2004X0427 — NL — 05.08.2015 — 001.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 54) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
C 256 |
5 |
5.8.2015 |
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag
(2004/C 101/04)
(Voor de EER relevante tekst)
I. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE MEDEDELING
1. |
Deze mededeling regelt de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten, wanneer deze laatste instanties de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toepassen. Voor de toepassing van deze mededeling wordt verstaan onder „rechterlijke instanties van de EU-lidstaten” (hierna te noemen: „nationale rechterlijke instanties” of „nationale rechters”) de hoven en rechtbanken van een EU-lidstaat die de artikelen 81 en 82 van het Verdrag kunnen toepassen en bevoegd zijn om op grond van artikel 234 van het Verdrag het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een prejudiciële beslissing te verzoeken ( 1 ). |
2. |
De nationale rechterlijke instanties kunnen worden verzocht om de artikelen 81 of 82 van het Verdrag toe te passen in rechtszaken tussen particulieren, bijvoorbeeld in het kader van contractuele vorderingen of vorderingen tot schadevergoeding. Zij kunnen ook optreden als openbare handhavingsinstantie of beroepsinstantie. Een nationale rechterlijke instantie kan immers overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 (hierna te noemen: „de verordening”) ( 2 ) inderdaad worden aangewezen als een mededingingsautoriteit van een lidstaat (hierna te noemen: „de nationale mededingingsautoriteit”). In dat geval valt de samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de Commissie niet alleen onder deze mededeling maar ook onder de mededeling betreffende de samenwerking in het netwerk van mededingingsautoriteiten ( 3 ). |
II. DE TOEPASSING VAN COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS DOOR NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES
A. DE BEVOEGDHEID VAN NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES OM COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS TOE TE PASSEN
3. |
Voorzover nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn om een zaak te behandelen ( 4 ), kunnen zij de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toepassen ( 5 ). Bovendien dient in herinnering te worden gebracht dat de artikelen 81 en 82 van het Verdrag bepalingen van openbare orde zijn en voor de vervulling van de aan de Gemeenschap opgedragen taken en in het bijzonder voor de goede werking van de interne markt van wezenlijk belang zijn ( 6 ). Indien een nationale rechter ingevolge het nationale recht verplicht is ambtshalve de aan een interne regel van dwingende aard ontleende rechtsgronden in het geding te brengen, die niet door partijen zijn aangevoerd, geldt volgens het Hof van Justitie diezelfde verplichting wanneer het dwingende regels van Gemeenschapsrecht, zoals de communautaire mededingingsregels, betreft. Hetzelfde geldt indien het nationale recht de rechter de mogelijkheid geeft de dwingende rechtsregel ambtshalve toe te passen: de nationale rechter dient de communautaire mededingingsregels toe te passen, zelfs wanneer daarop door de procespartij die bij de toepassing belang heeft, geen beroep is gedaan, indien het nationale recht deze toepassing toelaat. Het Gemeenschapsrecht verplicht de nationale rechter er echter niet toe ambtshalve een rechtsgrond in het geding te brengen ontleend aan schending van Gemeenschapsbepalingen, wanneer hij voor het onderzoek van dat middel de hem passende lijdelijkheid zou moeten verzaken door buiten de rechtsstrijd van partijen te treden en zich te baseren op andere feiten en omstandigheden dan die welke de partij die bij de toepassing belang heeft, aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd ( 7 ). |
4. |
Afhankelijk van de hem krachtens het nationale recht toevertrouwde taken, kan de nationale rechter worden verzocht om in administratieve, civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen ( 8 ). Met name wanneer natuurlijke personen of rechtspersonen hem verzoeken hun individuele rechten te beschermen, speelt de nationale rechter een specifieke rol bij de handhaving van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, welke verschilt van de handhaving in het algemeen belang door de Commissie of de nationale mededingingsautoriteiten ( 9 ). De nationale rechter kan immers uitvoering geven aan de artikelen 81 of 82 van het Verdrag door de nietigheid van overeenkomsten vast te stellen of schadevergoeding toe te kennen. |
