21975A1114(01)

Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR (TIR-Overeenkomst)

Publicatieblad Nr. L 252 van 14/09/1978 blz. 0002 - 0065
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 2 blz. 0037
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 2 blz. 0037
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 02 Deel 5 blz. 0047
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 02 Deel 5 blz. 0047


(VERTALING) DOUANEOVEREENKOMST INZAKE HET INTERNATIONALE VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DEKKING VAN CARNETS TIR (TIR-OVEREENKOMST)

DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN,

VERVULD VAN DE WENS het internationale vervoer van goederen met wegvoertuigen te vergemakkelijken,

OVERWEGENDE dat de verbetering van de vervoersvoorwaarden een van de essentiële factoren vormt voor de ontwikkeling van de onderlinge samenwerking,

ZICH UITSPREKEND voor vereenvoudiging en harmonisatie van de administratieve formaliteiten op het gebied van het internationale vervoer, in het bijzonder aan de grenzen,

ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

a) Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder: a) "TIR-vervoer" het vervoer van goederen van een douanekantoor van vertrek naar een douanekantoor van bestemming, overeenkomstig de zogeheten TIR-regeling, die is vastgesteld bij deze Overeenkomst;

b) "rechten en heffingen ter zake van de invoer of de uitvoer" de douanerechten en alle andere verschillende rechten, heffingen, vergoedingen en andere lasten die worden geheven bij of in verband met de invoer of de uitvoer van goederen, met uitzondering van de vergoedingen en lasten waarvan het bedrag beperkt blijft tot ongeveer de kosten van de verleende diensten;

c) "wegvoertuig" niet alleen elk motorvoertuig voor vervoer over de weg, maar ook elke aanhangwagen of oplegger, ingericht om daaraan te worden bevestigd;

d) "vervoerscombinatie" aan elkaar gekoppelde voertuigen die als eenheid deelnemen aan het wegverkeer;

e) "container" een bergingsmiddel voor vervoer (liftvan, losse tank of soortgelijk bergingsmiddel) dat: i) een geheel of gedeeltelijk omsloten ruimte vormt en is bestemd voor het bevatten van goederen;

ii) een duurzaam karakter heeft en derhalve voldoende stevig is voor herhaald gebruik;

iii) speciaal is ontworpen om het vervoer van goederen met één of meer vervoermiddelen te vergemakkelijken zonder tussentijdse in- en uitlading van die goederen zelf;

iv) zodanig is ontworpen dat het gemakkelijk kan worden gehanteerd, in het bijzonder bij het overladen van het ene vervoermiddel op het andere;

v) zodanig is ontworpen dat het gemakkelijk kan worden gevuld en geledigd ; en

vi) een inhoud heeft van ten minste één kubieke meter;

"Losse carrosserieën" worden gelijkgesteld met containers;

f) "douanekantoor van vertrek" ieder douanekantoor van een Overeenkomstsluitende Partij waar, voor de gehele lading dan wel voor een deel van de lading, het internationale vervoer overeenkomstig de TIR-regeling aanvangt;

g) "douanekantoor van bestemming" ieder douanekantoor van een Overeenkomstsluitende Partij waar, voor de gehele lading dan wel voor een deel van de lading, het internationale vervoer overeenkomstig de TIR-regeling eindigt;

h) "douanekantoor van doorgang" ieder douanekantoor van een Overeenkomstsluitende Partij waarlangs een wegvoertuig, een vervoerscombinatie of een container wordt ingevoerd of uitgevoerd bij een TIR-vervoer;

j) "personen" zowel natuurlijke personen als rechtspersonen;

k) k) "zware of omvangrijke goederen" ieder zwaar of omvangrijk voorwerp dat, in verband met zijn gewicht, zijn afmetingen of zijn aard, in het algemeen niet in een gesloten wegvoertuig of in een gesloten container wordt vervoerd;

l) "organisatie die zich garant heeft gesteld" een organisatie die is erkend door de douaneautoriteiten van een Overeenkomstsluitende Partij om zich garant te kunnen stellen voor personen die gebruik maken van de TIR-regeling.

b) Toepassingsgebied

Artikel 2

Deze Overeenkomst is van toepassing op het vervoer van goederen dat, tussen een douanekantoor van vertrek van een Overeenkomstsluitende Partij en een douanekantoor van bestemming van een andere of van dezelfde Overeenkomstsluitende Partij, over een of meer grenzen, zonder tussentijdse in- en uitlading van die goederen zelf, plaatsvindt in wegvoertuigen, vervoerscombinaties of in containers, mits een gedeelte van het traject tussen het begin en het einde van het TIR-vervoer over de weg wordt afgelegd.

Artikel 3

De bepalingen van deze Overeenkomst zijn slechts van toepassing indien: a) het vervoer plaatsvindt i) met wegvoertuigen, vervoerscombinaties of containers die vooraf zijn goedgekeurd onder de voorwaarden vermeld in hoofdstuk III, letter a) ; of

ii) met andere wegvoertuigen, andere vervoerscombinaties of andere containers, indien dit vervoer geschiedt overeenkomstig de voorwaarden vermeld in hoofdstuk III, letter c);

b) het vervoer plaatsvindt onder de garantie van organisaties die daartoe zijn erkend overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 en onder dekking van een carnet TIR dat dient overeen te stemmen met het in bijlage 1 bij deze Overeenkomst opgenomen model.

c) Beginselen

Artikel 4

Goederen vervoerd onder de TIR-regeling worden op de douanekantoren van doorgang niet onderworpen aan betaling of consignatie van rechten en heffingen ter zake van de invoer of de uitvoer.

Artikel 5

1. Goederen die onder de TIR-regeling worden vervoerd in verzegelde wegvoertuigen, vervoerscombinaties of containers, worden op de douanekantoren van doorgang in de regel niet gevisiteerd.

2. Ten einde misbruiken te voorkomen, kunnen de douaneautoriteiten echter, bij wijze van uitzondering, en in het bijzonder indien onregelmatigheden worden vermoed, de goederen op deze kantoren toch visiteren.

HOOFDSTUK II AFGIFTE VAN CARNETS TIR AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ORGANISATIES DIE ZICH GARANT HEBBEN GESTELD

Artikel 6

1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan, onder de door haar vast te stellen voorwaarden en waarborgen, aan organisaties de bevoegdheid verlenen om, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van soortgelijke organisaties, carnets TIR af te geven, alsmede om zich garant te stellen.

2. Een organisatie kan in een land slechts worden erkend indien haar garantie mede betrekking heeft op de in dat land bestaande aansprakelijkheid bij vervoer onder dekking van carnets TIR, afgegeven door buitenlandse organisaties die zijn aangesloten bij de internationale organisatie waarvan zijzelf lid is.

Artikel 7

De carnets TIR die aan de organisaties die zich garant hebben gesteld worden toegezonden door soortgelijke buitenlandse organisaties of door internationale organisaties, zijn niet onderworpen aan rechten en heffingen ter zake van de invoer of de uitvoer en zonder verboden of beperkingen bij in- of uitvoer.

Artikel 8

1. De organisatie die zich garant heeft gesteld, verbindt zich tot voldoening van de rechten en heffingen ter zake van de invoer of de uitvoer, eventueel vermeerderd met de interest bij achterstallige betaling, welke verschuldigd zijn krachtens douanewetten en -reglementen van het land waarin een onregelmatigheid met betrekking tot het TIR-vervoer is vastgesteld. Zij is gehouden tot betaling van bovenbedoelde bedragen, zowel hoofdelijk als gezamenlijk met de personen die deze bedragen verschuldigd zijn.

2. Wanneer de wetten en reglementen van een Overeenkomstsluitende Partij niet voorzien in de betaling van rechten en heffingen ter zake van de invoer of de uitvoer in de gevallen bedoeld in het eerste lid van dit artikel, verbindt de organisatie die zich garant heeft gesteld zich om onder dezelfde voorwaarden een bedrag te voldoen dat gelijk is aan het bedrag van de rechten en heffingen ter zake van de invoer of de uitvoer, eventueel vermeerderd met de verschuldigde interest bij achterstallige betaling.

3. Iedere Overeenkomstsluitende Partij stelt per carnet TIR het maximum vast van de bedragen die krachtens het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel kunnen worden geëist van de organisatie die zich garant heeft gesteld.

4. De organisatie die zich garant heeft gesteld, wordt tegenover de autoriteiten van het land waar het douanekantoor van vertrek is gelegen, aansprakelijk vanaf het tijdstip waarop het carnet TIR door het douanekantoor is ingeschreven. In de landen waar het TIR-vervoer van goederen vervolgens doorkomt, ontstaat deze aansprakelijkheid wanneer de goederen worden ingevoerd of, indien het TIR-vervoer wordt onderbroken krachtens het bepaalde in artikel 26, eerste en tweede lid, wanneer het carnet TIR wordt ingeschreven door het douanekantoor waar het TIR-vervoer wordt hervat.

5. De aansprakelijkheid van de organisatie die zich garant heeft gesteld, heeft niet alleen betrekking op de goederen die in het carnet TIR zijn vermeld, doch strekt zich tevens uit tot de goederen die, hoewel zij niet in dat carnet zijn vermeld, zich in het verzegelde gedeelte van het wegvoertuig of in de verzegelde container bevinden ; de aansprakelijkheid heeft geen betrekking op andere goederen.

6. Voor het vaststellen van de rechten en heffingen bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, gelden de in het carnet TIR vermelde gegevens betreffende de goederen, zolang het tegendeel niet is bewezen.

7. Wanneer de bedragen bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel opeisbaar worden, moeten de bevoegde autoriteiten voor zover mogelijk de betaling hiervan eisen van de persoon of personen die rechtstreeks deze bedragen verschuldigd is of zijn, alvorens een vordering tot betaling in te dienen bij de organisatie die zich garant heeft gesteld.

Artikel 9

1. De organisatie die zich garant heeft gesteld, stelt voor het carnet TIR een geldigheidsduur vast door een uiterste geldigheidsdatum te vermelden waarna het carnet niet meer kan worden aangeboden bij het douanekantoor van vertrek.

2. Mits het carnet is ingeschreven door het douanekantoor van vertrek op of voor de uiterste geldigheidsdatum zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, blijft het geldig tot het einde van het TIR-vervoer op het douanekantoor van bestemming.

Artikel 10

1. Het carnet TIR kan worden gezuiverd met of zonder voorbehoud ; indien voorbehoud wordt gemaakt, dient dit betrekking te hebben op feiten verband houdend met het TIR-vervoer zelf. Deze feiten moeten worden vermeld in het carnet TIR.

2. Wanneer de douaneautoriteiten van een land een carnet TIR hebben gezuiverd zonder voorbehoud, kunnen zij van de organisatie die zich garant heeft gesteld, niet meer de betaling vorderen van de bedragen bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, tenzij het certificaat van zuivering ten onrechte of op frauduleuze wijze werd verkregen.

Artikel 11

1. In geval van niet-zuivering van een carnet TIR, of indien een carnet TIR onder voorbehoud is gezuiverd, zijn de bevoegde autoriteiten niet gerechtigd van de organisatie die zich garant heeft gesteld, betaling te eisen van de in artikel 8, eerste en tweede lid, bedoelde bedragen, tenzij deze autoriteiten binnen een jaar na het tijdstip van inschrijving van het carnet TIR, de organisatie schriftelijk in kennis hebben gesteld van de niet-zuivering of van de zuivering onder voorbehoud. Deze bepaling is tevens van toepassing indien het certificaat van zuivering ten onrechte of op frauduleuze wijze werd verkregen, doch in dat geval bedraagt de termijn twee jaar.

2. De vordering tot betaling van de in artikel 8, eerste en tweede lid, bedoelde bedragen wordt aan de organisatie die zich garant heeft gesteld gericht op zijn vroegst drie maanden na de datum waarop deze organisatie ervan in kennis is gesteld dat het carnet niet is gezuiverd, dat het is gezuiverd onder voorbehoud of dat het certificaat van zuivering ten onrechte of op frauduleuze wijze werd verkregen, en uiterlijk twee jaar na deze datum. Ten aanzien van de gevallen die binnen bovenbedoelde termijn van twee jaar in rechte aanhangig zijn gemaakt, dient evenwel de vordering tot betaling te worden ingediend binnen een jaar na de datum waarop de gerechtelijke beslissing uitvoerbaar is geworden.

3. Voor het voldoen van de bedragen waarvan betaling is geëist, heeft de organisatie die zich garant heeft gesteld, een termijn van drie maanden na de datum waarop de vordering tot betaling aan haar is gericht. De betaalde bedragen zullen aan de organisatie worden terugbetaald indien, binnen twee jaar na de datum van de vordering tot betaling, ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat met betrekking tot het desbetreffende vervoer geen onregelmatigheid is gepleegd.

HOOFDSTUK III VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DEKKING VAN HET CARNET TIR

a) Goedkeuring van voertuigen en containers

Artikel 12

Het bepaalde sub a) en b) van dit hoofdstuk vindt slechts toepassing op wegvoertuigen die, wat betreft bouw en inrichting, voldoen aan de voorwaarden omschreven in bijlage 2 bij deze Overeenkomst en zijn goedgekeurd overeenkomstig de procedure omschreven in bijlage 3 bij deze Overeenkomst. Het certificaat van goedkeuring dient overeen te stemmen met het in bijlage 4 opgenomen model.

Artikel 13

1. Het bepaalde sub a) en b) van dit hoofdstuk vindt slechts toepassing op containers die zijn gebouwd overeenkomstig de voorwaarden omschreven in het eerste deel van bijlage 7 en zijn goedgekeurd overeenkomstig de procedure omschreven in het tweede deel van bedoelde bijlage.

2. Containers die voor het goederenvervoer onder douaneverzegeling zijn goedgekeurd in toepassing van de Douane-overeenkomst betreffende containers, 1956, van de hieruit voortgevloeide regelingen die zijn getroffen onder auspiciën van de Verenigde Naties, van de Douane-overeenkomst betreffende containers, 1972, of van alle internationale regelingen waardoor laatstbedoelde Overeenkomst zou worden vervangen of gewijzigd, worden geacht te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel en moeten, zonder nieuwe goedkeuring, worden aanvaard voor vervoer onder de TIR-regeling.

Artikel 14

1. Iedere Overeenkomstsluitende Patij behoudt zich het recht voor om erkenning te weigeren van de geldigheid van de goedkeuring van wegvoertuigen of containers die niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 12 en 13 hierboven. De Overeenkomstsluitende Partijen vermijden evenwel het vervoer op te houden wanneer de vastgestelde gebreken zo onbelangrijk zijn dat daardoor geen fraude kan ontstaan.

