9.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/16


BESLUIT (EU) 2016/1349 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2016

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan schoeisel

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 5028)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 6, lid 7, en artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke criteria voor de EU-milieukeur worden vastgesteld.

(3)

Bij Beschikking 2009/563/EG van de Commissie (2) zijn de milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en controlevereisten voor schoeisel vastgesteld. Om de stand van de techniek van de markt voor deze productgroep beter weer te geven en rekening te houden met de innovatie die intussen heeft plaatsgevonden, is het dienstig om een herziene reeks milieucriteria vast te stellen.

(4)

De herziene milieucriteria zijn vooral bedoeld ter bevordering van producten die een kleiner milieueffect hebben, voornamelijk op het vlak van de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen, emissies in water, lucht en in de bodem ten gevolge van productieprocessen en producten die tijdens hun hele levenscyclus bijdragen tot de milieudimensie van duurzame ontwikkeling, die duurzaam zijn en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen beperken.

(5)

De herziene criteria bevorderen ook de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling door onder verwijzing naar de Tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het „Global Compact”-initiatief van de VN, de leidende beginselen inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen voorschriften in te voeren met betrekking tot de arbeidsomstandigheden in de eindassemblagefabriek.

(6)

Gezien de innovatiecyclus voor deze productgroep moeten de herziene milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en controlevereisten zes jaar geldig zijn vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

(7)

Beschikking 2009/563/EG moet derhalve worden vervangen.

(8)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor schoeisel hebben ontvangen op grond van de milieucriteria van Beschikking 2009/563/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen aan de herziene criteria en vereisten. Het moet producenten ook worden toegestaan om gedurende een voldoende lange periode aanvragen in te dienen op basis van de milieucriteria van Beschikking 2009/563/EG, dan wel op basis van de herziene milieucriteria van dit besluit.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De productgroep „schoeisel” omvat alle artikelen die bestemd zijn om de voeten te beschermen of te bedekken en die voorzien zijn van een aangezette zool die in contact komt met de grond. Behoudens de uitzonderingen vastgesteld in lid 3, valt schoeisel dat voldoet aan bijlage II bij Richtlijn 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), alsmede beschermend schoeisel waarop Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (4) van toepassing is, binnen het toepassingsgebied van dit besluit.

2.   Schoeisel kan zijn samengesteld uit verschillende natuurlijke of synthetische materialen in overeenstemming met Richtlijn 94/11/EG.

3.   De volgende producten behoren niet tot de productgroep:

a)

schoeisel dat elektrische of elektronische componenten bevat;

b)

schoeisel dat na eenmalig gebruik wordt weggegooid;

c)

sokken met een aangezette zool;

d)

speelgoedschoeisel.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „bovendeel”: het bovenste structuurelement, samengesteld uit een of meer materialen, dat is vastgemaakt aan de buitenzool van de schoen. Het bovendeel omvat de voering en inlegzolen;

2.   „voering en inlegzolen”: de voering van het bovendeel en de inlegzool, die samen de binnenzijde van het schoeisel vormen;

3.   „buitenzool”: het onderste deel van het schoeisel dat aan het bovendeel bevestigd is;

4.   „assemblage van schoenen”: een reeks handelingen met de bedoeling het bovendeel en de zool aan elkaar te zetten om zo tot het eindproduct te komen. De verpakking van het eindproduct hoort daar ook bij;

5.   „schoenassemblagefabriek”: de fabriek waar de eindfasen van de productie plaatsvinden (van het snijden of vormen van het materiaal (voor spuitgieten) tot het verpakken van het product) die betrekking hebben op het product waarvoor een vergunning is verleend en die onder de managementcontrole van de aanvrager blijven;

6.   „vluchtige organische stoffen” (VOS): organische verbindingen die, bij 293,15 K, een dampdruk hebben van ten minste 0,01 KPa, of een vergelijkbare vluchtigheid hebben onder de specifieke gebruiksomstandigheden, zoals omschreven in EN 14602;

7.   „inherent biologisch afbreekbare stof”: een stof die met gebruik van een van de volgende testmethoden binnen 28 dagen een afbreekbaarheid van opgeloste organische koolstof van 70 % ofwel 60 % van de theoretisch maximale zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming laat zien: ISO 14593, OESO 302 A, ISO 9887, OESO 302 B, ISO 9888, OESO 302 C.

