31987L0101

Richtlijn 87/101/EEG van de Raad van 22 december 1986 tot wijziging van Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie

Publicatieblad Nr. L 042 van 12/02/1987 blz. 0043 - 0047
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 7 blz. 0197
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 7 blz. 0197


*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 22 december 1986

tot wijziging van Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie

(87/101/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 100 en 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat krachtens Richtlijn 75/439/EEG (4) op de Lid-Staten de verplichting rust de nodige maatregelen te nemen ten einde de inzameling en onschadelijke verwijdering van afgewerkte olie te waarborgen; dat deze verwijdering zoveel mogelijk door hergebruik van die olie (regeneratie en/of verbranding voor andere doeleinden dan vernietiging) moet geschieden;

Overwegende dat regeneratie over het algemeen de meest rationele wijze van verwerking van afgewerkte olie is, gezien de energiebesparing die daarmee mogelijk wordt; dat derhalve voorrang moet worden verleend aan de behandeling van afgewerkte olie wanneer zulks technisch, economisch en organisatorisch mogelijk is;

Overwegende dat de Lid-Staten bij de huidige stand van de communautaire wetgeving onder bepaalde voorwaarden de verbranding van afgewerkte olie op hun grondgebied kunnen verbieden; dat met deze richtlijn geen wijziging van die situatie wordt beoogd;

Overwegende dat verbranding van afgewerkte olie tot de vorming van rookgassen leidt die schadelijk zijn voor het milieu wanneer de emissies bepaalde concentraties overschrijden; dat het derhalve noodzakelijk is maatregelen te nemen ter vaststelling van de voorwaarden waaraan de verbranding moet voldoen;

Overwegende dat het wenselijk is de inzameling van afgewerkte olie doelmatiger te laten verlopen en de controle op dit terrein te verscherpen;

Overwegende dat, gezien het bijzonder gevaarlijke karakter van PCB's/PCT's, de communautaire voorschriften inzake de verbranding en de regeneratie van afgewerkte olie die deze stoffen bevat, moeten worden verscherpt;

Overwegende dat de Lid-Staten de mogelijkheid moeten hebben om, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag, strengere maatregelen ter bescherming van het milieu te treffen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 75/439/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. de artikelen 1 tot en met 6 worden vervangen door:

»Artikel 1

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

- afgewerkte olie:

alle soorten smeer- of industriële olie, op minerale basis, die ongeschikt zijn geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd, in het bijzonder afgewerkte olie van verbrandingsmotoren en transmissiesystemen, alsmede minerale olie voor machines, turbines en hydraulische systemen;

- verwijdering:

behandeling of vernietiging, alsmede opslag en bewaring op of in de bodem, van afgewerkte olie;

- behandeling:

de handelingen die dienen om hergebruik, dat wil zeggen regeneratie en verbranding van afgewerkte olie, mogelijk te maken;

- regeneratie:

elk procédé dat door middel van zuivering van afgewerkte olie, met name door afscheiding van verontreinigingen, oxidatieprodukten en additieven, basisolie oplevert;

- verbranding:

het gebruik van afgewerkte olie als brandstof onder adequate terugwinning van de geproduceerde warmte;

- inzameling:

het geheel van de handelingen die nodig zijn om afgewerkte olie over te brengen van de houders naar de bedrijven die deze olie verwijderen.

Artikel 2

Onverminderd Richtlijn 78/319/EEG (1) nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te waarborgen dat afgewerkte olie wordt ingezameld en verwijderd zonder vermijdbare schadelijke gevolgen voor mens en milieu.

(1) PB nr. L 84 van 31. 3. 1978, blz. 43.

Artikel 3

1. Wanneer beperkingen van technische, economische en organisatorische aard zich daar niet tegen verzetten, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om voorrang te geven aan de behandeling van afgewerkte olie door regeneratie.

2. Wanneer de afgewerkte olie tengevolge van de in lid 1 genoemde beperkingen niet wordt geregenereerd, nemen de Lid-Staten maatregelen om ervoor te zorgen dat iedere verbranding van afgewerkte olie plaatsvindt op een uit milieuoogpunt verantwoorde wijze, in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn, op voorwaarde dat deze verbranding technisch, economisch en organisatorisch gezien uitvoerbaar is.

3. Wanneer de afgewerkte olie tengevolge van de in de leden 1 en 2 genoemde beperkingen noch geregeneerd, noch verbrand wordt, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om de onschadelijke vernietiging of de gecontroleerde opslag of bewaring op of in de bodem van de afgewerkte olie te waarborgen.