2. Alvorens opnieuw te worden gebruikt voor goederenvervoer onder douaneverzegeling, moeten de wegvoertuigen of de containers die niet meer voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan zij destijds zijn goedgekeurd, hetzij in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht hetzij opnieuw worden goedgekeurd.

b) Procedure betreffende het vervoer onder dekking van een carnet TIR

Artikel 15

1. Geen enkel bijzonder douanedocument is vereist bij de tijdelijke invoer van het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container gebruikt voor het goederenvervoer onder de TIR-regeling. Geen enkele garantie is vereist voor het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container.

2. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan een Overeenkomstsluitende Partij niet beletten te eisen dat op het douanekantoor van bestemming de in haar nationale bepalingen voorgeschreven formaliteiten worden vervuld, ten einde te waarborgen dat het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container weer worden uitgevoerd wanneer het TIR-vervoer is beëindigd.

Artikel 16

Wanneer een TIR-vervoer plaatsvindt met een wegvoertuig of met een vervoerscombinatie, moet dit voertuig of deze vervoerscombinatie aan de voorzijde en aan de achterzijde zijn voorzien van een zelfde rechthoekige plaat met het opschrift "TIR", waarvan de kenmerken in bijlage 5 bij deze Overeenkomst zijn omschreven. Deze platen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij goed zichtbaar zijn en zij moeten afneembaar zijn.

Artikel 17

1. Voor elk wegvoertuig en voor elke container dient een afzonderlijk carnet TIR te worden opgemaakt. Er kan evenwel worden volstaan met één enkel carnet TIR voor een vervoerscombinatie of voor verschillende containers die op één wegvoertuig of op één vervoerscombinatie worden geladen. In dat geval wordt de inhoud van ieder voertuig dat deel uitmaakt van een vervoerscombinatie, respectievelijk de inhoud van iedere container, afzonderlijk vermeld op het goederenmanifest van het carnet TIR.

2. Het carnet TIR is geldig voor slechts één reis en dient ten minste zoveel uitscheurbare stroken voor inschrijving en voor zuivering te bevatten als voor het desbetreffende vervoer nodig zijn.

Artikel 18

Voor een TIR-vervoer mogen er meer dan één douanekantoor van vertrek en meer dan één douanekantoor van bestemming zijn, op voorwaarde dat, behoudens machtiging van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij of Partijen: a) de douanekantoren van vertrek in hetzelfde land zijn gelegen:

b) de douanekantoren van bestemming in niet meer dan twee verschillende landen zijn gelegen;

c) het aantal douanekantoren van vertrek en van bestemming in totaal niet meer dan vier bedraagt.

Artikel 19

De goederen en het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container moeten met het carnet TIR worden aangeboden op het douanekantoor van vertrek. De douaneautoriteiten van het land van vertrek nemen de nodige maatregelen om zich te overtuigen van de juistheid van het goederenmanifest, om de douaneverzegeling aan te brengen of om de douaneverzegeling te controleren die onder de verantwoordelijkheid van bedoelde douaneautoriteiten is aangebracht door hiertoe naar behoren gemachtigde personen.

Artikel 20

De douaneautoriteiten kunnen voor het over het grondgebied van hun land af te leggen traject een termijn vaststellen alsmede eisen dat het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container een voorgeschreven route volgt.

Artikel 21

Op ieder douanekantoor van doorgang alsmede op de douanekantoren van bestemming worden het wegvoertuig, de vervoerscombinatie of de container met de lading en het daarop betrekking hebbende carnet TIR ter controle aan de douaneautoriteiten aangeboden.

Artikel 22

1. In de regel, en behalve wanneer de goederen worden gevisiteerd in toepassing van artikel 5, tweede lid, aanvaarden de douaneautoriteiten van de douanekantoren van doorgang van iedere Overeenkomstsluitende Partij de douaneverzegeling van de andere Overeenkomstsluitende Partijen, mits deze verzegeling intact is. Bedoelde douaneautoriteiten kunnen evenwel hun eigen verzegeling eraan toevoegen, indien dit voor de controle noodzakelijk is.

2. De douaneverzegeling die aldus is aanvaard door een Overeenkomstsluitende Partij, geniet op het grondgebied van die Partij dezelfde juridische bescherming als de nationale verzegeling.

Artikel 23

De douaneautoriteiten mogen slechts in uitzonderingsgevallen - op het grondgebied van hun land de wegvoertuigen, de vervoerscombinaties of de containers op kosten van de vervoerders doen begeleiden,

- de lading van de wegvoertuigen, de vervoerscombinaties of de containers onderweg controleren en visiteren.

Artikel 24

Indien de douaneautoriteiten onderweg of op een douanekantoor van doorgang de lading van een wegvoertuig, een vervoerscombinatie of een container visiteren, vermelden zij de opnieuw aangebrachte verzegeling, alsmede de aard van de verrichte controle, op de in hun land gebezigde stroken van het carnet TIR, op de stam van deze stroken en op de stroken die in het carnet achterblijven.

Artikel 25

Indien een douaneverzegeling onderweg is verbroken in andere gevallen dan die bedoeld in de artikelen 24 en 35, of indien goederen zijn teloorgegaan of zijn beschadigd zonder dat de verzegeling werd verbroken, wordt de in bijlage 1 bij deze Overeenkomst voor het gebruik van het carnet TIR vastgestelde procedure gevolgd, zulks onverminderd de eventuele toepassing van de bepalingen van de nationale wetgevingen en wordt een proces-verbaal van bevinding opgemaakt, dat zich in het carnet TIR bevindt.

Artikel 26

1. Wanneer het vervoer onder dekking van een carnet TIR voor een gedeelte van het traject plaatsvindt over het grondgebied van een Staat die geen Partij is bij deze Overeenkomst, wordt het TIR-vervoer voor dat gedeelte opgeschort. In dat geval aanvaarden de douaneautoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij over het grondgebied waarvan het vervoer vervolgens geschiedt, het carnet TIR voor de hervatting van het TIR-vervoer mits de douaneverzegeling en/of de herkenningstekens intact zijn gebleven.

2. Dit geldt eveneens voor het gedeelte van het traject waarover het carnet TIR niet door de houder van het carnet wordt gebruikt op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij, wegens het bestaan van eenvoudiger procedures voor douanevervoer of wanneer een regeling voor douanevervoer niet noodzakelijk is.

3. In deze gevallen worden de douanekantoren waar het TIR-vervoer wordt onderbroken of hervat, respectievelijk beschouwd als kantoren van doorgang bij het uitgaan of het binnenkomen.

Artikel 27

Behoudens de bepalingen van deze Overeenkomst, in het bijzonder het bepaalde in artikel 18, kan een douanekantoor van bestemming dat oorspronkelijk als zodanig is aangewezen, door een ander douanekantoor van bestemming worden vervangen.

Artikel 28

Het carnet TIR wordt onmiddellijk gezuiverd bij aankomst van de lading op het douanekantoor van bestemming, mits de goederen dan onder een andere douaneregeling worden geplaatst of ten invoer tot verbruik worden aangegeven.

c) Bepalingen betreffende het vervoer van zware of omvangrijke goederen

Artikel 29

1. De bepalingen van dit deel zijn slechts van toepassing op het vervoer van zware of omvangrijke goederen, zoals omschreven in artikel 1, letter k), van deze Overeenkomst.

2. Wanneer de bepalingen van dit deel van toepassing zijn, kan het vervoer van zware of omvangrijke goederen, indien de autoriteiten van het douanekantoor van vertrek zulks beslissen, geschieden met niet-verzegelde voertuigen of containers.

3. De bepalingen van dit deel zijn slechts van toepassing indien het, naar het oordeel van de autoriteiten van het douanekantoor van vertrek, mogelijk is de zware of omvangrijke goederen, alsmede, in voorkomend geval, het gelijktijdig vervoerde toebehoren, aan de hand van de daarvan gegeven omschrijving op eenvoudige wijze te identificeren, of ze te voorzien van douaneverzegeling en/of herkenningstekens, ten einde te verhinderen dat deze goederen worden verwisseld of dat er iets aan wordt onttrokken zonder dat daarvan duidelijke sporen achterblijven.

Artikel 30

Alle bepalingen van deze Overeenkomst waarvan niet wordt afgeweken door bijzondere bepalingen van dit deel, zijn van toepassing op het vervoer van zware of omvangrijke goederen onder de TIR-regeling.

Artikel 31

De aansprakelijkheid van de organisatie die zich garant heeft gesteld, heeft niet alleen betrekking op de goederen die in het carnet TIR zijn vermeld, doch tevens op de goederen die, hoewel zij niet in dat carnet zijn vermeld, aanwezig zijn op de laadvloer of zich tussen de in het carnet TIR vermelde goederen bevinden.

Artikel 32

Op het omslag en op alle stroken van het te gebruiken carnet TIR moet de aanduiding "zware of omvangrijke goederen" voorkomen in vette letters in de Engelse of de Franse taal.

Artikel 33

De autoriteiten van het douanekantoor van vertrek kunnen eisen dat bij het carnet TIR de paklijsten, foto's, tekeningen, enz. worden gevoegd die noodzakelijk blijken te zijn voor de identificatie van de vervoerde goederen. In dat geval moeten deze stukken door de douaneautoriteiten worden gewaarmerkt, terwijl een exemplaar van deze stukken aan de binnenkant van het omslag van het carnet TIR wordt gehecht ; in alle manifesten van het carnet dient naar deze stukken te worden verwezen.

Artikel 34

De autoriteiten van de douanekantoren van doorgang van elke Overeenkomstsluitende Partij aanvaarden de douaneverzegeling en/of de herkenningstekens die zijn aangebracht door de bevoegde autoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Partijen. Zij kunnen evenwel een andere verzegeling en/of herkenningstekens hieraan toevoegen en vermelden dan deze nieuw aangebrachte verzegeling en/of herkenningstekens op de in hun land te gebruiken stroken van het carnet TIR, op de stam van deze stroken alsmede op de stroken die in het carnet TIR achterblijven.

Artikel 35

Indien de douaneautoriteiten bij visitatie van de lading onderweg of op een douanekantoor van doorgang genoodzaakt zijn de verzegeling te verbreken en/of de herkenningstekens te verwijderen, vermelden zij de nieuw aangebrachte verzegeling en/of herkenningstekens op de in hun land te gebruiken stroken van het carnet TIR, op de stam van deze stroken alsmede op de stroken die in het carnet TIR achterblijven.

HOOFDSTUK IV ONREGELMATIGHEDEN

Artikel 36

Iedere inbreuk op de bepalingen van deze Overeenkomst stelt de overtreder in het land waar het strafbare feit is begaan, bloot aan de straffen voorzien in de wetgeving van dat land.

Artikel 37

Wanneer het niet mogelijk is vast te stellen op welk grondgebied een onregelmatigheid is begaan, dan wordt deze geacht te zijn begaan op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij waar zij is vastgesteld.

Artikel 38

1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht iedere persoon die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige inbreuken op de douanewetten en -reglementen die gelden ten aanzien van het internationale vervoer van goederen, tijdelijk of voorgoed uit te sluiten van de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst.

2. Van deze uitsluiting wordt onmiddellijk mededeling gedaan aan de douaneautoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied waarvan de desbetreffende persoon is gevestigd of woont, alsmede aan de organisatie(s) die zich garant heeft of hebben gesteld in het land waar de inbreuk is gepleegd.

Artikel 39

Wanneer het TIR-vervoer anderszins als regelmatig wordt beschouwd, 1. vermelden de Overeenkomstsluitende Partijen geen geringe afwijkingen van de vastgestelde termijn of de voorgeschreven route.

2. worden ook de verschillen tussen de gegevens op het goederenmanifest van het carnet TIR en de inhoud van het wegvoertuig, van een vervoerscombinatie of van de container niet beschouwd als inbreuken, in de zin van deze Overeenkomst, door de houder van het carnet TIR, wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteiten wordt aangetoond dat deze verschillen niet zijn te wijten aan bewust of uit nalatigheid gemaakte fouten bij het laden of het verzenden van de goederen of bij het opmaken van het manifest.

Artikel 40

De douaneautoriteiten van de landen van vertrek en van bestemming stellen de houder van het carnet TIR niet verantwoordelijk voor de verschillen die mochten worden vastgesteld in die landen, wanneer die verschillen in feite betrekking hebben op de douaneregelingen van vóór of na het TIR-vervoer en waarbij de houder van dat carnet niet was betrokken.

Artikel 41

Wanneer ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de op het manifest van een carnet TIR vermelde goederen door een ongeval of door overmacht zijn vernietigd of teloor gegaan of dat er tekorten zijn ontstaan in verband met hun aard, wordt ontheffing verleend van betaling van de feitelijk verschuldigde rechten en heffingen.

Artikel 42

Op een met redenen omkleed verzoek van een Overeenkomstsluitende Partij verstrekken de bevoegde autoriteiten van de bij een TIR-vervoer betrokken Overeenkomstsluitende Partijen bedoelde Partij alle beschikbare gegevens die nodig mochten zijn voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 39, 40 en 41 hierboven.

HOOFDSTUK V TOELICHTING

Artikel 43

In de toelichting in de bijlagen 6 en 7 (derde deel) wordt uitlegging gegeven van enkele bepalingen van deze Overeenkomst en van de daarbij behorende bijlagen ; zij bevat tevens enkele aanbevelingen.

HOOFDSTUK VI DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 44

Iedere Overeenkomstsluitende Partij verleent aan de betrokken organisaties die zich garant hebben gesteld faciliteiten wat betreft: a) de overmaking van de deviezen die nodig zijn voor de betaling van de bedragen die door de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen worden gevorderd krachtens het bepaalde in artikel 8 van deze Overeenkomst, en

b) de overmaking van de deviezen die nodig zijn voor de betaling van de carnets TIR die aan de organisaties die zich garant hebben gesteld worden gezonden door soortgelijke buitenlandse organisaties of door de internationale organisaties.

Artikel 45

Iedere Overeenkomstsluitende Partij zorgt voor publikatie van de lijst van de douanekantoren van vertrek, van doorgang en van bestemming die zij heeft aangewezen voor het TIR-vervoer. De Overeenkomstsluitende Partijen waarvan de grondgebieden aan elkaar grenzen, plegen overleg om gezamenlijk tegenover elkaar gelegen grenskantoren aan te wijzen en hiervan de openingstijden vast te stellen.

