32003L0100

Richtlijn 2003/100/EG van de Commissie van 31 oktober 2003 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen in diervoeding (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 285 van 01/11/2003 blz. 0033 - 0037


Richtlijn 2003/100/EG van de Commissie

van 31 oktober 2003

tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen in diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding(1), gewijzigd bij Richtlijn 2003/57/EG van de Commissie(2), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 2002/32/EG verbiedt het gebruik van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I vermelde maximumgehalten overschrijdt.

(2) Toen Richtlijn 2002/32/EG werd goedgekeurd, werd verklaard dat de bepalingen van bijlage I aan de hand van geactualiseerde wetenschappelijke risicobeoordelingen zouden worden herzien, rekening houdend met het verbod op het verdunnen van niet-conforme verontreinigde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren.

(3) Het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding is daarom gevraagd zo spoedig mogelijk geactualiseerde wetenschappelijke risicobeoordelingen te verrichten. Het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding heeft op 20 februari 2003 een advies over ongewenste stoffen in diervoeding uitgebracht, dat op 25 april 2003 is geactualiseerd. In dit advies wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de mogelijke risico's van de aanwezigheid van ongewenste stoffen in diervoeding voor de gezondheid van dier en mens.

(4) Het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding heeft echter erkend dat extra, gedetailleerde risicobeoordelingen nodig zijn om de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG volledig te kunnen herzien. Sinds mei 2003 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid de verantwoordelijkheid voor de wetenschappelijke beoordeling van voedsel- en de voederveiligheidskwesties overgenomen van de Commissie. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is gevraagd deze gedetailleerde risicobeoordelingen te verrichten.

(5) Intussen is erop gewezen dat het aanbod aan bepaalde essentiële en waardevolle voedermiddelen in het gedrang kan komen indien het gehalte aan een ongewenste stof in bepaalde voedermiddelen het in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG maximumgehalte benadert of overschrijdt door normale achtergrondverontreiniging. In de bepalingen van de bijlage is ook enig gebrek aan samenhang opgemerkt.

(6) In afwachting van de gedetailleerde wetenschappelijke risicobeoordelingen moet de bijlage daarom voorlopig worden gewijzigd, waarbij een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu moet worden gehandhaafd.

(7) Met het oog op het handhaven van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van dier en mens en van het milieu wordt erkend dat wanneer dieren rechtstreeks met voedermiddelen worden gevoederd of wanneer aanvullende diervoeders worden gebruikt, het gebruik daarvan in een dagelijkse portie het dier niet mag blootstellen aan een gehalte aan een ongewenste stof dat hoger is dan de desbetreffende maximale blootstellingsniveaus in het geval dat in een dagelijkse portie alleen volledige diervoeders worden gebruikt.

(8) Het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding bevestigt dat arseen in zijn organische vormen een beperkte toxiciteit heeft. Daardoor geeft de bepaling van het totale gehalte aan arseen in voeder niet altijd een correct beeld van het risico van de anorganische vormen. De organische en anorganische vormen van arseen kunnen echter alleen worden onderscheiden met een complexe analysemethode, die niet gemakkelijk bruikbaar is bij officiële controles. De maximumgehalten moeten bijgevolg het totale gehalte aan arseen betreffen. Eventueel kan een nauwkeurigere analyse worden aangevraagd, met name indien er Hizikia fusiforme aanwezig is. Bij gebrek aan een communautaire analysemethode voor de bepaling van het totale gehalte aan arseen moet de deugdelijkheid van de toegepaste monsterbehandelingsprocedure en analysemethode worden aangetoond met gecertificeerd referentiemateriaal dat een belangrijk aandeel arseen in de organische vorm bevat.

(9) Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat meer dan 95 % van het arseen in voedermiddelen van mariene oorsprong in de minder toxische organische vorm aanwezig is, en met recente ontwikkelingen in de samenstelling van visvoeder waarbij een groter aandeel visolie en vismeel wordt gebruikt.

(10) De huidige maximumgehalten aan arseen, lood en fluor in bepaalde minerale voedermiddelen komen niet overeen met de huidige normale achtergrondverontreiniging. Gezien de lage biologische beschikbaarheid van deze ongewenste stoffen in minerale voedermiddelen moet het aanbod aan deze essentiële en waardevolle voedermiddelen veilig worden gesteld, zonder evenwel de gezondheid van dier en mens of het milieu in gevaar te brengen.

(11) Aflatoxine B1 is een genotoxische carcinogene stof die in melk wordt aangetroffen in de vorm van zijn metaboliet aflatoxine M1. Om de volksgezondheid te beschermen, moeten de maximumgehalten aan aflatoxine zo laag als redelijkerwijs mogelijk is worden gehouden. Door de juiste behandelings- en droogmethoden kunnen de gehalten aan aflatoxine in de verschillende voedermiddelen laag worden gehouden. Er bestaan ook doeltreffende zuiveringsmethoden om het gehalte aan aflatoxine B1 te verminderen. Voor alle voedermiddelen moet hetzelfde maximumgehalte aan aflatoxine B1 gelden.

(12) Heel katoenzaad bevat van nature hoge gehalten aan vrij gossypol. Daarom moeten specifieke maximumgehalten voor vrij gossypol in heel katoenzaad worden vastgesteld.

(13) De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 31 oktober 2003.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.

(2) PB L 151 van 19.6.2003, blz. 38.

BIJLAGE

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. De punten 1, 2 en 3 worden vervangen door:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

2. Punt 7 wordt vervangen door:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

3. Punt 9 wordt vervangen door:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

4. Punt 22 wordt vervangen door:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"