8.   „gemakkelijk biologisch afbreekbare stof”: een stof die met gebruik van een van de volgende testmethoden binnen 28 dagen een afbreekbaarheid van opgeloste organische koolstof van 70 % ofwel 60 % van de theoretisch maximale zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming laat zien: OESO 301 A, ISO 7827, OESO 301 B, ISO 9439, OESO 301 C, OESO 301 D, ISO 10708, OESO 301 E, OESO 301 F, ISO 9408.

Artikel 3

Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur, behoort een product tot de productgroep „schoeisel” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit, en voldoet het aan de milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en controlevereisten die zijn uiteengezet in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 4

De milieucriteria voor de productgroep „schoeisel” en de daarmee samenhangende beoordelings- en controlevereisten zijn zes jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 5

Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep „schoeisel” het codenummer 017 toegekend.

Artikel 6

Beschikking 2009/563/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

1.   In afwijking van artikel 6 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productgroep „schoeisel” die zijn ingediend vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn vastgelegd in Beschikking 2009/563/EG.

2.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productgroep „schoeisel” die binnen twee maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden ingediend, mogen gebaseerd zijn op zowel de in Beschikking 2009/563/EG als de in dit besluit vastgestelde criteria. Die aanvragen worden geëvalueerd overeenkomstig de criteria waarop ze zijn gebaseerd.

3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Beschikking 2009/563/EG uiteengezette criteria, mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2016.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Beschikking 2009/563/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor schoeisel (PB L 196 van 28.7.2009, blz. 27).

(3)  Richtlijn 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 37).

(4)  Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18).


BIJLAGE

CRITERIA VOOR DE TOEKENNING VAN DE EU-MILIEUKEUR EN BEOORDELINGS- EN CONTROLEVEREISTEN

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor „schoeisel”:

1.

herkomst van huiden en vellen, katoen, hout en kurk, en synthetische cellulosevezels;

2.

vermindering van waterverbruik en beperking op het looien van huiden en vellen;

3.

emissies in water ten gevolge van de productie van leder, textiel en rubber;

4.

vluchtige organische stoffen (VOS);

5.

gevaarlijke stoffen in het product en in de componenten van schoenen;

6.

lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen (Restricted Substances List, RSL);

7.

parameters die medebepalend zijn voor duurzaamheid;

8.

maatschappelijk verantwoord ondernemen met betrekking tot arbeidsaspecten;

9.

verpakking;

10.

informatie op de verpakking.

Beoordeling en controle: Voor elk criterium worden de uitvoerige beoordelings- en controlevereisten vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analyses, testrapporten of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, mogen deze, al naar gelang het geval, afkomstig zijn van de aanvrager en/of zijn of haar leverancier(s) en/of hun leveranciers.

De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op verklaringen die zijn afgegeven door instanties die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria zijn geaccrediteerd, en controles door instanties die zijn geaccrediteerd volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren.

Eventueel mogen andere testmethoden worden gebruikt dan die voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden geaccepteerd.

Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie verlangen en overgaan tot onafhankelijke controles of fabrieksbezoeken.

Het eindproduct is één paar schoenen. De vereisten zijn gebaseerd op de schoenmaat: Franse steek 42 voor mannen, Franse steek 38 voor vrouwen, Franse steek 40 voor uniseksmodellen, Franse steek 32 voor kinderen (of de grootste maat als er sprake is van maten kleiner dan Franse steek 32) en Franse steek 26 voor kinderen jonger dan drie jaar.

Tenzij afzonderlijk vermeld, gelden de criteria voor het eindproduct dat is samengesteld uit bovendelen en buitenzolen die vervaardigd zijn van homogene materialen en artikelen die het eindproduct vormen.

De aanvrager overlegt de materiaalstaat van het product, met daarop een lijst van alle gebruikte homogene materialen en artikelen. Het gewicht van elk voor de componenten gebruikt materiaal wordt uitgedrukt in gram en als percentage van de bovendelen en de buitenzolen van de schoenen. Het totale gewicht per eenheid van het eindproduct moet worden vermeld.