Artikel 46

1. Wat betreft de in deze Overeenkomst vermelde douanewerkzaamheden, behoeft voor de handelingen van het douanepersoneel geen vergoeding te worden betaald, tenzij deze handelingen plaatsvinden buiten de dagen, de uren en de plaatsen die normaal voor deze werkzaamheden zijn vastgesteld.

2. Voor zover mogelijk vergemakkelijken de Overeenkomstsluitende Partijen op de douanekantoren de douanewerkzaamheden met betrekking tot bederfelijke goederen.

Artikel 47

1. De bepalingen van deze Overeenkomst vormen geen beletsel voor de toepassing van beperkingen en controles die voortvloeien uit nationale bepalingen en die zijn gebaseerd op overwegingen van openbare zedelijkheid, openbare veiligheid, hygiëne of volksgezondheid, op veterinaire of fytopathologische overwegingen, en evenmin voor de heffing van bedragen die zijn verschuldigd uit hoofde van deze bepalingen.

2. De bepalingen van deze Overeenkomst vormen geen beletsel voor de toepassing van andere nationale of internationale bepalingen die het vervoer regelen.

Artikel 48

Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst ontneemt de Overeenkomstsluitende Partijen die een douane-unie of een economische unie vormen, het recht bijzondere voorschriften vast te stellen met betrekking tot het vervoer uit, naar of over hun grondgebieden, mits deze voorschriften geen afbreuk doen aan de faciliteiten die in deze Overeenkomst zijn voorzien.

Artikel 49

Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de toepassing van ruimere faciliteiten die de Overeenkomstsluitende Patijen verlenen of zouden willen verlenen, hetzij in verband met unilaterale bepalingen, hetzij krachtens bilaterale of multilaterale overeenkomsten, mits de aldus verleende faciliteiten geen belemmering vormen voor de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst en in het bijzonder niet voor het TIR-vervoer zelf.

Artikel 50

De Overeenkomstsluitende Partijen verstrekken elkaar, op verzoek, de gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst, en met name de gegevens betreffende de goedkeuring van wegvoertuigen of containers alsmede betreffende de technische gegevens over de bouw van deze voertuigen en containers.

Artikel 51

De bijlagen bij deze Overeenkomst vormen een integrerend deel van deze Overeenkomst.

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

1. Alle Staten die Lid zijn van de Verenigde Naties of van een van de gespecialiseerde organisaties daarvan of van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie of die Partij zijn bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof, alsmede iedere andere Staat die daartoe wordt uitgenodigd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, kunnen Partij bij deze Overeenkomst worden: a) door ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring,

b) door nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring na de Overeenkomst te hebben ondertekend onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of

c) door nederlegging van een akte van toetreding.

2. Deze Overeenkomst staat van 1 januari 1976 tot en met 31 december 1976 op het kantoor van de Verenigde Naties te Genève open voor ondertekening door de Staten bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Na deze datum staat zij open voor toetreding door deze Staten.

3. Douane-unies of economische unies kunnen eveneens, overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel, Partij worden bij deze Overeenkomst tegelijk met al hun Lid-Staten of te allen tijde nadat al hun Lid-Staten Partij zijn geworden bij deze Overeenkomst. Deze unies hebben evenwel geen stemrecht.

4. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 53

Inwerkingtreding

1. Deze Overeenkomst treedt in werking zes maanden na de datum waarop vijf van de Staten bedoeld in artikel 52, eerste lid, deze Overeenkomst hebben ondertekend zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd.

2. Nadat vijf van de Staten bedoeld in artikel 52, eerste lid, deze Overeenkomst hebben ondertekend zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd, treedt deze Overeenkomst voor alle nieuwe Overeenkomstsluitende Partijen in werking zes maanden na de datum van nederlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

3. Iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding die is nedergelegd na de inwerkingtreding van een wijziging van deze Overeenkomst wordt beschouwd te gelden voor de gewijzigde tekst van deze Overeenkomst.

4. Iedere akte van deze aard die is nedergelegd na aanvaarding van een wijziging maar vóór de inwerkingtreding daarvan, wordt geacht te gelden voor de gewijzigde tekst van deze Overeenkomst op de datum waarop de wijziging in werking treedt.

Artikel 54

Opzegging

1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan deze Overeenkomst opzeggen door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving.

2. De opzegging wordt van kracht vijftien maanden na de datum waarop de Secretaris-Generaal de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen.

3. De geldigheid van de carnets TIR die zijn ingeschreven door het douanekantoor van vertrek vóór de datum waarop de opzegging van kracht wordt, wordt niet beïnvloed door deze opzegging, en de garantie van de organisaties die zich garant hebben gesteld blijft bestaan overeenkomstig de in deze Overeenkomst vastgelegde voorwaarden.

Artikel 55

Beëindiging

Indien na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst het aantal Staten dat Overeenkomstsluitende Partij is, gedurende een tijdvak van twaalf achtereenvolgende maanden minder dan vijf bedraagt, zal deze Overeenkomst ophouden van kracht te zijn na het verstrijken van het bedoelde tijdvak van twaalf maanden.

Artikel 56

Beëindiging van de TIR-Overeenkomst, 1959

1. In de betrekkingen tussen de Partijen bij deze Overeenkomst, wordt de TIR-Overeenkomst, 1959, beëindigd en vervangen door de onderhavige Overeenkomst zodra deze in werking treedt.

2. De certificaten van goedkeuring die voor wegvoertuigen en containers zijn afgegeven overeenkomstig de in de TIR-Overeenkomst, 1959, vastgelegde voorwaarden, worden, voor de periode waarin zij geldig zijn of gedurende de verlenging daarvan, voor het vervoer van goederen onder douaneverzegeling aanvaard door de Partijen bij deze Overeenkomst, mits deze voertuigen en containers blijven voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan zij destijds zijn goedgekeurd.

Artikel 57

Regeling van geschillen

1. Ieder geschil tussen twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst wordt voor zover mogelijk geregeld door middel van onderhandelingen tussen de betrokken Partijen of op een andere wijze.

2. Ieder geschil tussen twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst dat niet kan worden geregeld op de wijze bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wordt op verzoek van een van de partijen voorgelegd aan een scheidsgerecht dat als volgt wordt samengesteld : elk der bij het geschil betrokken partijen wijst een scheidsman aan en deze scheidsmannen wijzen nog een scheidsman aan die voorzitter zal zijn. Indien een van de partijen, drie maanden na hiertoe een verzoek te hebben ontvangen, geen scheidsman heeft aangewezen, of indien de scheidsmannen geen voorzitter hebben kunnen kiezen, kan een van deze partijen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verzoeken de scheidsman of de voorzitter van het scheidsgerecht aan te wijzen.

3. De beslissing van het scheidsgerecht, dat is samengesteld overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, is bindend voor alle bij het geschil betrokken partijen.

4. Het scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.

5. De beslissingen van het scheidsgerecht worden genomen met meerderheid van stemmen.

6. Iedere onenigheid die tussen de bij het geschil betrokken partijen zou kunnen ontstaan ten aanzien van de uitlegging en de uitvoering van de uitspraak van het scheidsgerecht, kan door een van de partijen ter beslissing worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan.

Artikel 58

Voorbehoud

1. Iedere Staat kan bij ondertekening of bekrachtiging van dan wel bij toetreding tot deze Overeenkomst verklaren zich niet gebonden te achten door het bepaalde in artikel 57, tweede tot en met zesde lid, van deze Overeenkomst. De andere Overeenkomstsluitende Partijen zijn door het bepaalde in deze leden niet gebonden jegens iedere Overeenkomstsluitende Partij die een zodanig voorbehoud heeft gemaakt.

2. Iedere Overeenkomstsluitende Partij die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een de Secretaris-General van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving.

3. Met uitzondering van het voorbehoud bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is geen enkel voorbehoud ten aanzien van deze Overeenkomst toegestaan.

Artikel 59

Procedure van wijziging van deze Overeenkomst

1. Deze Overeenkomst, met inbegrip van haar bijlagen, kan worden gewijzigd op voorstel van een Overeenkomstsluitende Partij overeenkomstig de procedure bedoeld in dit artikel.

2. Iedere op deze Overeenkomst voorgestelde wijziging wordt onderzocht door een Commissie van beheer die is samengesteld uit alle Overeenkomstsluitende Partijen overeenkomstig het in bijlage 8 opgenomen reglement van orde. Iedere wijziging van dien aard die is onderzocht of uitgewerkt tijdens de bijeenkomst van de Commissie van beheer en door de Commissie is aangenomen met een meerderheid van twee derde van haar aanwezige leden die hun stem uitbrengen, wordt door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Overeenkomstsluitende Partijen voor aanvaarding medegedeeld.

3. Behoudens het bepaalde in artikel 60, treedt iedere voorgestelde wijziging die is medegedeeld in toepassing van het bepaalde in het voorgaande lid, voor alle Overeenkomstsluitende Partijen in werking drie maanden na een tijdvak van twaalf maanden volgend op de datum waarop de mededeling is gedaan, tenzij een Staat die Overeenkomstsluitende Partij is gedurende bedoeld tijdvak, bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties bezwaar tegen de voorgestelde wijziging heeft gemaakt.

4. Indien er overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van dit artikel bezwaar is gemaakt tegen de voorgestelde wijziging, wordt de wijziging geacht niet te zijn aanvaard en wordt deze niet van kracht.

Artikel 60

Bijzondere procedure voor het wijzigen van de bijlagen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7

1. Iedere op de bijlagen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 voorgestelde wijziging die is onderzocht overeenkomstig het bepaalde in artikel 59, eerste en tweede lid, treedt in werking op een datum die door de Commissie van beheer zal worden vastgesteld op het tijdstip waarop de wijziging wordt aangenomen, tenzij op een tegelijkertijd door de Commissie van beheer vast te stellen eerdere datum een vijfde van de Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn of vijf Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn, al naar gelang welk aantal lager is, de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ervan in kennis hebben gesteld dat zij bezwaar maken tegen de wijziging. De in dit lid bedoelde data worden door de Commissie van beheer vastgesteld met een meerderheid van twee derde van haar aanwezige leden die hun stem uitbrengen.

2. Een wijziging die is aangenomen overeenkomstig de procedure bedoeld in het eerste lid hierboven, treedt, zodra zij van kracht wordt, voor alle Overeenkomstsluitende Partijen in de plaats van de vroegere bepaling of bepalingen waarop zij betrekking heeft.

Artikel 61

Verzoeken, mededelingen en bezwaren

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties geeft alle Overeenkomstsluitende Partijen en alle Staten bedoeld in artikel 52, eerste lid, van deze Overeenkomst kennis van ieder verzoek, mededeling of bezwaar overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 59 en 60 hierboven en van het tijdstip waarop een wijziging van kracht wordt.

Artikel 62

Herzieningsconferentie

1. Iedere Staat die Overeenkomstsluitende Partij is, kan door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving verzoeken om bijeenroeping van een conferentie met het doel deze Overeenkomst te herzien.

2. Een herzieningsconferentie, waarvoor alle Overeenkomstsluitende Partijen en alle in artikel 52, eerste lid, bedoelde Staten worden uitgenodigd, wordt bijeengeroepen door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties indien, binnen zes maanden na de datum waarop de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de kennisgeving heeft verzonden, ten minste een vierde van de Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn hem mededelen dat zij met het verzoek instemmen.

3. Een herzieningsconferentie waarvoor alle Overeenkomstsluitende Partijen en alle in artikel 52, eerste lid, bedoelde Staten worden uitgenodigd, wordt eveneens bijeengeroepen door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties nadat de Commissie van beheer hiertoe een verzoek heeft ingediend. Het besluit een dergelijk verzoek in te dienen, wordt door de Commissie van beheer genomen met een meerderheid van haar aanwezige leden die hun stem uitbrengen.

4. Indien een conferentie wordt bijeengeroepen in toepassing van het bepaalde in het eerste of het derde lid van dit artikel, doet de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties hiervan alle Overeenkomstsluitende Partijen mededeling en nodigt hen uit om binnen een termijn van drie maanden de voorstellen in te dienen die zij aan de conferentie zouden willen voorleggen. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties doet alle Overeenkomstsluitende Partijen een voorlopige agenda van de conferentie alsmede de tekst van bedoelde voorstellen toekomen ten minste drie maanden voordat de conferentie wordt geopend.

Artikel 63

Kennisgevingen

Behalve van de kennisgevingen en mededelingen bedoeld in de artikelen 61 en 62, doet de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties alle in artikel 52 bedoelde Staten kennisgeving van: a) de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen, goedkeuringen en toetredingen krachtens artikel 52;

b) de data van inwerkingtreding van deze Overeenkomst krachtens artikel 53;

c) de opzeggingen krachtens artikel 54;

d) de beëindiging van deze Overeenkomst krachtens artikel 55;

e) elk voorbehoud dat is gemaakt krachtens artikel 58.

Artikel 64

Authentieke tekst

Na 31 december 1976 wordt het originele exemplaar van deze Overeenkomst nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die hiervan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften doet toekomen aan iedere Overeenkomstsluitende Partij alsmede aan iedere Staat bedoeld in artikel 52, eerste lid, die geen Overeenkomstsluitende Partij is.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Genève op veertien november negentienhonderd vijfenzeventig, in een enkel exemplaar, in de Engelse, de Franse en de Russische taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek.

BIJLAGE 1 MODEL VAN HET CARNET TIR

Het carnet TIR wordt afgedrukt in de Franse taal, met uitzondering van bladzijde 1 van het omslag waarvan de rubrieken eveneens in de Engelse taal zijn gedrukt ; de "Voorschriften voor het gebruik van het carnet TIR" die op bladzijde 2 van het omslag in de Franse taal zijn gedrukt, zijn op bladzijde 3 van het omslag in de Engelse taal gedrukt.

