voor dieren is ingediend, maar die in aanmerking kunnen komen voor steun op grond van de steunregelingen voor rundvee;

20.

„potentieel premiabel dier”: een dier dat a priori kan voldoen aan de voorwaarden om recht te geven op de steun in het betrokken aanvraagjaar;

21.

„aanhoudperiode”: de periode waarin een dier waarvoor steun is aangevraagd, overeenkomstig de navolgende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1121/2009 (11) op het bedrijf moet worden gehouden:

a)

de artikelen 53 en 57, wat de speciale premie voor mannelijke runderen betreft;

b)

artikel 61, wat de zoogkoeienpremie betreft;

c)

artikel 80, wat de slachtpremie betreft;

d)

artikel 35, lid 3, wat de schapen- en geitenpremies betreft;

22.

„houder van dieren”: een natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op een markt;

23.

„geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; in het geval van de bedrijfstoeslagregeling kan de aangegeven oppervlakte slechts als geconstateerd worden beschouwd indien deze daadwerkelijk gepaard gaat met een overeenkomstig aantal toeslagrechten;

24.

„geconstateerd dier”: een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan;

25.

„premieperiode”: de periode waarop steunaanvragen betrekking hebben, ongeacht het tijdstip waarop zij zijn ingediend;

26.

„geografisch informatiesysteem” (hierna „GIS” genoemd): de in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem;

27.

„referentieperceel”: een geografisch begrensde oppervlakte met een in het GIS geregistreerde unieke identificatie in het identificatiesysteem van de lidstaat als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 73/2009;

28.

„geografisch materiaal”: kaarten of andere documenten die worden gebruikt voor communicatie over de inhoud van het GIS tussen de aanvragers van steun en de lidstaten;

29.

„nationaal referentiesysteem van coördinaten”: een systeem als bedoeld in Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), dat een gestandaardiseerde meting en een unieke identificatie van percelen landbouwgrond in de gehele betrokken lidstaat mogelijk maakt;

30.

„betaalorgaan”: de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde diensten en instanties;

31.

„randvoorwaarden”: de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van Verordening (EG) nr. 73/2009;

32.

„terreinen van de randvoorwaarden”: de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde verschillende gebieden die worden onderscheiden voor de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, en de in artikel 6 van die verordening bedoelde eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie;

33.

„besluit”: elk van de afzonderlijke richtlijnen en verordeningen die zijn vermeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 73/2009;

34.

„normen”: de overeenkomstig artikel 6 van en bijlage III bij Verordening (EG) nr. 73/2009 door de lidstaten vastgestelde normen, alsmede de bij artikel 4 van de onderhavige verordening vastgestelde verplichtingen inzake blijvend grasland;

35.

„eis”: indien gebruikt in de context van de randvoorwaarden, elke afzonderlijke uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis die is gebaseerd op een van de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde artikelen van een bepaald besluit, welke eis inhoudelijk verschilt van de andere in hetzelfde besluit gestelde eisen;

36.

„niet-naleving”: elke niet-naleving van de eisen en normen;

37.

„gespecialiseerde controle-instanties”: de in artikel 48 van de onderhavige verordening bedoelde nationale bevoegde controleautoriteiten die er overeenkomstig artikel 22, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 op moeten toezien dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie worden nageleefd;

38.

„die volgen op de betaling/dat volgt op de betaling”: voor de toepassing van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden in de zin van de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007: met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de eerste betaling is toegekend.

TITEL II

INSTANDHOUDING VAN BLIJVEND GRASLAND

Artikel 3

Instandhouding van het blijvend grasland op het niveau van de lidstaat

1.   Onverminderd de uitzonderingen waarin artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorziet, zorgt de lidstaat overeenkomstig de eerste alinea van dat lid voor de handhaving van het aandeel blijvend grasland in de totale oppervlakte landbouwgrond. Deze verplichting geldt op nationaal of regionaal niveau.

Indien evenwel de overeenkomstig lid 4, onder a), lid 5, onder a), lid 6, onder a), en lid 7, onder a), van het onderhavige artikel bepaalde oppervlakte blijvend grasland in absolute cijfers wordt gehandhaafd, wordt de in artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 neergelegde verplichting als nagekomen beschouwd.

2.   Voor de toepassing van artikel 6, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 zorgen de lidstaten ervoor dat het in lid 1 bedoelde aandeel niet met meer dan 10 % afneemt ten opzichte van het aandeel in het relevante referentiejaar zoals vermeld in artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die Verordening (hierna het „referentieaandeel” genoemd).

3.   Het in lid 1 bedoelde aandeel wordt jaarlijks bepaald op basis van de door de landbouwers voor het betrokken jaar aangegeven oppervlakten.

4.   Voor de andere dan de nieuwe lidstaten wordt het referentieaandeel als volgt vastgesteld:

a)

het blijvend grasland is het in 2003 door de landbouwers aangegeven blijvend grasland plus het in 2005 overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 aangegeven blijvend grasland waarvoor in 2003 geen ander grondgebruik dan grasland is aangegeven tenzij de landbouwer kan aantonen dat de betrokken grond in 2003 geen blijvend grasland was.

In 2005 als blijvend grasland aangegeven oppervlakten die in 2003 in aanmerking kwamen voor de in artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad (13) bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen, worden buiten beschouwing gelaten.

Grond die in 2003 blijvend grasland was en die is bebost overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt buiten beschouwing gelaten;

b)

de totale oppervlakte landbouwgrond is de in 2005 door de landbouwers aangegeven totale oppervlakte landbouwgrond.

5.   Voor de nieuwe lidstaten die voor het jaar 2004 de bij artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde regeling inzake een enkele areaalbetaling niet hebben toegepast, wordt het referentieaandeel als volgt vastgesteld:

a)

het blijvend grasland is het in 2004 door de landbouwers aangegeven blijvend grasland plus het in 2005 overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 aangegeven blijvend grasland waarvoor in 2004 geen ander grondgebruik dan grasland is aangegeven tenzij de landbouwer kan aantonen dat de betrokken grond in 2004 geen blijvend grasland was.

In 2005 als blijvend grasland aangegeven oppervlakten die in 2004 in aanmerking kwamen voor de in artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen, worden buiten beschouwing gelaten.

Grond die in 2004 blijvend grasland was en die is bebost overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt buiten beschouwing gelaten;

b)

de totale oppervlakte landbouwgrond is de in 2005 door de landbouwers aangegeven totale oppervlakte landbouwgrond.

6.   Voor de nieuwe lidstaten die voor het jaar 2004 de bij artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, wordt het referentieaandeel als volgt vastgesteld:

a)

het blijvend grasland is het in 2005 door de landbouwers overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 aangegeven blijvend grasland.

Grond die in 2005 blijvend grasland was en die is bebost overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt buiten beschouwing gelaten;

b)

de totale oppervlakte landbouwgrond is de in 2005 door de landbouwers aangegeven totale oppervlakte landbouwgrond.

7.   Voor Bulgarije en Roemenië wordt het referentieaandeel als volgt vastgesteld:

a)

het blijvend grasland is het in 2007 door de landbouwers overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 aangegeven blijvend grasland.

Grond die in 2005 blijvend grasland was en die is bebost overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt buiten beschouwing gelaten;

b)

de totale oppervlakte landbouwgrond is de in 2007 door de landbouwers aangegeven totale oppervlakte landbouwgrond.

8.   Ingeval uit objectieve elementen blijkt dat de feitelijke ontwikkeling van het blijvend glasland niet tot uiting komt in de ontwikkeling van het aandeel, dan passen de lidstaten het referentieaandeel aan. In dat geval wordt de Commissie onverwijld in kennis gesteld van de aanpassing en de redenen daarvoor.

Artikel 4

Instandhouding van het blijvend grasland op individueel niveau

1.   Indien blijkt dat het in artikel 3, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde aandeel blijvend grasland afneemt, legt de betrokken lidstaat op nationaal of regionaal niveau aan de landbouwers die steun aanvragen in het kader van welke dan ook van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde regelingen inzake rechtstreekse betalingen, de verplichting op dat zij blijvend grasland niet zonder voorafgaande toestemming mogen omzetten.

Indien aan de in de eerste alinea bedoelde toestemming de voorwaarde wordt verbonden dat een oppervlakte blijvend grasland wordt aangelegd, wordt die oppervlakte in afwijking van de definitie in artikel 2, punt 2, vanaf de eerste dag van de omzetting als blijvend grasland beschouwd. Dergelijke oppervlakten moeten voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen worden gebruikt gedurende de vijf opeenvolgende jaren na de datum van de omzetting.

2.   Indien blijkt dat de nakoming van de in artikel 3, lid 2, van de onderhavige verordening neergelegde verplichting niet kan worden gegarandeerd, legt de betrokken lidstaat, ter aanvulling van de overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel genomen maatregelen, op nationaal of regionaal niveau aan de landbouwers die steun aanvragen in het kader van welke dan ook van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde regelingen inzake rechtstreekse betalingen, de verplichting op dat die landbouwers die beschikken over land dat van blijvend grasland in land voor andere vormen van grondgebruik is omgezet, land opnieuw in blijvend grasland moeten omzetten.

Deze verplichting geldt voor blijvend grasland dat aldus is omgezet sinds de begindatum van de periode van 24 maanden voorafgaande aan de meest recente datum waarop overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de onderhavige verordening de verzamelaanvragen in de betrokken lidstaat uiterlijk moesten worden ingediend.

In een dergelijk geval zetten de landbouwers een percentage van de betrokken oppervlakte opnieuw in blijvend grasland om of leggen zij een daarmee overeenkomende oppervlakte blijvend grasland aan. Dit percentage wordt berekend op basis van de door de landbouwer in een ander grondgebruik omgezette oppervlakte en de oppervlakte die nodig is om het evenwicht te herstellen.

Indien het betrokken land echter is overgedragen nadat het in land voor andere vormen van grondgebruik was omgezet, geldt deze verplichting slechts indien de overdracht na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft plaatsgevonden.

In afwijking van artikel 2, lid 2, worden oppervlakten die opnieuw in blijvend grasland worden omgezet of waarop blijvend grasland wordt aangelegd, vanaf de eerste dag van de heromzetting of aanleg als „blijvend grasland” beschouwd. Dergelijke oppervlakten worden voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen gebruikt gedurende de vijf opeenvolgende jaren na de datum van de omzetting ervan.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen voor landbouwers gelden niet in het geval dat landbouwers blijvend grasland hebben aangelegd in het kader van programma’s op grond van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad (14), Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (15) en Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (16).

DEEL II

HET GEÏNTEGREERD BEHEERS- EN CONTROLESYSTEEM

TITEL I

SYSTEEMEISEN EN RANDVOORWAARDEN

HOOFDSTUK I

Identificatie- en registratiesysteem

Artikel 5

Identificatie van de landbouwers

Onverminderd artikel 19, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 garandeert het in artikel 15, lid 1, onder f), van die verordening bedoelde enkele systeem om de identiteit te registreren van elke landbouwer die een steunaanvraag indient, een unieke identificatie voor alle steunaanvragen die door dezelfde landbouwer worden ingediend.

Artikel 6

Identificatie van de percelen landbouwgrond

1.   Het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond wordt toegepast op het niveau van referentiepercelen zoals kadastrale of topografische percelen die een unieke identificatie van elk referentieperceel garanderen.

Voor de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling en de regeling inzake een enkele areaalbetaling wordt voor elk referentieperceel een maximumoppervlakte vastgesteld die voor steun in het kader van deze regelingen in aanmerking komt. Het GIS functioneert op basis van een nationaal referentiesysteem van coördinaten. Indien verschillende coördinatensystemen worden gebruikt, zijn deze binnen elke lidstaat onderling compatibel.

De lidstaten zorgen er bovendien voor dat de percelen landbouwgrond op betrouwbare wijze worden geïdentificeerd en verlangen met name dat de verzamelaanvraag vergezeld gaat van de door de bevoegde autoriteit bepaalde gegevens of documenten die het mogelijk maken elk perceel landbouwgrond te lokaliseren en te meten.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor ten minste 75 % van de referentiepercelen waarop een steunaanvraag betrekking heeft, ten minste 90 % van de oppervlakte van het referentieperceel subsidiabel is op grond van de bedrijfstoeslagregeling dan wel de regeling inzake een enkele areaalbetaling. Deze beoordeling wordt op jaarbasis verricht met gebruikmaking van passende statistische methoden.

Artikel 7

Identificatie en registratie van de toeslagrechten

1.   Het in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten is een elektronisch register op het niveau van de lidstaat en garandeert, met name ten behoeve van de in artikel 28 van de onderhavige verordening bedoelde kruiscontroles, een doeltreffende traceerbaarheid van de toeslagrechten, in het bijzonder wat de volgende elementen betreft:

a)

houder;

b)

waarde;

c)

datum van vaststelling;

d)

datum van de meest recente activering;

e)

herkomst, met name wat de wijze van verkrijging betreft: oorspronkelijk aan de betrokkene toegewezen, afkomstig uit de nationale reserve, gekocht, gehuurd of geërfd;

f)

soort toeslagrecht, met name de bijzondere toeslagrechten als bedoeld in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 73/2009, en toeslagrechten die worden toegewezen overeenkomstig artikel 68, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 73/2009;

g)

voor zover van toepassing, regionale beperkingen.

2.   De lidstaten die meer dan één betaalorgaan hebben, kunnen besluiten het elektronische register te laten functioneren op het niveau van het betaalorgaan. In dat geval zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de verschillende registers onderling compatibel zijn.

HOOFDSTUK II

Randvoorwaarden

Artikel 8

Controlesysteem voor de randvoorwaarden

1.   De lidstaten zetten een systeem op dat een doeltreffende controle op de inachtneming van de randvoorwaarden garandeert. Overeenkomstig titel III, hoofdstuk III, van het onderhavige deel voorziet dat systeem met name in:

a)

wanneer de bevoegde controleautoriteit niet het betaalorgaan is, het doorgeven van de nodige informatie over de landbouwers die rechtstreekse betalingen aanvragen, door het betaalorgaan aan de gespecialiseerde controle-instanties en/of, voor zover van toepassing, via de in artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde coördinerende autoriteit;

b)

de methoden die moeten worden toegepast om de te controleren steekproeven te selecteren;

c)

aanwijzingen omtrent de aard en omvang van de te verrichten controles;

d)

controleverslagen waarin met name melding van elke ontdekte niet-naleving wordt gemaakt en de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling daarvan worden beoordeeld;

e)

wanneer de bevoegde controleautoriteit niet het betaalorgaan is, het doorgeven van de controleverslagen door de gespecialiseerde controle-instanties aan het betaalorgaan of aan de in artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde coördinerende autoriteit of aan beide;

f)

de toepassing van het stelsel van verlagingen en uitsluitingen door het betaalorgaan.

2.   De lidstaten kunnen voorzien in een procedure volgens welke de landbouwer het betaalorgaan opgave doet van de elementen die nodig zijn om de voor hem geldende eisen en normen te bepalen.

Artikel 9

Uitbetaling van de steun in verband met controles op de naleving van de randvoorwaarden

Ingeval de in titel III, hoofdstuk III, van het onderhavige deel bedoelde controles op de naleving van de randvoorwaarden niet vóór de uitbetaling kunnen worden voltooid, worden de bedragen die onverschuldigd blijken te zijn betaald, teruggevorderd overeenkomstig artikel 80.

TITEL II

STEUNAANVRAGEN

HOOFDSTUK I

De verzamelaanvraag

Artikel 10

Algemene bepalingen inzake de verzamelaanvraag

1.   De lidstaten kunnen besluiten dat alle steunaanvragen op grond van de titels III en IV van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden opgenomen in de verzamelaanvraag. In dat geval zijn de hoofdstukken II tot en met V van de onderhavige titel van overeenkomstige toepassing wat de bijzondere voorwaarden betreft die voor het aanvragen van steun op grond van de betrokken regelingen zijn vastgesteld.

2.   Wanneer met betrekking tot dezelfde landbouwer meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is voor het beheer van steunregelingen waarvoor een verzamelaanvraag moet worden ingediend, neemt de betrokken lidstaat passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de verzamelaanvraag gevraagde informatie ter beschikking van alle betrokken betaalorganen wordt gesteld.

Artikel 11

Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag

1.   Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen.

Een landbouwer die geen steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, maar steun aanvraagt in het kader van een andere in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde steunregeling of steun overeenkomstig de artikelen 85 septdecies, 103 octodecies en 103 novodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007, dient in het geval dat hij beschikt over landbouwgrond een verzamelaanvraag in en geeft daarin de betrokken oppervlakten op overeenkomstig artikel 13 van de onderhavige verordening.

Een landbouwer voor wie alleen verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden gelden als bedoeld in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007, dient in elk kalenderjaar waarin die verplichtingen gelden, een verzamelaanvraag in.

De lidstaten kunnen de landbouwers evenwel van de in de tweede en de derde alinea bedoelde verplichting vrijstellen indien de betrokken informatie aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar wordt gesteld in het kader van andere beheers- en controlesystemen die compatibiliteit met het geïntegreerd systeem als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 73/2009 garanderen.

2.   De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum, die niet later is dan 15 mei. Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden mogen echter een latere datum vaststellen, die niet later is dan 15 juni.

Bij de vaststelling van die uiterste datum houden de lidstaten er rekening mee hoeveel tijd het kost voordat alle betrokken gegevens voor een behoorlijk administratief en financieel beheer van de steun beschikbaar zijn, en zorgen zij ervoor dat doeltreffende controles kunnen worden geprogrammeerd.

Volgens de in artikel 141, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde procedure kan worden toegestaan de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde data op te schuiven in bepaalde gebieden waar de normale data door uitzonderlijke weersomstandigheden niet toepasbaar zijn.

Artikel 12

Inhoud van de verzamelaanvraag

1.   De verzamelaanvraag bevat alle informatie die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van de landbouwer;

b)

de betrokken steunregeling of -regelingen;

c)

ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling, de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 bedoelde identificatie- en registratiesysteem;

d)

de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, de ligging ervan en, voor zover relevant, het grondgebruik op die percelen en het feit dat het al dan niet om een geïrrigeerd perceel gaat;

e)

een verklaring van de landbouwer dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden die voor de betrokken steunregelingen gelden.

2.   Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), wordt op de overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 van de onderhavige verordening bedoelde identificatie- en registratiesysteem.

3.   Ten behoeve van de identificatie van alle percelen landbouwgrond op het bedrijf zoals bedoeld in lid 1, onder d), wordt op de overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de oppervlakte per referentieperceel die maximaal voor steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komt. Voorts worden op het geografische materiaal dat overeenkomstig het genoemde lid 2 aan de landbouwer wordt bezorgd, de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen aangegeven en geeft de landbouwer daarop de ligging van elk perceel landbouwgrond aan.

4.   Bij de indiening van het aanvraagformulier corrigeert de landbouwer het in de leden 2 en 3 bedoelde voorbedrukte formulier indien zich wijzigingen, met name overdrachten van toeslagrechten overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 73/2009, hebben voorgedaan of indien bepaalde informatie op het voorbedrukte formulier onjuist is.

Indien de correctie betrekking heeft op de oppervlakte van het referentieperceel, vermeldt de landbouwer de oppervlakte van elk betrokken perceel landbouwgrond volgens de bijgestelde gegevens en geeft hij zo nodig de nieuwe grenzen van het referentieperceel aan.