Artikel 4

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om te zorgen voor een verbod van:

a) lozing van afgewerkte olie in oppervlaktewateren in het binnenland, grondwater, territoriale zeewateren en draineringssystemen;

b) storting en/of lozing van afgewerkte olie met een schadelijke uitwerking op de bodem, alsmede ongecontroleerde lozing van residuen afkomstig van de behandeling van afgewerkte olie;

c) behandeling van afgewerkte olie die meer luchtverontreiniging veroorzaakt dan volgens de geldende bepalingen geoorloofd is.

Artikel 5

1. Indien zulks nodig is om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken, voeren de Lid-Staten, onverminderd artikel 2, programma's uit ter voorlichting van het publiek en om ervoor te zorgen dat afgewerkte olie adequaat wordt opgeslagen en zo volledig mogelijk wordt ingezameld.

2. In de gevallen waarin de in de artikelen 2, 3 en 4 omschreven doeleinden niet op andere wijze kunnen worden bereikt, nemen de Lid-Staten zodanige maatregelen dat één of meer bedrijven, eventueel binnen een door de bevoegde autoriteiten toegewezen zone, de aangeboden produkten inzamelen en/of verwijderen.

3. Om de doelstellingen van de artikelen 2 en 4 te bereiken, kunnen de Lid-Staten besluiten de afgewerkte olie voor één of meer van de in artikel 3 genoemde wijzen van behandeling te bestemmen. Daartoe kunnen zij passende controles invoeren.

4. Om naleving van de krachtens artikel 4 genomen maatregelen te waarborgen, moeten de bevoegde nationale autoriteiten ieder bedrijf dat afgewerkte olie inzamelt, registreren en op passende wijze controleren, en daarbij eventueel aan een stelsel van vergunningen onderwerpen.

Artikel 6

1. Om de krachtens artikel 4 genomen maatregelen na te leven, moet ieder bedrijf dat afgewerkte olie verwijdert een vergunning verkrijgen. Deze vergunning wordt zo nodig na onderzoek van de installaties verleend.

2. Onverminderd de eisen waaraan moet worden voldaan uit hoofde van nationale en communautaire bepalingen die een ander doel dienen dan dat van deze richtlijn, mag de vergunning aan bedrijven die afgewerkte olie regenereren of als brandstof gebruiken, slechts worden verleend nadat de bevoegde instantie zich ervan heeft vergewist dat alle passende maatregelen zijn genomen ter bescherming van gezondheid en milieu, waaronder gebruikmaking van de beste beschikbare technologie die geen overmatige kosten met zich brengt.

Artikel 7

Bij de regeneratie van afgewerkte olie nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat: a) de exploitatie van de installatie waar afgewerkte olie wordt geregenereerd geen vermijdbare milieuschade veroorzaakt.

Te dien einde zorgen de Lid-Staten ervoor dat de risico's in verband met de hoeveelheid residuen afkomstig van regeneratie en hun toxische en gevaarlijke eigenschappen tot een minimum beperkt blijven, en dat deze residuen overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 78/319/EEG worden verwijderd;

b) de uit regeneratie voortgekomen basisolie geen toxische of gevaarlijke afvalstof vormt als omschreven in artikel 1, onder b), van Richtlijn 78/319/EEG en geen polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) bevat in concentraties die de in artikel 10 genoemde grenzen overschrijden.

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van deze maatregelen. Op basis van deze informatie zal de Commissie binnen vijf jaar na kennisgeving van deze richtlijn bij de Raad een verslag indienen, waarin eventueel passende voorstellen zijn opgenomen.

Artikel 8

1. Onverminderd Richtlijn 84/360/EEG (1) en artikel 3, lid 1, van de onderhavige richtlijn nemen de Lid-Staten, wanneer afgewerkte olie als brandstof wordt gebruikt, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de exploitatie van de installatie geen noemenswaardige luchtverontreiniging, in het bijzonder door emissie van in de bijlage genoemde stoffen, veroorzaakt. Te dien einde:

a) vergewissen de Lid-Staten zich ervan dat bij verbranding van olie in installaties met een thermisch vermogen van 3 MW of meer, gebaseerd op de onderste verbrandingswaarde, de in die bijlage vastgestelde emissiegrenswaarden niet worden overschreden.