>PIC FILE= "T0019634">

>PIC FILE= "T0019635">

>PIC FILE= "T0019636">

>PIC FILE= "T0019637">

>PIC FILE= "T0019638">

>PIC FILE= "T0019639">

>PIC FILE= "T0019640">

BIJLAGE 2 REGLEMENT HOUDENDE TECHNISCHE VOORWAARDEN VOOR WEGVOERTUIGEN DIE KUNNEN WORDEN TOEGELATEN TOT HET INTERNATIONALE VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DOUANEVERZEGELING

Artikel 1

Grondbeginselen

Voor het internationale vervoer van goederen onder douaneverzegeling kunnen alleen die voertuigen worden goedgekeurd waarvan de laadruimte zodanig is gebouwd en ingericht: a) dat geen goederen aan het verzegelde gedeelte van het voertuig kunnen worden onttrokken of erin gebracht, zonder dat daarbij zichtbare sporen van braak achterblijven of zonder dat de douaneverzegeling wordt verbroken;

b) dat op eenvoudige en doeltreffende wijze een douaneverzegeling kan worden aangebracht;

c) dat de voertuigen geen geheime bergplaats hebben waarin goederen kunnen worden verborgen;

d) dat alle ruimten die goederen kunnen bevatten, gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

Artikel 2

Bouw van de laadruimte

1. Om te voldoen aan de voorschriften vastgelegd in artikel 1 van dit reglement: a) moeten de samenstellende delen van de laadruimte (wanden, vloer, deuren, dak, stijlen, frames, dwarsbalken, enz.) zijn samengevoegd hetzij door verbindingsmiddelen die niet van de buitenkant kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven, hetzij volgens methoden die erop zijn gericht een eenheid te vormen die niet kan worden veranderd zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Indien de wanden, de vloer, de deuren en het dak uit verschillende delen zijn samengesteld, moeten deze delen voldoen aan dezelfde voorschriften en voldoende stevig zijn;

b) moeten de deuren en alle andere sluitsystemen (met inbegrip van kranen, mangaten, flenzen, enz.) een inrichting omvatten waarop een douaneverzegeling kan worden aangebracht. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven, en moet zodanig zijn dat de deur of sluiting niet kan worden geopend zonder dat de douaneverzegeling wordt verbroken. De douaneverzegeling wordt op passende wijze beschermd. Openslaande daken zijn toegestaan;

c) moeten de ventilatie- en afvloeiingsopeningen zijn voorzien van een inrichting waardoor de toegang tot in de laadruimte wordt belet. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

2. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, letter c), van dit reglement, zijn samenstellende delen van de laadruimte die, om praktische redenen, lege ruimten moeten bevatten (bij voorbeeld tussen de schotten van een dubbele wand), toegestaan. Opdat deze ruimten niet kunnen worden gebruikt om er goederen te verbergen: i) moet, indien de binnenbekleding van de ruimte de wand helemaal van vloer tot dak bedekt of in andere gevallen indien de ruimte aanwezig tussen deze bekleding en de buitenwand geheel dicht is, deze bekleding op zodanige wijze zijn aangebracht dat deze niet kan worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven ; en

ii) moeten, indien de bekleding van de wand niet tot aan het dak reikt en indien de ruimten tussen de bekleding en de buitenwand niet geheel dicht zijn en in alle andere gevallen waarin bij de bouw ruimten zijn gelaten, deze ruimten in aantal tot een minimum beperkt blijven en moeten zij gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

3. Vensters zijn toegestaan, mits zij zijn vervaardigd uit voldoende stevig materiaal en zij niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Glas is evenwel toegestaan, maar in dat geval moet het venster zijn voorzien van een metalen traliewerk dat vast moet zitten en dat niet van buitenaf kan worden verwijderd ; de afmeting van de openingen van het traliewerk mag niet meer dan 10 millimeter bedragen.

4. Openingen die in de vloer zijn aangebracht voor technische doeleinden, zoals smeren, onderhoud, vullen van de zandkoker, zijn slechts toegestaan mits zij zijn voorzien van een deksel dat zodanig kan worden vastgezet dat toegang tot de laadruimte van buitenaf niet mogelijk is.

Artikel 3

Voertuigen met dekkleden

1. Voertuigen met dekkleden moeten voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in de artikelen 1 en 2 van dit reglement voor zover deze op bedoelde voertuigen kunnen worden toegepast. Bovendien moeten zij in overeenstemming zijn met het bepaalde in dit artikel.

2. Het dekkleed moet zijn gemaakt van sterk zeildoek of van weefsel met een plastic laag of van gegummeerd weefsel, welk weefsel voldoende stevig en niet rekbaar is. Het moet in goede staat verkeren en zodanig zijn vervaardigd dat wanneer de sluiting is aangebracht, men geen toegang tot de laadruimte kan verkrijgen zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

3. Indien het dekkleed bestaat uit verschillende stukken, moeten de randen van deze stukken in elkaar zijn gevouwen en aan elkaar zijn genaaid met twee naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 millimeter. De naden moeten zijn gemaakt overeenkomstig de bij dit reglement behorende schets nr. 1 ; indien het evenwel voor bepaalde delen van het dekkleed (zoals flappen en versterkte hoeken) niet mogelijk is de stukken op deze wijze aan elkaar te naaien, dan is het voldoende de rand van het bovenste gedeelte te vouwen en te naaien overeenkomstig de bij dit reglement behorende schets nr. 2 of nr. 2 a). Een van de naden mag uitsluitend aan de binnenkant zichtbaar zijn, terwijl de kleur van de voor deze naad gebruikte draad duidelijk moet verschillen van de kleur van het dekkleed alsmede van de kleur van de draad die is gebruikt voor de andere naad. Alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd.

4. Indien het dekkleed is gemaakt van weefsel met een plastic laag en bestaat uit verschillende stukken, kunnen deze stukken ook aan elkaar zijn gelast overeenkomstig de bij dit reglement behorende schets nr. 3. De rand van een stuk moet over een breedte van ten minste 15 millimeter over de rand van het andere stuk vallen. De stukken worden over deze gehele breedte samengelast. Hierbij wordt over de buitenste rand een band van plastic aangebracht met een breedte van ten minste 7 millimeter, die op dezelfde wijze wordt vastgelast. Op deze band, alsmede over een breedte van ten minste 3 millimeter aan weerszijden van deze band, wordt een uniform en duidelijk reliëfteken gedrukt. De stukken worden zodanig samengelast dat zij niet kunnen worden gescheiden en weer opnieuw worden samengevoegd, zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

5. Reparaties moeten worden uitgevoerd zoals aangegeven in de bij dit reglement behorende schets nr. 4, waarbij de randen in elkaar worden gevouwen en aan elkaar worden genaaid met twee zichtbare naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 millimeter ; de kleur van de aan de binnenkant zichtbare draad moet verschillen van de kleur van de aan de buitenkant zichtbare draad en van de kleur van het dekkleed ; alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd. Wanneer bij de reparatie van een dekkleed dat bij de randen is beschadigd, het beschadigde gedeelte moet worden vernieuwd, mag de naad ook worden aangebracht overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van dit artikel en de bij dit reglement behorende schets nr. 1. Reparaties aan dekkleden bestaande uit weefsel met een plastic laag mogen eveneens worden uitgevoerd overeenkomstig de methode omschreven in het vierde lid van dit artikel, doch in dit geval moet de band aan beide zijden van het dekkleed worden aangebracht, waarbij het nieuwe gedeelte aan de binnenzijde wordt aangebracht.

6.

a) Het dekkleed wordt op zodanige wijze aan het voertuig bevestigd dat het nauwkeurig voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 1, letters a) en b), van dit reglement. De sluiting geschiedt door middel van: i) metalen ringen bevestigd aan het voertuig;

ii) ogen aangebracht in de rand van het dekkleed;

iii) een rijglijn die door de ringen bovenop het dekkleed gaat en die aan de buitenkant over de gehele lengte zichtbaar blijft.

Het dekkleed moet de vaste delen van het voertuig bedekken over een afstand van ten minste 250 millimeter gemeten vanuit het middelpunt van de bevestigingsringen, behalve in de gevallen waarin het voertuig zodanig is gebouwd dat toegang tot de laadruimte is uitgesloten.

b) Wanneer de rand van het dekkleed blijvend moet worden bevestigd aan het voertuig, moet deze bevestiging ononderbroken en stevig zijn aangebracht.

7. Het dekkleed wordt ondersteund door een passende bovenbouw (stijlen, wanden, kaptogen, latten, enz.).

8. De onderlinge afstand tussen de ringen en tussen de ogen mag niet groter zijn dan 200 millimeter. De ogen moeten zijn versterkt.

9. Als rijglijnen dienen te worden gebruikt: a) stalen kabels met een diameter van ten minste 3 millimeter;

of

b) koorden van hennep of sisal met een diameter van ten minste 8 millimeter, voorzien van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic.

De kabels mogen zijn voorzien van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic.

10. Iedere kabel en ieder koord moet uit één stuk bestaan en aan beide uiteinden zijn voorzien van een eindstuk van hard metaal. Het bevestigingsstuk van ieder metalen eindstuk moet zijn voorzien van een holle klinknagel die de kabel of het koord doorboort en waardoor het touw of de strip van de douaneverzegeling kan worden aangebracht. De kabel of het koord dient zichtbaar te blijven aan weerszijden van de holle klinknagel, zodat het mogelijk is zich ervan te overtuigen dat deze kabel of dit koord inderdaad uit één stuk bestaat (zie de bij dit reglement behorende schets nr. 5).

11. Bij de openingen die voor het laden en lossen in het dekkleed zijn aangebracht, moeten beide randen van het dekkleed voldoende over elkaar liggen. Daarbij dient de sluiting te geschieden door middel van: a) een flap die is vastgenaaid of vastgelast overeenkomstig het derde en vierde lid van dit artikel;

b) ringen en ogen die voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in het achtste lid van dit artikel ; en

c) een van geschikt materiaal vervaardigde niet-rekbare riem uit één stuk, van ten minste 20 millimeter breed en 3 millimeter dik : deze riem, die door de ringen wordt aangebracht en beide randen van het dekkleed alsmede de flap vasthoudt, wordt aan de binnenkant van het dekkleed bevestigd en is voorzien van een oog waardoor de kabel of het koord bedoeld in het negende lid van dit artikel kan worden aangebracht.

Een flap is niet vereist, wanneer er een aparte voorziening (bij voorbeeld een keerplaat) aanwezig is om te voorkomen dat toegang wordt verkregen tot de laadruimte zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

Schets nr. 1 Dekkleed gemaakt van verschillende aan elkaar genaaide stukken

>PIC FILE= "T0019641"> Schets nr. 2 Dekkleed gemaakt van verschillende aan elkaar genaaide stukken

>PIC FILE= "T0019642"> Schets nr. 2 a) Dekkleed gemaakt van verschillende aan elkaar genaaide stukken

>PIC FILE= "T0019643"> Schets nr. 3 Dekkleed gemaakt van verschillende aan elkaar gelaste stukken

>PIC FILE= "T0019644"> Schets nr. 4 Reparatie van het dekkleed

>PIC FILE= "T0019645"> Schets nr. 5 Model van eindstuk

>PIC FILE= "T0019646">

BIJLAGE 3 GOEDKEURINGSPROCEDURE VOOR WEGVOERTUIGEN DIE VOLDOEN AAN DE TECHNISCHE VOORWAARDEN VERVAT IN HET IN BIJLAGE 2 OPGENOMEN REGLEMENT

Algemeen

1. Wegvoertuigen kunnen worden goedgekeurd volgens een van de volgende procedures: a) hetzij afzonderlijk,

b) hetzij naar prototype (serie wegvoertuigen).

2. Voor goedgekeurde voertuigen wordt een certificaat van goedkeuring afgegeven, dat dient overeen te stemmen met het in bijlage 4 opgenomen model. Dit certificaat moet zijn gedrukt in de taal van het land van afgifte alsmede in de Franse of de Engelse taal. Wanneer de autoriteit die de goedkeuring heeft verleend zulks wenselijk acht, dienen aan het certificaat foto's of tekeningen te worden gehecht die zijn gewaarmerkt door deze autoriteit. Het aantal van deze documenten wordt dan door deze autoriteit vermeld in rubriek 6 van het certificaat.

3. Het certificaat moet in het wegvoertuig aanwezig zijn.

4. De wegvoertuigen worden om de twee jaar voor onderzoek en voor eventuele verlenging van de goedkeuring aangeboden aan de bevoegde autoriteiten van het land waar het voertuig is geregistreerd of, indien het niet is geregistreerd, van het land waar de eigenaar of de gebruiker woont.

5. Indien een wegvoertuig niet meer voldoet aan de technische voorwaarden voor de goedkeuring, moet het, alvorens opnieuw te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, worden teruggebracht in de staat op grond waarvan het was goedgekeurd, zodat het opnieuw voldoet aan deze technische voorwaarden.

6. Wanneer essentiële kenmerken van een wegvoertuig zijn gewijzigd, is dit voertuig niet meer gedekt door de verleende goedkeuring en moet het door de bevoegde autoriteit opnieuw worden goedgekeurd alvorens te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR.

7. De bevoegde autoriteiten van het land waar het voertuig is geregistreerd, of in geval van voertuigen die niet behoeven te worden geregistreerd, de bevoegde autoriteiten van het land waar de eigenaar of de gebruiker van het voertuig is gevestigd, kunnen eventueel het certificaat van goedkeuring intrekken of verlengen of een nieuw certificaat van goedkeuring afgeven onder de omstandigheden vermeld in artikel 14 van deze Overeenkomst en in het vierde, vijfde en zesde punt van deze bijlage.

Procedure voor afzonderlijke goedkeuring

8. De afzonderlijke goedkeuring wordt aangevraagd bij de bevoegde autoriteit door de eigenaar, de vervoerder of door de vertegenwoordiger van een van beiden. De bevoegde autoriteit controleert het wegvoertuig dat is aangeboden in toepassing van de algemene voorschriften bedoeld in het eerste tot en met zevende punt hierboven, verzekert zich ervan of het voldoet aan de technische voorwaarden vervat in bijlage 2 en geeft, na goedkeuring, een certificaat af dat overeenstemt met het in bijlage 4 opgenomen model.

Procedure voor goedkeuring per prototype (series wegvoertuigen)

9. Wanneer de wegvoertuigen worden vervaardigd in serie volgens een zelfde prototype, kan de fabrikant goedkeuring van het prototype aanvragen bij de bevoegde autoriteit van het land waar de voertuigen worden vervaardigd.

10. In zijn aanvraag moet de fabrikant voor het type wegvoertuig waarvoor hij de goedkeuring aanvraagt, de identificatienummers of -letters vermelden die hij dit type geeft.

11. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van tekeningen en een uitvoerige ontwerpbeschrijving van het goed te keuren type wegvoertuig.