5. |
Nationale rechterlijke instanties kunnen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toepassen, zonder dat parallel daarmee het nationale mededingingsrecht behoeft te worden toegepast. Wanneer nationale rechterlijke instanties evenwel het nationale mededingingsrecht toepassen op overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag ongunstig kunnen beïnvloeden ( 10 ) dan wel op door artikel 82 van het Verdrag verboden misbruiken, moeten zij tevens de communautaire mededingingsregels toepassen op deze overeenkomsten, besluiten of praktijken ( 11 ). |
6. |
De verordening verleent de nationale rechterlijke instanties niet alleen de bevoegdheid om de communautaire mededingingsregels toe te passen. De parallelle toepassing van het nationale mededingingsrecht op overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden, mag niet leiden tot een resultaat dat verschilt van dat van het communautaire mededingingsrecht. Artikel 3, lid 2, van de verordening bepaalt dat overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke geen inbreuk vormen op artikel 81, lid 1, van het Verdrag, of aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag voldoen, evenmin mogen worden verboden op grond van het nationale mededingingsrecht ( 12 ). Omgekeerd heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke in strijd zijn met artikel 81, lid 1, van het Verdrag en niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag niet kunnen worden toegestaan op grond van het nationale recht ( 13 ). Met betrekking tot de parallelle toepassing van het nationale mededingingsrecht en artikel 82 van het Verdrag op eenzijdige gedragingen, voorziet artikel 3 niet in een soortgelijke verplichte convergentie. In geval van tegenstrijdige bepalingen vereist het algemene beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht evenwel dat iedere bepaling van een nationale wet die in strijd is met een Gemeenschapsregel, buiten toepassing wordt gelaten, of deze nu van eerdere of latere datum dan laatstgenoemde regel is ( 14 ). |
7. |
Naast de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, zijn nationale rechterlijke instanties ook bevoegd om besluiten toe te passen die de communautaire instellingen hebben vastgesteld op grond van het Verdrag of op grond van de ter uitvoering van het Verdrag genomen maatregelen, mits deze besluiten rechtstreekse werking hebben. Nationale rechterlijke instanties moeten dus zorgen voor de gedwongen uitvoering van beschikkingen van de Commissie ( 15 ), alsmede van verordeningen betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Bij de toepassing van deze communautaire mededingingsregels handelen de nationale rechterlijke instanties in het kader van het Gemeenschapsrecht en zijn zij bijgevolg gehouden de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht in acht te nemen ( 16 ). |
8. |
De toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag door nationale rechterlijke instanties hangt vaak af van ingewikkelde economische en juridische beoordelingen ( 17 ). Bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels zijn de nationale rechterlijke instanties gebonden door de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Gemeenschap alsmede door de verordeningen van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen ( 18 ). Bovendien is de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag door de Commissie in een specifieke zaak bindend voor de nationale rechterlijke instanties wanneer zij in dezelfde zaak gelijktijdig met of na de Commissie de communautaire mededingingsregels toepassen ( 19 ). Tot slot en onverminderd de uiteindelijke uitlegging van het Verdrag door het Hof van Justitie, kunnen de nationale rechterlijke instanties zich laten leiden door de verordeningen en beschikkingen van de Commissie die analoog zijn aan de zaak die zij behandelen, alsmede door de bekendmakingen, mededelingen en richtsnoeren van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag ( 20 ) en het jaarlijkse verslag over het mededingingsbeleid ( 21 ). |
B. PROCEDURELE ASPECTEN VAN DE TOEPASSING VAN DE COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS DOOR NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES
9. |