De Lid-Staten kunnen te allen tijde strengere grenswaarden vaststellen dan in de bijlage zijn aangegeven. Zij kunnen eveneens grenswaarden vaststellen voor andere stoffen en parameters dan die welke in de bijlage worden genoemd;

b) nemen de Lid-Staten de maatregelen die zij nodig achten om ervoor te zorgen dat de verbranding van afgewerkte olie in installaties met een thermisch vermogen van minder dan 3 MW, gebaseerd op de onderste verbrandingswaarde, aan een adequate controle wordt onderworpen.

Zij brengen de Commissie op de hoogte van deze maatregelen. Op basis van deze informatie zal de Commissie binnen vijf jaar na kennisgeving van deze richtlijn bij de Raad een verslag indienen, waarin eventueel passende voorstellen zijn opgenomen.

2. Bovendien vergewissen de Lid-Staten zich ervan dat:

a) de verbrandingsresten van afgewerkte olie overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 78/319/EEG worden verwijderd;

b) de als brandstof gebruikte afgewerkte olie geen toxische of gevaarlijke afvalstof vormt als omschreven in artikel 1, onder b), van Richtlijn 78/319/EEG, en geen PCB's/PCT's bevat in concentraties die 50 ppm overschrijden.

3. Of aan de in de bijlage vastgestelde grenswaarden wordt voldaan, kan ook worden nagegaan met behulp van een passend systeem van controle op de concentraties van verontreinigende stoffen in afgewerkte olie, of in mengsels van afgewerkte olie en andere brandstoffen die voor verbranding bestemd zijn, een en ander met inachtneming van de technische kenmerken van de installatie.

In het geval van installaties waar de emissie van in de bijlage genoemde stoffen extra toeneemt door verwarmingsprodukten, vergewissen de Lid-Staten zich er door een controlesysteem van dat het aandeel van die stoffen ingevolge de verbranding van afgewerkte olie niet hoger ligt dan de in de bijlage vastgestelde grenswaarden.

(1) PB nr. L 188 van 16. 7. 1984, blz. 20.";

2. artikel 7 wordt artikel 9;

3. de artikelen 8 en 9 worden geschrapt;

4. het volgende nieuwe artikel 10 wordt ingevoegd:

»Artikel 10

1. Bij de opslag en het inzamelen mogen de houders en de inzamelaars afgewerkte olie niet vermengen met PCB's en PCT's in de zin van Richtlijn 76/403/EEG (1) noch met toxische en gevaarlijke afvalstoffen in de zin van Richtlijn 78/319/EEG.

2. Behoudens lid 3 gelden voor afgewerkte olie die meer dan 50 ppm PCB's/PCT's bevat de bepalingen van Richtlijn 76/403/EEG.

De Lid-Staten nemen bovendien de nodige bijzondere technische maatregelen om ervoor te zorgen dat afgewerkte olie die PCB's/PCT's bevat, wordt verwijderd zonder vermijdbare schadelijke gevolgen voor mens en milieu.

3. De regeneratie van afgewerkte olie die PCB's of PCT's bevat kan worden toegestaan indien de regeneratieprocédés van zodanige aard zijn dat de polychloorbifenylen en polychloorterfenylen worden afgebroken of de gehaltes aan deze stoffen zodanig worden verminderd dat de geregenereerde olie niet meer PCB's/PCT's bevat dan een maximum dat nooit meer dan 50 ppm mag bedragen.

4. De Commissie stelt de referentiemeetmethoden ter bepaling van het PCB/PCT-gehalte in afgewerkte olie vast na raadpleging van het bij artikel 18 van Richtlijn 78/319/EEG ingestelde Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek. 5. Afgewerkte olie die stoffen bevat welke vallen onder de definitie van toxische en gevaarlijke afvalstoffen van artikel 1, onder b), van Richtlijn 78/319/EEG, wordt verwijderd overeenkomstig de bepalingen van die richtlijn.

(1) PB nr. L 108 van 26. 4. 1976, blz. 41.";

5. artikel 10 wordt artikel 11;

6. artikel 11 wordt artikel 12 en luidt als volgt:

»Artikel 12

Elk bedrijf dat afgewerkte olie inzamelt, in bezit houdt en/of verwijdert moet de bevoegde instanties alle door deze verlangde inlichtingen verstrekken over de inzameling en/of verwijdering of bewaring van afgewerkte olie of van residuen daarvan.";

7. artikel 12 wordt artikel 13 en luidt als volgt:

»Artikel 13

1. De in artikel 6 bedoelde bedrijven worden op gezette tijden door de Lid-Staat gecontroleerd, in het bijzonder wat de inachtneming van de vergunningsvoorwaarden betreft.