Criterium 6 verwijst naar een lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen die verstrekt wordt in aanhangsel I. De lijst stelt het toepassingsgebied van de beperkingen en de bijbehorende controlemethoden vast.

CRITERIA VOOR DE EU-MILIEUKEUR

Criterium 1 — Herkomst van huiden en vellen, katoen, hout en kurk, synthetische cellulosevezels, en kunststoffen

1.1.   Vereisten inzake huiden en vellen

Voor ongelooide huiden en vellen bestemd voor gebruik in een eindproduct gelden de beperkingen bepaald in criteria 1.1 a) en 1.1 b).

1.1. a)   Huiden en vellen

Criterium 1.1 a) geldt wanneer het lederpercentage in bovendelen of buitenzolen hoger is dan 10,0 gewichtsprocent van een van beide componenten.

Alleen ongelooide huiden en vellen van dieren die worden gehouden voor de melk- of vleesproductie, zijn toegestaan voor gebruik bij de productie van leder dat bestemd is voor gebruik in het eindproduct.

Beoordeling en controle: de aanvrager dient een conformiteitsverklaring in van de lederfabrikant of van de leverancier van de huiden of vellen. De verklaring moet vermelden dat de lederfabrikant op de gebruikte grondstoffen controles van de naleving verricht en dat de ongelooide huiden en vellen die bestemd zijn voor gebruik in het eindproduct, afkomstig zijn van dieren die gehouden zijn voor de melk- of vleesproductie.

1.1. b)   Verboden huiden en vellen

Ongelooide huiden en vellen die afkomstig zijn van uitgestorven, in het wild uitgestorven, extreem bedreigde, bedreigde, kwetsbare en bijna bedreigde diersoorten, volgens de categorieën vastgesteld door de Internationale Unie tot behoud van de natuur en de natuurlijke rijkdommen (IUCN) in haar rode lijst van bedreigde diersoorten (1), mogen niet worden gebruikt in het eindproduct.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring van de lederfabrikant of de lederleverancier. De verklaring moet het dier van herkomst identificeren en vermelden dat de ongelooide huiden en vellen die bestemd zijn voor gebruik in een eindproduct, niet afkomstig zijn van uitgestorven, in het wild uitgestorven, extreem bedreigde, bedreigde, kwetsbare of bijna bedreigde diersoorten volgens de classificatie van de IUCN.

1.2.   Katoen en andere natuurlijke cellulose-zaadvezels

Criterium 1.2 geldt wanneer het katoengehalte in bovendelen of buitenzolen hoger is dan 10,0 gewichtsprocent van een van beide componenten.

Katoen die 70,0 gewichtsprocent of meer gerecycleerde inhoud bevat, is vrijgesteld van de vereiste van criterium 1.2.

Katoen en andere natuurlijke cellulose-zaadvezels (hierna katoen genoemd) die geen gerecycleerde vezels zijn, moeten een minimumgehalte aan biologische katoen (zie criterium 1.2 a)) of aan IPM-katoen (IPM staat voor „integrated pest management” ofwel geïntegreerde plaagbestrijding) bevatten (zie criterium 1.2 b)).

Textielproducten waaraan de EU-milieukeur is toegekend op basis van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU van de Commissie (2), worden geacht te voldoen aan criterium 1.2.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring.

Wanneer textiel met de EU-milieukeur wordt gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat dat aantoont dat de EU-milieukeur werd toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU.

Waar van toepassing moet gerecycleerde inhoud helemaal tot aan het herverwerkingsproces van de grondstoffen traceerbaar zijn. Dit moet worden gecontroleerd aan de hand van de certificering door een onafhankelijke derde partij in de handelsketen of aan de hand van documentatie die door grondstofleveranciers en -herverwerkers wordt verstrekt.

1.2. a)   Biologische productienorm

Met uitzondering van schoeisel bedoeld voor kinderen jonger dan drie jaar, moet ten minste 10 gewichtsprocent van de in het product gebruikte niet-gerecycleerde katoenvezels zijn geteeld volgens de voorschriften vastgesteld in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (3), het National Organic Programme (NOP) van de Verenigde Staten of soortgelijke wettelijke verplichtingen vastgesteld door handelspartners van de EU. De biologische katoen mag biologisch geteelde katoen en biologische overgangskatoen bevatten.