De procedurele voorwaarden voor de handhaving van de communautaire mededingingsregels door de nationale rechterlijke instanties en de sancties die zij kunnen opleggen in geval van inbreuken op deze regels zijn grotendeels neergelegd in het nationale recht. Tot op zekere hoogte zijn de voorwaarden voor de handhaving van de communautaire mededingingsregels evenwel ook in het Gemeenschapsrecht geregeld. Deze bepalingen van het Gemeenschapsrecht kunnen de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid bieden van bepaalde faciliteiten gebruik te maken, bv. de mogelijkheid om het advies van de Commissie in te winnen met betrekking tot de toepassing van de communautaire mededingingsregels ( 22 ) ofze kunnen regels creëren die een dwingende impact op bij hen aanhangige procedures hebben, bv. de verplichting om de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de mogelijkheid te bieden om schriftelijke opmerkingen in te dienen ( 23 ). Deze bepalingen van het Gemeenschapsrecht hebben voorrang op die van het nationale recht. Bijgevolg moeten de nationale rechterlijke instanties nationale bepalingen waarvan de toepassing strijdig zou zijn met deze gemeenschapsrechtelijke bepalingen, terzijde schuiven. Indien dergelijke gemeenschapsrechtelijke bepalingen rechtstreeks toepasselijk zijn, zijn ze een rechtstreekse bron van rechten en verplichtingen voor allen die zij betreffen en moeten ze vanaf hun inwerkingtreding hun volle werking op eenvormige wijze in alle lidstaten ontplooien ( 24 ). |
10. |
Bij gebreke van Gemeenschapsbepalingen inzake procedures en sancties op het gebied van de handhaving van de communautaire mededingingsregels door de nationale rechterlijke instanties, passen deze instanties het nationale procesrecht en, voorzover zij daartoe bevoegd zijn, de in het nationale recht vastgestelde sancties toe. De toepassing van deze nationale bepalingen moet evenwel verenigbaar zijn met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. In dit verband is het nuttig te herinneren aan de rechtspraak van het Hof van Justitie, volgens welke: a) wanneer er een inbreuk is op het Gemeenschapsrecht, het nationale recht sancties moet vaststellen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn ( 25 ); b) wanneer de inbreuk op het Gemeenschapsrecht een particulier schade berokkent, deze particulier onder bepaalde omstandigheden bij de nationale rechterlijke instantie een vordering tot schadevergoeding moet kunnen indienen ( 26 ); c) de procedureregels en sancties welke de nationale rechterlijke instanties toepassen om het Gemeenschapsrecht te handhaven. — er niet toe mogen leiden dat deze handhaving uiterst moeilijk of in de praktijk onmogelijk wordt (doeltreffendheidsbeginsel) ( 27 ), — en niet minder gunstig mogen zijn dan de regels die gelden voor de handhaving van gelijkwaardige nationale wetgeving (gelijkwaardigheidsbeginsel) ( 28 ). Op basis van het beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht mag de nationale rechter geen nationale bepalingen toepassen die in strijd zijn met deze beginselen. |
C. GELIJKTIJDIGE OF OPEENVOLGENDE TOEPASSING VAN COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS DOOR DE COMMISSIE EN DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES
11. |
Een nationale rechterlijke instantie kan tegelijk met de Commissie of na de Commissie het communautaire mededingingsrecht toepassen op overeenkomsten, besluiten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen of eenzijdige gedragingen ( 29 ). In de volgende punten wordt een aantal verplichtingen behandeld die de nationale rechterlijke instanties in deze omstandigheden moet naleven. |
12. |
Wanneer een nationale rechter vóór de Commissie een beslissing neemt, moet hij zien te voorkomen dat deze beslissing in strijd is met een beschikking die de Commissie overweegt te geven ( 30 ). Daartoe kan de nationale rechter de Commissie vragen of zij een procedure heeft ingeleid met betrekking tot dezelfde overeenkomsten, besluiten of gedragingen ( 31 ) en in voorkomend geval wat de stand van de procedure is en hoe waarschijnlijk het is dat in deze zaak een beschikking zal worden gegeven ( 32 ). De nationale rechter kan om redenen van rechtszekerheid ook overwegen om de procedure te schorsen totdat de Commissie een beschikking heeft gegeven ( 33 ). Van haar kant zal de Commissie zich inspannen om zaken waarvoor zij heeft besloten een procedure in de zin van artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie in te leiden en waarvoor bij de nationale rechter een procedure loopt waarvan de behandeling op de bovengenoemde wijze is opgeschort, bij voorrang te behandelen, met name wanneer de afloop van een civielrechtelijk geding daarvan afhangt. Wanneer er echter redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de beschikking die de Commissie overweegt te geven of wanneer de Commissie reeds een beschikking heeft gegeven in een vergelijkbare zaak, kan de nationale rechter over de bij hem aanhangige zaak beslissen op grond van deze overwogen of eerdere beschikking, zonder dat het nodig is de Commissie om de bovengenoemde inlichtingen te verzoeken of haar beschikking af te wachten. |