5.   Voor het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling kunnen de lidstaten van het onderhavige artikel en artikel 13 inzake de toeslagrechten afwijken indien deze nog niet definitief zijn vastgesteld op de uiterste datum die voor de indiening van de verzamelaanvraag is bepaald.

De in de eerste alinea bedoelde afwijkingen zijn ook mogelijk ten aanzien van het eerste jaar indien nieuwe sectoren aan de bedrijfstoeslagregeling worden toegevoegd en de toeslagrechten nog niet definitief zijn vastgesteld voor de landbouwers voor wie deze toevoeging van belang is.

Artikel 13

Specifieke eisen met betrekking tot de verzamelaanvraag en aangiften van bijzondere vormen van grondgebruik

1.   Ingeval een landbouwer voornemens is hennep te produceren overeenkomstig artikel 39 van Verordening (EG) nr. 73/2009, bevat de verzamelaanvraag:

a)

alle informatie die nodig is voor de identificatie van de met hennep ingezaaide percelen, met een opgave van de gebruikte henneprassen;

b)

een opgave van de gebruikte hoeveelheden zaaizaad (kilogram per hectare);

c)

de overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (17), en met name artikel 12 daarvan, op de verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten of andere door de betrokken lidstaat als gelijkwaardig erkende documenten.

In afwijking van de eerste alinea, onder c), worden de etiketten, indien de inzaai na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag plaatsvindt, uiterlijk op 30 juni ingediend. In het geval dat de etiketten ook bij andere nationale autoriteiten moeten worden ingediend, kunnen de lidstaten bepalen dat die etiketten aan de landbouwer worden teruggegeven nadat zij overeenkomstig dat punt zijn ingediend. Op de teruggegeven etiketten wordt vermeld dat zij voor een aanvraag zijn gebruikt.

2.   In het geval van een aanvraag om de areaalbetaling voor noten als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt in de verzamelaanvraag het aantal notenbomen vermeld, uitgesplitst naar soort.

3.   In het geval van een aanvraag om steun voor zetmeelaardappelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009, bevat de verzamelaanvraag een kopie van het teeltcontract; de lidstaten kunnen evenwel voor de indiening van deze kopie een latere uiterste datum bepalen, die niet later mag zijn dan 30 juni.

4.   In het geval van een aanvraag om steun voor zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bevat de verzamelaanvraag:

a)

een kopie van het vermeerderingscontract of de vermeerderingsaangifte; de lidstaten kunnen evenwel voor de indiening van deze kopie een latere uiterste datum bepalen, die niet later mag zijn dan 15 september;

b)

een opgave van de op elk perceel ingezaaide zaadsoort;

c)

een opgave van de door vermeerdering geproduceerde hoeveelheden gecertificeerd zaaizaad, aangegeven in kwintalen (100 kg) tot één cijfer achter de komma; de lidstaten kunnen evenwel voor de verstrekking van die informatie een latere uiterste datum bepalen, die niet later mag zijn dan 15 juni van het jaar volgende op de oogst;

d)

een kopie van de bewijsstukken waaruit blijkt dat de bedoelde hoeveelheden zaaizaad officieel zijn gecertificeerd; de lidstaten kunnen evenwel voor de verstrekking van die informatie een latere uiterste datum bepalen, die niet later mag zijn dan 15 juni van het jaar volgende op de oogst.

5.   In het geval van een aanvraag om de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009, bevat de verzamelaanvraag:

a)

de naam van het ras van het gebruikte katoenzaad;

b)

in voorkomend geval, de naam en het adres van de erkende brancheorganisatie waarvan de landbouwer lid is.

6.   In het geval van een aanvraag om overgangsbetalingen voor groenten en fruit als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van Verordening (EG) nr. 73/2009 of een aanvraag om de overgangsbetaling voor zacht fruit als bedoeld in afdeling 9 van dat hoofdstuk bevat de verzamelaanvraag een kopie van het verwerkingscontract of de leveringsverbintenis als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1121/2009.

De lidstaten kunnen voor de afzonderlijke indiening van de in de eerste alinea bedoelde informatie een latere uiterste datum bepalen, die niet later mag zijn dan 1 december van het jaar van de aanvraag.

7.   In het geval van een aanvraag die betrekking heeft op een oppervlaktegebonden maatregel in het kader van specifieke steun, bevat de verzamelaanvraag alle door de lidstaat gevraagde documenten.

8.   De in artikel 6, lid 2, en artikel 38 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde vormen van grondgebruik en de in bijlage VI bij die verordening bedoelde vormen van grondgebruik of de voor de in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde specifieke steun aangegeven oppervlakten ingeval die oppervlakten niet op grond van het onderhavige artikel hoeven te worden aangegeven, worden in een afzonderlijke rubriek op de verzamelaanvraag aangegeven.

Vormen van grondgebruik die niet dienstig zijn voor de in de titels III, IV en V van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde steunregelingen en die evenmin in bijlage VI bij die verordening worden bedoeld, worden aangegeven in een of meer rubrieken „andere vormen van grondgebruik”.

De lidstaten kunnen bepalen dat de eerste en de tweede alinea niet van toepassing zijn ingeval de betrokken informatie ter beschikking van de bevoegde autoriteiten wordt gesteld in het kader van andere beheers- en controlesystemen die compatibiliteit met het geïntegreerd systeem als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 73/2009 garanderen.

9.   Elke lidstaat stelt de minimumoppervlakte vast van de percelen landbouwgrond waarvoor een aanvraag kan worden ingediend. De minimumoppervlakte mag echter niet groter zijn dan 0,3 ha.

Artikel 14

Wijzigingen in de verzamelaanvraag

1.   Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond of individuele toeslagrechten aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.

Voor individuele percelen landbouwgrond of toeslagrechten die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht.

Indien de in de eerste en de tweede alinea bedoelde wijzigingen gevolgen hebben voor in te dienen bewijsstukken of contracten, wordt het aanbrengen van de desbetreffende wijzigingen in die bewijsstukken of contracten eveneens toegestaan.

2.   Onverminderd de uiterste data voor de indiening van de verzamelaanvraag die overeenkomstig artikel 11, lid 2, eerste alinea, zijn vastgesteld door Estland, Letland, Litouwen, Finland of Zweden, worden de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde wijzigingen uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld, behalve in het geval van Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden, waar deze uiterlijk op 15 juni van het betrokken kalenderjaar worden meegedeeld.

3.   Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.

HOOFDSTUK II

Aanvragen van toeslagrechten

Artikel 15

Toewijzing of verhoging van toeslagrechten

1.   Aanvragen tot toewijzing of, in voorkomend geval, verhoging van toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling worden ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum, doch niet later dan op 15 mei in het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, van integratie van gekoppelde steun, van toepassing van de artikelen 46, 47 en 48 van Verordening (EG) nr. 73/2009 of in de jaren van toepassing van de artikelen 41, 57 of artikel 68, lid 1, onder c), van die verordening. Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden mogen echter een latere datum vaststellen, die niet later mag zijn dan 15 juni.

2.   De lidstaten mogen beslissen dat de aanvraag tot toewijzing van de toeslagrechten op hetzelfde moment mag worden ingediend als de aanvraag tot betaling in het kader van de bedrijfstoeslagregeling.

HOOFDSTUK III

Steunaanvragen voor dieren

Artikel 16

Eisen met betrekking tot steunaanvragen voor dieren

1.   Een steunaanvraag voor dieren bevat alle informatie die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van de landbouwer;

b)

een verwijzing naar de verzamelaanvraag indien deze reeds is ingediend;

c)

het aantal dieren van elk type waarvoor steun wordt aangevraagd en, wat runderen betreft, hun identificatiecode;

d)

in voorkomend geval, de verbintenis van de landbouwer om de onder c) bedoelde dieren gedurende de aanhoudperiode op zijn bedrijf te houden en een opgave van de plaats of plaatsen waar deze dieren zullen worden aangehouden, en van de betrokken periode of perioden;

e)

in voorkomend geval, het individuele maximum voor de betrokken dieren;

f)

in voorkomend geval, de individuele referentiehoeveelheid melk waarover de landbouwer beschikte op 31 maart of, indien de betrokken lidstaat besluit gebruik te maken van de bij artikel 85 van Verordening (EG) nr. 1121/2009 vastgestelde afwijking, op 1 april van het betrokken kalenderjaar; ingeval deze hoeveelheid op de datum van indiening van de aanvraag niet bekend is, wordt zij zo spoedig mogelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld;

g)

een verklaring van de landbouwer dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden die voor de betrokken steun gelden.

Indien een dier gedurende de aanhoudperiode naar een andere plaats wordt overgebracht, stelt de landbouwer de bevoegde autoriteit daarvan vooraf schriftelijk in kennis, tenzij de betrokken lidstaat besluit deze informatie niet te vragen, waarvoor aan de voorwaarde moet zijn voldaan dat het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen de mate van zekerheid en implementatie biedt die voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen nodig is, en dat dit bestand voldoende informatie bevat om te bepalen waar de dieren zich bevinden.

2.   De lidstaten garanderen elke houder van dieren het recht om zonder beperkingen, met redelijke tussenpozen en binnen een niet al te lange termijn informatie te verkrijgen over de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgeslagen gegevens die betrekking hebben op hem en zijn dieren. Bij de indiening van zijn steunaanvraag verklaart de landbouwer dat die gegevens juist en volledig zijn, dan wel corrigeert hij de onjuiste gegevens of voegt hij de ontbrekende gegevens toe.

3.   De lidstaten kunnen besluiten dat sommige van de in lid 1 bedoelde gegevens niet in de steunaanvraag hoeven te worden opgenomen indien zij reeds aan de bevoegde autoriteit zijn meegedeeld.

Met name kunnen de lidstaten procedures invoeren die het mogelijk maken de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens te gebruiken ten behoeve van de steunaanvraag, mits het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen de mate van zekerheid en implementatie biedt die voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen nodig is. Dergelijke procedures kunnen bestaan in een systeem waarbij een landbouwer steun kan aanvragen voor alle dieren die op een door de lidstaat te bepalen datum op basis van de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens voor steun in aanmerking komen. In dat geval nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te garanderen dat:

a)

overeenkomstig de voor de betrokken steunregeling geldende voorschriften de begin- en de einddatum van de desbetreffende aanhoudperiode duidelijk worden aangegeven en bij de landbouwer bekend zijn;

b)

het de landbouwer bekend is dat alle potentieel premiabele dieren die niet correct geïdentificeerd of geregistreerd overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen blijken te zijn, worden beschouwd als in artikel 65 van de onderhavige verordening bedoelde dieren ten aanzien waarvan onregelmatigheden zijn vastgesteld.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat sommige van de in lid 1 bedoelde gegevens kunnen of moeten worden verstrekt via een instantie of instanties die zij hebben erkend. De landbouwer blijft evenwel verantwoordelijk voor de verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK IV

Steun voor telers van suikerbieten en suikerriet, afzonderlijke suikerbetaling en afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

Artikel 17

Eisen met betrekking tot aanvragen om de steun voor suikerbieten- en suikerriettelers, de afzonderlijke suikerbetaling en de afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

1.   Landbouwers die de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steun voor suikerbieten- en suikerriettelers aanvragen, die de in artikel 126 van die verordening bedoelde afzonderlijke suikerbetaling aanvragen, en die de in artikel 127 van die verordening bedoelde afzonderlijke betaling voor groenten en fruit aanvragen, dienen een steunaanvraag in die alle informatie bevat die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van de landbouwer;

b)

een verklaring van de landbouwer dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden die voor de betrokken steun gelden.

De aanvraag om de steun voor suikerbieten- en suikerriettelers bevat tevens een kopie van het in artikel 94 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde leveringscontract.

2.   De in lid 1 bedoelde steunaanvragen worden ingediend uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum die niet later dan 15 mei en, in het geval van Estland, Letland en Litouwen, niet later dan 15 juni mag zijn.

De lidstaten kunnen bepalen dat de in lid 1, tweede alinea, bedoelde kopie van het leveringscontract mag worden ingediend op een latere datum, die niet later mag zijn dan 1 december van het jaar van de aanvraag.

HOOFDSTUK V

Aanvragen van specifieke steun, met uitzondering van areaalbetalingen en betalingen voor dieren

Artikel 18

Eisen met betrekking tot aanvragen van specifieke steun, met uitzondering van areaalbetalingen en betalingen voor dieren

1.   Landbouwers die specifieke steun aanvragen die niet valt onder de aanvragen als bedoeld in de hoofdstukken I, II of III van de onderhavige titel, dienen een steunaanvraag in die alle informatie bevat die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van de landbouwer;

b)

een verklaring van de landbouwer dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden die voor de betrokken steun gelden;

c)

in voorkomend geval, de bewijsstukken die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun uit hoofde van de maatregel kan worden gemaakt.

De steunaanvraag wordt uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum ingediend. Die datum biedt voldoende tijd om de subsidiabiliteitsvoorwaarden vóór betaling te toetsen, zulks overeenkomstig artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), bevat de aanvraag van een landbouwer die specifieke steun voor een investeringsactiviteit aanvraagt, ook een kopie van de desbetreffende bewijsstukken, zoals facturen en documenten waaruit blijkt dat de landbouwer de betalingen heeft verricht. Wanneer de kopieën of documenten niet kunnen worden overgelegd, worden de betalingen van de landbouwer gestaafd door stukken met vergelijkbare bewijskracht.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), bevat de aanvraag van een landbouwer die specifieke steun op grond van artikel 68, lid 1, onder a), punt v), van Verordening (EG) nr. 73/2009 aanvraagt, ingeval de individuele betaling berust op daadwerkelijke kosten of daadwerkelijk verbeurde inkomsten ook een kopie van de desbetreffende bewijsstukken waaruit de daadwerkelijk gemaakte extra kosten en verbeurde inkomsten als bedoeld in artikel 68, lid 2, onder a), punt i), van die verordening blijken.

4.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), bevat de aanvraag van een landbouwer die specifieke steun op grond van artikel 68, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009 aanvraagt, ook een kopie van het verzekeringscontract als bedoeld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1120/2009, en een bewijs van betaling van de premie.

5.   De lidstaten kunnen bepalen dat de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde kopieën en documenten afzonderlijk op een latere datum mogen worden ingediend. Die datum biedt voldoende tijd om de subsidiabiliteitsvoorwaarden vóór betaling te toetsen, zulks overeenkomstig artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

Artikel 19

Aanvragen door onderlinge fondsen

1.   Onderlinge fondsen die specifieke steun aanvragen, dienen een steunaanvraag in die alle informatie bevat die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:

a)

de identiteit van het onderlinge fonds;

b)

een documentatie van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de vergoedingen aan de aangesloten landbouwers;

c)

de data waarop de vergoedingen aan aangesloten landbouwers zijn uitgekeerd;

d)

de identiteit van de aangesloten landbouwers die de vergoeding van het fonds hebben gekregen;

e)

het totale bedrag aan vergoedingen dat is uitgekeerd;

f)

een verklaring van het onderlinge fonds dat het kennis heeft genomen van de voorwaarden die voor de betrokken steun gelden.

2.   De lidstaten stellen een uiterste datum vast waarop aanvragen van onderlinge fondsen voor specifieke steun moeten zijn ingediend. Die datum biedt voldoende tijd om de subsidiabiliteitsvoorwaarden vóór betaling te toetsen, zulks overeenkomstig artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

HOOFDSTUK VI

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 20

Vereenvoudiging van procedures

1.   Onverminderd de specifieke bepalingen van de onderhavige verordening en van Verordening (EG) nr. 73/2009, kunnen de lidstaten toestaan of verlangen dat enigerlei mededelingen overeenkomstig de onderhavige verordening van de landbouwer aan de autoriteiten en omgekeerd worden gedaan met behulp van elektronische middelen. In dat geval worden passende maatregelen genomen om er met name voor te zorgen dat:

a)

de landbouwer ondubbelzinnig wordt geïdentificeerd;

b)

de landbouwer aan alle in het kader van de betrokken steunregeling gestelde eisen voldoet;

c)

de verzonden gegevens betrouwbaar zijn met het oog op een goed beheer van de betrokken steunregeling; indien gebruik wordt gemaakt van de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens, moet dat gegevensbestand de mate van zekerheid en implementatie bieden die nodig is voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen;

d)

indien begeleidende documenten niet langs elektronische weg kunnen worden verzonden, die documenten door de bevoegde autoriteiten worden ontvangen binnen dezelfde termijnen als die welke gelden bij verzending zonder elektronische middelen;

e)

geen discriminatie bestaat tussen landbouwers die niet-elektronische middelen gebruiken voor de indiening, en landbouwers die kiezen voor verzending langs elektronische weg.

2.   Wat de indiening van steunaanvragen betreft, kunnen de lidstaten onder de in lid 1 bepaalde voorwaarden voorzien in vereenvoudigde procedures voor het geval dat de autoriteiten reeds over bepaalde gegevens beschikken, en met name voor het geval dat de situatie niet is veranderd sinds de meest recente indiening van een steunaanvraag in het kader van de betrokken steunregeling.

3.   Indien mogelijk, mag de bevoegde autoriteit de informatie die wordt verlangd in samen met de steunaanvraag in te dienen bewijsstukken, rechtstreeks bij de bron van de informatie inwinnen.

Artikel 21

Verbetering van kennelijke fouten

Onverminderd de artikelen 11 tot en met 20, mag een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.

Artikel 22

Afwijking van de uiterste datum van indiening

In afwijking van artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (18) van de Raad wordt, indien de uiterste datum voor de indiening, in het kader van de onderhavige titel, van een steunaanvraag of van welke bewijsstukken, contracten of aangiften dan ook, of indien de uiterste datum voor wijzigingen in de verzamelaanvraag op een feestdag, een zaterdag of een zondag valt, die uiterste datum geacht op de eerstvolgende werkdag te vallen.

De eerste alinea is ook van toepassing op aanvragen van landbouwers in het kader van de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EG) nr. 73/2009, en op aanvragen van landbouwers voor toeslagrechten als bedoeld in artikel 15 van de onderhavige verordening.

Artikel 23

Te late indiening

1.   Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 75, wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende uiterste datum een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.

Onverminderd eventuele door de lidstaten te nemen bijzondere maatregelen in verband met de noodzaak dat enigerlei bewijsstukken tijdig worden ingediend om de programmering en uitvoering van doeltreffende controles mogelijk te maken, geldt de eerste alinea ook voor documenten, contracten of aangiften die overeenkomstig de artikelen 12 en 13 bij de bevoegde autoriteit moeten worden ingediend, voor zover die documenten, contracten of aangiften onmisbaar zijn om voor de betrokken steun in aanmerking te komen. In dat geval wordt de verlaging toegepast op het bedrag dat zou zijn betaald voor de betrokken steun.

Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze afgewezen.

2.   Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 75 wordt bij indiening van een wijziging in een verzamelaanvraag na de in artikel 14, lid 2, bepaalde uiterste datum een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond.

Wijzigingen in een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor een te late indiening van een verzamelaanvraag. Indien die datum evenwel niet later is dan de in artikel 14, lid 2, bepaalde uiterste datum, worden wijzigingen van een verzamelaanvraag niet meer aanvaard na de in artikel 14, lid 2, bepaalde uiterste datum.