12. De fabrikant moet zich schriftelijk ertoe verbinden: a) bij de bevoegde autoriteit de voertuigen van het betrokken type aan te bieden die bedoelde autoriteit wenst te onderzoeken;

b) de bevoegde autoriteit toe te staan te allen tijde tijdens de vervaardiging van de serie van het betrokken type, andere exemplaren te onderzoeken;

c) de bevoegde autoriteit in te lichten over iedere wijziging, hoe gering ook, in de tekeningen of in de ontwerpbeschrijving, alvorens deze aan te brengen;

d) op een zichtbare plaats op de wegvoertuigen de identificatienummers of -letters van het prototype aan te brengen alsmede het serievolgnummer van ieder voertuig van het desbetreffende type (fabrieksnummer);

e) een lijst bij te houden van voertuigen die zijn vervaardigd overeenkomstig het goedgekeurde prototype.

13. De bevoegde autoriteit geeft aan welke wijzigingen eventueel dienen te worden aangebracht in het desbetreffende prototype opdat zij de goedkeuring kan verlenen.

14. De goedkeuring per prototype wordt niet verleend dan nadat de bevoegde autoriteit, na onderzoek van een of meer voertuigen die zijn vervaardigd volgens dit prototype, heeft geconstateerd dat de voertuigen van dit type voldoen aan de technische voorwaarden vervat in bijlage 2.

15. De bevoegde autoriteit stelt de fabrikant schriftelijk in kennis van haar beslissing inzake goedkeuring van het prototype. In deze beslissing, die wordt gedateerd en genummerd, wordt nauwkeurig vermeld welke autoriteit deze beslissing heeft genomen.

16. De bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen om voor ieder voertuig dat is gebouwd volgens het goedgekeurde prototype, een door haar naar behoren ondertekend certificaat van goedkeuring af te geven.

17. De houder van het certificaat van goedkeuring moet, alvorens het voertuig te gebruiken voor vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, voor zover nodig op het certificaat van goedkeuring invullen: - het kenteken van het voertuig (rubriek 1),

of

- wanneer het een voertuig betreft dat niet hoeft te worden geregistreerd, zijn naam en de zetel van zijn bedrijf (rubriek 8).

18. Wanneer een voertuig dat aan de hand van een prototype is goedgekeurd, wordt uitgevoerd naar een ander land dat Partij is bij deze Overeenkomst, is in dat land geen nieuwe goedkeuringsprocedure vereist op grond van de invoer.

Procedure voor het plaatsen van aantekeningen op het certificaat van goedkeuring

19. Wanneer een goedgekeurd voertuig dat goederen vervoert onder dekking van een carnet TIR aanzienlijke gebreken vertoont, kunnen de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen, hetzij weigeren toe te staan dat het voertuig zijn reis vervolgt onder dekking van een carnet TIR, hetzij toestaan dat het voertuig zijn reis onder dekking van een carnet TIR op hun grondgebied vervolgt, en daarbij passende controlemaatregelen nemen. Het goedgekeurde voertuig moet dan zo spoedig mogelijk, en uiterlijk voordat het opnieuw wordt gebruikt voor vervoer onder dekking van een carnet TIR, worden hersteld.

20. In elk van beide gevallen plaatsen de douaneautoriteiten een passende aantekening in rubriek 10 van het certificaat van goedkeuring van het voertuig. Wanneer het voertuig zodanig is hersteld dat daardoor de goedkeuring wordt gerechtvaardigd, wordt het aangeboden aan de bevoegde autoriteiten van een Overeenkomstsluitende Partij die het certificaat opnieuw geldig verklaren door in rubriek 11 te vermelden dat de vorige aantekeningen zijn vervallen. Een voertuig waarvan het certificaat in rubriek 10 een aantekening bevat krachtens bovenstaande bepalingen, kan niet opnieuw worden gebruikt voor vervoer van goederen onder dekking van een carnet TIR, zolang het niet is hersteld en de aantekeningen in rubriek 10 niet vervallen zijn verklaard zoals hierboven is aangegeven.

21. Iedere aantekening op het certificaat moet zijn gedateerd en gewaarmerkt door de bevoegde autoriteiten.

22. Wanneer de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat een voertuig gebreken vertoont die zo onbelangrijk zijn dat daardoor geen gevaar voor fraude kan ontstaan, kan de voortzetting van het gebruik van dit voertuig voor vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR worden toegestaan. De houder van het certificaat van goedkeuring wordt op de hoogte gesteld van deze gebreken en moet zijn voertuig binnen een redelijke tijd laten herstellen.

BIJLAGE 4 MODEL VAN HET CERTIFICAAT VAN GOEDKEURING VAN EEN WEGVOERTUIG

>PIC FILE= "T0019647"> >PIC FILE= "T0019648">

BIJLAGE 5 TIR-PLATEN

1. De afmetingen van de platen dienen 250 mm bij 400 mm te bedragen.

2. Het opschrift TIR moet zijn aangebracht in Latijnse hoofdletters met een hoogte van 200 mm en met een lijndikte van ten minste 20 mm. De letters moeten wit van kleur zijn, de achtergrond blauw.

BIJLAGE 6 TOELICHTING

INLEIDING

i) Overeenkomstig het bepaalde in artikel 43 van deze Overeenkomst wordt in de toelichting een uitlegging gegeven van sommige bepalingen van deze Overeenkomst en van de daarbij behorende bijlagen. In deze toelichting worden tevens enkele aanbevolen gebruiken genoemd.

ii) De toelichting vormt geen wijziging van de bepalingen van deze Overeenkomst en van de daarbij behorende bijlagen maar geeft alleen een verduidelijking van de inhoud, de betekenis en de draagwijdte hiervan.

iii) In het bijzonder met betrekking tot het bepaalde in artikel 12 en in bijlage 2 bij deze Overeenkomst, betreffende de technische voorwaarden voor de goedkeuring van wegvoertuigen voor vervoer onder douaneverzegeling, wordt in de toelichting, waar nodig, een verduidelijking gegeven van de bouwtechnieken die door de Overeenkomstsluitende Partijen moeten worden aanvaard als in overeenstemming hiermede. Tevens wordt in de toelichting, waar nodig, aangegeven welke bouwtechnieken niet in overeenstemming hiermede zijn.

iv) De toelichting maakt het mogelijk de bepalingen van deze Overeenkomst en de daarbij behorende bijlagen toe te passen, rekening houdend met de technische ontwikkeling en met eisen van economische aard.

0. TEKST VAN DE OVEREENKOMST ZELF

0.1. Artikel 1

0.1. b) Onder uitzonderingen (vergoedingen en lasten) bedoeld in artikel 1, letter b), worden verstaan alle andere bedragen dan de rechten en heffingen die door de Overeenkomstsluitende Partijen bij of in verband met invoer of uitvoer worden geheven. Deze bedragen blijven beperkt tot ongeveer de kosten van de verleende diensten en vormen geen indirect middel ter bescherming van nationale produkten of een belastingheffing op invoer of uitvoer. Deze vergoedingen en lasten omvatten onder meer betalingen met betrekking tot - certificaten van oorsprong, indien deze zijn vereist voor douanevervoer,

- analyses verricht door douanelaboratoria in verband met controle,

- douane-inspecties en andere werkzaamheden betreffende het inklaren en het uitklaren buiten de normale werkuren en buiten het officiële terrein van het douanekantoor,

- inspecties verricht om sanitaire, veterinaire of fyto-pathologische redenen.

0.1. e) Onder "losse carrosserie" wordt verstaan een laadruimte zonder bewegingsmechanisme die is ontworpen om te worden vervoerd op een wegvoertuig, waarbij het chassis van dat voertuig en het frame onderaan de carrosserie speciaal daartoe zijn ingericht.

0.1. e) i) De uitdrukking "gedeeltelijk omsloten" zoals gebruikt voor de uitrusting bedoeld in artikel 1, letter e), onder i), is van toepassing op bergingsmiddelen die in het algemeen bestaan uit een vloer en een bovenbouw waardoor een laadruimte ontstaat die gelijk is aan de laadruimte van een gesloten container. De bovenbouw bestaat in het algemeen uit metalen delen die het frame van een container vormen. Dit soort container kan ook een of meer zijwanden of kopwanden hebben. Deze containers bestaan soms alleen maar uit een dak dat door stijlen met de vloer is verbonden. Dit soort container wordt met name gebruikt voor het vervoer van omvangrijke goederen, zoals motorrijtuigen.

0.2. Artikel 2

0.2-1. In artikel 2 wordt bepaald dat een vervoer onder dekking van een carnet TIR kan beginnen en eindigen in een en hetzelfde land, mits een deel van de rit over buitenlands grondgebied plaatsvindt. In die gevallen belet niets de douaneautoriteiten van het land van vertrek om, naast het carnet TIR, een nationaal document te eisen waardoor de vrije wederinvoer van de goederen wordt verzekerd. Er wordt evenwel aanbevolen dat de douaneautoriteiten een dergelijk document niet eisen en in plaats hiervan een speciale aantekening in het carnet TIR aanvaarden.

0.2-2. Ingevolge het bepaalde in dit artikel is het goederenvervoer onder dekking van een carnet TIR mogelijk wanneer slechts een gedeelte van het traject wordt afgelegd over de weg. Er wordt niet aangegeven welk gedeelte van het traject over de weg moet worden afgelegd en het is voldoende dat dit gedeelte ligt tussen het begin en het einde van het TIR-vervoer. Het is evenwel mogelijk dat, in verband met onvoorziene omstandigheden van commerciële aard of door een ongeval, geen enkel gedeelte van het traject over de weg kan worden afgelegd, hoewel dit wel in het voornemen lag van de afzender bij het begin van de reis. In zulke uitzonderingsgevallen aanvaarden de Overeenkomstsluitende Partijen het carnet TIR en blijven de organisaties die zich garant hebben gesteld, aansprakelijk.

0.5. Artikel 5

In dit artikel wordt niet het recht uitgesloten om de goederen steekproefsgewijs te controleren, maar wordt beklemtoond dat deze controles in aantal zeer beperkt moeten blijven. Het internationale systeem van het carnet TIR geeft namelijk een extra garantie naast de garantie die door de nationale procedures wordt gegeven ; enerzijds moeten de gegevens in het carnet TIR betreffende de goederen overeenkomen met de gegevens die zijn vermeld op de eventueel in het land van vertrek opgestelde douanedocumenten ; anderzijds ligt er voor de landen van doorgang en bestemming reeds een garantie in de controles die zijn verricht bij het vertrek blijkens de aantekening van het douanekantoor van vertrek (zie hieronder toelichting bij artikel 19).

0.6.2. Artikel 6, tweede lid

Volgens het bepaalde in dit lid kunnen de douaneautoriteiten van een land verscheidene organisaties erkennen, waarbij iedere organisatie afzonderlijk de aansprakelijkheid op zich neemt die voortvloeit uit vervoer onder dekking van de carnets die door haar of door soortgelijke organisaties zijn afgegeven.

0.8.3. Artikel 8, derde lid

De douaneautoriteiten wordt aanbevolen het maximumbedrag dat kan worden geëist van de organisatie die zich garant heeft gesteld, te beperken tot een bedrag dat overeenkomt met US $ 50 000 per carnet TIR.

0.8.6. Artikel 8, zesde lid 1. Wanneer de in het carnet TIR vermelde gegevens niet voldoende duidelijk zijn om de heffingen over de goederen te kunnen berekenen, mogen de betrokkenen het bewijs van de exacte aard van de goederen leveren.

2. Indien geen bewijs wordt geleverd, worden de rechten en heffingen niet berekend volgens een forfaitair tarief zonder verband met de aard van de goederen, maar tegen het hoogste tarief dat van toepassing is op het soort goederen vallend onder de gegevens in het carnet TIR.

0.10. Artikel 10

Het certificaat van zuivering van het carnet TIR wordt geacht ten onrechte of op frauduleuze wijze te zijn verkregen wanneer het TIR-vervoer heeft plaatsgevonden door middel van laadruimten of containers die met frauduleus oogmerk zijn veranderd of wanneer ontoelaatbare praktijken zijn geconstateerd, zoals gebruik van valse of onjuiste documenten, vervanging van goederen, knoeien met de douaneverzegeling, of wanneer dit certificaat is verkregen met behulp van andere onrechtmatige middelen.

0.11. Artikel 11

0.11-1. Bij het nemen van een beslissing over het vrijgeven van de goederen of de voertuigen, dienen de douaneautoriteiten zich niet te laten beïnvloeden door het feit dat de organisatie die zich garant heeft gesteld, aansprakelijk is voor de betaling van de door de houder van het carnet verschuldigde rechten, heffingen of interest bij achterstallige betaling, indien hun wetgeving hun andere middelen verschaft ter bescherming van de belangen die zij moeten behartigen.

0.11-2. Indien de organisatie die zich garant heeft gesteld, wordt verzocht, overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde procedure, de in artikel 8, eerste en tweede lid, bedoelde bedragen te voldoen en binnen de door de Overeenkomst voorgeschreven termijn van drie maanden hieraan geen gevolg geeft, kunnen de bevoegde autoriteiten de betaling van de desbetreffende bedragen eisen op grond van hun nationale regeling, want het betreft dan het nietnakomen van een garantiecontract waarbij de betrokken organisatie zich heeft verbonden krachtens de nationale wetgeving.

0.15. Artikel 15

Het feit dat geen douanedocument wordt verlangd bij tijdelijke invoer, kan moeilijkheden doen ontstaan wanneer het voertuigen betreft die niet behoeven te worden geregistreerd, zoals dit in bepaalde landen gebruikelijk is voor aanhangwagens of opleggers. In dat geval kan het bepaalde in artikel 15 worden nageleefd en daarbij de douaneautoriteiten voldoende zekerheid worden geboden door op de stroken nr. 1 en nr. 2 van het in het betrokken land gebezigde carnet TIR, alsmede op de stam van deze stroken, de kenmerken (merken en nummers) van deze voertuigen te vermelden.

0.17. Artikel 17

0.17-1. De bepaling dat op het manifest betreffende goederen onder dekking van het carnet TIR afzonderlijk de inhoud van ieder voertuig dat deel uitmaakt van een vervoerscombinatie, of de inhoud van iedere container moet worden vermeld, heeft uitsluitend ten doel de douanecontrole van de inhoud van één enkel voertuig of van één enkele container te vergemakkelijken. Deze bepaling moet dus niet zo strikt worden uitgelegd dat ieder verschil tussen de werkelijke inhoud van een voertuig of van een container en de inhoud van dat voertuig of van die container zoals die is vermeld op het manifest, wordt beschouwd als een inbreuk op de bepalingen van deze Overeenkomst. Indien de vervoerder ten genoegen van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat alle op het manifest vermelde goederen, ondanks dit verschil, overeenkomen met het totaal van de goederen die zijn geladen in de vervoerscombinatie of in de containers onder dekking van het carnet TIR, mag dit verschil in beginsel niet worden beschouwd als een inbreuk op de douanevoorschriften.