13. |
Wanneer de Commissie in een bepaalde zaak vóór de nationale rechter een beschikking geeft, kan deze laatste geen beslissing nemen die indruist tegen die van de Commissie. De bindende kracht van de beschikking van de Commissie laat de uitlegging van het Gemeenschapsrecht door het Hof van Justitie uiteraard onverlet. Indien de nationale rechter twijfelt aan de wettigheid van de beschikking van de Commissie, kan hij zich bijgevolg niet onttrekken aan de bindende kracht van deze beschikking, tenzij het Hof van Justitie een arrest in tegengestelde zin wijst ( 34 ). Indien de nationale rechter overweegt een beslissing te nemen die indruist tegen die van de Commissie, moet hij derhalve het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing verzoeken (artikel 234 van het Verdrag). Het Hof zal dan beslissen of de beschikking van de Commissie verenigbaar is met het Gemeenschapsrecht. Indien de beschikking van de Commissie evenwel op grond van artikel 230 van het Verdrag wordt aangevochten voor de rechterlijke instanties van de Gemeenschap en de beslechting van het geding voor de nationale rechter afhangt van de geldigheid van deze beschikking, moet de nationale rechter de procedure schorsen in afwachting van een definitieve uitspraak over het beroep tot nietigverklaring door de rechterlijke instanties van de Gemeenschap, tenzij hij van oordeel is dat het, gelet op de omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd is het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de geldigheid van deze beschikking ( 35 ). |
14. |
Wanneer een nationale rechter de procedure schorst, bv. in afwachting van een beschikking van de Commissie (de in punt 12 van deze mededeling beschreven situatie) of van een definitieve uitspraak van de rechterlijke instanties van de Gemeenschap in het kader van een beroep tot nietigverklaring of in het kader van een prejudiciële procedure (de in punt 13 van deze mededeling beschreven situatie), dient hij te onderzoeken of er voorlopige maatregelen moeten worden getroffen om de belangen van de partijen te beschermen ( 36 ). |
III. DE SAMENWERKING TUSSEN DE COMMISSIE EN DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES
15. |
Anders dan het op artikel 234 van het Verdrag gebaseerde samenwerkingsmechanisme tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof van Justitie, voorziet het Verdrag niet uitdrukkelijk in een samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de Commissie. In zijn uitlegging van artikel 10 van het Verdrag, op grond van waarvan de lidstaten de vervulling van de taken van de Gemeenschap moeten vergemakkelijken, hebben de rechterlijke instanties van de Gemeenschap geoordeeld dat deze verdragsbepaling verlangt dat de gemeenschapsinstellingen en de lidstaten over en weer loyaal samenwerken om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken. Artikel 10 van het Verdrag houdt dus in dat de Commissie de nationale rechterlijke instanties moet bijstaan wanneer zij het Gemeenschapsrecht toepassen ( 37 ). Ook kunnen de nationale rechterlijke instanties worden verplicht om de Commissie bij te staan bij de vervulling van haar taken ( 38 ). |
16. |
Ook zij herinnerd aan de samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de nationale autoriteiten, in het bijzonder de nationale mededingingsautoriteiten, bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Hoewel de samenwerking tussen deze nationale autoriteiten in de eerste plaats onder de nationale regelgeving valt, bepaalt artikel 15, lid 3, van de verordening dat de nationale mededingingsautoriteiten voor de nationale rechterlijke instanties van hun lidstaat opmerkingen kunnen indienen. Punt 31 en de punten 33 tot en met 35 van deze mededeling zijn mutatis mutandis van toepassing op deze opmerkingen. |
A. |
DE COMMISSIE ALS AMICUS CURIAE
|
B. |
VERLICHTING DOOR DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES VAN DE ROL VAN DE COMMISSIE BIJ DE HANDHAVING VAN COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS
|
IV. SLOTBEPALINGEN
42. |