Artikel 24

Te late indiening van een aanvraag voor de toewijzing van toeslagrechten

Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 75, wordt bij indiening van een aanvraag tot toewijzing of, in voorkomend geval, verhoging van toeslagrechten na de uiterste datum die overeenkomstig artikel 15 van de onderhavige verordening of overeenkomstig artikel 56, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 is vastgesteld, een verlaging met 3 % per werkdag toegepast op de in het betrokken jaar te betalen bedragen voor de aan de landbouwer toe te wijzen toeslagrechten.

Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze afgewezen en worden er geen toeslagrechten aan de landbouwer toegewezen.

Artikel 25

Intrekking van steunaanvragen

1.   Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk schriftelijk worden ingetrokken.

Ingeval een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 16, lid 3, tweede alinea, geboden mogelijkheden, kan hij bepalen dat de melding aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen van een dier dat het bedrijf heeft verlaten, een schriftelijke intrekking kan vervangen.

2.   Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan.

3.   Intrekking als bedoeld in lid 1, brengt de aanvrager in de positie waarin hij zich vóór de indiening van de betrokken steunaanvraag of de betrokken gedeelten daarvan bevond.

TITEL III

CONTROLES

HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke regels

Artikel 26

Algemene beginselen

1.   De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor de steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.

2.   Indien de landbouwer of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, worden de betrokken steunaanvragen afgewezen.

Artikel 27

Aankondigingen van controles ter plaatse

1.   Mits het doel van de controle niet in gevaar komt, mogen controles ter plaatse worden aangekondigd. De periode tussen aankondiging en controle wordt strikt beperkt tot het noodzakelijke minimum en bedraagt niet meer dan 14 dagen. Voor controles ter plaatse met betrekking tot steunaanvragen voor dieren bedraagt de periode tussen aankondiging en controle evenwel, behalve in deugdelijk gemotiveerde gevallen, niet meer dan 48 uur. Voorts gelden in het geval dat de regelgeving inzake de besluiten en normen die relevant zijn voor de randvoorwaarden, voorschrijft dat controles ter plaatse onaangekondigd moeten worden uitgevoerd, die voorschriften ook in het geval van controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden.

2.   Waar dat dienstig is, worden controles ter plaatse in het kader van deze verordening tegelijk met andere in communautaire regelgeving voorgeschreven controles verricht.

HOOFDSTUK II

Controles met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria

Afdeling I

Administratieve controles

Artikel 28

Kruiscontroles

1.   De in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde administratieve controles maken de opsporing van onregelmatigheden, in het bijzonder de automatische opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk en omvatten kruiscontroles:

a)

met betrekking tot de aangegeven toeslagrechten, respectievelijk de aangegeven percelen om te voorkomen dat dezelfde steun meer dan eenmaal voor hetzelfde kalenderjaar of verkoopseizoen wordt toegekend en dat steun in het kader van de in de bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde oppervlaktegebonden steunregelingen ten onrechte wordt gecumuleerd;

b)

met betrekking tot de toeslagrechten om na te gaan of deze bestaan en of is voldaan aan de voorwaarden om voor de betrokken steun in aanmerking te komen;

c)

door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgenomen referentiepercelen om na te gaan of de oppervlakten als zodanig voor steun in aanmerking komen;

d)

door de toeslagrechten te vergelijken met de geconstateerde oppervlakte om na te gaan of de toeslagrechten gepaard gaan met een gelijk aantal subsidiabele hectaren als omschreven in artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009;

e)

met gebruikmaking van het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden om voor de betrokken steun in aanmerking te komen, en om te voorkomen dat dezelfde steun meer dan eenmaal voor hetzelfde kalenderjaar wordt toegekend;

f)

door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de aan een officieel onderzoek onderworpen percelen waarvoor is gebleken dat zij voldoen aan de voorwaarden zoals vastgesteld in artikel 87, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009;

g)

door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de percelen waarvoor de lidstaat overeenkomstig artikel 89 van Verordening (EG) nr. 73/2009 een vergunning voor de productie van katoen heeft verleend;

h)

door de vermelding van de landbouwer in de verzamelaanvraag dat hij lid is van een erkende brancheorganisatie, de in artikel 13, lid 5, onder b), van de onderhavige verordening bedoelde gegevens en de door de betrokken erkende brancheorganisaties verstrekte gegevens met elkaar te vergelijken om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bepaalde verhoging van de steun;

i)

door de informatie die is verstrekt in het in artikel 94 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde leveringscontract, te vergelijken met de door de suikerfabrikant verstrekte informatie over de leveringen.

2.   Uit de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent onregelmatigheden geven aanleiding tot een vervolgactie in de vorm van enige andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.

3.   Indien een referentieperceel in steunaanvragen van twee of meer landbouwers in het kader van dezelfde steunregeling is vermeld en indien de totale aangegeven oppervlakte de oppervlakte landbouwgrond overtreft met een verschil dat valt binnen de overeenkomstig artikel 34, lid 1, vastgestelde meettolerantie, kan de lidstaat besluiten tot een evenredige vermindering van de betrokken oppervlakten. In dat geval kan elke betrokken landbouwer beroep tegen het verminderingsbesluit aantekenen met als motief dat te zijnen nadele door wie ook van de overige betrokken landbouwers een aangifte van diens oppervlakten is gedaan die in grotere mate te hoog is dan die tolerantie.

Artikel 29

Administratieve controles van specifieke steun

1.   Bij elke maatregel in het kader van specifieke steun waarbij administratieve controles technisch gezien mogelijk zijn, moeten alle aanvragen worden gecontroleerd. De controles garanderen met name dat:

a)

aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor specifieke steun is voldaan;

b)

er geen sprake is dubbele financiering middels andere Gemeenschapsregelingen;

c)

landbouwers niet worden overgecompenseerd ten aanzien van de financiële bijdragen waarin artikel 70, lid 3, en artikel 71, lid 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorzien;

d)

in voorkomend geval, bewijsstukken zijn ingediend waaruit blijkt dat aanspraak kan worden gemaakt op steun.

2.   Om na te gaan of aan de subsidiabiliteitscriteria is voldaan, mogen de lidstaten, waar dat passend is, gebruikmaken van bewijsmateriaal dat van andere diensten, instanties of organisaties is ontvangen. Daarbij moet evenwel gewaarborgd zijn dat de dienst, instantie of organisatie in kwestie werkt volgens normen die voldoende zijn om te kunnen controleren of de subsidiabiliteitscriteria in acht zijn genomen.

Afdeling II

Controles ter plaatse

Onderafdeling I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 30

Controlepercentage

1.   Het totale aantal controles ter plaatse dat elk jaar wordt uitgevoerd, betreft ten minste 5 % van alle landbouwers die een aanvraag indienen voor de bedrijfstoeslagregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling of oppervlaktegebonden betalingen in het kader van specifieke steun. De lidstaten zorgen ervoor dat de controles ter plaatse ten minste 3 % betreffen van de landbouwers die steun aanvragen in het kader van elk van de andere oppervlaktegebonden steunregelingen die zijn ingesteld bij de titels III, IV en V van Verordening (EG) nr. 73/2009.

2.   Het totale aantal controles ter plaatse dat elk jaar wordt uitgevoerd, betreft ten minste:

a)

het in artikel 39 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde minimum van 30 % of 20 % van de voor de productie van hennep aangegeven arealen.

Indien de lidstaat voor deze teelt reeds een systeem van voorafgaande teeltvergunningen heeft ingevoerd en de Commissie reeds vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 796/2004 in kennis heeft gesteld van zijn uitvoeringsbepalingen en voorwaarden met betrekking tot dat systeem, worden alle wijzigingen van die uitvoeringsbepalingen of voorwaarden binnen een redelijke termijn aan de Commissie meegedeeld;

b)

5 % van alle landbouwers die steun aanvragen in het kader van de steunregelingen voor rundvee, veebetalingen of grootvee-eenhedenbetalingen voor runderen in het kader van specifieke steun of specifieke steun op basis van het individuele melkquotum dat overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is vastgesteld, of specifieke steun op basis van de werkelijke melkproductie. Indien het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen echter niet de mate van zekerheid en implementatie biedt die nodig is voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen, dan wordt dit percentage verhoogd tot 10 %.

Voor elk van de steunregelingen betreffen de controles ter plaatse ook ten minste 5 % van alle dieren waarvoor steun wordt aangevraagd;

c)

5 % van alle landbouwers die steun aanvragen in het kader van de steunregeling voor schapen en geiten en veebetalingen of grootvee-eenhedenbetalingen voor schapen en geiten in het kader van specifieke steun. Die controles ter plaatse betreffen ook ten minste 5 % van alle dieren waarvoor steun wordt aangevraagd. Indien het in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 21/2004 bedoelde geautomatiseerde gegevensbestand voor schapen en geiten echter niet de mate van zekerheid en implementatie biedt die nodig is voor een goed beheer van de betrokken steunregelingen, dan wordt dit percentage verhoogd tot 10 % van de landbouwers;

d)

10 % van alle andere dan de in lid 1 en in de punten b) en c) van het onderhavige lid bedoelde landbouwers die een aanvraag indienen voor specifieke steun, met uitzondering van de in artikel 68, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde maatregel;

e)

10 % van de andere diensten, instanties of organisaties die bewijsmateriaal leveren op basis waarvan wordt nagegaan of aan de subsidiabiliteitscriteria is voldaan, zulks als bedoeld in artikel 29, lid 2;

f)

100 % van de onderlinge fondsen die steun aanvragen, als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 73/2009;

g)

wat de aanvragen om de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde gewasspecifieke betaling voor katoen betreft, 20 % van de brancheorganisaties die overeenkomstig artikel 91 van die verordening zijn erkend en waarvoor landbouwers in hun verzamelaanvraag verklaren er lid van te zijn;

h)

wat de aanvragen om de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steun voor telers van suikerbieten en suikerriet betreft, in het kader van de controles bij de suikerfabrikanten op de hoeveelheid quotumsuiker die is verkregen uit overeenkomstig artikel 94 van die verordening geleverde suikerbieten of geleverd suikerriet, ten minste 5 % van de aanvragers die aan de betrokken fabrikant hebben geleverd.

3.   Indien bij de controles ter plaatse belangrijke onregelmatigheden met betrekking tot een bepaalde steunregeling of in een regio of deelregio worden vastgesteld, verricht de bevoegde autoriteit in het lopende jaar de nodige extra controles ter plaatse en verhoogt zij dienovereenkomstig het percentage landbouwers bij wie in het volgende jaar een controle ter plaatse moet worden verricht.

4.   Indien is bepaald dat bepaalde onderdelen van een controle ter plaatse op basis van een steekproef mogen worden uitgevoerd, moet die steekproef een controleniveau garanderen dat betrouwbare en representatieve resultaten oplevert. De lidstaten stellen de criteria voor de selectie van de steekproef vast. Indien de controle van de steekproef onregelmatigheden aan het licht brengt, worden de omvang en de basis van de steekproef dienovereenkomstig uitgebreid.

Artikel 31

Selectie van de steekproef voor controles

1.   De steekproeven voor controles ter plaatse op grond van de onderhavige verordening worden door de bevoegde autoriteit geselecteerd aan de hand van een risicoanalyse en van een element van representativiteit voor de ingediende steunaanvragen.

Om voor het element van representativiteit te zorgen kiezen de lidstaten op aselecte wijze tussen 20 % en 25 % van het in artikel 30, leden 1 en 2, bedoelde minimumaantal landbouwers bij wie een controle ter plaatse moet worden verricht.

Indien het aantal ter plaatse te controleren landbouwers evenwel groter is dan het in artikel 30, leden 1 en 2, bedoelde minimumaantal landbouwers bij wie een controle ter plaatse moet worden verricht, mag de extra steekproef voor ten hoogste 25 % uit op aselecte wijze gekozen landbouwers bestaan.

2.   De doeltreffendheid van de risicoanalyse wordt elk jaar beoordeeld en verhoogd door:

a)

de relevantie van elke risicofactor te bepalen;

b)

de resultaten van de op de risicoanalyse gebaseerde steekproef en die van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde op aselecte wijze gekozen steekproef met elkaar te vergelijken;

c)

rekening te houden met de specifieke situatie in de lidstaat.

3.   Voor elke landbouwer die voor een controle ter plaatse is geselecteerd, houdt de bevoegde autoriteit aantekening van de redenen waarom dit is gebeurd. De met de controle ter plaatse belaste controleur wordt vóór het begin van de controle ter plaatse over deze redenen geïnformeerd.

4.   Waar dat passend is, mag vóór het einde van de betrokken aanvraagperiode op basis van de beschikbare informatie een gedeeltelijke selectie van de steekproef voor controles worden uitgevoerd. De voorlopige steekproef wordt aangevuld wanneer alle desbetreffende aanvragen beschikbaar zijn.

Artikel 32

Controleverslag

1.   Over elke controle ter plaatse die in het kader van deze afdeling wordt verricht, wordt een controleverslag opgesteld dat een nader onderzoek van de verrichte controle mogelijk maakt. Dit verslag bevat met name de volgende informatie:

a)

de gecontroleerde steunregelingen en -aanvragen;

b)

de aanwezige personen;

c)

de gecontroleerde percelen landbouwgrond, de opgemeten percelen landbouwgrond, in voorkomend geval, met vermelding van het meetresultaat per betrokken perceel, en de gebruikte meettechnieken;

d)

het getelde aantal dieren van elke soort en, in voorkomend geval, de nummers van de oormerken, de gecontroleerde inschrijvingen in het register, gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen en/of het geautomatiseerde gegevensbestand voor schapen en geiten en bewijsstukken, evenals de resultaten van de controles en, in voorkomend geval, de bijzondere opmerkingen over individuele dieren en/of hun identificatiecode;

e)

of de landbouwer van het voorgenomen bezoek in kennis is gesteld en, zo ja, hoe lang van tevoren;

f)

gegevens over eventuele specifieke controles die in het kader van afzonderlijke steunregelingen moeten worden verricht;

g)

gegevens over eventuele andere verrichte controles.

2.   De landbouwer wordt in de gelegenheid gesteld het verslag te ondertekenen om zijn aanwezigheid bij de controle te bevestigen, en er opmerkingen aan toe te voegen. Indien onregelmatigheden worden vastgesteld, ontvangt de landbouwer een kopie van het controleverslag.

De lidstaten kunnen besluiten dat de landbouwer of zijn vertegenwoordiger in het geval van een controle ter plaatse door middel van teledetectie als bedoeld in artikel 35, niet in de gelegenheid wordt gesteld het controleverslag te ondertekenen indien de controle door middel van teledetectie geen onregelmatigheden aan het licht heeft gebracht. Indien als gevolg van een dergelijke controle onregelmatigheden worden ontdekt, wordt gelegenheid tot ondertekening van het verslag gegeven voordat de bevoegde autoriteit uit de bevindingen haar conclusies trekt met betrekking tot de eventueel daaruit voortvloeiende verlagingen of uitsluitingen.

Onderafdeling II

Controles ter plaatse van de verzamelaanvraag wat de oppervlaktegebonden steunregelingen betreft

Artikel 33

Onderdelen van de controles ter plaatse

De controles ter plaatse hebben betrekking op alle percelen landbouwgrond waarvoor steun is aangevraagd in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde steunregelingen, met uitzondering van de percelen waarop aanvragen om steun voor zaaizaad als bedoeld in artikel 87, van die verordening betrekking hebben. De feitelijke constatering van de oppervlakten als onderdeel van een controle ter plaatse mag evenwel worden beperkt tot een steekproef die ten minste 50 % omvat van de percelen landbouwgrond waarvoor een aanvraag is ingediend in het kader van de bij de titels III, IV en V van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde steunregelingen, mits de steekproef ten aanzien van de gecontroleerde oppervlakte en de aangevraagde steun een controleniveau garandeert dat betrouwbare en representatieve resultaten oplevert. Indien deze steekproefsgewijze controle anomalieën aan het licht brengt, wordt de steekproef van percelen landbouwgrond die daadwerkelijk worden geïnspecteerd, uitgebreid.

De lidstaten mogen gebruikmaken van teledetectie overeenkomstig artikel 35 en, indien mogelijk, van GNSS-technieken (Global Navigation Satellite System - wereldwijd satellietnavigatiesysteem).

Artikel 34

Constatering van de oppervlakten

1.   De oppervlakte van de percelen landbouwgrond wordt geconstateerd met behulp van enig middel waarvoor is aangetoond dat het een meting garandeert van een kwaliteit die ten minste gelijkwaardig is aan die welke is voorgeschreven in een geldende technische norm die is opgesteld op het niveau van de Gemeenschap.

Een meettolerantie wordt vastgesteld die gelijk is aan een maximaal 1,5 m brede buffer, toegepast op de omtrek van het perceel landbouwgrond. Voor elk perceel landbouwgrond is de maximumtolerantie in absolute waarde niet groter dan 1,0 ha.

2.   De totale oppervlakte van een perceel landbouwgrond kan in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat het volgens de gebruikelijke normen van de betrokken lidstaat of regio om een volledig gebruikt perceel gaat. Is dit niet het geval, dan wordt de werkelijk gebruikte oppervlakte in aanmerking genomen.

Voor de regio’s waar bepaalde elementen, met name heggen, sloten en muren, van oudsher deel uitmaken van de goede landbouwmethoden op het gebied van teelten of grondgebruik, kunnen de lidstaten besluiten dat de oppervlakte van die elementen als een onderdeel van de volledig gebruikte oppervlakte moet worden beschouwd op voorwaarde dat zij een door de lidstaten te bepalen totale breedte niet overschrijdt. Die breedte moet overeenkomen met een traditionele breedte in de betrokken regio en mag niet meer dan 2 m bedragen.

Wanneer de lidstaten vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening de Commissie conform artikel 30, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 796/2004 in kennis hebben gesteld van een breedte van meer dan 2 m, mag deze breedte onverminderd worden toegepast.

3.   Alle elementen waarop de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde besluiten betrekking hebben of die kunnen behoren bij de goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 6 van en bijlage III bij die verordening, maken deel uit van de totale oppervlakte van het betrokken perceel landbouwgrond.

4.   Onverminderd artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt een perceel landbouwgrond met bomen voor de toepassing van de oppervlaktegebonden steunregelingen als een subsidiabele oppervlakte beschouwd mits het op dat perceel mogelijk is landbouwactiviteiten of, indien van toepassing, de voorgenomen productie op soortgelijke wijze te beoefenen als op percelen zonder bomen in dezelfde regio.

5.   Wanneer een oppervlakte gezamenlijk wordt gebruikt, verdelen de bevoegde autoriteiten deze oppervlakte denkbeeldig over de betrokken landbouwers in verhouding tot de mate waarin zij deze oppervlakte gebruiken, of tot hun recht om deze oppervlakte te gebruiken.

6.   Of de percelen landbouwgrond voor de steun in aanmerking komen, wordt nagegaan met behulp van welk geschikt middel ook. Daartoe worden zo nodig aanvullende bewijzen verlangd.