0.17-2. In geval van verhuizingen kan de procedure worden toegepast zoals bedoeld onder punt 10 c) van de voorschriften betreffende het gebruik van het carnet TIR en wordt de opsomming van de vervoerde voorwerpen op redelijke wijze vereenvoudigd.

0.18. Artikel 18

0.18-1. Voor het goed functioneren van de TIR-regeling is het van belang dat de douaneautoriteiten van een land niet toestaan dat een douanekantoor van uitgang uit dat land als douanekantoor van bestemming wordt aangewezen voor een vervoer dat wordt voortgezet naar een buurland dat eveneens Partij is bij deze Overeenkomst, tenzij het hiertoe strekkende verzoek door bijzondere redenen wordt gerechtvaardigd.

0.18-2. 1. De goederen moeten op een zodanige wijze zijn geladen dat de partij goederen die op de eerste losplaats moet worden gelost, uit het voertuig of uit de container kan worden gehaald zonder dat de andere partij of partijen goederen die op andere losplaatsen moet/moeten worden gelost, eruit behoeft/behoeven te worden gehaald.

2. Bij een vervoer waarbij moet worden gelost op verschillende kantoren, dient, zodra een gedeelte van de goederen is gelost, hiervan melding te worden gemaakt op alle manifesten die in het carnet TIR achterblijven en wel in rubriek 12 ; daarbij dient tegelijkertijd op de resterende stroken, alsmede op de stam van die stroken, te worden aangegeven dat een nieuwe verzegeling is aangebracht.

0.19. Artikel 19

De verplichting voor het douanekantoor van vertrek om zich te overtuigen van de juistheid van het goederenmanifest, houdt in dat dit kantoor tenminste moet nagaan of de op het manifest vermelde gegevens betreffende de goederen in overeenstemming zijn met de gegevens op de uitvoerdocumenten en op de vervoersdocumenten of op andere handelsdocumenten die betrekking hebben op deze goederen : voor zover nodig kan het douanekantoor van vertrek de goederen ook onderzoeken. Het douanekantoor van vertrek moet, alvorens de verzegeling aan te brengen, tevens nagaan in welke toestand het wegvoertuig of de container zich bevindt en, wanneer het voertuigen of containers met dekkleden betreft, nagaan in welke toestand de dekkleden en de rijglijnen van de dekkleden zich bevinden, aangezien deze niet zijn opgenomen in het certificaat van goedkeuring.

0.20. Artikel 20

De douaneautoriteiten moeten, bij het vaststellen van termijnen voor het vervoer van goederen over hun grondgebied tevens rekening houden met o.a. de bijzondere regelingen waaraan de vervoerders moeten voldoen, en met name de regelingen betreffende de werktijden en de tijden van verplichte rust voor de chauffeurs van de wegvoertuigen. Er wordt aanbevolen dat deze douaneautoriteiten van hun recht een route voor te schrijven slechts gebruik maken wanneer zij dit dringend noodzakelijk achten.

0.21. Artikel 21

0.21-1. Het bepaalde in dit artikel vormt geenszins een beperking van de bevoegdheid van de douaneautoriteiten om alle delen van het voertuig die niet tot de verzegelde laadruimten behoren, te inspecteren en te controleren.

0.21-2. Het douanekantoor van binnenkomst kan de vervoerder terugsturen naar het douanekantoor van uitgang in het buurland wanneer mocht blijken dat in dat land de aantekening van uitgang niet of niet op de juiste wijze is vermeld. In dat geval legt het douanekantoor van binnenkomst in het carnet TIR een briefje voor het betrokken douanekantoor van uitgang.

0.21-3. Indien de douaneautoriteiten bij de controlewerkzaamheden monsters van de goederen nemen, moeten zij op het goederenmanifest van het carnet TIR alle nuttige gegevens hierover vermelden.

0.28. Artikel 28

1. In artikel 28 is bepaald dat het carnet TIR op het douanekantoor van bestemming onmiddellijk moet worden gezuiverd, mits de goederen dan onder een andere douaneregeling worden geplaatst of ten invoer tot verbruik worden aangegeven.

2. Het gebruik van het carnet TIR dient te worden beperkt tot het doel waarvoor het is bestemd, namelijk het douanevervoer. Het carnet TIR mag bij voorbeeld niet worden gebruikt om de opslag van de goederen op de plaats van bestemming onder douanetoezicht te dekken. Indien geen onregelmatigheid is begaan, moet het douanekantoor van bestemming het carnet TIR zuiveren zodra de op het carnet vermelde goederen onder een andere douaneregeling zijn geplaatst of ten invoer tot verbruik worden aangegeven. In de praktijk moet deze zuivering geschieden zodra de goederen wederuitgevoerd zijn (bij voorbeeld wanneer zij bij aankomst in een zeehaven onmiddellijk aan boord van een schip worden gebracht), of zodra voor deze goederen op de plaats van bestemming een douaneaangifte is gedaan of zodra zij onder een douanestelsel van voorlopige opslag zijn geplaatst (bij voorbeeld : magazijnen voor voorlopige opslag) volgens de in het land van bestemming geldende voorschriften.

0.29. Artikel 29

Voor wegvoertuigen of containers die zware of omvangrijke goederen vervoeren, is geen certificaat van goedkeuring vereist. Het is evenwel de taak van het douanekantoor van vertrek na te gaan of aan de overige in dit artikel vastgestelde voorwaarden voor dit soort vervoer is voldaan. De douanekantoren van de andere Overeenkomstsluitende Partijen aanvaarden de door het douanekantoor van vertrek genomen beslissing tenzij zij vinden dat deze beslissing duidelijk in strijd is met het bepaalde in artikel 29.

0.38.1. Artikel 38, eerste lid

Een onderneming waarvan een chauffeur strafbare feiten heeft gepleegd zonder dat de leiding van de onderneming dit weet, mag niet op grond daarvan worden uitgesloten van de toepassing van de TIR-regeling.

0.38.2. Artikel 38, tweede lid

Wanneer een Overeenkomstsluitende Partij ervan in kennis is gesteld dat een op haar grondgebied gevestigde of wonende persoon zich op het grondgebied van een ander land heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, is bedoelde Partij niet verplicht zich te verzetten tegen de afgifte van carnets TIR aan de desbetreffende persoon.

0.39. Artikel 39

Met "uit nalatigheid gemaakte fouten" worden bedoeld handelingen die niet opzettelijk en welbewust zijn gepleegd, maar die te wijten zijn aan het feit dat geen redelijke en noodzakelijke maatregelen zijn genomen om in een bepaald geval te zorgen voor de juistheid van de gegevens.

0.45. Artikel 45

De Overeenkomstsluitende Partijen wordt aanbevolen zoveel mogelijk douanekantoren, zowel in het binnenland als aan de grenzen, aan te wijzen voor het TIR-vervoer.

2. BIJLAGE 2

2.2. Artikel 2

2.2.1.a) Eerste lid, letter a) - Montage van samenstellende delen a) Indien bevestigingsmiddelen (klinknagels, schroeven, bouten en moeren, enz.) zijn gebruikt, moet hiervan buitenaf een voldoende aantal dwars door de gemonteerde samenstellende delen zijn aangebracht, aan de binnenzijde uitsteken en daar stevig zijn bevestigd (bij voorbeeld geklonken, gelast, voorzien van een naafbus of een bout, en geklonken of gelast op de moer). Klassieke klinknagels (d.w.z. klinknagels waarvoor, bij het aanbrengen, aan beide zijden van de samen te voegen delen een handeling moet worden verricht) kunnen echter ook van binnen naar buiten worden aangebracht. Daarentegen mag de vloer van de laadruimte ook zijn bevestigd door middel van zelftappende schroeven of zelfborende klinknagels of klinknagels die erin worden geschoten.

wanneer deze van binnen naar buiten loodrecht door de vloer en de onderste metalen dwarsbalken zijn aangebracht, mits enkele uiteinden hiervan zijn verzonken in of gelast op de buitenkant van de dwarsbalk ; dit geldt niet voor zelftappende schroeven.

b) De bevoegde autoriteit bepaalt welke en hoeveel bevestigingsmiddelen moeten voldoen aan de vereisten onder letter a) hierboven ; daarbij zorgt zij ervoor dat de aldus gemonteerde samenstellende delen niet kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. De keuze en het aanbrengen van andere bevestigingsmiddelen zijn aan geen enkele beperking onderworpen.

c) Bevestigingsmiddelen die van één kant af kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven, dat wil zeggen bevestigingsmiddelen bij het aanbrengen waarvan niet aan beide zijden van de samen te voegen delen een handeling behoeft te worden verricht, zijn in de zin van letter a) hierboven niet toegestaan. Voorbeelden van zulke verbindingsmiddelen zijn expansieklinknagels, blinde klinknagels, e.d.

d) De hierboven omschreven assemblagemethoden zijn van toepassing op bijzondere voertuigen, zoals geïsoleerde voertuigen, koelvoertuigen of tankvoertuigen, voor zover zij niet in strijd zijn met de technische vereisten waaraan deze voertuigen moeten voldoen in verband met hun gebruik. Indien het om technische redenen niet mogelijk is de delen te bevestigen op de wijze zoals omschreven onder letter a) hierboven, mogen de samenstellende delen worden samengevoegd door de middelen vermeld onder letter c) hierboven, mits de aan de binnenkant van de wand gebruikte bevestigingsmiddelen niet van de buitenkant af bereikbaar zijn.

2.2.1.b) Eerste lid, letter b) - Deuren en andere sluitsystemen a) De inrichting waaraan de douaneverzegeling kan worden vastgemaakt, moet: i) zijn vastgelast dan wel zijn bevestigd met ten minste twee bevestigingsmiddelen overeenkomstig het bepaalde onder letter a) van de toelichting onder 2.2.1. a) ; of

ii) zo zijn ontworpen dat, wanneer de laadruimte is gesloten en verzegeld, de inrichting niet kan worden verwijderd zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

De inrichting moet eveneens: iii) zijn voorzien van gaten met een diameter van ten minste 11 mm of van gleuven met een lengte van ten minste 11 mm en een breedte van 3 mm, en

iv) een gelijke zekerheid bieden, ongeacht welke soort verzegeling wordt gebruikt.

b) Scharnieren, hengsels, scharnierpennen of andere voorzieningen voor het ophangen van deuren en dergelijke moeten zijn bevestigd in overeenstemming met de vereisten bedoeld onder letter a), i) en ii) hierboven. De verschillende samenstellende delen hiervan (bij voorbeeld scharnierbladen, -pennen of -wortels) moeten bovendien zo zijn vastgemaakt dat zij, wanneer de laadruimte is gesloten en verzegeld, niet kunnen worden verwijdert of gedemonteerd zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Indien deze voorziening niet van de buitenkant af bereikbaar is, dan is het voldoende wanneer de deur en dergelijke, in gesloten en verzegelde toestand, hier niet uit kan worden genomen zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Indien een deur of sluitinrichting meer dan twee scharnieren heeft, moeten alleen de beide scharnieren het dichtst bij de uiteinden van de deur zijn aangebracht overeenkomstig de vereisten bedoeld onder letter a), i) en ii) hierboven.

c) In geval van voertuigen met geïsoleerde laadruimten, mogen de inrichting voor douaneverzegeling, de scharnieren en verdere onderdelen, bij verwijdering waarvan toegang zou worden verkregen tot in de laadruimte of tot ruimten waarin goederen zouden kunnen worden verborgen, bij wijze van uitzondering zijn vastgemaakt aan de deuren van die laadruimten door middel van bouten of schroeven die van buitenaf zijn aangebracht, maar die overigens niet voldoen aan de vereisten bedoeld onder letter a) van toelichting 2.2.1. a) hierboven, mits: i) het uiteinde van de bouten of schroeven is bevestigd in een tapplaat of een soortgelijke voorziening bevestigd achter het buitenste paneel van de deur ; en

ii) van een passend aantal van deze bouten of schroeven de kop zo is vastgelast aan de inrichting voor douaneverzegeling, de scharnieren, enz., dat deze kop volledig is vervormd en dat deze bouten of schroeven niet kunnen worden verwijderd zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven (1).

Onder "geïsoleerde laadruimte" dient tevens te worden verstaan koel- en vrieslaadruimten.

d) Voertuigen met een groot aantal sluitinrichtingen, zoals schuiven, kranen, mangaten, flenzen, enz. moeten zo zijn ingericht dat het aantal douaneverzegelingen tot een minimum beperkt kan blijven. Daartoe moeten de dicht bij elkaar gelegen sluitinrichtingen onderling zijn verbonden door een gemeenschappelijke inrichting waarvoor slechts één douaneverzegeling nodig is, of zijn voorzien van een afdekplaat die aan hetzelfde doel beantwoordt.

e) Voertuigen waarvan het dak geopend kan worden, moeten zo zijn gebouwd dat het aantal douaneverzegelingen tot een minimum beperkt kan blijven.

2.2.1.c)-1. Eerste lid, letter c) - Ventilatieopeningen a) De grootste afmeting hiervan mag in beginsel niet meer bedragen dan 400 mm.

b) Openingen die rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte moeten zijn afgesloten met metaalgaas of met een geperforeerde metalen plaat (in beide gevallen mag de afmeting van de gaten niet groter zijn dan 3 mm) en zijn beschermd door een gelast metalen traliewerk (maximum afmeting van de mazen : 10 mm).

c) Openingen die niet rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte (bij voorbeeld omdat een systeem van meermalen gebogen buizen of van keerplaten is gebruikt) moeten zijn voorzien van dezelfde inrichtingen, met mazen waarvan de afmetingen echter respectievelijk 10 en 20 mm mogen zijn.

d) Wanneer in dekkleden openingen zijn aangebracht, zijn de onder letter b) hierboven bedoelde voorzieningen in beginsel vereist. Afsluitsystemen bestaande uit een aan de buitenkant aangebrachte geperforeerde metalen plaat en een aan de binnenkant bevestigd gaas van metaal of ander materiaal zijn evenwel toegestaan.

e) Soortgelijke voorzieningen van een ander materiaal dan metaal kunnen worden toegestaan, mits de mazen de voorgeschreven afmetingen hebben en het gebruikte materiaal zo stevig is dat de mazen niet aanzienlijk wijder kunnen worden gemaakt zonder dat daarbij een zichtbare beschadiging ontstaat. Bovendien moet de voorziening voor de ventilatie zo zijn aangebracht dat het niet mogelijk is om aan één kant van het dekkleed de vervanging van deze voorziening uit te voeren.