Deze mededeling beoogt de nationale rechterlijke instanties bij te staan bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Zij bindt de nationale rechterlijke instanties niet, en heeft evenmin gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de EU-lidstaten en van de natuurlijke personen of rechtspersonen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht. |
43. |
Deze mededeling vervangt de bekendmaking van 1993 betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties voor de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag ( 58 ). |
BIJLAGE
GROEPSVRIJSTELLINGSVERORDENINGEN, BEKENDMAKINGEN, MEDEDELINGEN EN RICHTSNOEREN VAN DE COMMISSIE
Een bijgewerkte versie van deze lijst is ook beschikbaar op de website van het directoraat-generaal Concurrentie van de Europese Commissie:
http://europa.eu.int/comm/competition/antitrust/legislation/
A. Niet-sectorspecifieke regels
1. Bekendmakingen van algemene aard
— Bekendmaking inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5)
— Bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (de minimis) (PB C 368 van 22.12.2001, blz. 13)
— Mededeling betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 81)
— Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 2)
2. Verticale overeenkomsten
— Verordening (EG) nr. 2790/1999 van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 336 van 29.12.1999, blz. 21)
— Richtsnoeren inzake verticale beperkingen (PB C 291 van 13.10.2000, blz. 1)
3. Horizontale samenwerkingsovereenkomsten
— Verordening (EG) nr. 2658/2000 van 29 november 2000 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen specialisatieovereenkomsten (PB L 304 van 5.12.2000, blz. 3)
— Verordening (EG) nr. 2659/2000 van 29 november 2000 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten (PB L 304 van 5.12.2000, blz. 7)
— Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 81 op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PB C 3 van 6.1.2001, blz. 2)
4. Licentieovereenkomsten voor de overdracht van technologie
— Verordening (EG) nr. 773/2004 van 27 april 2004 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht (PB L 123 van 27.4.2004)
— Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 81 van het Verdrag op overeenkomsten inzake technologieoverdracht (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 2)
B. Sectorspecifieke regels
1. Verzekering
— Verordening (EG) nr. 358/2003 van 27 februari 2003 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de verzekeringssector (PB L 53 van 28.2.2003, blz. 8)
2. Motorvoertuigen
— Verordening (EG) nr. 1400/2002 van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (PB L 203 van 1.8.2002, blz. 30)
3. Telecommunicatie en postdiensten
— Richtsnoeren voor de toepassing van de EG-mededingingsregels in de telecommunicatiesector (PB C 233 van 6.9.1991, blz. 2)
— Mededeling over de toepassing van de mededingingsregels op de postsector en over de beoordeling van bepaalde overheidsmaatregelen met betrekking tot postdiensten (PB C 39 van 6.2.1998, blz. 2)
— Bekendmaking betreffende de toepassing van de mededingingsregels op overeenkomsten inzake toegang in de telecommunicatiesector — Kader, relevante markten en beginselen (PB C 265 van 22.8.1998, blz. 2)
— Richtsnoeren van de Commissie voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten, (PB C 165 van 11.7.2002, blz. 6)
4. Vervoer
— Verordening (EEG) nr. 1617/93 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die betrekking hebben op de gezamenlijke planning en coördinatie van de dienstregelingen, op de gemeenschappelijke exploitatie, op het overleg over passagiers- en vrachtvervoertarieven bij geregelde luchtdiensten en op de toekenning van landings- en starttijden op luchthavens (PB L 155 van 26.6.1993, blz. 18)
— Nadere toelichting bij de aanbevelingen van de Commissie inzake de toepassing van de mededingingsregels op projecten voor nieuwe transportinfrastructuur (PB C 298 van 30.9.1997, blz. 5)
— Verordening (EG) nr. 823/2000 van 19 april 2000 houdende toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (PB L 100 van 20.4.2000, blz. 24)
( 1 ) Voor de criteria om te bepalen welke entiteiten als rechterlijke instanties in de zin van artikel 234 van het Verdrag kunnen worden beschouwd, zie bv. zaak C-516/99, Schmid, Jurispr. 2002, blz. I-4573, punt 34: „het Hof [houdt] […] rekening met een samenstel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter, de verplichte rechtsmacht, het uitspraak doen na een procedure op tegenspraak, het toepassen van regelen des rechts alsmede de onafhankelijkheid van het orgaan”.