Artikel 35

Teledetectie

1.   Een lidstaat die gebruikmaakt van de bij artikel 33, tweede alinea, geboden mogelijkheid controles ter plaatse uit te voeren door middel van teledetectie, verricht:

a)

een foto-interpretatie van satellietbeelden of luchtfoto’s van alle percelen landbouwgrond per aanvraag die moeten worden gecontroleerd, met het doel de vegetatie te herkennen en de oppervlakte te meten;

b)

een fysieke veldinspectie van alle percelen landbouwgrond waarvoor niet op basis van de foto-interpretatie ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan worden geconcludeerd dat de aangifte juist is.

2.   De in artikel 30, lid 3, bedoelde extra controles worden met behulp van middelen voor een traditionele controle ter plaatse verricht indien zij in het lopende jaar niet meer door middel van teledetectie kunnen worden verricht.

Artikel 36

Controles ter plaatse met betrekking tot bijzondere toeslagrechten

De lidstaten stellen procedures vast voor de controles ter plaatse bij landbouwers die bijzondere toeslagrechten aangeven, op de naleving van de activeringsverplichting als bedoeld in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 73/2009.

Artikel 37

Onderdelen van de controles ter plaatse met betrekking tot aanvragen om steun voor zaaizaad

De controles ter plaatse met betrekking tot de aanvragen om steun voor zaaizaad als bedoeld in artikel 87 van Verordening (EG) nr. 73/2009, omvatten met name:

a)

controles op het niveau van de landbouwer die de steun aanvraagt:

i)

controles van alle percelen om de soort of rassengroep na te gaan van het zaaizaad dat op elk aangegeven perceel wordt geproduceerd;

ii)

controles van documenten om ten minste de eerste bestemming na te gaan van het zaaizaad waarvoor steun is aangevraagd;

iii)

alle door de lidstaten nodig geachte controles om te garanderen dat geen steun wordt betaald voor niet-gecertificeerd zaaizaad of voor zaaizaad uit derde landen;

b)

indien de eerste bestemming van het zaaizaad een kweker of een zaadhandelaar is, aanvullende controles in hun bedrijven om zich ervan te vergewissen dat:

i)

het zaaizaad daadwerkelijk in overeenstemming met het vermeerderingscontract door de kweker of zaadhandelaar is gekocht en betaald;

ii)

de betaling van het zaaizaad is verwerkt in de financiële boekhouding van de kweker of zaadhandelaar;

iii)

het zaaizaad daadwerkelijk voor inzaai in de handel is gebracht. Daartoe worden bij de kweker of zaadhandelaar fysieke controles en controles van de voorraad- en de financiële boekhouding verricht;

c)

in voorkomend geval, controles op het niveau van de eindgebruikers.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder b), punt iii), wordt onder „in de handel brengen” verstaan: het ter beschikking of in voorraad houden, met het oog op verkoop tentoonstellen, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon.

Artikel 38

Controles ter plaatse bij erkende brancheorganisaties

Tijdens de controles ter plaatse bij erkende brancheorganisaties in het kader van aanvragen om de gewasspecifieke betaling voor katoen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt nagegaan of wordt voldaan aan de criteria voor de erkenning van die organisaties, en wordt de lijst van hun leden gecontroleerd.

Artikel 39

Controles ter plaatse bij de suikerfabrikanten

Tijdens de controles ter plaatse bij suikerfabrikanten in het kader van de aanvragen om de steun voor telers van suikerbieten en suikerriet, als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 7, van Verordening (EG) nr. 73/2009, worden geverifieerd:

a)

de informatie in de door de landbouwer bezorgde leveringscontracten;

b)

de juistheid van de aan de bevoegde autoriteit verstrekte informatie over de leveringen;

c)

de certificering van de voor de leveringen gebruikte weeginrichtingen;

d)

de resultaten van de officiële laboratoriumanalyses die zijn verricht om het procentuele gehalte aan sacharose van de geleverde suikerbieten of het geleverde suikerriet te bepalen.

Artikel 40

Controle op het gehalte aan tetrahydrocannabinol van geteelde hennep

1.   Het systeem dat de lidstaten overeenkomstig artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 moeten gebruiken om het gehalte aan tetrahydrocannabinol (hierna „THC” genoemd) van het geteelde gewas te bepalen, is het in bijlage I bij de onderhavige verordening beschreven systeem.

2.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat houdt de dossiers met de bevindingen inzake THC bij. Deze dossiers omvatten voor elk ras ten minste de gegevens inzake het tot op twee decimalen nauwkeurige, in procent uitgedrukte THC-gehalte van elk monster, de gebruikte procedure, het aantal uitgevoerde tests, een vermelding van het punt waar het monster is genomen en de op nationaal niveau getroffen maatregelen.

Indien het THC-gehalte van een monster echter hoger ligt dan het in artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde maximum, zendt de lidstaat aan de hand van het door de Commissie aan hen beschikbaar gestelde formulier uiterlijk op 15 november van het betrokken verkoopseizoen een verslag over alle voor dit ras geconstateerde THC-resultaten toe aan de Commissie. Dit verslag omvat voor elk monster de gegevens inzake het tot op twee decimalen nauwkeurige, in procent uitgedrukte THC-gehalte, de gebruikte procedure, het aantal uitgevoerde tests, een vermelding van het punt waar het monster is genomen en de op nationaal niveau getroffen maatregelen.

3.   Indien het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras hoger ligt dan het in artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde maximale THC-gehalte, maken de lidstaten met betrekking tot dat ras in het volgende verkoopseizoen gebruik van de in bijlage I bij de onderhavige verordening opgenomen procedure B. Deze procedure wordt tevens gedurende de daaropvolgende verkoopseizoenen gebruikt, tenzij bij alle analyses van het betrokken ras een THC-gehalte wordt geconstateerd dat lager ligt dan het in artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde maximum.

Indien tijdens het tweede jaar het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras hoger ligt dan het in artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde maximale THC-gehalte, verzoekt de lidstaat te worden gemachtigd om de handel in dit ras overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (19) te verbieden. Dit verzoek wordt uiterlijk op 15 november van het betrokken verkoopseizoen aan de Commissie toegezonden. Met ingang van het daaropvolgende jaar komt het ras waarvoor een dergelijk verzoek is ingediend, niet in aanmerking voor rechtstreekse betalingen in de betrokken lidstaat.

4.   Hennep wordt gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder geteeld in normale groeiomstandigheden in overeenstemming met de plaatselijke gebruiken, zodat de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde controles kunnen worden verricht.

De lidstaat kan echter toestemming geven om hennep te oogsten na het begin van de bloei maar vóór het einde van de periode van tien dagen na het einde van de bloei, mits de controleurs aangeven op welke representatieve delen van elk betrokken perceel het gewas gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder moet worden geteeld om volgens de in bijlage I vastgestelde methode te kunnen worden gecontroleerd.

Onderafdeling III

Controles ter plaatse van de steunaanvragen voor dieren

Artikel 41

Tijdstip van de controles ter plaatse

1.   Ten minste 60 % van het in artikel 30, lid 2, onder b), tweede alinea, vastgestelde minimumpercentage controles ter plaatse wordt gespreid over de gehele aanhoudperiode van de betrokken steunregeling uitgevoerd. Het resterende percentage controles ter plaatse wordt gespreid over het jaar uitgevoerd.

Wanneer de aanhoudperiode echter vóór de indiening van de aanvraag ligt of wanneer deze niet van tevoren kan worden vastgesteld, worden de in artikel 30, lid 2, onder b), tweede alinea, vastgestelde controles ter plaatse gespreid over het jaar uitgevoerd.

2.   Ten minste 50 % van het in artikel 30, lid 2, onder c), vastgestelde minimumpercentage controles ter plaatse wordt gespreid over de gehele aanhoudperiode uitgevoerd. Het minimumpercentage controles ter plaatse wordt evenwel volledig gespreid over de gehele aanhoudperiode uitgevoerd in de lidstaten waar ten aanzien van de bij Verordening (EG) nr. 21/2004 ingestelde regeling voor schapen en geiten geen sprake is van een volledige implementatie en toepassing, in het bijzonder wat de identificatie van de dieren en het naar behoren bijhouden van de registers betreft.

Artikel 42

Onderdelen van de controles ter plaatse

1.   De controles ter plaatse hebben betrekking op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op de runderen waarvoor geen steun is aangevraagd.

De controles ter plaatse omvatten met name een controle om na te gaan of het aantal op het bedrijf aanwezige dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, en het aantal runderen waarvoor geen steun is aangevraagd, overeenstemmen met het aantal in de registers ingeschreven dieren en, voor runderen, met het aantal dieren dat aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen is gemeld.

2.   Met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee omvatten de controles ter plaatse ook:

a)

controles op de juistheid van de inschrijvingen in het register en van de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen op basis van een steekproef van bewijsstukken zoals aankoop- en verkoopfacturen, slachtverklaringen, veterinaire certificaten en, in voorkomend geval, dierpaspoorten, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de zes maanden vóór de controle ter plaatse; worden echter anomalieën ontdekt, dan wordt de controle uitgebreid tot de periode van twaalf maanden vóór de controle ter plaatse;

b)

controles om op basis van een steekproef na te gaan of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen overeenstemt met die in het register, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de zes maanden vóór de controle ter plaatse; worden echter anomalieën ontdekt, dan wordt de controle uitgebreid tot de periode van twaalf maanden vóór de controle ter plaatse;

c)

controles om na te gaan of alle op het bedrijf aanwezige dieren die nog in het kader van de aanhoudverplichting worden gehouden, voor de aangevraagde steun in aanmerking komen;

d)

controles om na te gaan of alle op het bedrijf aanwezige runderen met oormerken zijn geïdentificeerd en, in voorkomend geval vergezeld gaan van dierpaspoorten en of zij zijn ingeschreven in het register en naar behoren zijn gemeld aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen.

De onder d) bedoelde controles worden individueel verricht voor elk afzonderlijk nog in het kader van de aanhoudverplichting gehouden mannelijk rund waarvoor een andere aanvraag om de speciale rundvleespremie is ingediend dan een aanvraag op grond van artikel 110, lid 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009. In alle andere gevallen kan de controle betreffende een correcte vermelding van de gegevens op de dierpaspoorten en in het register en betreffende de melding aan het gegevensbestand worden verricht op basis van een steekproef.

3.   Met betrekking tot de steunregelingen voor schapen en geiten omvatten de controles ter plaatse ook:

a)

een controle aan de hand van het register om na te gaan of alle dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, gedurende de gehele aanhoudperiode op het bedrijf zijn gehouden;

b)

een controle op de juistheid van de inschrijvingen in het register in de zes maanden vóór de controle ter plaatse op basis van een steekproef van bewijsstukken zoals aankoop- en verkoopfacturen en veterinaire certificaten die betrekking hebben op de periode van zes maanden vóór de controle ter plaatse; worden echter anomalieën ontdekt, dan wordt de controle uitgebreid tot de periode van twaalf maanden vóór de controle ter plaatse.

Artikel 43

Maatregelen met betrekking tot de controles ter plaatse in de slachthuizen

1.   In het geval dat een lidstaat gebruikmaakt van de desbetreffende mogelijkheden die bij artikel 53 van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden geboden, worden ten aanzien van de in artikel 110, lid 6, van die verordening bedoelde speciale rundvleespremie en de in artikel 116 van die verordening bedoelde slachtpremie controles ter plaatse verricht in de slachthuizen. In dat geval verrichten de lidstaten controles ter plaatse:

a)

hetzij bij ten minste 30 %, geselecteerd op basis van een risicoanalyse, van alle slachthuizen, in welk geval de controles een steekproef betreffen die ten minste 5 % omvat van het totale aantal runderen die in de twaalf maanden vóór de controle ter plaatse in het betrokken slachthuis zijn geslacht,

b)

hetzij bij ten minste 20 %, geselecteerd op basis van een risicoanalyse, van de slachthuizen die vooraf zijn erkend volgens door de lidstaten te bepalen bijzondere betrouwbaarheidscriteria, in welk geval de controles een steekproef betreffen die ten minste 2 % omvat van het totale aantal runderen die in de twaalf maanden vóór de controle ter plaatse in het betrokken slachthuis zijn geslacht.

2.   De controles ter plaatse in de slachthuizen omvatten een controle achteraf van de documenten, een vergelijking met de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens en controles van de overeenkomstig artikel 78, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1121/2009 aan andere lidstaten verstrekte overzichten van de slachtverklaringen of van de gegevens ter vervanging daarvan.

3.   De controles ter plaatse in de slachthuizen omvatten op een steekproef gebaseerde fysieke controles van de slachtingen die worden uitgevoerd op de dag van de controle ter plaatse. Zo nodig wordt nagegaan of de voor weging aangeboden geslachte dieren in aanmerking komen voor steun.

Artikel 44

Controlemaatregelen met betrekking tot de na uitvoer toegekende premie

1.   In het geval dat een lidstaat gebruikmaakt van de desbetreffende mogelijkheden die bij artikel 53 van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden geboden, worden ten aanzien van de slachtpremie die overeenkomstig artikel 116 van die verordening wordt toegekend voor naar derde landen uitgevoerde runderen, alle laadverrichtingen onderworpen aan controles ter plaatse die als volgt worden verricht:

a)

bij het inladen wordt geverifieerd of alle runderen zijn geïdentificeerd met oormerken; bovendien wordt ten minste 10 % van de aan deze verificatie onderworpen runderen individueel gecontroleerd om hun identificatie te verifiëren;

b)

bij het verlaten van het grondgebied van de Gemeenschap:

i)

wordt, indien het vervoermiddel van een officieel douanezegel is voorzien, gecontroleerd of het zegel onbeschadigd is. Is het zegel onbeschadigd, dan wordt alleen een steekproefcontrole verricht bij twijfel omtrent de regelmatigheid van de lading;

ii)

wordt, indien het vervoermiddel niet van een officieel douanezegel is voorzien of indien het douanezegel beschadigd is, ten minste 50 % van de bij het inladen individueel gecontroleerde runderen nogmaals aan een dergelijke controle onderworpen.

2.   De dierpaspoorten worden overeenkomstig artikel 6, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 aan de bevoegde autoriteit overhandigd.

3.   Het betaalorgaan controleert de steunaanvragen op basis van de betalingsdossiers en de overige beschikbare informatie, waarbij het bijzondere aandacht besteedt aan de documenten over de uitvoer en aan de opmerkingen van de bevoegde controleautoriteiten, en gaat na of de dierpaspoorten overeenkomstig lid 2 zijn overhandigd.

Artikel 45

Bijzondere bepalingen met betrekking tot het controleverslag

1.   Indien de lidstaten controles ter plaatse op grond van de onderhavige verordening verrichten samen met controles op grond van Verordening (EG) nr. 1082/2003, wordt het in artikel 32 van de onderhavige verordening bedoelde controleverslag aangevuld met de overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1082/2003 opgestelde verslagen.

2.   Wat de in artikel 43, leden 1 en 2, bedoelde controles ter plaatse in de slachthuizen betreft, mag het in artikel 32 bedoelde controleverslag bestaan in een vermelding in de boekhouding van het slachthuis waaruit blijkt welke dieren aan de controles zijn onderworpen. Wat de in artikel 43, lid 3, bedoelde fysieke controles van de slachtingen betreft, worden in het verslag onder meer de identificatiecode, het geslacht gewicht en de slachtdatum vermeld voor alle dieren die op de dag van de controle ter plaatse zijn geslacht en gecontroleerd.

3.   Wat de in artikel 44 bedoelde controles betreft, mag het controleverslag beperkt blijven tot een vermelding van de aldus gecontroleerde dieren.

4.   Indien de overeenkomstig de onderhavige verordening verrichte controles ter plaatse gevallen van niet-naleving van het bepaalde in titel I van Verordening (EG) nr. 1760/2000 of in Verordening (EG) nr. 21/2004 aan het licht brengen, wordt onverwijld een kopie van het in artikel 32 van de onderhavige verordening bedoelde controleverslag toegezonden aan de voor de toepassing van die verordeningen verantwoordelijke autoriteiten.

Onderafdeling IV

Controles ter plaatse van specifieke steun

Artikel 46

Bijzondere bepalingen met betrekking tot specifieke steun

1.   Ten aanzien van de in het kader van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde specifieke steun passen de lidstaten het bepaalde in de onderhavige titel toe. Mocht dit echter wegens de structuur van de betrokken regeling niet passend zijn, dan zorgt de lidstaat voor controles waarbij een controleniveau wordt gegarandeerd dat gelijkwaardig is aan het controleniveau waarin de onderhavige titel voorziet.

Daarbij geldt voor de lidstaten met name het volgende:

a)

bij de controle van aanvragen van onderlinge fondsen voor betalingen, als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 73/2009, gaan zij na of:

i)

de landbouwers wel in aanmerking kwamen voor de vergoeding uit het fonds;

ii)

de vergoeding daadwerkelijk overeenkomstig artikel 71 van Verordening (EG) nr. 73/2009 aan aangesloten landbouwers is betaald;

b)

bij de controle ter plaatse van investeringsactiviteiten waarvoor steun is verschuldigd in het kader van de specifieke steun waarin artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorziet, gaan zij na of de investering is gedaan.

De in de tweede alinea, onder a), bedoelde controles kunnen worden verricht middels een steekproef die ten minste 10 % van de betrokken landbouwers omvat.

2.   Mits de lidstaat ervoor zorgt dat de doeltreffendheid van de controles ten minste gelijk is aan die welke wordt gerealiseerd wanneer de controles worden uitgevoerd door middel van controles ter plaatse, mogen controles op het niveau van de landbouwbedrijven worden vervangen door administratieve controles of door controles op het niveau van de diensten, instanties of organisaties die bewijsmateriaal leveren op basis waarvan wordt nagegaan of aan de subsidiabiliteitscriteria is voldaan, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, lid 2.

HOOFDSTUK III

Controles met betrekking tot de randvoorwaarden

Afdeling I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 47

Algemene voorschriften betreffende niet-naleving

1.   Voor de toepassing van het onderhavige hoofdstuk wordt onder „herhaalde” niet-naleving verstaan: een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis, norm of in artikel 4 bedoelde verplichting, mits de landbouwer van een eerdere niet-naleving in kennis is gesteld en, naar gelang van het geval, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te beëindigen.

2.   Bij de bepaling van de „omvang” van een niet-naleving wordt er met name rekening mee gehouden of de niet-naleving verstrekkende invloed heeft dan wel of de invloed tot het landbouwbedrijf zelf beperkt blijft.

3.   De „ernst” van een niet-naleving is met name afhankelijk van het belang van de gevolgen van de niet-naleving, gelet op de doelstellingen van de betrokken eis of norm.

4.   Of een niet-naleving een „permanent karakter” draagt, is met name afhankelijk van de duur van de periode waarin de effecten blijven bestaan, of van de mogelijkheden om die effecten met redelijke middelen te beëindigen.

Artikel 48

Bevoegde controleautoriteit

1.   De gespecialiseerde controle-instanties zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de controles op de naleving van de betrokken eisen en normen.

De betaalorganen zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van verlagingen of uitsluitingen in individuele gevallen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten besluiten dat de controles met betrekking tot alle of bepaalde eisen, normen, besluiten of terreinen van de randvoorwaarden door het betaalorgaan moeten worden uitgevoerd, mits de lidstaat garandeert dat de controles ten minste even doeltreffend zijn als bij uitvoering door een gespecialiseerde controle-instantie.