2.2.1.c)-2. Eerste lid, letter c) - Afvloeiingsopeningen a) De grootste afmeting hiervan mag in beginsel niet meer bedragen dan 35 mm.

b) Openingen die rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte, moeten zijn voorzien van de inrichtingen bedoeld onder letter b) van de toelichting 2.2.1. c) - 1 voor de ventilatieopeningen.

c) Wanneer de afvloeiingsopeningen niet rechtstreeks toegang geven tot de laadruimte, zijn de onder letter b) hierboven bedoelde inrichtingen niet vereist, mits de openingen zijn voorzien van een deugdelijk systeem van keerplaten dat gemakkelijk van binnen uit de laadruimte bereikbaar is.

2.3. Artikel 3

2.3.3. Derde lid - Dekkleden bestaande uit verschillende stukken a) De verschillende stukken van een zelfde dekkleed mogen zijn gemaakt van verschillend materiaal dat voldoet aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van bijlage 2. (1) Zie schets nr. 1 bij deze bijlage.

b) Bij de vervaardiging van het dekkleed is iedere indeling van de stukken die voldoende zekerheid biedt, toegestaan, mits de stukken zijn samengevoegd overeenkomstig de in artikel 3 van bijlage 2 vervatte voorschriften.

2.3.6.a) Zesde lid, letter a) - Voertuigen met schuifringen

Metalen bevestigingsringen die kunnen schuiven over de aan de voertuigen bevestigde metalen stangen, zijn aanvaardbaar voor de toepassing van het bepaalde in dit lid (zie schets nr. 2 bij deze bijlage), mits a) de stangen met een maximale tussenruimte van 60 cm aan het voertuig zijn bevestigd, en wel zo dat zij niet kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht, zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven;

b) het ringen in achtvorm betreft of ringen met een tussenstuk en deze bestaan uit één stuk zonder las;

c) het dekkleed is bevestigd aan het voertuig op een wijze die nauwkeurig voldoet aan het bepaalde in artikel 1, letter a), van bijlage 2 bij de Overeenkomst.

2.3.6.b) Zesde lid, letter b) - Blijvend bevestigde dekkleden

Wanneer een of meer randen van het dekkleed blijvend zijn bevestigd aan de carrosserie van het voertuig, moet het dekkleed worden vastgehouden door een of meer strippen van metaal of van een ander passend materiaal, die aan de carrosserie van het voertuig worden bevestigd met bevestigingsmiddelen die voldoen aan de vereisten genoemd onder letter a) van de toelichting 2.2.1. a) van deze bijlage.

2.3.9. Negende lid - Rijglijnen van staal met kern van textiel

Voor de toepassing van dit lid zijn rijglijnen toegestaan met een kern van textiel geheel omgeven door zes strengen die uitsluitend uit staaldraad bestaan, mits de diameter van deze kabels ten minste 3 mm bedraagt (afgezien van een eventueel aanwezig doorzichtig omhulsel van plastic).

2.3.11.a) Elfde lid, letter a) - Spanflappen

Bij veel voertuigen is het dekkleed aan de buitenkant voorzien van een horizontale flap, waarin over de gehele lengte van de zijwand van het voertuig ogen zijn aangebracht. Deze zogeheten spanflappen dienen om het dekkleed te kunnen spannen met behulp van koorden of dergelijke. Deze flappen zijn wel eens gebruikt voor het verbergen van sneden die horizontaal in dekkleden waren aangebracht en waardoor illegaal toegang kon worden verkregen tot de in het voertuig vervoerde goederen. Daarom wordt aanbevolen het gebruik van dit soort flappen niet toe te staan. Zij kunnen worden vervangen door: a) soortgelijke spanflappen die aan de binnenkant van het dekkleed zijn bevestigd,

of

b) losse flapjes in elk waarvan een oog is aangebracht en die zijn bevestigd op de buitenkant van het dekkleed en wel met een zodanige tussenruimte dat het dekkleed voldoende kan worden gespannen.

In sommige gevallen is het ook mogelijk om op de dekkleden geen spanflappen te gebruiken.

2.3.11.c) Elfde lid, letter c) - Dekkleedriemen

2.3.11.c)-1. Voor de vervaardiging van de riemen worden de volgende materialen geschikt geacht: a) leer;

b) niet-rekbaar textiel met inbegrip van weefsel met een plastic laag of van gegummeerd weefsel, mits een gebroken riem van deze materialen niet kan worden hersteld zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Verder moet het plastic waarmee de riemen zijn bedekt, doorzichtig zijn en glad aan de buitenkant.

2.3.11.c)-2. De sluitinrichting afgebeeld in schets nr. 3 bij deze bijlage voldoet aan de voorschriften van het laatste gedeelte van artikel 3, elfde lid, van bijlage 2, alsmede aan de voorschriften vervat in artikel 3, zesde lid, van bijlage 2.

3. BIJLAGE 3

3.0.17. Goedkeuringsprocedure 1. In bijlage 3 wordt bepaald dat de bevoegde autoriteiten van een Overeenkomstsluitende Partij een certificaat van goedkeuring kunnen afgeven voor een voertuig dat op het grondgebied van die Partij is vervaardigd en dat dat voertuig niet aan een aanvullende goedkeuringsprocedure zal worden onderworpen in het land waar het wordt geregistreerd of in het land waar de eigenaar ervan woont, al naar gelang van het geval.

2. Deze bepaling is er niet op gericht het recht te beperken van de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar het voertuig wordt geregistreerd of waar de eigenaar woont om, bij invoer of daarna, de overlegging van een certificaat van goedkeuring te eisen in verband met registratie of controle van het voertuig of soortgelijke formaliteiten.

3.0.20. Procedure voor het plaatsen van aantekeningen op het certificaat van goedkeuring

Wanneer het voertuig voldoende is hersteld, kan voor het annuleren van een vermelding betreffende geconstateerde gebreken worden volstaan met in de daartoe bestemde rubriek 11 te vermelden "Gebreken hersteld", plus de naam, de handtekening en het stempel van de desbetreffende bevoegde autoriteit.

Schets nr. 1 Voorbeeld van scharnier en van inrichting voor douaneverzegeling aan deuren van voertuigen met geïsoleerde laadruimten

>PIC FILE= "T0019649"> Schets nr. 2 Voertuigen met dekkleden bevestigd door middel van schuifringen

>PIC FILE= "T0019650"> Schets nr. 3 Voorbeeld van een inrichting voor het sluiten van het dekkleed van een voertuig

De hieronder afgebeelde inrichting voldoet aan de voorschriften vervat in artikel 3, elfde lid, laatste alinea, van bijlage 2, alsmede aan de voorschriften vervat in artikel 3, zesde lid, van bijlage 2. >PIC FILE= "T0019651">

Schets nr. 4 Inrichting voor het sluiten van een dekkleed

De hieronder afgebeelde inrichting voldoet aan de voorschriften vervat in artikel 3, zesde lid, letter a), van bijlage 2. >PIC FILE= "T0019652">

BIJLAGE 7 BIJLAGE BETREFFENDE DE GOEDKEURING VAN CONTAINERS

EERSTE DEEL REGLEMENT HOUDENDE TECHNISCHE VOORWAARDEN VOOR CONTAINERS DIE KUNNEN WORDEN TOEGELATEN TOT HET INTERNATIONALE VERVOER VAN GOEDEREN ONDER DOUANEVERZEGELING

Artikel 1

Grondbeginselen

Voor het internationale vervoer van goederen onder douaneverzegeling kunnen alleen die containers worden goedgekeurd die zodanig zijn gebouwd en ingericht: a) dat geen goederen aan het verzegelde gedeelte van de container kunnen worden onttrokken of erin gebracht, zonder dat daarbij zichtbare sporen van braak achterblijven of zonder dat de douaneverzegeling wordt verbroken;

b) dat op eenvoudige en doeltreffende wijze een douaneverzegeling kan worden aangebracht;

c) dat de containers geen geheime bergplaats hebben waarin goederen kunnen worden verborgen;

d) dat alle ruimten die goederen kunnen bevatten, gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

Artikel 2

Bouw van de container

1. Om te voldoen aan de voorschriften vastgelegd in artikel 1 van dit reglement: a) moeten de samenstellende delen van de container (wanden, vloer, deuren, dak, stijlen, frames, dwarsbalken, enz.) zijn samengevoegd hetzij door bevestigingsmiddelen die niet van de buitenkant kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dar daarbij zichtbare sporen achterblijven, hetzij volgens methoden die erop zijn gericht een eenheid te vormen die niet kan worden veranderd zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven. Indien de wanden, de vloer, de deuren en het dak uit verschillende delen zijn samengesteld, moeten deze delen voldoen aan dezelfde voorschriften en voldoende stevig zijn;

b) moeten de deuren en alle andere sluitsystemen (met inbegrip van kranen, mangaten, flenzen, enz.) een inrichting omvatten waarop een douaneverzegeling kan worden aangebracht. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven, en moet zodanig zijn dat de deur of sluiting niet kan worden geopend zonder dat de douaneverzegeling wordt verbroken. De douaneverzegeling wordt op passende wijze beschermd. Openslaande daken zijn toegestaan;

c) moeten de ventilatie- en afvloeiingsopeningen zijn voorzien van een inrichting waardoor de toegang tot in de container wordt belet. Deze inrichting mag niet van buitenaf kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

2. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, letter c), van dit reglement, zijn samenstellende delen van de container die, om praktische redenen, lege ruimten moeten bevatten (bij voorbeeld tussen de schotten van een dubbele wand), toegestaan. Opdat deze ruimten niet kunnen worden gebruikt om er goederen te verbergen: i) mag de binnenbekleding van de container niet kunnen worden verwijderd en opnieuw worden aangebracht zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven ; of

ii) moeten deze ruimten in aantal tot een minimum beperkt blijven en moeten zij gemakkelijk door de douane kunnen worden gevisiteerd.

Artikel 3

Opvouwbare containers en containers die uit elkaar kunnen worden genomen

Opvouwbare containers en containers die uit elkaar kunnen worden genomen, zijn onderworpen aan het bepaalde in de artikelen 1 en 2 van dit reglement ; bovendien moeten zij zijn voorzien van een vergrendelingssysteem waarmee de verschillende delen worden vastgezet zodra de container is gemonteerd. Dit vergrendelingssysteem moet door de douane kunnen worden verzegeld indien het zich aan de buitenkant van de gemonteerde container bevindt.

Artikel 4

Containers met dekkleden

1. Containers met dekkleden moeten voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in de artikelen 1, 2 en 3 van dit reglement voor zover deze op bedoelde containers kunnen worden toegepast. Bovendien moeten zij in overeenstemming zijn met het bepaalde in dit artikel.

2. Het dekkleed moet zijn gemaakt van sterk zeildoek of weefsel met een plastic laag of van gegummeerd weefsel, welk voldoende stevig en niet rekbaar weefsel is. Het moet in goede staat verkeren en zodanig zijn vervaardigd dat, wanneer de sluiting is aangebracht, men geen toegang tot de lading kan verkrijgen zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

3. Indien het dekkleed bestaat uit verschillende stukken, moeten de randen van deze stukken in elkaar zijn gevouwen en aan elkaar zijn genaaid met twee naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 millimeter. De naden moeten zijn gemaakt overeenkomstig de bij dit reglement behorende schets nr. 1 ; indien het evenwel voor bepaalde delen van het dekkleed (zoals flappen aan de achterkant en versterkte hoeken) niet mogelijk is de stukken op deze wijze aan elkaar te naaien, dan is het voldoende de rand van het bovenste gedeelte te vouwen en te naaien overeenkomstig de bij dit reglement behorende schets nr. 2. Een van de naden mag uitsluitend aan de binnenkant zichtbaar zijn, terwijl de kleur van de voor deze naad gebruikte draad duidelijk moet verschillen van de kleur van het dekkleed alsmede van de kleur van de draad die is gebruikt voor de andere naad. Alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd.

4. Indien het dekkleed is gemaakt van weefsel met een plastic laag, en bestaat uit verschillende stukken, kunnen deze stukken ook aan elkaar zijn gelast overeenkomstig de bij dit reglement behorende schets nr. 3. De rand van een stuk moet over een breedte van ten minste 15 millimeter over de rand van het andere stuk vallen. De stukken worden over deze gehele breedte samengelast. Hierbij wordt over de buitenste rand een band van plastic aangebracht met een breedte van ten minste 7 millimeter die op dezelfde wijze wordt vastgelast. Op deze band, alsmede over een breedte van ten minste 3 millimeter aan weerszijden van deze band, wordt een duidelijk en uniform reliëfteken gedrukt. De stukken worden zodanig samengelast dat zij niet kunnen worden gescheiden en weer opnieuw worden samengevoegd, zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

5. Reparaties moeten worden uitgevoerd zoals aangegeven in de bij dit reglement behorende schets nr. 4, waarbij de randen in elkaar worden gevouwen en aan elkaar worden genaaid met twee zichtbare naden op een onderlinge afstand van ten minste 15 millimeter ; de kleur van de aan de binnenkant zichtbare draad moet verschillen van de kleur van de aan de buitenkant zichtbare draad en van de kleur van het dekkleed ; alle naden moeten machinaal zijn vervaardigd. Wanneer hij de reparatie van een dekkleed dat bij de randen is beschadigd, het beschadigde gedeelte moet worden vernieuwd, mag de naad ook worden aangebracht overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van dit artikel en de bij dit reglement behorende schets nr. 1. Reparaties aan dekkleden bestaande uit weefsel met een plastic laag mogen eveneens worden uitgevoerd overeenkomstig de methode omschreven in het vierde lid van dit artikel, doch in dat geval moet de las aan beide zijden van het dekkleed worden aangebracht, waarbij het nieuwe gedeelte aan de binnenzijde wordt aangebracht.