( 2 ) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).
( 3 ) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 43). Voor de toepassing van deze mededeling wordt verstaan onder „nationale mededingingsautoriteit” de door een lidstaat op grond van artikel 35, lid 1, van de verordening aangewezen autoriteit.
( 4 ) De bevoegdheid van een nationale rechterlijke instantie hangt af van nationale, Europese en internationale bevoegdheidsregels. In deze context zij eraan herinnerd dat Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1) van toepassing is op alle civielrechtelijke of handelsrechtelijke mededingingszaken.
( 5 ) Zie artikel 6 van de verordening.
( 6 ) Zie de artikelen 2 en 3 van het EG-Verdrag, zaak C-126/97, Eco Swiss, Jurispr. 1999, blz. I-3055, punt 36; zaak T-34/92, Fiatagri UK en New Holland Ford, Jurispr. 1994, blz. II-905, punt 39 en zaak T-128/98, Aéroports de Paris, Jurispr. 2000, blz. II-3929, punt 241.
( 7 ) Gevoegde zaken C-430/93 en C-431/93, van Schijndel, Jurispr. 1995, blz. I-4705, punten 13 tot en met 15 en 22.
( 8 ) Overeenkomstig de laatste volzin van overweging 8 van Verordening (EG) nr. 1/2003 is deze verordening niet van toepassing op nationale wetten die strafrechtelijke sancties opleggen aan natuurlijke personen, behalve indien deze sancties het middel vormen waarmee op ondernemingen toepasselijke mededingingsregels worden toegepast.
( 9 ) Zaak T-24/90, Autome, Jurispr. 1992, blz. II-2223, punt 85.
( 10 ) Voor nadere precisering met betrekking tot het begrip „beïnvloeding van de handel”, zie de mededeling over dit onderwerp (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 81).
( 11 ) Artikel 3, lid 1, van de verordening.
( 12 ) Zie ook de mededeling betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 2).
( 13 ) Zaak 14/68, Walt Wilhelm, Jurispr. 1969, blz. 1, en gevoegde zaken 253/78 en 1 tot en met 3/79, Giry and Guerlain, Jurispr. 1980, blz. 2327, punten 15 tot en met 17.
( 14 ) Zaak 106/77, Simmenthal, Jurispr. 1978, blz. 629, punt 21, en zaak C-198/01, Consorzio Industrie Fiammiferi (CIF), Jurispr. 2003, blz. punt 49.
( 15 ) Een nationale rechterlijke instantie kan bv. worden verzocht te zorgen voor de gedwongen uitvoering van beschikkingen die de Commissie heeft vastgesteld op grond van de artikelen 7 tot en met 10 en de artikelen 23 en 24 van de verordening.
( 16 ) Zie bv. zaak 5/88, Wachauf, Jurispr. 1989, blz. 2609, punt 19.
( 17 ) Gevoegde zaken C-215/96 en C-216/96, Bagnasco, Jurispr. 1999, blz. I-135, punt 50.
( 18 ) Zaak 63/75, Fonderies Roubaix, Jurispr. 1976, blz. 111, punten 9 tot en met 11, en zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 46.
( 19 ) Met betrekking tot de gelijktijdige of opeenvolgende toepassing van de communautaire mededingingsregels door de nationale rechterlijke instanties en de Commissie, zie ook de punten 11 tot en met 14.