Afdeling II

Administratieve controles

Artikel 49

Administratieve controles

Afhankelijk van de betrokken eisen, normen, besluiten of terreinen van de randvoorwaarden, kunnen de lidstaten besluiten tot de uitvoering van administratieve controles, en met name van controles waarin reeds is voorzien in het kader van de controlesystemen die voor de eis, de norm, het besluit of het terrein van de randvoorwaarden in kwestie gelden.

Afdeling III

Controles ter plaatse

Artikel 50

Minimumpercentage controles

1.   De bevoegde controleautoriteit voert voor de eisen en normen waarvoor zij verantwoordelijk is, controles ter plaatse uit bij ten minste 1 % van alle landbouwers die steunaanvragen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009 hebben ingediend en die onder haar ressorteren. De bevoegde controleautoriteit voert voor de eisen en normen waarvoor zij verantwoordelijk is, ook controles uit bij ten minste 1 % van alle landbouwers voor wie in het betrokken kalenderjaar verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden als bedoeld in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gelden en die onder haar ressorteren.

Het in de eerste alinea bedoelde minimumpercentage controles mag worden bereikt op het niveau van elke bevoegde controleautoriteit of op het niveau van elk besluit, elke norm of elke groep besluiten of normen. In de gevallen waarin de controles niet overeenkomstig artikel 48 door het betaalorgaan worden uitgevoerd, mag dat minimumpercentage evenwel worden bereikt op het niveau van elk betaalorgaan.

Indien in de voor het besluit of de normen geldende regelgeving reeds een minimumpercentage controles is vastgesteld, wordt in de betrokken gevallen dat percentage toegepast in plaats van het in de eerste alinea vermelde minimumpercentage. Als andere mogelijkheid kunnen de lidstaten besluiten dat welke gevallen van niet-naleving dan ook die worden ontdekt bij welke controles ter plaatse dan ook op grond van de voor de besluiten en normen geldende regelgeving die worden verricht buiten de in de eerste alinea bedoelde steekproef, worden gemeld aan de bevoegde controleautoriteit die verantwoordelijk is voor het betrokken besluit of de betrokken norm, en worden onderworpen aan een vervolgactie door die autoriteit. Het bepaalde in de onderhavige titel is van toepassing.

2.   Bij de vaststelling van het minimumpercentage controles als bedoeld in lid 1 van het onderhavige artikel, wordt geen rekening gehouden met de vereiste maatregelen als bedoeld in artikel 23, lid 2, of in artikel 24, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009.

3.   Indien de controles ter plaatse een belangrijke mate van niet-naleving van een bepaald besluit of een bepaalde norm aan het licht brengen, wordt het aantal in de volgende controleperiode voor dat besluit of die norm te verrichten controles ter plaatse verhoogd. Ten aanzien van een bepaald besluit kan de bevoegde controleautoriteit besluiten om deze extra controles ter plaatse te beperken tot de eisen die het meest zijn overtreden.

Artikel 51

Selectie van de steekproef voor controles

1.   Onverminderd de controles die worden uitgevoerd naar aanleiding van niet-nalevingen die op enige andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit worden gebracht, wordt de selectie van elk van de steekproeven met overeenkomstig artikel 50 te controleren landbouwbedrijven naargelang van het geval gebaseerd op een risicoanalyse overeenkomstig de geldende regelgeving of op een aan de eisen of normen aangepaste risicoanalyse. Die risicoanalyse mag worden verricht op het niveau van de individuele landbouwbedrijven of op het niveau van categorieën landbouwbedrijven of geografische gebieden of, in het in lid 5, tweede alinea, onder b), van het onderhavige artikel genoemde geval, op het niveau van ondernemingen.

Bij de risicoanalyse mag rekening worden gehouden met één van of allebei de volgende omstandigheden:

a)

de deelneming door de landbouwer aan het in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde bedrijfsadviseringssysteem;

b)

de deelneming door de landbouwer aan een certificeringssysteem indien het betrokken systeem relevant is voor de betrokken eisen en normen.

Onverminderd artikel 50, lid 1, kan een lidstaat besluiten landbouwers die rechtstreekse betalingen ontvangen en landbouwers voor wie verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden als bedoeld in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gelden, te selecteren op basis van dezelfde risicoanalyse.

2.   Om voor het element van representativiteit te zorgen, wordt tussen 20 % en 25 % van het in artikel 50, lid 1, eerste alinea, bedoelde minimumaantal landbouwers bij wie een controle ter plaatse moet worden verricht, op aselecte wijze gekozen.

Indien het aantal ter plaatse te controleren landbouwers evenwel groter is dan het in artikel 50, lid 1, eerste alinea, bedoelde minimumaantal landbouwers bij wie een controle ter plaatse moet worden verricht, bestaat de extra steekproef voor ten hoogste 25 % uit op aselecte wijze gekozen landbouwers.

3.   Waar dat passend is, mag vóór het einde van de betrokken aanvraagperiode op basis van de beschikbare informatie een gedeeltelijke selectie van de steekproef voor controles worden uitgevoerd. De voorlopige steekproef wordt aangevuld wanneer alle desbetreffende aanvragen beschikbaar zijn.

4.   De steekproeven met overeenkomstig artikel 50 te controleren landbouwers worden geselecteerd uit de steekproeven met landbouwers die reeds overeenkomstig de artikelen 30 en 31 zijn geselecteerd en voor wie de desbetreffende eisen of normen gelden. De in artikel 50, lid 1, eerste alinea, tweede zin, bedoelde steekproef wordt echter geselecteerd uit landbouwers voor wie de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voor het betrokken kalenderjaar gelden.

5.   In afwijking van lid 4 kunnen de steekproeven met overeenkomstig artikel 50 te controleren landbouwers worden geselecteerd uit de populatie van de landbouwers die steunaanvragen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009 hebben ingediend en uit de landbouwers voor wie de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gelden, en die verplicht zijn de desbetreffende eisen of normen na te leven.

In dat geval:

a)

mogen, indien op basis van de op het niveau van de landbouwbedrijven verrichte risicoanalyse wordt geconcludeerd dat niet-ontvangers van rechtstreekse steun een groter risico opleveren dan de landbouwers die steun hebben aangevraagd, landbouwers uit deze laatste groep worden vervangen door niet-ontvangers; in dat geval bereikt het totale aantal gecontroleerde landbouwers niettemin het in artikel 50, lid 1, bepaalde controlepercentage; dergelijke vervangingen worden naar behoren gemotiveerd en gedocumenteerd;

b)

mag, indien dat doeltreffender is, de risicoanalyse worden verricht op het niveau van ondernemingen, in het bijzonder slachthuizen, handelaren of leveranciers, veeleer dan op het niveau van de landbouwbedrijven; in dat geval mogen de aldus gecontroleerde landbouwers worden meegerekend bij de bepaling of het in artikel 50, lid 1, genoemde controlepercentage is bereikt.

6.   Besloten kan worden met een combinatie van de in de leden 4 en 5 bepaalde procedures te werken ingeval een dergelijke combinatie het controlesysteem doeltreffender maakt.

Artikel 52

Constatering van de naleving van de eisen en normen

1.   Waar toepasselijk, wordt de naleving van de eisen en normen geconstateerd met behulp van de middelen die zijn bepaald in de voor de betrokken eis of norm geldende regelgeving.

2.   In andere gevallen wordt, waar dat passend is, voor de constatering enig door de bevoegde controleautoriteit bepaald geschikt middel gebruikt dat een precisie garandeert die ten minste overeenkomt met die welke volgens de nationale bepalingen voor officiële constateringen is vereist.

3.   Waar dat passend is, mogen voor de controles ter plaatse teledetectietechnieken worden toegepast.

Artikel 53

Onderdelen van de controles ter plaatse

1.   Bij de uitvoering van de controles op de in artikel 50 bedoelde steekproef zorgt de bevoegde controleautoriteit ervoor dat alle aldus geselecteerde landbouwers worden gecontroleerd ten aanzien van hun naleving van de eisen en normen die onder haar verantwoordelijkheid vallen.

Onverminderd de eerste alinea geldt dat, indien het minimumpercentage controles overeenkomstig artikel 50, lid 1, tweede alinea, wordt bereikt op het niveau van elk besluit, elke norm of elke groep besluiten of normen, de geselecteerde landbouwers worden gecontroleerd ten aanzien van hun naleving van het betrokken besluit, de betrokken norm of de betrokken groep besluiten of normen.

In het algemeen wordt elke voor een controle ter plaatse geselecteerde landbouwer gecontroleerd op een tijdstip waarop de naleving van het merendeel van de eisen en normen waarvoor hij is geselecteerd, kan worden gecontroleerd. De lidstaten garanderen evenwel dat gedurende het jaar een passende mate van controle voor alle eisen en normen wordt gerealiseerd.

2.   De controles ter plaatse hebben, voor zover van toepassing, betrekking op alle landbouwgrond van het bedrijf. De feitelijke veldinspectie als onderdeel van een controle ter plaatse mag evenwel worden beperkt tot een steekproef die ten minste de helft omvat van de percelen landbouwgrond op het bedrijf waarvoor de eis of norm geldt, mits die steekproef ten aanzien van de eisen en normen een controleniveau garandeert dat betrouwbare en representatieve resultaten oplevert. Indien deze steekproefsgewijze controle niet-nalevingen aan het licht brengt, wordt de steekproef van percelen landbouwgrond die feitelijk worden geïnspecteerd, uitgebreid.

Voorts kan, indien dat in de voor het besluit of de normen geldende regelgeving zo is bepaald, de feitelijke inspectie inzake de naleving van de eisen en normen als onderdeel van een controle ter plaatse worden beperkt tot een representatieve steekproef uit de te controleren objecten. De lidstaten zorgen er echter voor dat de controles worden uitgevoerd voor alle eisen en normen waarvan de naleving op het tijdstip van het bezoek kan worden gecontroleerd.

3.   De in lid 1 bedoelde controles worden in de regel uitgevoerd als onderdeel van één controlebezoek en hebben betrekking op de eisen en normen waarvan de naleving ten tijde van dat bezoek kan worden gecontroleerd, met het doel elke eventuele niet-naleving van die eisen en normen op te sporen en bovendien de gevallen te identificeren waarvoor moet worden voorgesteld verdere controles te verrichten.

4.   Mits de lidstaat ervoor zorgt dat de doeltreffendheid van de controles ten minste gelijk is aan die welke wordt gerealiseerd wanneer de controles worden uitgevoerd door middel van controles ter plaatse, mogen controles op het niveau van de landbouwbedrijven worden vervangen door administratieve controles of door controles op het niveau van ondernemingen zoals bedoeld in artikel 51, lid 5, tweede alinea, onder b).

5.   Bij de uitvoering van controles ter plaatse mogen de lidstaten gebruikmaken van objectieve controle-indicatoren voor bepaalde eisen en normen, mits zij ervoor zorgen dat de doeltreffendheid van de controle inzake de betrokken eisen en normen ten minste gelijk is aan die van de controles ter plaatse die worden uitgevoerd zonder indicatoren te gebruiken.

De indicatoren houden rechtstreeks verband met de eisen of normen die zij vertegenwoordigen, en hebben betrekking op alle elementen die bij een controle inzake die eisen of normen moeten worden gecontroleerd.

6.   De controles ter plaatse die betrekking hebben op de in artikel 50, lid 1, bedoelde steekproef, worden uitgevoerd in hetzelfde kalenderjaar als dat waarin de steunaanvragen zijn ingediend.

Artikel 54

Controleverslag

1.   Over elke controle ter plaatse in het kader van het onderhavige hoofdstuk, ongeacht of de betrokken landbouwer voor de controle ter plaatse is geselecteerd overeenkomstig artikel 51 of naar aanleiding van niet-nalevingen die op enige andere wijze onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit zijn gebracht, stelt de bevoegde controleautoriteit een controleverslag op.

Het verslag bestaat uit de volgende gedeelten:

a)

een algemeen gedeelte dat met name de volgende informatie bevat:

i)

de voor de controle ter plaatse geselecteerde landbouwer;

ii)

de aanwezige personen;

iii)

of de landbouwer van het bezoek in kennis was gesteld en, zo ja, hoe lang van tevoren;

b)

een gedeelte waarin de voor elk van de besluiten en normen verrichte controles afzonderlijk worden behandeld en dat met name de volgende informatie bevat:

i)

de eisen en normen waarop de controle ter plaatse betrekking had;

ii)

de aard en omvang van de verrichte controles;

iii)

de bevindingen;

iv)

de besluiten en normen ten aanzien waarvan gevallen van niet-naleving zijn vastgesteld;

c)

een evaluatiegedeelte waarin het belang van de niet-naleving voor elk besluit en/of elke norm in kwestie overeenkomstig artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt beoordeeld aan de hand van de criteria „ernst”, „omvang”, „permanent karakter” en „herhaling”, met vermelding van welke factoren ook die tot een opwaartse of neerwaartse bijstelling van de toe te passen verlaging zouden moeten leiden.

Indien de bepalingen inzake de betrokken eis of norm speelruimte laten om verder geen werk van de vastgestelde niet-naleving te maken, wordt daar in het verslag melding van gemaakt. Hetzelfde geldt in het geval dat een lidstaat overeenkomstig artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 een extra termijn gunt voor de naleving van nieuwe ingevoerde communautaire normen of overeenkomstig dat artikel jonge landbouwers een extra termijn gunt om aan de bestaande communautaire normen te voldoen.

2.   De landbouwer wordt van elk geconstateerd geval van niet-naleving in kennis gesteld binnen drie maanden na de datum van de controle ter plaatse.

Tenzij de landbouwer overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 onmiddellijk een corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving, wordt het feit dat overeenkomstig die bepaling een corrigerende actie moet worden ondernomen, ter kennis van de landbouwer gebracht binnen de termijn zoals vastgesteld in de eerste alinea.

Ingeval de lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 geboden mogelijkheid om een verlaging of uitsluiting niet toe te passen, wordt de betrokken landbouwer uiterlijk binnen één maand na het besluit om de verlaging of uitsluiting van betalingen niet toe te passen, ervan in kennis gesteld dat een corrigerende actie moet worden ondernomen.

3.   Onverminderd eventuele bijzondere bepalingen in de voor de eisen en normen geldende regelgeving, wordt het controleverslag binnen één maand na de controle ter plaatse voltooid. Deze termijn kan echter in deugdelijk gemotiveerde gevallen, met name de noodzaak van een chemische of fysische analyse, tot drie maanden worden verlengd.

Indien de bevoegde controleautoriteit niet het betaalorgaan is, wordt het verslag binnen een maand na de voltooiing ervan aan het betaalorgaan of de coördinerende autoriteit toegezonden.

TITEL IV

GRONDSLAG VOOR DE BEREKENING VAN DE STEUNBEDRAGEN, VERLAGINGEN EN UITSLUITINGEN

HOOFDSTUK I

Niet-aangifte van oppervlakten

Artikel 55

Niet-aangifte van alle oppervlakten

1.   Indien een landbouwer voor een bepaald jaar niet alle in artikel 13, lid 8, bedoelde oppervlakten aangeeft en het verschil tussen enerzijds de totale in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3 % van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die in dat jaar aan die landbouwer moeten worden gedaan, verlaagd met maximaal 3 % afhankelijk van de ernst van het verzuim.

2.   Lid 1 is ook van toepassing op betalingen die verband houden met de regelingen waarin de artikelen 85 septdecies, 103 octodecies en 103 novodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voorzien, wanneer voor de landbouwer verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden als bedoeld in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van die verordening gelden. Het verlagingspercentage is van toepassing op het totale te betalen bedrag, gedeeld door het in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van die verordening bedoelde aantal jaren.

HOOFDSTUK II

Bevindingen met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria

Afdeling I

Bedrijfstoeslagregeling en andere oppervlaktegebonden steunregelingen

Artikel 56

Algemene beginselen

1.   Voor de toepassing van de onderhavige afdeling worden, waar dat relevant is, de volgende gewasgroepen onderscheiden:

a)

de oppervlakten die worden aangegeven ter activering van toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, waarbij al naar het geval voor elke oppervlakte wordt voldaan aan de specifieke voorwaarden die ervoor gelden;

b)

de oppervlakten die worden aangegeven in het kader van de bij titel V, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde regeling inzake een enkele areaalbetaling;

c)

een groep voor elk van de oppervlakten voor de toepassing van een andere oppervlaktegebonden steunregeling waarvoor een verschillend steunbedrag geldt;

d)

oppervlakten die worden aangegeven onder de rubriek „andere vormen van grondgebruik”.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), wordt het gemiddelde in aanmerking genomen van de waarden van de verschillende toeslagrechten waarvoor de desbetreffende aangegeven oppervlakte wordt gebruikt.

2.   Indien dezelfde oppervlakte dient als basis voor steunaanvragen in het kader van meer dan één oppervlaktegebonden steunregeling, wordt die oppervlakte voor elk van die steunregelingen afzonderlijk in aanmerking genomen.

Artikel 57

Bepaling van de berekeningsgrondslag in het licht van de aangegeven oppervlakten

1.   Voor de aanvragen om steun in het kader van de oppervlaktegebonden steunregelingen, met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 2 en 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 geldt dat, indien de voor een gewasgroep geconstateerde oppervlakte groter blijkt te zijn dan de in de steunaanvraag aangegeven oppervlakte, de aangegeven oppervlakte wordt gebruikt voor de berekening van de steun.

2.   Voor een aanvraag om steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling geldt dat:

indien er een verschil is tussen de aangegeven toeslagrechten en de aangegeven oppervlakte, de bedrijfstoeslag wordt berekend op basis van de kleinste oppervlakte;

indien het aantal aangegeven toeslagrechten hoger is dan het aantal toeslagrechten waarover de landbouwer beschikt, de aangegeven toeslagrechten worden verlaagd tot het aantal toeslagrechten waarover de landbouwer beschikt.

3.   Onverminderd verlagingen en uitsluitingen overeenkomstig de artikelen 58 en 60 van de onderhavige verordening, geldt voor aanvragen om steun in het kader van de oppervlaktegebonden steunregelingen, met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 2 en 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 dat, indien voor een gewasgroep de in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, de betrokken steun wordt berekend op basis van de voor die gewasgroep geconstateerde oppervlakte.

Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 73/2009 geldt echter dat, indien in het kader van de bij de titels III, IV en V van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde steunregelingen het verschil tussen de totale geconstateerde oppervlakte en de totale met het oog op betaling aangegeven oppervlakte niet meer bedraagt dan 0,1 ha, de geconstateerde oppervlakte wordt geacht gelijk te zijn aan de aangegeven oppervlakte. Voor deze berekening worden uitsluitend te hoge aangiften van oppervlakten op het niveau van de gewasgroep in aanmerking genomen.

Het bepaalde in de tweede alinea geldt niet wanneer dat verschil meer dan 20 % van de totale met het oog op betaling aangegeven oppervlakte uitmaakt.

Artikel 58

Verlagingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte

Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregeling dan ook, met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 2 en 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009, groter is dan de overeenkomstig artikel 57 van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.

Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.

Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 57 van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. Dat bedrag wordt verrekend overeenkomstig artikel 5 ter van Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie (20). Indien het bedrag niet volledig overeenkomstig dat artikel kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 59

Verlagingen in geval van onregelmatigheden met betrekking tot de voor de betaling van de steun voor zetmeelaardappelen en zaaizaad aangegeven oppervlakten

1.   Indien wordt vastgesteld dat de feitelijk met aardappelen beteelde oppervlakte meer dan 10 % kleiner is dan de oppervlakte die is aangegeven voor de betaling van de steun voor zetmeelaardappelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt de te betalen steun verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil.

2.   Indien wordt vastgesteld dat de feitelijk met zaaizaad beteelde oppervlakte meer dan 10 % groter is dan de oppervlakte die is aangegeven voor de betaling van de steun voor zaaizaad als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt de te betalen steun verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil.

3.   Indien wordt vastgesteld dat de in lid 1 of lid 2 bedoelde onregelmatigheden het gevolg zijn van opzet van de landbouwer, wordt het totale in lid 1 of lid 2 bedoelde steunbedrag geweigerd.

In dat geval wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag dat gelijk is aan dat steunbedrag. Dat bedrag wordt verrekend overeenkomstig artikel 5 ter van Verordening (EG) nr. 885/2006. Indien het bedrag niet volledig overeenkomstig dat artikel kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 60

Opzettelijk te hoge aangifte

Wanneer de verschillen tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 57 geconstateerde oppervlakte het gevolg zijn van opzettelijk te hoge aangiften, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 57 in het kader van de betrokken steunregeling aanspraak zou kunnen maken, niet toegekend als die verschillen meer dan 0,5 % van de geconstateerde oppervlakte of meer dan één hectare bedragen.

Bovendien wordt, wanneer dat verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt, de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 57 geconstateerde oppervlakte. Dat bedrag wordt verrekend overeenkomstig artikel 5 ter van Verordening (EG) nr. 885/2006. Indien het bedrag niet volledig overeenkomstig dat artikel kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 61

Verlagingen en uitsluitingen met betrekking tot steunaanvragen voor zaaizaad

1.   Indien wordt vastgesteld dat zaaizaad waarvoor een steunaanvraag is ingediend, niet daadwerkelijk voor inzaai in de handel is gebracht als bedoeld in artikel 37, eerste alinea, onder b), punt iii), wordt de voor de betrokken soort te betalen steun na toepassing van de verlagingen die eventueel overeenkomstig artikel 59 moeten worden toegepast, met 50 % verlaagd indien de niet in de handel gebrachte hoeveelheid meer dan 2 % doch niet meer dan 5 % bedraagt van de hoeveelheid waarop de steunaanvraag betrekking heeft. Bedraagt de niet in de handel gebrachte hoeveelheid meer dan 5 %, dan wordt voor het betrokken verkoopseizoen geen steun voor zaaizaad toegekend.

2.   Indien wordt vastgesteld dat steun is aangevraagd voor niet officieel gecertificeerd zaaizaad of voor zaaizaad dat niet is geoogst in de betrokken lidstaat gedurende het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen begint waarvoor de steun is vastgesteld, wordt voor dat verkoopseizoen en het daaropvolgende verkoopseizoen geen steun toegekend.

Artikel 62

Verlagingen en uitsluitingen met betrekking tot de gewasspecifieke betaling voor katoen

Onverminderd verlagingen en uitsluitingen overeenkomstig de artikelen 58 en 60 van de onderhavige verordening, geldt dat, wanneer wordt vastgesteld dat de landbouwer de uit artikel 30, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1121/2009 voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, hij het recht op de in artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bepaalde verhoging van de steun verliest. Bovendien wordt voor die landbouwer de overeenkomstig artikel 90 van Verordening (EG) nr. 73/2009 te verlenen steun voor katoen per subsidiabele hectare verlaagd met het bedrag van de in artikel 92, lid 2, van die verordening bepaalde verhoging.

Afdeling II

Dierpremies

Artikel 63

Berekeningsgrondslag

1.   Wanneer een individueel maximum geldt, wordt het in de steunaanvragen aangegeven aantal dieren verlaagd tot het voor de betrokken landbouwer vastgestelde maximum.

2.   In geen geval kan steun worden toegekend voor een groter aantal dieren dan het in de steunaanvraag aangegeven aantal.

3.   Onverminderd de artikelen 65 en 66 wordt, indien het in een steunaanvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, de steun berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.

4.   Indien onregelmatigheden met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, geldt het volgende:

a)

een rund dat één van de twee oormerken is kwijtgeraakt, wordt als geconstateerd beschouwd mits het duidelijk en individueel kan worden geïdentificeerd aan de hand van de andere elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen;

b)

indien het bij de vastgestelde onregelmatigheden om onjuiste vermeldingen in het register of op de dierpaspoorten gaat, wordt het betrokken dier slechts als niet-geconstateerd beschouwd indien dergelijke fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden vastgesteld. In alle andere gevallen worden de betrokken dieren na de eerste vaststelling als nietgeconstateerd beschouwd.

Het bepaalde in artikel 21 is van toepassing op de in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen opgetekende of gemelde gegevens.

Artikel 64

Vervanging

1.   De op het bedrijf aanwezige runderen worden slechts als geconstateerd aangemerkt indien zij in de steunaanvraag zijn geïdentificeerd. Zoogkoeien of vaarzen waarvoor overeenkomstig artikel 111 of artikel 115 van Verordening (EG) nr. 73/2009 steun is aangevraagd, mogen evenwel gedurende de aanhoudperiode binnen de in die artikelen genoemde grenzen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de aangevraagde steun verloren gaat.

2.   Vervangingen als bedoeld in lid 1, vinden plaats binnen 20 dagen na de datum waarop het feit waardoor het dier moet worden vervangen zich voordoet, en worden uiterlijk drie dagen na de dag van de vervanging in het register opgetekend. De bevoegde autoriteit waarbij de aanvraag is ingediend, wordt daarvan binnen zeven dagen na de vervanging in kennis gesteld.

In het geval dat een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 16, lid 3, tweede alinea, geboden mogelijkheden, kan die lidstaat evenwel bepalen dat de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen dat een dier het bedrijf heeft verlaten en een ander dier binnen de in de eerste alinea van het onderhavige artikel gestelde termijn op het bedrijf is aangekomen, in de plaats kunnen komen van die aan de bevoegde autoriteit toe te zenden informatie.

3.   Indien een landbouwer steun voor zowel ooien als geiten aanvraagt en er geen verschil in de hoogte van de betaalde steun is, mag een ooi door een geit en een geit door een ooi worden vervangen. Ooien en geiten waarvoor overeenkomstig artikel 101 van Verordening (EG) nr. 73/2009 steun is aangevraagd, mogen gedurende de aanhoudperiode binnen de in dat artikel genoemde grenzen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de aangevraagde steun verloren gaat.

4.   Vervangingen als bedoeld in lid 3, vinden plaats binnen tien dagen na de datum waarop het feit waardoor het dier moet worden vervangen zich voordoet, en worden uiterlijk drie dagen na de dag van de vervanging in het register opgetekend. De bevoegde autoriteit waarbij de aanvraag is ingediend, wordt daarvan binnen zeven dagen na de vervanging in kennis gesteld.

Artikel 65

Verlagingen en uitsluitingen ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd

1.   Indien ten aanzien van een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 63, lid 3, geconstateerde aantal, wordt het totale bedrag van de steun waarop de landbouwer voor de betrokken premieperiode in het kader van die regelingen aanspraak kan maken, verlaagd met het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel te bepalen percentage indien voor niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld.

2.   Indien voor meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totale bedrag van de steun waarop de landbouwer voor de betrokken premieperiode in het kader van de in lid 1 bedoelde regelingen aanspraak kan maken, verlaagd met:

a)

het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit niet hoger is dan 10 %;

b)

tweemaal het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage indien dit hoger dan 10 % maar niet hoger dan 20 % is.

Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 20 %, dan wordt voor de betrokken premieperiode de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 63, lid 3, in het kader van die regelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.

Is het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel bepaalde percentage hoger dan 50 %, dan wordt de landbouwer bovendien nogmaals van steun uitgesloten voor het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 63, lid 3, geconstateerde aantal dieren. Dat bedrag wordt verrekend overeenkomstig artikel 5 ter van Verordening (EG) nr. 885/2006. Indien het bedrag niet volledig overeenkomstig dat artikel kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

3.   Voor de bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt, uitgaande van de runderen waarvoor gedurende de betrokken premieperiode in het kader van alle steunregelingen voor rundvee samen steun is aangevraagd, het aantal van die runderen waarvoor onregelmatigheden zijn vastgesteld, gedeeld door het totale aantal voor die premieperiode geconstateerde runderen.

Bij toepassing van artikel 16, lid 3, tweede alinea, worden potentieel premiabele dieren die niet correct geïdentificeerd of geregistreerd overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen blijken te zijn, beschouwd als dieren ten aanzien waarvan onregelmatigheden zijn vastgesteld. Wat de in artikel 116 van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde slachtpremie betreft, worden voor de toepassing van de onderhavige alinea alleen daadwerkelijk in het desbetreffende jaar geslachte dieren als potentieel premiabel beschouwd.

In het geval van de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde zoogkoeienpremie geldt dat vastgestelde onregelmatigheden met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen evenredig worden verdeeld tussen het aantal dieren dat nodig is om de premie te ontvangen, en de dieren die nodig zijn voor de levering van melk en zuivelproducten als bedoeld in artikel 111, lid 2, onder b), van die verordening. Die onregelmatigheden worden echter eerst toegerekend aan het aantal dieren dat niet nodig is binnen de individuele maxima als bedoeld in artikel 111, lid 2, onder b), en artikel 112 van die verordening.

4.   Indien het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 63, lid 3, geconstateerde aantal het gevolg is van opzettelijke onregelmatigheden, wordt voor de betrokken premieperiode de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 63, lid 3, in het kader van de betrokken steunregeling of -regelingen voor rundvee aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.

Is het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel bepaalde verschil groter dan 20 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 63, lid 3, geconstateerde aantal dieren. Dat bedrag wordt verrekend overeenkomstig artikel 5 ter van Verordening (EG) nr. 885/2006. Indien het bedrag niet volledig overeenkomstig dat artikel kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

Artikel 66

Verlagingen en uitsluitingen ten aanzien van schapen en geiten waarvoor steun is aangevraagd

1.   Wanneer ten aanzien van steunaanvragen in het kader van de steunregeling voor schapen en geiten een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het aantal dieren dat overeenkomstig artikel 63, lid 3, is geconstateerd, is het bepaalde in artikel 65, leden 2, 3 en 4, van overeenkomstige toepassing vanaf het eerste dier waarvoor onregelmatigheden worden vastgesteld.

2.   Indien wordt vastgesteld dat een producent van schapenvlees die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkoopt, heeft verzuimd deze verkoopactiviteit in zijn premieaanvraag te vermelden, wordt het premiebedrag waarop hij aanspraak kan maken, verlaagd tot het premiebedrag dat geldt voor producenten van schapenvlees die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen, minus het verschil tussen dit laatste premiebedrag en het volledige bedrag van de ooienpremie.

3.   Indien ten aanzien van aanvragen om de aanvullende premie wordt vastgesteld dat minder dan 50 % van de oppervlakte cultuurgrond van het bedrijf ligt in gebieden als bedoeld in artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009, wordt de aanvullende premie niet betaald en worden de ooien- en de geitenpremie verlaagd met een bedrag dat overeenkomt met 50 % van de aanvullende premie.

4.   Indien wordt vastgesteld dat minder dan 50 % van de oppervlakte cultuurgrond van het bedrijf ligt in de gebieden die zijn vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1121/2009, wordt de geitenpremie niet betaald.

5.   Indien wordt vastgesteld dat een verweidende producent die een aanvraag om de aanvullende premie heeft ingediend, niet ten minste 90 % van zijn dieren gedurende ten minste 90 dagen in een gebied als bedoeld in artikel 102, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 heeft geweid, wordt de aanvullende premie niet betaald en wordt de ooien- of de geitenpremie verlaagd met een bedrag dat overeenkomt met 50 % van de aanvullende premie.

6.   Indien wordt vastgesteld dat een onregelmatigheid als bedoeld in de leden 2, 3, 4 of 5 met opzet is begaan, wordt het totale in die leden bedoelde steunbedrag geweigerd.

In dat geval wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag dat gelijk is aan dat steunbedrag. Dat bedrag wordt verrekend overeenkomstig artikel 5 ter van Verordening (EG) nr. 885/2006. Indien het bedrag niet volledig overeenkomstig dat artikel kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld, komt het nog uitstaande saldo te vervallen.

7.   Wanneer voor landbouwers die ooien en geiten houden die recht geven op hetzelfde premieniveau, bij een controle ter plaatse een verschil blijkt in de samenstelling van de kudde wat de aantallen dieren per soort betreft, worden de dieren geacht tot dezelfde groep te behoren.

Artikel 67

Natuurlijke omstandigheden

De verlagingen en uitsluitingen waarin de artikelen 65 en 66 voorzien, zijn niet van toepassing in het geval dat de landbouwer als gevolg van het effect van natuurlijke omstandigheden op de veestapel of kudde niet kan voldoen aan zijn verbintenis de dieren waarvoor steun is aangevraagd, gedurende de gehele aanhoudperiode te houden, mits hij de bevoegde autoriteit daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld binnen tien werkdagen na de vaststelling van een vermindering van het aantal dieren.

Onverminderd de feitelijke omstandigheden waarmee in individuele gevallen rekening moet worden gehouden, kunnen de bevoegde autoriteiten met name de volgende gevallen van natuurlijke omstandigheden in een veestapel of kudde erkennen:

a)

sterfte van een dier als gevolg van een ziekte;

b)

sterfte van een dier als gevolg van een ongeval waarvoor de landbouwer niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Artikel 68

Onjuiste verklaringen en aangiften van slachthuizen

Ten aanzien van de aangiften of verklaringen van slachthuizen in verband met de in artikel 110, lid 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde speciale rundvleespremie en de in artikel 116 van die verordening vastgestelde slachtpremie geldt dat, indien wordt vastgesteld dat een slachthuis door grove nalatigheid of met opzet met een onjuiste verklaring of aangifte is gekomen, de betrokken lidstaat passende nationale sancties toepast. Worden dergelijke onregelmatigheden een tweede maal vastgesteld, dan wordt het betrokken slachthuis voor een periode van ten minste één jaar uitgesloten van het recht om met het oog op de toekenning van premies aangiften te doen of verklaringen af te geven.

Afdeling III

Specifieke steun

Artikel 69

Bevindingen met betrekking tot de specifieke steun

Wat betreft de betalingen die verschuldigd zijn in het kader van specifieke steun, stellen de lidstaten voor elke maatregel voorschriften voor verlagingen en uitsluitingen vast die inhoudelijk gelijkwaardig zijn aan die waarin de onderhavige titel voorziet. In het geval van oppervlaktegebonden betalingen of betalingen voor dieren is het bepaalde in de onderhavige titel van overeenkomstige toepassing. Voorts is, in voorkomend geval, artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie (21) van overeenkomstige toepassing.

Ten aanzien van het bewijsmateriaal van diensten, instanties of organisaties, als bedoeld in artikel 29, lid 2, van de onderhavige verordening geldt dat, indien wordt vastgesteld dat door grove nalatigheid of met opzet onjuist bewijsmateriaal is geleverd, de betrokken lidstaat passende nationale sancties toepast. Worden dergelijke onregelmatigheden een tweede maal vastgesteld, dan wordt de betrokken dienst, instantie of organisatie voor een periode van ten minste één jaar uitgesloten van het recht om met het oog op de toekenning van premies bewijsmateriaal te leveren.

HOOFDSTUK III

Bevindingen met betrekking tot de randvoorwaarden

Artikel 70

Algemene beginselen en definities

1.   Voor de toepassing van het onderhavige hoofdstuk is artikel 47 van toepassing.

2.   Voor de toepassing van artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 op landbouwers voor wie de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden als bedoeld in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gelden, wordt onder de indiening van de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steunaanvraag de jaarlijkse indiening van de verzamelaanvraag verstaan.

3.   Indien meer dan één betaalorgaan verantwoordelijk is voor het beheer van de verschillende in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde steunregelingen, van de in artikel 36, onder a), punten i) tot en met v), en onder b), punten i), iv) en v), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen en van de betalingen die verband houden met de regelingen waarin de artikelen 85 septdecies, 103 octodecies en 103 novodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voorzien, zorgen de lidstaten ervoor dat geconstateerde gevallen van niet-naleving en, in voorkomend geval, de overeenkomstige verlagingen en uitsluitingen onder de aandacht van alle bij die betalingen betrokken betaalorganen worden gebracht, met inbegrip van gevallen waarin de niet-inachtneming van subsidiabiliteitscriteria tevens een niet-naleving inhoudt en omgekeerd. De lidstaten zorgen er in voorkomend geval voor dat één verlagingspercentage wordt toegepast.

4.   Gevallen van niet-naleving worden geacht te zijn „geconstateerd” indien zij worden vastgesteld doordat controles van welke aard ook overeenkomstig de onderhavige verordening zijn uitgevoerd of nadat zij op welke andere wijze ook onder de aandacht van de bevoegde controleautoriteit of, in voorkomend geval, het betaalorgaan zijn gebracht.

5.   Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 75 van de onderhavige verordening wordt, wanneer een landbouwer voor wie de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden als bedoeld in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gelden, geen verzamelaanvraag heeft ingediend op de in artikel 11 van de onderhavige verordening bedoelde uiterste datum, een verlaging van 1 % per werkdag toegepast. De maximale verlaging bedraagt 25 %. De verlaging is van toepassing op het totale, in het kader van de betalingen op grond van de regelingen waarin de artikelen 85 septdecies, 103 octodecies en 103 novodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voorzien, te betalen bedrag, gedeeld door het in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van die verordening bedoelde aantal jaren.

6.   Indien meer dan één geval van niet-naleving is geconstateerd ten aanzien van verschillende besluiten of normen die tot hetzelfde terrein van de randvoorwaarden behoren, worden die gevallen voor de vaststelling van de verlaging overeenkomstig artikel 71, lid 1, en artikel 72, lid 1, beschouwd als één geval van niet-naleving.

7.   Een geval van niet-naleving van een norm die tevens een eis inhoudt, wordt als één geval van niet-naleving beschouwd. Voor de berekening van de verlagingen wordt de niet-naleving dan geacht onder de eis te vallen.

8.   Voor de toepassing van de verlagingen wordt het verlagingspercentage toegepast op het totale bedrag van:

a)

de som van de rechtstreekse betalingen die is toegekend of moet worden toegekend aan de betrokken landbouwer op grond van steunaanvragen die hij heeft ingediend of nog zal indienen in de loop van het kalenderjaar van de bevinding, en

b)

de som van de betalingen die verband houdt met de regelingen waarin de artikelen 85 septdecies, 103 octodecies en 103 novodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voorzien, gedeeld door het in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van die verordening bedoelde aantal jaren.

Artikel 71

Toepassing van verlagingen in geval van nalatigheid

1.   Onverminderd artikel 77, geldt dat, indien een geconstateerd geval van niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een verlaging wordt toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.

Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot 1 % of te verhogen tot 5 % van het bovenbedoelde totale bedrag dan wel in de in artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen, in het geheel geen verlagingen op te leggen.

2.   Ingeval de lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 geboden mogelijkheid om een verlaging of uitsluiting niet toe te passen, en de landbouwer de situatie niet binnen een bepaalde termijn heeft gecorrigeerd, wordt de verlaging of uitsluiting alsnog toegepast.

Deze termijn wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld en verstrijkt uiterlijk aan het einde van het jaar na dat waarin de bevinding is gedaan.

3.   Ingeval de lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 24, lid 2, tweede en derde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 geboden mogelijkheid om een geval van niet-naleving als van gering belang te beschouwen, en de landbouwer de situatie niet binnen een bepaalde termijn heeft gecorrigeerd, wordt een verlaging toegepast.

Deze termijn wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld en verstrijkt uiterlijk aan het einde van het jaar na dat waarin de bevinding is gedaan.

Het betrokken geval van niet-naleving wordt niet als van gering belang beschouwd en overeenkomstig lid 1 wordt een verlaging van ten minste 1 % toegepast.

Voorts wordt een geval van niet-naleving dat als van gering belang is aangemerkt en door de landbouwer binnen de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde termijn is gecorrigeerd, voor de toepassing van lid 5 niet als een niet-naleving beschouwd.

4.   Ingeval meer dan één geval van niet-naleving is geconstateerd en de gevallen van niet-naleving betrekking hebben op verschillende terreinen van de randvoorwaarden, wordt de in lid 1 bepaalde procedure voor de vaststelling van de verlaging afzonderlijk toegepast op elk geval van niet-naleving.

De daaruit voortvloeiende verlagingspercentages worden bij elkaar opgeteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 5 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.

5.   Onverminderd de gevallen van opzettelijke niet-naleving als bedoeld in artikel 72 wordt, indien herhaalde niet-nalevingen zijn geconstateerd, bij de eerste herhaling een percentage dat overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel is vastgesteld voor de herhaalde niet-naleving, vermenigvuldigd met de factor drie. Mocht dat percentage overeenkomstig artikel 70, lid 6, zijn vastgesteld, dan bepaalt het betaalorgaan hiertoe het percentage dat zou zijn toegepast ten aanzien van de herhaalde niet-naleving van de betrokken eis of norm.

In het geval van verdere herhalingen wordt de vermenigvuldigingsfactor drie telkens toegepast op het resultaat van de verlaging die voor de vorige herhaalde niet-naleving is vastgesteld. De maximale verlaging is evenwel niet hoger dan 15 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.

Zodra het maximum van 15 % is bereikt, deelt het betaalorgaan de betrokken landbouwer mee dat, indien dezelfde niet-naleving nogmaals wordt geconstateerd, zal worden aangenomen dat hij met opzet heeft gehandeld in de zin van artikel 72. Indien daarna een verdere niet-naleving wordt geconstateerd, wordt het toe te passen verlagingspercentage vastgesteld door het resultaat van de vorige vermenigvuldiging, in voorkomend geval vóór de toepassing van de in de tweede alinea, laatste zin, bedoelde beperking tot 15 %, te vermenigvuldigen met de factor drie.

6.   Ingeval een herhaalde niet-naleving wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaalde niet-naleving, worden de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar opgeteld. Onverminderd het bepaalde in lid 5, derde alinea, is de maximale verlaging evenwel niet hoger dan 15 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.

Artikel 72

Toepassing van verlagingen en uitsluitingen in geval van opzettelijke niet-naleving

1.   Onverminderd artikel 77 geldt dat, indien de geconstateerde niet-naleving door de landbouwer met opzet is begaan, de verlaging die moet worden toegepast op het totale bedrag als bedoeld in artikel 70, lid 8, in de regel 20 % van dat totale bedrag bedraagt.

Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15 % of, in voorkomend geval, dat percentage te verhogen tot maximaal 100 % van dat totale bedrag.

2.   Indien het geval van opzettelijke niet-naleving betrekking heeft op een bepaalde steunregeling, wordt de landbouwer voor het betrokken kalenderjaar van die steunregeling uitgesloten. Is er sprake van een extreem geval wat de omvang, de ernst of het permanente karakter van de betrokken niet-naleving betreft of zijn herhaalde opzettelijke niet-nalevingen geconstateerd, dan wordt de landbouwer bovendien in het daaropvolgende kalenderjaar van de betrokken steunregeling uitgesloten.

HOOFDSTUK IV

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 73

Uitzonderingen op de toepassing van verlagingen en uitsluitingen

1.   De in de hoofdstukken I en II bedoelde verlagingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing indien de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.

2.   De in de hoofdstukken I en II bedoelde verlagingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing op de gedeelten van de steunaanvraag waarvoor de landbouwer de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de steunaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, mits de landbouwer niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse uit te voeren, en de bevoegde autoriteit de landbouwer niet reeds van onregelmatigheden in de aanvraag in kennis heeft gesteld.

De in de eerste alinea bedoelde mededeling van de landbouwer heeft tot gevolg dat de steunaanvraag wordt aangepast aan de feitelijke situatie.

Artikel 74

Wijzigingen en correcties van de gegevens in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen

Ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd, geldt artikel 73 vanaf het tijdstip waarop de steunaanvraag wordt ingediend, voor fouten en omissies in de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens.

Ten aanzien van runderen waarvoor geen steun is aangevraagd, geldt hetzelfde voor de overeenkomstig hoofdstuk III toe te passen verlagingen en uitsluitingen.

Artikel 75

Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

1.   Indien een landbouwer door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009, zijn verplichtingen niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij zijn recht op de steun voor de oppervlakte of dieren die subsidiabel was/waren toen de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheid zich voordeed. Voorts wordt, wanneer de randvoorwaarden als gevolg van dergelijke overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet worden nageleefd, de overeenkomstige verlaging niet toegepast.

2.   Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden, samen met de desbetreffende bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit gemeld binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor de landbouwer mogelijk is.

TITEL V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 76

Minimumbetalingen

De lidstaten kunnen besluiten dat indien de steun in het kader van een bepaalde steunaanvraag niet meer dan 100 EUR bedraagt, die steun niet wordt toegekend.

Artikel 77

Cumulatie van verlagingen

Indien een geval van niet-naleving tevens een onregelmatigheid inhoudt en daardoor relevant is voor de toepassing van verlagingen of uitsluitingen overeenkomstig zowel hoofdstuk II als hoofdstuk III van titel IV, geldt het volgende:

a)

de verlagingen of uitsluitingen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II, worden toegepast ten aanzien van de betrokken steunregelingen;

b)

de verlagingen en uitsluitingen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III, worden toegepast op het totale bedrag aan betalingen die verschuldigd zijn in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling en alle steunregelingen waarvoor geen onder a) bedoelde verlagingen of uitsluitingen worden toegepast.

De in de eerste alinea bedoelde verlagingen en uitsluitingen worden overeenkomstig artikel 78, lid 2, toegepast onverminderd verdere sancties op grond van andere bepalingen van communautair of nationaal recht.

Artikel 78

Toepassing van verlagingen voor elke steunregeling

1.   Het bedrag van de betaling die aan een landbouwer verschuldigd is in het kader van een in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde steunregeling, wordt door de lidstaten berekend op basis van de in de betrokken steunregeling gestelde voorwaarden, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de overschrijding van het basisareaal, van het gegarandeerde maximumareaal of van het aantal dieren waarvoor de premies kunnen worden ontvangen.

2.   Voor elke in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde steunregeling worden zo nodig verlagingen of uitsluitingen toegepast in verband met onregelmatigheden, de modulatie, de financiële discipline of omdat de aanvraag te laat is ingediend, percelen niet zijn aangegeven, de begrotingsmaxima zijn overschreden of de randvoorwaarden niet zijn toegepast, zulks op de wijze en in de volgorde zoals hierna aangegeven:

a)

de verlagingen of uitsluitingen overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II, worden toegepast ten aanzien van onregelmatigheden;

b)

het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt a), dient als basis voor de berekening van de verlagingen die eventueel overeenkomstig de artikelen 23 en 24 moeten worden toegepast in geval van een te late indiening van de aanvraag;

c)

het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt b), dient als basis voor de berekening van de verlagingen die eventueel overeenkomstig artikel 55 moeten worden toegepast in geval van het niet aangeven van percelen landbouwgrond;

d)

wat de steunregelingen betreft waarvoor overeenkomstig artikel 51, lid 2, artikel 69, lid 3, artikel 123, lid 1, en artikel 128, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 een begrotingsmaximum wordt vastgesteld of overeenkomstig artikel 126, lid 2, artikel 127, lid 2, en artikel 129, lid 2, van die verordening een begrotingsmaximum wordt toegepast, telt de lidstaat de uit de toepassing van de punten a), b) en c) voortvloeiende bedragen bij elkaar op.

Voor elk van die steunregelingen wordt een coëfficiënt bepaald door het bedrag van het betrokken begrotingsmaximum te delen door de som van de in de eerste alinea bedoelde bedragen. Indien de verkregen coëfficiënt hoger is dan 1, wordt een coëfficiënt toegepast die gelijk is aan 1.

Voor de berekening van de betaling die aan een individuele landbouwer verschuldigd is in het kader van een steunregeling waarvoor een begrotingsmaximum is vastgesteld, wordt het uit de toepassing van de punten a), b) en c) van de eerste alinea voortvloeiende bedrag vermenigvuldigd met de overeenkomstig de in de tweede alinea bepaalde coëfficiënt.

Artikel 79

Grondslag voor de berekening van verlagingen in verband met de modulatie, de financiële discipline en de randvoorwaarden

1.   Verlagingen in verband met de modulatie zoals bedoeld in de artikelen 7 en 10 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en, in voorkomend geval, in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad (22), alsmede verlagingen in verband met de financiële discipline zoals bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en verlagingen zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, van die verordening, worden overeenkomstig de in artikel 78 van de onderhavige verordening vastgestelde procedure toegepast op de som van de betalingen die voortvloeien uit de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde steunregelingen waarop elke landbouwer aanspraak kan maken.

2.   Het uit de toepassing van lid 1 voortvloeiende bedrag van de betaling dient als basis voor de berekening van verlagingen die vanwege de niet-naleving van de randvoorwaarden overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III, moeten worden toegepast.

Artikel 80

Terugvordering van onverschuldigde betalingen

1.   In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de landbouwer het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 2 berekende rente, terug.

2.   De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugbetalingsverplichting aan de landbouwer en de terugbetaling of verrekening.

Het toe te passen rentetarief wordt berekend overeenkomstig het nationale recht, maar mag niet lager zijn dan het rentetarief dat geldt bij de terugvordering van bedragen op grond van nationale bepalingen.

3.   De in lid 1 bedoelde terugbetalingsverplichting geldt niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de landbouwer de fout redelijkerwijs niet zelf had kunnen ontdekken.

Heeft de fout evenwel betrekking op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, dan geldt het bepaalde in de eerste alinea slechts indien het terugvorderingsbesluit niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.

Artikel 81

Intrekking van ten onrechte toegewezen toeslagrechten

1.   Onverminderd artikel 137 van Verordening (EG) nr. 73/2009 geldt dat, indien na de toewijzing van de toeslagrechten aan de landbouwers overeenkomstig Verordening (EG) nr. 795/2004 of Verordening (EG) nr. 1120/2009 blijkt dat een aantal toeslagrechten ten onrechte aan een landbouwer is toegewezen, de betrokken landbouwer die ten onrechte toegewezen toeslagrechten afstaat aan de in artikel 41 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde nationale reserve.

In het geval dat de betrokken landbouwer ondertussen toeslagrechten heeft overgedragen aan andere landbouwers, geldt de in de eerste alinea bedoelde verplichting ook voor de overnemers naar evenredigheid van het aantal toeslagrechten dat aan hen is overgedragen, indien de landbouwer aan wie de toeslagrechten aanvankelijk waren toegewezen, niet meer over voldoende toeslagrechten beschikt om de waarde van de ten onrechte toegewezen toeslagrechten te compenseren.

De ten onrechte toegewezen toeslagrechten worden geacht van meet af aan niet te zijn toegewezen.

2.   Onverminderd artikel 137 van Verordening (EG) nr. 73/2009 geldt dat, indien na de toewijzing van de toeslagrechten aan de landbouwers overeenkomstig Verordening (EG) nr. 795/2004 of Verordening (EG) nr. 1120/2009 blijkt dat de waarde van bepaalde toeslagrechten te hoog is, die waarde dienovereenkomstig wordt aangepast. Deze aanpassing vindt ook plaats voor toeslagrechten die intussen aan andere landbouwers zijn overgedragen. De waarde van de verlaging wordt toegewezen aan de in artikel 41 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde nationale reserve.

De toeslagrechten worden geacht van meet af aan tegen de uit de aanpassing voortvloeiende waarde te zijn toegewezen.

3.   Wanneer voor de toepassing van de leden 1 en 2 vast komt te staan dat het aantal van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 795/2004 of Verordening (EG) nr. 1120/2009 aan een landbouwer toegewezen toeslagrechten onjuist is, en wanneer de onterechte toewijzing geen invloed heeft op de totale waarde van de toeslagrechten die de landbouwer heeft ontvangen, voert de lidstaat een herberekening van de toeslagrechten uit en corrigeert hij zo nodig het type van de aan de landbouwer toegewezen toeslagrechten.

Het bepaalde in de eerste alinea geldt echter niet als de landbouwers de fouten redelijkerwijs zelf hadden kunnen ontdekken.

4.   De lidstaten kunnen besluiten ten onrechte toegewezen toeslagrechten niet in te trekken indien het totale bedrag dat ten onrechte aan de landbouwer is toegewezen, niet meer dan 50 EUR bedraagt. Bovendien kunnen de lidstaten besluiten om in de gevallen waarin de in lid 3 bedoelde totale waarde niet meer dan 50 EUR bedraagt, de herberekening niet uit te voeren.

5.   Indien een landbouwer toeslagrechten heeft overgedragen zonder het bepaalde in artikel 46, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of in artikel 43, leden 1 en 2, artikel 62, leden 1 en 3, en artikel 68, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 na te leven, wordt de situatie hersteld alsof de overdracht niet heeft plaatsgevonden.

6.   Onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 80.

Artikel 82

Overdracht van bedrijven

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

„overdracht van een bedrijf”: de verkoop of verhuring of overdracht via welke soortgelijke transactie ook van de betrokken productie-eenheden;

b)

„cedent”: de landbouwer wiens bedrijf wordt overgedragen aan een ander bedrijfshoofd;

c)

„overnemer”: de landbouwer aan wie het bedrijf wordt overgedragen.

2.   Indien, nadat een steunaanvraag is ingediend en voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun is voldaan, een bedrijf in zijn geheel wordt overgedragen aan een andere landbouwer, wordt aan de cedent geen steun toegekend voor het overgedragen bedrijf.

3.   De door de cedent aangevraagde steun wordt toegekend aan de overnemer mits:

a)

de overnemer binnen een door de lidstaten te bepalen termijn na de overdracht de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis stelt en om betaling van de steun verzoekt;

b)

de overnemer alle door de bevoegde autoriteit verlangde bewijzen levert;

c)

ten aanzien van het overgedragen bedrijf aan alle voorwaarden voor toekenning van de steun wordt voldaan.

4.   Zodra de overnemer overeenkomstig lid 3, onder a), de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis heeft gesteld en om betaling van de steun heeft verzocht:

a)

gaan alle rechten en verplichtingen van de cedent die voortvloeien uit de juridische band die als gevolg van de steunaanvraag tussen de cedent en de bevoegde autoriteit is ontstaan, over op de overnemer;

b)

worden alle voor de toekenning van de steun vereiste handelingen die de cedent vóór de overdracht heeft verricht en alle aangiften die de cedent vóór de overdracht heeft gedaan, aan de overnemer toegeschreven voor de toepassing van de betrokken communautaire voorschriften;

c)

wordt het overgedragen bedrijf in voorkomend geval voor het betrokken verkoopseizoen of de betrokken premieperiode als een afzonderlijk bedrijf beschouwd.

5.   Indien in het geval dat de steunaanvraag wordt ingediend nadat de voor de toekenning van de steun vereiste handelingen zijn verricht, een bedrijf in zijn geheel aan een andere landbouwer wordt overgedragen nadat die handelingen zijn begonnen maar voordat aan alle voorwaarden voor toekenning van de steun is voldaan, kan de steun aan de overnemer worden toegekend mits de in lid 3, onder a) en b), gestelde voorwaarden worden nageleefd. In dat geval is het bepaalde in lid 4, onder b), van toepassing.

6.   De lidstaten kunnen, waar dat passend is, besluiten de steun aan de cedent toe te kennen. In dat geval:

a)

wordt geen steun toegekend aan de overnemer;

b)

zorgen de lidstaten voor een overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de leden 2 tot en met 5.

Artikel 83

Aanvullende maatregelen en wederzijdse bijstandsverlening door de lidstaten

De lidstaten nemen alle aanvullende maatregelen die voor een goede toepassing van het geïntegreerd systeem nodig zijn, en verlenen elkaar de nodige bijstand ten behoeve van de uitvoering van de bij deze verordening voorgeschreven controles.

In dit verband kunnen de lidstaten in de gevallen waarin deze verordening niet in passende verlagingen en uitsluitingen voorziet, voorschriften vaststellen inzake passende nationale sancties tegen producenten of andere marktdeelnemers, zoals de bij de procedure voor de toekenning van steun betrokken slachthuizen of verenigingen, teneinde ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de voor controledoeleinden gestelde eisen zoals de verplichting een register van de dieren op het bedrijf bij te houden of de in bepaalde gevallen geldende meldplicht.

Artikel 84

Kennisgevingen

1.   De lidstaten dienen voor de onder het geïntegreerd systeem vallende steunregelingen uiterlijk op 15 juli van elk jaar bij de Commissie een verslag over het voorgaande kalenderjaar in dat met name de volgende informatie bevat:

a)

de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van het geïntegreerd systeem, waarbij met name wordt vermeld voor welke mogelijkheden is gekozen wat de controle op de naleving van de randvoorwaarden betreft, welke bevoegde controle-instanties voor die controle verantwoordelijk zijn en welke concrete maatregelen zijn getroffen met het oog op het beheer en de controle van de specifieke steun;

b)

het aantal aanvragers evenals de totale oppervlakte, het totale aantal dieren en het totaal van de hoeveelheden;

c)

het aantal aanvragers evenals de totale oppervlakte, het totale aantal dieren en het totaal van de hoeveelheden waarop de controles betrekking hadden;

d)

de resultaten van de verrichte controles, met vermelding van toegepaste verlagingen en uitsluitingen als bedoeld in titel IV;

e)

de resultaten van de met betrekking tot de randvoorwaarden verrichte controles als bedoeld in titel III, hoofdstuk III.

2.   De lidstaten delen de Commissie aan de hand van het door de Commissie aan hen beschikbaar gestelde formulier uiterlijk op 31 oktober van elk jaar langs elektronische weg mee hoeveel het aandeel blijvend grasland in de totale oppervlakte landbouwgrond bedraagt, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de onderhavige verordening.

3.   In deugdelijk gemotiveerde uitzonderlijke situaties kunnen de lidstaten in overleg met de Commissie van de in de leden 1 en 2 genoemde uiterste data afwijken.