6.

a) Het dekkleed wordt op zodanige wijze aan de container bevestigd dat het nauwkeurig voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 1, letters a) en b), van dit reglement. De sluiting geschiedt door middel van: i) metalen ringen bevestigd aan de container;

ii) ogen aangebracht in de rand van het dekkleed;

iii) een rijglijn die door de ringen bovenop het dekkleed gaat en die aan de buitenkant over de gehele lengte zichtbaar blijft.

Het dekkleed moet de vaste delen van de container bedekken over een afstand van ten minste 250 millimeter gemeten vanuit het middelpunt van de bevestigingsringen, behalve in de gevallen waarin de container zodanig is gebouwd dat toegang tot de goederen is uitgesloten.

b) Wanneer de rand van een dekkleed blijvend moet worden bevestigd aan de container, moet deze bevestiging ononderbroken en stevig zijn aangebracht.

7. De onderlinge afstand tussen de ringen of de ogen mag niet groter zijn dan 200 mm. De ogen moeten zijn versterkt.

8. Als rijglijnen dienen te worden gebruikt: a) stalen kabels met een diameter van ten minste 3 millimeter;

of

b) koorden van hennep of sisal met een diameter van ten minste 8 millimeter, voorzien van een doorzichtig, niet-rekbaar omhulsel van plastic.

De kabels mogen zijn voorzien van een doorzichtig, nietrekbaar omhulsel van plastic.

9. Iedere kabel en ieder koord moet uit één stuk bestaan en aan beide uiteinden zijn voorzien van een eindstuk van hard metaal. Het bevestigingsstuk van ieder metalen eindstuk moet zijn voorzien van een holle klinknagel die de kabel of het koord doorboort en waardoor het touw of de strip van de douaneverzegeling kan worden aangebracht. De kabel of het koord dient zichtbaar te blijven aan weerszijden van de holle klinknagel, zodat het mogelijk is zich ervan te overtuigen dat deze kabel of dit koord inderdaad uit één stuk bestaat (zie de bij dit reglement behorende schets nr. 5).

10. Bij de openingen die voor het laden en lossen in het dekkleed zijn aangebracht, moeten beide randen van het dekkleed voldoende over elkaar liggen. Daarbij dient de sluiting te geschieden door middel van: a) een flap die is vastgenaaid of vastgelast overeenkomstig het derde en vierde lid van dit artikel;

b) ringen en ogen die voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in het zevende lid van dit artikel ; en

c) een van geschikt materiaal vervaardigde niet-rekbare riem uit één stuk, van ten minste 20 millimeter breed en 3 millimeter dik ; deze riem, die door de ringen wordt aangebracht en beide randen van het dekkleed alsmede de flap vasthoudt, wordt aan de binnenkant van het dekkleed bevestigd en is voorzien van een oog waardoor de kabel of het koord bedoeld in het achtste lid van dit artikel kan worden aangebracht.

Een flap is niet vereist, wanneer er een aparte voorziening (bij voorbeeld een keerplaat) aanwezig is om te voorkomen dat toegang wordt verkregen tot de lading zonder dat daarbij zichtbare sporen achterblijven.

11. De identificatietekens die op de container alsmede op de in het tweede deel van deze bijlage bedoelde goedkeuringsplaat moeten staan, mogen in geen geval worden bedekt door het dekkleed.

Artikel 5

Overgangsbepalingen

Tot 1 januari 1977 mogen eindstukken worden gebruikt die in overeenstemming zijn met de bij dit reglement behorende schets nr. 5, ook al heeft de bijbehorende holle klinknagel van een eerder goedgekeurd model een opening waarvan de afmetingen kleiner zijn dan die welke in de schets zijn aangegeven.

Schets nr. 1 Dekkleed gemaakt van verschillende stukken (aan elkaar genaaid)

>PIC FILE= "T0019653"> Schets nr. 2 Dekkleed gemaakt van verschillende stukken

>PIC FILE= "T0019654"> Noot : Ook zijn toegestaan hoeknaden die zijn uitgevoerd volgens de in schets nr. 2 a) van bijlage 2 bij deze Overeenkomst afgebeelde methode.

Schets nr. 3 Dekkleed gemaakt van verschillende stukken (aan elkaar gelast)

>PIC FILE= "T0019655"> Schets nr. 4 Reparatie van het dekkleed

>PIC FILE= "T0019656"> Schets nr. 5 Model van eindstuk

>PIC FILE= "T0019657">

TWEEDE DEEL GOEDKEURINGSPROCEDURES VOOR CONTAINERS DIE VOLDOEN AAN DE TECHNISCHE VOORWAARDEN VERVAT IN HET EERSTE DEEL

Algemeen

1. Containers kunnen worden goedgekeurd voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling: a) bij de vervaardiging, per prototype (goedkeuringsprocedure bij de vervaardiging);

b) na de vervaardiging, afzonderlijk of voor een bepaald aantal containers van een zelfde type (goedkeuringsprocedure na de vervaardiging).

Gemeenschappelijke bepalingen voor beide goedkeuringsprocedures

2. De bevoegde autoriteit die de goedkeuring verricht, geeft na goedkeuring aan de aanvrager een certificaat van goedkeuring af dat geldig is voor een onbeperkte serie containers van het goedgekeurde type of voor een bepaald aantal containers.

3. De persoon aan wie de goedkeuring is verleend, moet, alvorens de goedgekeurde container(s) te gebruiken voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling, hierop een goedkeuringsplaat aanbrengen.

4. De goedkeuringsplaat moet blijvend worden bevestigd op een plaats waar deze duidelijk zichtbaar is en naast andere platen die voor officiële doeleinden zijn afgegeven.

5. De goedkeuringsplaat, die overeen dient te stemmen met het in aanhangsel 1 bij dit deel opgenomen model nr. I, dient te bestaan uit een metalen plaat van ten minste 20 cm bij 10 cm. Op de voorkant hiervan dienen in ieder geval in het Frans of in het Engels de volgende aanduidingen te zijn gegraveerd, dan wel in reliëf of op een andere wijze blijvend leesbaar te zijn aangebracht: a) "goedgekeurd voor vervoer onder douaneverzegeling";

b) de naam van het land waar de container is goedgekeurd, hetzij voluit, hetzij door middel van de nationaliteitsletters ter aanduiding van het land van registratie van de motorvoertuigen in het internationale wegverkeer, het nummer van het certificaat van goedkeuring (cijfers, letters, enz.), alsmede het jaar van goedkeuring (bij voorbeeld "NL/26/73" betekent : Nederland, certificaat van goedkeuring nr. 26, afgegeven in 1973);

c) het door de fabrikant gegeven volgnummer van de container (fabrieksnummer);

d) indien de container is goedgekeurd aan de hand van een prototype, de identificatienummers of -letters van het type.

6. Indien een container niet meer voldoet aan de technische voorwaarden voor de goedkeuring, moet deze, alvorens te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling, worden teruggebracht in de staat op grond waarvan deze was goedgekeurd, zodat deze opnieuw kan voldoen aan deze technische voorwaarden.

7. Wanneer essentiële kenmerken van een container zijn gewijzigd, is deze container niet meer gedekt door de verleende goedkeuring en moet deze door de bevoegde autoriteit opnieuw worden goedgekeurd alvorens te kunnen worden gebruikt voor vervoer van goederen onder douaneverzegeling.

Bijzondere bepalingen voor de goedkeuring per prototype bij de vervaardiging

8. Wanneer de containers worden vervaardigd in serie volgens een zelfde type, kan de fabrikant goedkeuring van het prototype aanvragen bij de bevoegde autoriteit van het land waar de containers worden vervaardigd.

9. In zijn aanvraag moet de fabrikant voor het type container waarvoor hij de goedkeuring aanvraagt, de identificatienummers of -letters vermelden die hij dit type geeft.

10. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van tekeningen en een uitvoerige ontwerpbeschrijving van het goed te keuren type container.

11. De fabrikant moet zich schriftelijk ertoe verbinden: a) bij de bevoegde autoriteit de containers van het betrokken type aan te bieden die bedoelde autoriteit wenst te onderzoeken;

b) de bevoegde autoriteit toe te staan te allen tijde tijdens de vervaardiging van de serie van het betrokken type andere exemplaren te onderzoeken;

c) de bevoegde autoriteit in te lichten over iedere wijziging, hoe gering ook, in de tekeningen of in de ontwerpbeschrijving, alvorens deze wijziging aan te brengen;

d) op een zichtbare plaats op de containers, behalve de op de goedkeuringsplaat vereiste tekens, de identificatienummers of -letters van het prototype aan te brengen alsmede het serievolgnummer van iedere container van het desbetreffende type (fabrieksnummer);

e) een lijst bij te houden van de containers die zijn vervaardigd overeenkomstig het goedgekeurde prototype.

12. De bevoegde autoriteit geeft aan welke wijzigingen eventueel dienen te worden aangebracht op het desbetreffende prototype opdat zij de goedkeuring kan verlenen.

13. De goedkeuring per prototype wordt niet verleend dan nadat de bevoegde autoriteit, na onderzoek van één of meer containers die zijn vervaardigd volgens dit prototype, heeft geconstateerd dat de containers van dit type voldoen aan de technische voorwaarden vervat in het eerste deel.

14. Wanneer een type container is goedgekeurd, wordt aan de aanvrager één certificaat van goedkeuring afgegeven dat overeenstemt met het in aanhangsel 2 bij dit deel opgenomen model nr. II en dat geldt voor alle containers die worden gebouwd overeenkomstig de ontwerpbeschrijving van het goedgekeurde type. Dit certificaat geeft de fabrikant het recht om op iedere container van de serie een goedkeuringsplaat aan te brengen van het model omschreven in punt 5 van dit deel.

Bijzondere bepalingen voor de goedkeuring na de vervaardiging

15. Wanneer de goedkeuring niet bij de vervaardiging is aangevraagd, kan de eigenaar of de vervoerder dan wel de vertegenwoordiger van één van beiden de goedkeuring aanvragen bij de bevoegde autoriteit aan wie hij de container(s) die hij wil laten keuren, kan aanbieden.

16. Bij iedere goedkeuringsaanvraag die wordt ingediend in het geval bedoeld onder punt 15 van dit deel, moet het volgnummer (fabrieksnummer) dat door de fabrikant op iedere container is geplaatst, worden vermeld.

17. De bevoegde autoriteit onderzoekt zoveel containers als zij nodig acht en geeft, na te hebben geconstateerd dat deze container(s) voldoet/voldoen aan de technische voorwaarden vervat in het eerste deel, een certificaat van goedkeuring af dat overeenstemt met het in aanhangsel 3 bij dit deel opgenomen model nr. III en dat uitsluitend geldig is voor het aantal goedgekeurde containers. Dit certificaat, waarop het volgnummer of de volgnummers dat/die de fabrikant aan de desbetreffende container(s) heeft gegeven, is/zijn vermeld, geeft de aanvrager het recht om op iedere goedgekeurde container de in punt 5 van dit deel bedoelde goedkeuringsplaat aan te brengen.

AANHANGSEL 1 BIJ HET TWEEDE DEEL

>PIC FILE= "T0019658">

AANHANGSEL 1 BIJ HET TWEEDE DEEL

>PIC FILE= "T0019659">

AANHANGSEL 2 BIJ HET TWEEDE DEEL

>PIC FILE= "T0019660">

AANHANGSEL 3 BIJ HET TWEEDE DEEL

>PIC FILE= "T0019661">

DERDE DEEL TOELICHTING

1. De in bijlage 6 bij deze Overeenkomst gegeven toelichting op bijlage 2 is mutatis mutandis van toepassing op containers die zijn goedgekeurd voor vervoer onder douaneverzegeling in toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst.

2. Eerste deel - artikel 4, zesde lid, letter a)

De schets bij dit derde deel geeft een voorbeeld van het door de douane aanvaardbare systeem voor het bevestigen van de dekkleden om de metalen hoekstukken van de containers.

3. Tweede deel - punt 5

Indien twee containers met dekkleden, die zijn goedgekeurd voor vervoer onder douaneverzegeling, zodanig zijn samengevoegd dat zij slechts één container met slechts één dekkleed vormen en voldoen aan de voorwaarden voor vervoer onder douaneverzegeling, dan is voor deze combinatie geen afzonderlijk certificaat van goedkeuring of een afzonderlijke goedkeuringsplaat vereist.

Inrichting ter bevestiging van een dekkleed om metalen hoekstukken van containers

De hieronder afgebeelde inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 4, zesde lid, letter a), van het eerste deel. >PIC FILE= "T0019662">

BIJLAGE 8 SAMENSTELLING EN REGLEMENT VAN ORDE VAN DE COMMISSIE VAN BEHEER

Artikel 1

i) De Overeenkomstsluitende Partijen zijn lid van de Commissie van Beheer.

ii) De Commissie kan besluiten dat de bevoegde administraties van de in artikel 52, eerste lid, van deze Overeenkomst bedoelde Staten die geen Overeenkomstsluitende Partij zijn, of vertegenwoordigers van internationale organisaties haar zittingen als waarnemers kunnen bijwonen voor aangelegenheden die hun aangaan.

Artikel 2

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verleent de Commissie secretariaatsdiensten.

Artikel 3

De Commissie kiest ieder jaar in haar eerste zitting haar voorzitter en haar vice-voorzitter.

Artikel 4

De Commissie wordt ieder jaar, en telkens wanneer hiertoe een verzoek wordt ingediend door de bevoegde administraties van ten minste vijf Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn, door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties bijeengeroepen onder auspiciën van de Europese Commissie voor Europa.

Artikel 5

Voorstellen worden in stemming gebracht. Iedere Staat die Overeenkomstsluitende Partij is en die op de zitting is vertegenwoordigd, beschikt over één stem. Voorstellen die geen wijzigingen op deze Overeenkomst betreffen, worden door de Commissie aangenomen met een meerderheid van stemmen uitgebracht door de aanwezige leden die hun stem uitbrengen. Wijzigingen op deze Overeenkomst, alsmede de besluiten bedoeld in de artikelen 59 en 60 van deze Overeenkomst, worden aangenomen met een meerderheid van twee derde van de stemmen uitgebracht door de aanwezige leden die hun stem uitbrengen.

Artikel 6

Voor het nemen van besluiten is een quorum vereist van ten minste de helft van de Staten die Overeenkomstsluitende Partij zijn.

Artikel 7

De Commissie neemt haar verslag aan voordat haar zitting wordt gesloten.

Artikel 8

Indien in deze bijlage ter zake dienende bepalingen ontbreken, is het reglement van orde van de Economische Commissie voor Europa van toepassing tenzij de Commissie van Beheer anders bepaalt.