( 20 ) Zaak 66/86, Ahmed Saeed Flugreisen, Jurispr. 1989, blz. 803, punt 27, en zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 50. Een lijst met richtsnoeren, bekendmakingen, mededelingen en verordeningen van de Commissie op het gebied van het mededingingsbeleid, in het bijzonder de verordeningen betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen zijn bij deze mededeling gevoegd. Voor de beschikkingen van de Commissie houdende toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (sinds 1964), zie http://www.europa.eu.int/comm/competition/antitrust/cases/.
( 21 ) Gevoegde zaken C-319/93, C-40/94 en C-224/94, Dijkstra, Jurispr. 1995, blz. I-4471, punt 32.
( 22 ) Over de mogelijkheid voor de nationale rechterlijke instanties om bij de Commissie advies in te winnen, zie hierna de punten 27 tot en met 30.
( 23 ) Over het maken van opmerkingen, zie hierna de punten 31 tot en met 35.
( 24 ) Zaak 106/77, Simmenthal, Jurispr. 1978, blz. 629, punten 14 en 15.
( 25 ) Zaak 68/88, Commissie/Griekenland, Jurispr. 1989, blz. 2965, punten 23 tot en met 25.
( 26 ) Met betrekking tot schadevergoeding in geval van een inbreuk door een onderneming, zie zaak C-453/99, Courage en Crehan, Jurispr. 2001, blz. 6297, punten 26 en 27. Met betrekking tot schadevergoeding in geval van een inbreuk door een lidstaat of een overheidsorgaan van deze lidstaat en de voorwaarden voor deze aansprakelijkheid van de staat, zie bv. gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90, Francovich, Jurispr. 1991, blz. I-5357, punten 33 tot en met 36; zaak C-271/91, Marshall/Southampton and South West Hampshire Area Health Authority, Jurispr. 1993, blz. I-4367, punten 30, 34 en 35; gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du Pêcheur en Factortame, Jurispr. 1996, blz. I-1029; zaak C-392/93, British Telecommunications, Jurispr. 1996, blz. I-1631, punten 39 tot en met 46, en gevoegde zaken C-178/94, C-179/94 en C-188/94-C-190/94, Dillenkofer, Jurispr. 1996, blz. I-4845, punten 22 tot en met 26 en punt 72.
( 27 ) Zie bv. zaak 33/76, Rewe, Jurispr. 1976, blz. 1989, punt 5; zaak 45/76, Comet, Jurispr. 1976, blz. 2043, punt 12, en zaak 79/83, Harz, Jurispr. 1984, blz. 1921, punten 18 en 23.
( 28 ) Zie bv. zaak 33/76, Rewe, Jurispr. 1976, blz. 1989, punt 5; zaak 158/80, Rewe, Jurispr. 1981, blz. 1805, punt 44; zaak 199/82, San Giorgio, Jurispr. 1983, blz. 3595, punt 12, en zaak C-231/96, Edis, Jurispr. 1998, blz. I-4951, punten 36 en 37.
( 29 ) Artikel 11, lid 6, juncto artikel 35, leden 3 en 4, van de verordening staat in de weg aan een parallelle toepassing van de artikelen 81 of 82 van het Verdrag door de Commissie en een nationale rechterlijke instantie alleen wanneer deze laatste instantie werd aangewezen als nationale mededingingsautoriteit.
( 30 ) Artikel 16, lid 1, van de verordening.
( 31 ) De Commissie maakt de inleiding van haar procedure met het oog op de vaststelling van een beschikking op grond van de artikelen 7 tot en met 10 van de verordening bekend (zie artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004 van 7 april van de Commissie betreffende procedures op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123 van 27.4.2004). Volgens het Hof van Justitie impliceert het inleiden van een procedure een gezagshandeling van de Commissie, waaruit haar wil blijkt een beschikking te geven (zaak 48/72, Brasserie de Haecht, Jurispr. 1973, blz. 77, punt 16).
( 32 ) Zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 53, en gevoegde zaken C-319/93, C-40/94 en C-224/94, Dijkstra, Jurispr. 1995, blz. I-4471, punt 34. Ook punt 21 van deze mededeling behandelt deze kwestie.