Ten minste 95 gewichtsprocent van de niet-gerecycleerde katoenvezels die worden gebruikt in schoeisel dat is bestemd voor kinderen jonger dan drie jaar, moet biologische katoen zijn.

Indien de biologische katoen gemengd wordt met conventionele of IPM-katoen moet die katoen afkomstig zijn van niet genetisch gemodificeerde rassen.

Claims met betrekking tot het gehalte aan biologische katoen zijn slechts toegestaan wanneer dat gehalte ten minste 95 % bedraagt.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring met betrekking tot het gehalte aan biologische katoen, gestaafd met bewijsstukken waaruit blijkt dat door een onafhankelijke controle-instantie is gecertificeerd dat de biologische katoen is vervaardigd in overeenstemming met de productie- en inspectievoorschriften vastgesteld in Verordening (EG) nr. 834/2007, het National Organic Programme (NOP) van de Verenigde Staten of voorschriften vastgesteld door andere handelspartners. Voor elk land van herkomst moet controle plaatsvinden.

De aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, toont, op basis van het jaarvolume ingekochte katoen voor de vervaardiging van het (de) eindproduct(en) en voor elke productlijn, aan dat wordt voldaan aan de minimumvereiste voor het gehalte aan biologische katoen. Er worden transactiegegevens en/of facturen verstrekt waaruit de ingekochte hoeveelheid gecertificeerde katoen blijkt.

Voor conventionele of IPM-katoen die wordt gebruikt in mengsels met biologische katoen, wordt een screeningtest voor gangbare genetische modificaties aanvaard als bewijs dat het katoenras aan de vereisten voldoet.

1.2. b)   Katoenproductie volgens de beginselen van geïntegreerde plaagbestrijding (IPM) en beperking op gewasbeschermingsmiddelen

Met uitzondering van schoeisel bedoeld voor kinderen jonger dan drie jaar, moet ten minste 20 gewichtsprocent van de in het product gebruikte niet-gerecycleerde katoenvezels zijn geteeld volgens IPM-beginselen zoals gedefinieerd door het IPM-programma van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties of systemen van geïntegreerd gewasbeheer waarin IPM-beginselen zijn opgenomen.

Ten minste 60 % van de niet-gerecycleerde katoenvezels die worden gebruikt in schoeisel dat is bestemd voor kinderen jonger dan drie jaar, moet zijn geteeld volgens IPM-beginselen.

IPM-katoen bestemd voor gebruik in het eindproduct moet zijn geteeld zonder gebruik van de volgende stoffen: aldicarb, aldrin, camfechloor (toxafeen), captafol, chloordaan, 2,4,5-T, chloordimeform, cypermethrin, DDT, dieldrin, dinoseb en de zouten daarvan, endosulfan, endrin, heptachloor, hexachloorbenzeen, hexachloorcyclohexaan (alle isomeren samen), methamidofos, methylparathion, monocrotofos, neonicotinoïden (clothianidin, imidacloprid, thiametoxam), parathion, pentachloorfenol.

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een verklaring van conformiteit met criterium 1.2 b), gestaafd met bewijsstukken die aantonen dat ten minste 20 gewichtsprocent van de in het product aanwezige niet-gerecycleerde katoenvezels, of 60 gewichtsprocent in het geval van schoeisel dat bestemd is voor kinderen jonger dan drie jaar, geteeld is door landbouwers die hebben deelgenomen aan formele opleidingsprogramma's van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties of IPM- of ICM-programma's van de overheid en/of die zijn gecontroleerd als onderdeel van door derden gecertificeerde IPM-programma's. Controle wordt ofwel op jaarbasis voor elk land van herkomst uitgevoerd, ofwel op basis van certificeringen voor alle IPM-katoen die voor de vervaardiging van het product wordt ingekocht.

De aanvrager of leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verklaart tevens dat de IPM-katoen niet werd geteeld met behulp van een van de in criterium 1.2 b) vermelde stoffen. IPM-certificeringsprogramma's die het gebruik van de vermelde stoffen uitsluiten, worden aanvaard als bewijs van conformiteit.