4.   De in het kader van het geïntegreerd systeem opgestelde computergegevens dienen ter ondersteuning bij het verzamelen van de in sectorale regelgeving genoemde informatie die de lidstaten aan de Commissie moeten verstrekken.

5.   In geval van toepassing van een lineaire verlaging van de rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en artikel 79 van de onderhavige verordening, stellen de lidstaten de Commissie onverwijld in kennis van het toegepaste verlagingspercentage.

Artikel 85

Verdeelsleutel

De verdeelsleutel voor de in artikel 9, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde met vier procentpunten overeenkomende bedragen wordt samengesteld door uit te gaan van het aandeel van de lidstaten enerzijds in het landbouwareaal en anderzijds in de werkgelegenheid in de landbouw, waaraan een gewicht van respectievelijk 65 % en 35 % wordt toegekend.

Het aldus berekende aandeel van elke lidstaat in areaal en werkgelegenheid wordt aangepast aan de hand van zijn bruto binnenlands product (bbp) per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, waartoe een derde wordt gebruikt van het verschil ten opzichte van het gemiddelde voor de lidstaten waarvoor de modulatie wordt toegepast.

Daarbij worden de volgende onderliggende gegevens, gebaseerd op de in augustus 2003 bij Eurostat beschikbare gegevens, gebruikt:

a)

voor het landbouwareaal, de enquête inzake de structuur van de landbouwbedrijven 2000 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad (23);

b)

voor de werkgelegenheid in de landbouw, de tot een jaarreeks behorende gegevens over de werkgelegenheid in de landbouw, jacht en visserij volgens de enquête naar de arbeidskrachten 2001 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (24);

c)

voor het bbp per inwoner in koopkracht, het driejaarsgemiddelde op basis van de gegevens in de nationale rekeningen 1999-2001.

DEEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 86

Intrekking

1.   Verordening (EG) nr. 796/2004 wordt met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken.

Zij blijft evenwel van toepassing voor de steunaanvragen betreffende verkoopseizoenen of premieperioden die vóór 1 januari 2010 zijn ingegaan.

2.   Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 796/2004 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage II opgenomen concordantietabel.

Artikel 87

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing voor de steunaanvragen betreffende de verkoopseizoenen of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 18.

(3)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

(4)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(5)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(7)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 9.

(8)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

(9)  PB L 171 van 2.7.2005, blz. 6.

(10)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(11)  Zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad.

(12)  PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.

(13)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 1.

(14)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(15)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(16)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(17)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(18)  PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.

(19)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1.

(20)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 90.

(21)  PB L 368 van 23.12.2006, blz. 74.

(22)  PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.

(23)  PB L 321 van 1.12.2008, blz. 14.

(24)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3.


BIJLAGE I

Communautaire methode voor de kwantitatieve bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol in henneprassen

1.   Doel en toepassingsgebied

Het doel van deze methode is de bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol (hierna „THC” genoemd) van henneprassen (Cannabis sativa L.). Al naar gelang van het geval wordt procedure A of B gevolgd, zoals hieronder beschreven.

De methode berust op de kwantitatieve bepaling van Δ9-THC door middel van gaschromatografie na extractie met een oplosmiddel.

1.1.   Procedure A

Procedure A wordt gebruikt voor de in artikel 39 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en artikel 30, lid 2, onder a), van de onderhavige verordening bedoelde controle op de productie.

1.2.   Procedure B

Procedure B wordt gebruikt in de in artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en artikel 40, lid 3, van de onderhavige verordening bedoelde gevallen.

2.   Bemonstering

2.1.   Monsterneming

a)

Procedure A: Uit een populatie van een bepaald hennepras wordt van elke geselecteerde plant een stuk van 30 cm met ten minste één vrouwelijke bloemtop genomen. De monsterneming wordt overdag uitgevoerd in de periode tussen 20 dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd.

De lidstaat kan toestaan dat monsters worden genomen in de periode tussen het begin van de bloei en 20 dagen na het begin van de bloei, op voorwaarde dat voor elk geteeld ras overeenkomstig de eerste alinea andere representatieve monsters worden genomen in de periode tussen 20 dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei.

b)

Procedure B: Uit een populatie van een bepaald hennepras wordt het bovenste derde van elke geselecteerde plant genomen. De monsterneming wordt overdag uitgevoerd in de tien dagen na het einde van de bloei en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd. Bij een tweehuizig ras worden alleen de vrouwelijke planten bemonsterd.

2.2.   Omvang van het monster

Procedure A: van elk perceel worden monsters van 50 planten genomen.

Procedure B: van elk perceel worden monsters van 200 planten genomen.

Elk monster wordt zonder aandrukken in een stoffen of papieren zak gedaan en naar het analyselaboratorium gezonden.

De lidstaat kan bepalen dat een tweede monster voor een eventuele contra-analyse wordt genomen en hetzij door de teler, hetzij door de voor de analyse verantwoordelijke instantie wordt bewaard.

2.3.   Droging en opslag van het monster

De monsters moeten zo snel mogelijk en in elk geval binnen 48 uur worden gedroogd volgens ongeacht welke methode waarbij de temperatuur onder 70 °C blijft.

De monsters worden gedroogd tot constant gewicht en een vochtigheid van 8 tot 13 %.

De droge monsters worden zonder aandrukken in het donker op een temperatuur beneden 25 °C bewaard.

3.   Bepaling van het THC-gehalte

3.1.   Wijze van bereiding van het analysemonster

De droge monsters worden van stengels en zaden van meer dan 2 mm ontdaan.

De gedroogde monsters worden tot een halffijn poeder gemalen (maaswijdte van de zeef: 1 mm).

Het poeder mag maximaal tien weken droog, in het donker en op een temperatuur beneden 25 °C bewaard worden.

3.2.   Reagentia en extractievloeistof

Reagentia

Δ9-tetrahydrocannabinol voor chromatografie,

squalaan voor chromatografie als interne standaard.

Extractievloeistof

35 mg squalaan per 100 ml hexaan.

3.3.   Extractie van Δ9-THC

100 mg poedervormig analysemonster wordt afgewogen en in een centrifugebuis gedaan; 5 ml extractievloeistof met interne standaard wordt toegevoegd.

Het monster wordt gedurende 20 minuten in een ultrasoonbad geplaatst. Het wordt gedurende vijf minuten op 3 000 toeren per minuut gecentrifugeerd en daarna wordt de bovenstaande vloeistof met de opgeloste THC afgeschonken. Deze vloeistof wordt in de chromatograaf geïnjecteerd en daarna wordt een kwantitatieve bepaling verricht.

3.4.   Gaschromatografie

a)

Apparatuur

Gaschromatograaf voorzien van een vlamionisatiedetector en een split/splitless-injector.

Kolom waarmee een goede scheiding van cannabinoïden wordt verkregen, bijvoorbeeld een glazen capillaire kolom van 25 m lengte en 0,22 mm diameter,

geïmpregneerd met een apolaire fase van het type 5 % fenyl-methyl-siloxaan.

b)

IJkoplossingen

Ten minste drie punten voor procedure A en vijf punten voor procedure B, met de punten 0,04 en 0,50 mg/ml Δ9-THC per ml extractievloeistof.

c)

Instelling van de apparatuur

De volgende instellingen worden als voorbeeld voor de onder a) genoemde kolom gegeven:

temperatuur van de oven: 260 °C

temperatuur van de injector: 300 °C

temperatuur van de detector: 300 °C

d)

Geïnjecteerd volume: 1 μl

4.   Resultaten

Het resultaat wordt in twee decimalen uitgedrukt als g Δ9-THC per 100 g van het analysemonster, gedroogd tot constant gewicht. Het resultaat mag een maximale afwijking van 0,03 % in absolute waarde hebben.

Procedure A: per te analyseren monster wordt één bepaling verricht.

Als het resultaat boven de in artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde grens ligt, wordt per te analyseren monster een tweede bepaling verricht en wordt het gemiddelde van de twee bepalingen als resultaat genomen.

Procedure B: per te analyseren monster worden twee bepalingen verricht, waarvan het gemiddelde wordt genomen.


BIJLAGE II

Verordening (EG) nr. 796/2004

De onderhavige verordening

Verordening (EG) nr. 1120/2009

Artikel 1

Artikel 1

 

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, punt 1 bis

Artikel 2, punt 1

 

Artikel 2, punt 1 ter

 

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, punt 2 bis

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, punt 3

 

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, punt 4

 

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 5

 

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 6

 

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, punt 7

 

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, punt 8

 

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 9

 

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt 10

 

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, punt 11

 

Artikel 2, punt 12

Artikel 2, punt 12

 

Artikel 2, punt 13

Artikel 2, punt 14

 

Artikel 2, punt 14

 

Artikel 2, punt 15

Artikel 2, punt 15

 

Artikel 2, punt 16

Artikel 2, punt 16

 

Artikel 2, punt 17

Artikel 2, punt 17

 

Artikel 2, punt 18

Artikel 2, punt 18

 

Artikel 2, punt 19

Artikel 2, punt 19

 

Artikel 2, punten 20 tot en met 36

Artikel 2, respectievelijk punten 21 tot en met 37

 

Artikel 2, punt 37

 

Artikel 2, voorlaatste alinea

Artikel 2, punt 38

 

Artikel 2, laatste alinea

 

Artikel 3, leden 1 tot en met 7

Artikel 3, leden 1 tot en met 7

 

Artikel 4

Artikel 4

 

Artikel 5

Artikel 5

 

Artikel 6

Artikel 6

 

Artikel 7

Artikel 7

 

Artikel 8, lid 1

Artikel 34, lid 4

 

Artikel 8, lid 2

Artikel 34, lid 5

 

Artikel 9, eerste alinea

Artikel 8, lid 1

 

Artikel 9, tweede alinea

Artikel 8, lid 2

 

Artikel 10

Artikel 9

 

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 1

 

Artikel 11, lid 2, eerste alinea

Artikel 11, lid 2, eerste alinea

 

Artikel 11, lid 2, tweede alinea

Artikel 11, lid 2, derde alinea

 

Artikel 11, lid 2, derde alinea

Artikel 11, lid 2, tweede alinea

 

Artikel 11, lid 3

Artikel 10, lid 2

 

Artikel 12, lid 1, onder a) tot en met d)

Artikel 12, lid 1, onder respectievelijk a) tot en met d)

 

Artikel 12, lid 1, onder e)

 

Artikel 12, lid 1, onder f)

Artikel 12, lid 1, onder e)

 

Artikel 12, leden 2, 3 en 4

Artikel 12, leden 2, 3 en 4

 

Artikel 13, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 13, lid 1

 

Artikel 13, lid 1, derde alinea

 

Artikel 13, leden 2, 3 en 4

 

Artikel 13, lid 5

Artikel 13, lid 2

 

Artikel 13, lid 6

 

Artikel 13, lid 7

Artikel 13, lid 3

 

Artikel 13, lid 8

Artikel 13, lid 4

 

Artikel 13, lid 9

 

Artikel 13, lid 10

Artikel 13, lid 5

 

Artikel 13, leden 11 en 12

 

Artikel 13, lid 13 bis

Artikel 13, lid 6

 

Artikel 13, lid 14

Artikel 20, lid 3

 

Artikel 14, lid 1, eerste alinea

Artikel 13, lid 8, eerste alinea

 

Artikel 14, lid 1, tweede alinea

 

Artikel 14, lid 1, derde alinea

Artikel 13, lid 8, tweede alinea

 

Artikel 14, lid 1, vierde alinea

Artikel 13, lid 8, derde alinea

 

Artikel 14, lid 1 bis

Artikel 55, leden 1 en 2

 

Artikel 14, lid 2

Artikel 12, lid 5

 

Artikel 14, lid 3

Artikel 10, lid 1

 

Artikel 14, lid 4

Artikel 13, lid 9

 

Artikel 15

Artikel 14

 

Artikel 15 bis

 

Artikel 16, leden 1, 2 en 3

Artikel 16, respectievelijk leden 1, 2 en 3

 

Artikel 16, lid 3, derde alinea

Artikel 65, lid 3, derde alinea

 

Artikel 16, lid 4

Artikel 16, lid 4

 

Artikel 17

 

Artikel 17 bis

Artikel 17

 

Artikel 18

Artikel 20

 

Artikel 19

Artikel 21

 

Artikel 20

Artikel 22

 

Artikel 21

Artikel 23

 

Artikel 21 bis, leden 1 en 2

Artikel 24

 

Artikel 21 bis, lid 3, tweede alinea

Artikel 15, lid 1

 

Artikel 22

Artikel 25

 

Artikel 23

Artikel 26

 

Artikel 23 bis, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 27, lid 1

 

Artikel 23 bis, lid 2

Artikel 27, lid 2

 

Artikel 24, lid 1, onder a) tot en met e), g), i), j) en k)

Artikel 28, lid 1, onder respectievelijk a) tot en met i)

 

Artikel 24, lid 1, onder f) en h)

 

Artikel 24, lid 2, eerste alinea

Artikel 28, lid 2

 

Artikel 24, lid 2, tweede alinea

Artikel 28, lid 3

 

Artikel 26, leden 1, 3 en 4

Artikel 30, respectievelijk leden 1, 3 en 4

 

Artikel 26, lid 2, onder a), b), c), f) en h)

Artikel 30, lid 2, onder respectievelijk a), b), c), g) en h)

 

Artikel 26, lid 2, onder d), e) en g)

 

Artikel 27, lid 1, eerste alinea, eerste zin

Artikel 31, lid 1, eerste alinea

 

Artikel 27, lid 1, eerste alinea, tweede zin, onder a), b) en c)

Artikel 31, lid 2

 

Artikel 27, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 31, lid 1, tweede en derde alinea

 

Artikel 27, leden 3 en 4

Artikel 31, leden 3 en 4

 

Artikel 28

Artikel 32

 

Artikel 29

Artikel 33

 

Artikel 30, lid 1, eerste en tweede alinea, en leden 2, 3 en 4

Artikel 34, respectievelijk leden 1, 2, 3 en 6

 

Artikel 30, lid 1, derde alinea

 

Artikel 31

Artikel 37

 

Artikel 31 bis

Artikel 38

 

Artikel 31 ter

Artikel 39

 

Artikel 32

Artikel 35

 

Artikel 33, lid 1

 

Artikel 33, leden 2 tot en met 5

Artikel 40, respectievelijk leden 1 tot en met 4

 

Artikel 33 bis

 

Artikel 33 ter

 

Artikel 33 quater

 

Artikel 34, lid 1, eerste alinea

Artikel 41, lid 1, eerste alinea

 

Artikel 34, lid 1, tweede alinea

 

Artikel 34, lid 2

Artikel 41, lid 2

 

Artikel 35, lid 1

Artikel 42, lid 1, eerste alinea

 

Artikel 35, lid 2, onder a)

Artikel 42, lid 1, tweede alinea

 

Artikel 35, lid 2, onder b), eerste alinea, eerste tot en met vierde streepje

Artikel 42, lid 2, eerste alinea, onder a) tot en met d)

 

Artikel 35, lid 2, onder b), tweede alinea

Artikel 42, lid 2, tweede alinea

 

Artikel 35, lid 2, onder c), eerste en tweede streepje

Artikel 42, lid 3, onder respectievelijk a) en b)

 

Artikel 36

Artikel 43

 

Artikel 37

Artikel 44

 

Artikel 38

 

Artikel 39

Artikel 45

 

Artikel 40

 

Artikel 41, onder a) tot en met d)

Artikel 47, leden 1 tot en met 4

 

Artikel 42

Artikel 48

 

Artikel 43

Artikel 49

 

Artikel 44, leden 1, 1 bis en 2

Artikel 50, respectievelijk leden 1, 2 en 3

 

Artikel 45, leden 1, 1 bis, 1 ter, 2, 3 en 4

Artikel 51, respectievelijk leden 1 tot en met 6

 

Artikel 46

Artikel 52

 

Artikel 47, leden 1, 1 bis, en 2 tot en met 5

Artikel 53, respectievelijk leden 1 tot en met 6

 

Artikel 48

Artikel 54

 

Artikel 49, lid 1

Artikel 56, lid 1

 

Artikel 49, lid 2

 

Artikel 19, lid 1, derde alinea

Artikel 49, lid 3

Artikel 56, lid 2

 

Artikel 50, leden 1, 2 en 3

Artikel 57, respectievelijk leden 1, 2 en 3

 

Artikel 50, lid 5

 

Artikel 50, lid 7

Artikel 75, lid 1

 

Artikel 51, lid 1

Artikel 58

 

Artikel 51, lid 2 bis

Artikel 57, lid 2

 

Artikel 51, lid 3

 

Artikel 52

Artikel 59

 

Artikel 53, eerste en tweede alinea

Artikel 60

 

Artikel 53, derde en vierde alinea

Artikel 57, lid 2

 

Artikel 54

Artikel 61

 

Artikel 54 bis

 

Artikel 54 ter

Artikel 62

 

Artikel 57, lid 1

Artikel 63, lid 1

 

Artikel 57, lid 2

Artikel 63, lid 2

 

Artikel 57, lid 3, eerste alinea

Artikel 63, lid 3

 

Artikel 57, lid 3, tweede alinea

Artikel 75, lid 1

 

Artikel 57, lid 4

Artikel 63, lid 4

 

Artikel 58

Artikel 64

 

Artikel 59

Artikel 65

 

Artikel 60

Artikel 66

 

Artikel 61

Artikel 67

 

Artikel 62

Artikel 68

 

Artikel 63

 

Artikel 64

 

Artikel 65, leden 1, 2 bis, 3 4 en 5

Artikel 70, respectievelijk leden 1 tot en met 5

 

Artikel 66, lid 1

Artikel 70, lid 8, en artikel 71, lid 1

 

Artikel 66, lid 2

Artikel 70, lid 6

 

Artikel 66, leden 2 bis en 2 ter

Artikel 71, respectievelijk leden 2 en 3

 

Artikel 66, lid 3, eerste en derde alinea

Artikel 71, lid 4

 

Artikel 66, lid 3, tweede alinea

Artikel 70, lid 7, eerste zin

 

Artikel 66, leden 4 en 5

Artikel 71, respectievelijk leden 5 en 6

 

Artikel 67, lid 1

Artikel 70, lid 8, en artikel 72, lid 1

 

Artikel 67, lid 2

Artikel 72, lid 2

 

Artikel 68

Artikel 73

 

Artikel 69

Artikel 74

 

Artikel 70

Artikel 76

 

Artikel 71

Artikel 77

 

Artikel 71 bis

Artikel 78

 

Artikel 71 ter

Artikel 79

 

Artikel 72

Artikel 75, lid 2

 

Artikel 73, leden 1, 3 en 4

Artikel 80, respectievelijk leden 1, 2 en 3

 

Artikel 73, leden 5, 6 en 7

 

Artikel 73 bis, leden 1, 2, 2 bis, 2 ter, 3 en 4

Artikel 81, respectievelijk leden 1 tot en met 6

 

Artikel 74

Artikel 82

 

Artikel 75

Artikel 83

 

Artikel 76

Artikel 84

 

Artikel 77

 

Artikel 78

Artikel 85

 

Artikel 80

 

Artikel 81

 

Bijlage I

Bijlage II