( 33 ) Zie artikel 16, lid 1, van de verordening en zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 47, en zaak C-344/98, Masterfoods, Jurispr. 2000, blz. I-11369, punt 51.
( 34 ) Zaak 314/85, Foto-Frost, Jurispr. 1987, blz. 4199, punten 12 tot en met 20.
( 35 ) Zie artikel 16, lid 1, van de verordening en zaak C-344/98, Masterfoods, Jurispr. 2000, blz. I-11369, punten 52 tot en met 59.
( 36 ) Zaak C-344/98, Masterfoods, Jurispr. 2000, blz. I-11369, punt 58.
( 37 ) Zaak C-2/88, Zwartveld, Jurispr. 1990, blz. I-3365, punten 16 tot en met 22, en zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 53.
( 38 ) Zaak C-94/00, Roquette Frères, Jurispr. 2002, blz. I-9011, punt 31.
( 39 ) Over de verenigbaarheid van deze nationale proceduregels met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, zie de punten 9 en 10 van deze mededeling.
( 40 ) Met betrekking tot deze verplichtingen, zie bv. punten 23 tot en met 26 van deze mededeling.
( 41 ) Zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 53, en gevoegde zaken C-319/93, C-40/94 en C-224/94, Dijkstra, Jurispr. 1995, blz. I-4471, punt 34.
( 42 ) Zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 53.
( 43 ) Zaak T-353/94, Postbank, Jurispr. 1996, blz. II-921, punten 86 en 87, en zaak 145/83, Adams, Jurispr. 1985, blz. 3539, punt 34.
( 44 ) Zaak C-2/88, Zwartveld, Jurispr. 1990, blz. I-4405, punten 10 en 11, en zaak T-353/94, Postbank, Jurispr. 1996, blz. II-921, punt 93.
( 45 ) Beschikking van 6 december 1990, zaak C-2/88 Imm., J. J. Zwartveld e.a., EU:C:1990:440, punten 10 en 11; arrest van 26 november 2002, zaak C-275/00, Europese Gemeenschap/First NV en Franex NV, EU:C:2002:711, punt 49, en arrest van 18 september 1996, zaak T-353/94, Postbank NV/Commissie, EU:T:1996:119, punt 93.
( 46 ) Verordening (EG) nr. 773/2004, gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1348 van de Commissie (PB L 208 van 5.8.2015, blz. 3).
( 47 ) Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 1).
( 48 ) Zie punt 8 van deze mededeling.
( 49 ) Vgl. zaak 96/81, Commissie/Nederland, Jurispr. 1982, blz. 1791, punt 7, en zaak 272/86, Commissie/Griekenland, Jurispr. 1988, blz. 4875, punt 30.
( 50 ) Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de verordening doet dit artikel geen afbreuk aan verdergaande bevoegdheden die op grond van het nationale recht aan de nationale mededingingsautoriteiten worden verleend om opmerkingen voor rechterlijke instanties te formuleren.
( 51 ) Zie ook artikel 28, lid 2, van de verordening, dat de Commissie belet de door haar verkregen inlichtingen die onder de geheimhoudingsplicht vallen, openbaar te maken.
( 52 ) Gevoegde zaken 46/87 en 227/88, Hoechst, Jurispr. 1989, blz. 2859, punt 33. Zie ook artikel 15, lid 3, van de verordening.
( 53 ) Zaak C-69/90, Commissie/Italië, Jurispr. 1991, blz. 6011, punt 15.
( 54 ) Artikel 20, leden 6 tot en met 8, van de verordening en zaak C-94/00, Roquette Frères, Jurispr. 2002, blz. I-9011.
( 55 ) Artikel 21, lid 3, van de verordening.
( 56 ) Zaak C-94/00, Roquette Frères, Jurispr. 2002, blz. I-9011, punt 39 en de punten 62 tot en met 66.
( 57 ) Zie ook, ibidem, punten 91 en 92.
( 58 ) PB C 39 van 13.2.1993, blz. 6.