1.3.   Duurzaam hout en kurk

Criterium 1.3 geldt wanneer het hout- of kurkgehalte in bovendelen of buitenzolen hoger is dan 10,0 gewichtsprocent van een van beide componenten.

Voor al het hout en kurk moeten geldige certificaten inzake de handelsketen zijn afgegeven in het kader van een certificeringsregeling van een onafhankelijke derde partij, zoals de Forest Stewardship Council (FSC — Raad voor duurzaam bosbeheer), het Programme for the Endorsement of Forest Certification (PEFC — programma ter ondersteuning van boscertificering) of een gelijkwaardige certificering.

Primair hout en kurk mag niet afkomstig zijn van ggo-soorten en moet beschikken over geldige certificaten inzake duurzaam bosbeheer en de handelsketen die zijn afgegeven in het kader van een certificeringsregeling van een onafhankelijke derde partij, zoals FSC, PEFC of gelijkwaardige certificering.

Wanneer een certificeringsregeling toestaat dat ongecertificeerd materiaal met gecertificeerd en/of gerecycleerd materiaal wordt gemengd in een product of productielijn, is ten minste 70 % van het hout- of kurkmateriaal, in voorkomend geval, primair materiaal en/of gerecycleerd materiaal met een certificaat inzake duurzaamheid.

Voor ongecertificeerd materiaal is een controlesysteem vereist dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere eisen van de certificeringsregeling met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

De certificeringsinstanties die certificaten met betrekking tot bosbeheer en/of handelsketens afgeven, worden door die certificeringsregeling geaccrediteerd/erkend.

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met (een) geldig(e), door een onafhankelijke derde partij afgegeven certificaat (certificaten) inzake de handelsketen voor al het in het product of de productielijn gebruikte hout- kurkmateriaal, en toont aan dat ten minste 70 % van het hout- of kurkmateriaal afkomstig is uit bossen of gebieden die worden beheerd conform de beginselen voor duurzaam bosbeheer, en/of van gerecycleerde bronnen die voldoen aan de vereisten die zijn vastgesteld door de desbetreffende certificeringsregeling inzake de handelsketen van een onafhankelijke derde partij. FSC, PEFC en gelijkwaardige systemen worden aanvaard als een onafhankelijk, door derden beheerd certificatiesysteem. Indien de regeling niet specifiek voorschrijft dat al het primair materiaal afkomstig moet zijn van niet-ggo-soorten, worden aanvullende bewijsstukken verstrekt om dit aan te tonen.

Indien het product of de productielijn ongecertificeerd primair materiaal bevat, worden bewijsstukken verstrekt die aantonen dat het ongecertificeerde primaire materiaal minder dan 30 % uitmaakt en wordt ondersteund door een controlesysteem dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere vereisten van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

1.4.   Synthetische cellulosevezels (met inbegrip van viscose, modal en lyocell)

Criterium 1.4 geldt wanneer het gehalte aan synthetische cellulosevezels in bovendelen of buitenzolen hoger is dan 10,0 gewichtsprocent van een van beide componenten.

Synthetische cellulosevezels die 70,0 gewichtsprocent of meer gerecycleerde inhoud bevatten, zijn vrijgesteld van de vereiste van criterium 1.4.

Ten minste 25,0 % van de niet-gerecycleerde pulpvezels is vervaardigd van hout dat is geteeld volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals gedefinieerd door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. De resterende hoeveelheid van de niet-gerecycleerde pulpvezels is van pulp afkomstig van legale bosbouw en plantages.

Textielproducten waaraan de EU-milieukeur is toegekend op basis van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU van de Commissie, worden geacht te voldoen aan criterium 1.4.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring.

Wanneer textielproducten met de EU-milieukeur worden gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat dat aantoont dat de EU-milieukeur werd toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU. Anders moet de aanvrager van de vezelfabrikant(en) geldige, door derden afgegeven certificeringen van handelsketens ontvangen waaruit blijkt dat de houtvezels volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer zijn geteeld en/of van legale bronnen afkomstig zijn. FSC, PEFC of gelijkwaardige systemen worden als onafhankelijke certificering geaccepteerd.