2. De bevoegde instanties volgen de ontwikkelingen van de technologie en/of van het milieu en wijzigen aan de hand daarvan zo nodig de aan een bedrijf in overeenstemming met deze richtlijn verleende vergunning.";

8. de artikelen 13 en 14 worden de artikelen 14 en 15;

9. het volgende nieuwe artikel 16 wordt ingevoegd:

»Artikel 16

De Lid-Staten mogen, met inachtneming van het Verdrag, ten behoeve van de milieubescherming strengere maatregelen nemen dan die welke in deze richtlijn worden voorgeschreven.

Zulke maatregelen kunnen, onder dezelfde voorwaarden, onder andere een verbod op de verbranding van afgewerkte olie inhouden.";

10. de artikelen 15 en 16 worden de artikelen 17 en 18;

11. de bijlage bij deze richtlijn wordt toegevoegd.

Artikel 2

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om met ingang van 1 januari 1990 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

De door de Lid-Staten krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen kunnen binnen een termijn van zeven jaar, te rekenen vanaf de kennisgeving van deze richtlijn, geleidelijk worden toegepast op de in artikel 6 bedoelde bedrijven die op het tijdstip van die kennisgeving bestaan (1).

Artikel 4

De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 22 december 1986.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. SHAW

(1) PB nr. C 58 van 6. 3. 1985, blz. 3.

(2) PB nr. C 255 van 13. 10. 1986, blz. 269.

(3) PB nr. C 330 van 20. 12. 1985, blz. 32.

(4) PB nr. L 194 van 25. 7. 1975, blz. 31.

(1) Van deze richtlijn is op 13 januari 1987 kennisgegeven aan de Lid-Staten.

BIJLAGE

Emissiegrenswaarden (1) voor bepaalde bij de verbranding van afgewerkte olie geloosde stoffen bij installaties met een thermisch vermogen van 3 MW of meer (onderste verbrandingswaarde)

1,3.4,6 // // // Verontreinigende stof // Grenswaarde (mg/Nm3) // // // 1.2,3.4,6 // // Cd // 0,5 // // Ni // 1 // // // 1.2.3.4.5.6 // // // // ofwel (2): // of (2): // // // // // // // // // Cr // // // Cr // // // Cu // // 1,5 // Cu // // // V // // // V // 5 // // Pb // // 5 // Pb 1.2.3.4,6 // // Cl // (3) // 100 // // F // (4) // 5 // // SO2 // (5) // - 1,2.3.4,6 // Stof (totaal) // (5) // -

// // // (1) Deze grenswaarden, die niet mogen worden overschreden wanneer afgewerkte olie wordt verbrand, geven de massaconcentratie aan van de emissies van de genoemde stoffen in het uitlaatgas, herleid tot het volume van het uitlaatgas in genormaliseerde omstandigheden (273 K, 1013 hPa), na aftrek van het vochtgehalte aan waterdamp en van een zuurstofgehalte in het uitlaatgas van 3 volumeprocent.

In het geval bedoeld in artikel 8, lid 3, tweede alinea, is het zuurstofgehalte dat, wat overeenkomt met de normale bedrijfsomstandigheden in het betrokken proces.

(2) De Lid-Staten dienen te bepalen welke van deze mogelijkheden in hun land zal worden toegepast.

(3) Gasvormige anorganische chloorverbindingen, uitgedrukt in waterstofchloride.

(4) Gasvormige anorganische fluorverbindingen, uitgedrukt in waterstoffluoride.

(5) Voor deze stoffen kunnen nu nog geen grenswaarden worden vastgesteld. De Lid-Staten bepalen zelf de emissienormen voor lozingen van deze stoffen, met inachtneming van de eisen van Richtlijn 80/779/EEG (PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 30).

VERKLARING VOOR DE RAADSNOTULEN

Ad artikel 10, lid 3, van Richtlijn 75/439/EEG

De Raad is van oordeel dat de in artikel 10, lid 3, genoemde limiet in feite een maximum is voor de hoeveelheid produkt die bij het regeneratieprocédé vrijkomt. Indachtig het feit dat het gewenst is PCB's/PCT's zoveel mogelijk uit het milieu te bannen, verzoekt hij de Lid-Staten al het mogelijke te doen om ruim beneden deze limiet te blijven. Verder verzoekt hij de Commissie deze limiet opnieuw te bezien en binnen vijf jaar na kennisgeving van de onderhavige richtlijn passende voorstellen voor een nieuwe limiet te doen.