De vezelfabrikant moet aantonen dat de „due diligence”-processen zoals gespecificeerd in Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn opgevolgd ter garantie dat hout legaal is geoogst. Geldige vergunningen van de EU-wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) of de VN-Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) en/of certificeringen van derden worden aanvaard als bewijs van herkomst van legale bronnen.

Waar van toepassing moet gerecycleerde inhoud helemaal tot aan het herverwerkingsproces van de grondstoffen traceerbaar zijn. Dat moet worden gecontroleerd aan de hand van de certificering door een onafhankelijke derde partij in de handelsketen of aan de hand van documentatie die door grondstofleveranciers en -herverwerkers wordt verstrekt.

1.5.   Kunststoffen

In geen enkel deel van het product mogen pvc-kunststoffen worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring.

Criterium 2 — Vermindering van waterverbruik en beperking op het looien van huiden en vellen

Ongelooide huiden en vellen die bestemd zijn voor gebruik in het eindproduct, zijn onderworpen aan de limiet voor waterverbruik in het looiproces zoals aangeduid onder criterium 2.1.

Leer gebruikt in producten die bedoeld zijn voor kinderen jonger dan drie jaar, is onderworpen aan de beperking op het looien op basis van chroom, zoals aangeduid onder criterium 2.2.

2.1.   Waterverbruik

Het criterium geldt wanneer het ledergehalte in bovendelen of buitenzolen hoger is dan 10,0 gewichtsprocent van een van beide componenten.

Het waterverbruik wordt uitgedrukt als het jaarlijks gemiddelde volume water dat wordt verbruikt per ton ongelooide huiden en vellen. Dit waterverbruik mag niet hoger zijn dan de in tabel 1 aangegeven maxima.

Tabel 1

Maximaal toegestaan waterverbruik tijdens het looiproces

Huiden

28 m3/t

Vellen

45 m3/t

Plantaardig gelooid leder

35 m3/t

Varkensvel

80 m3/t

Schapenvellen

180 l/vel

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring van de lederleverancier of van de lederfabrikant, in voorkomend geval. De verklaring vermeldt de jaarlijkse hoeveelheid lederproductie en het bijbehorende waterverbruik op basis van de maandelijkse gemiddelde waarden van de laatste twaalf maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan, gemeten naar de hoeveelheid geloosd afvalwater.

Als het lederproductieproces op verschillende geografische locaties wordt verricht, moet de aanvrager of leverancier van half afgewerkt leder documentatie verstrekken die de hoeveelheid geloosd water (m3) vermeldt voor de hoeveelheid half afgewerkt leder uitgedrukt in ton (t) of het aantal vellen voor schapenvellen, in voorkomend geval, op basis van de maandelijkse gemiddelden tijdens de twaalf maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan.

2.2.   Beperking op het looien van huiden en vellen

Voor schoeisel dat bestemd is voor kinderen jonger dan drie jaar, moeten ongelooide huiden en vellen die bestemd zijn voor gebruik in voeringen en inlegzolen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, worden verwerkt met behulp van chroomvrije looitechnologie.

Beoordeling en controle: voor schoeisel dat bestemd is voor kinderen jonger dan drie jaar, dient de aanvrager een conformiteitsverklaring in van de lederfabrikant of de lederleverancier, in voorkomend geval, met de informatie dat het leder dat werd gebruikt in de binnenste delen van het schoeisel (voeringen en/of inlegzolen) gelooid is zonder gebruik van chroom. De verklaring vermeldt welk looiproduct er werd gebruikt bij de verwerking van ongelooide huiden en vellen.

Criterium 3 — Emissies in water ten gevolge van de productie van leder, textiel en rubber

Textiel, leder en rubber bestemd voor gebruik in het eindproduct worden onderworpen aan de limiet voor emissies in water.

Het criterium geldt wanneer het leder-, textiel- of rubbergehalte, in voorkomend geval, wordt gebruikt in bovendelen of buitenzolen en hoger is dan 10,0 gewichtsprocent van een van beide componenten.

3.1.   Chemische zuurstofvraag (CZV) in afvalwater afkomstig van leerlooierijen

De CZV-waarde in afvalwater afkomstig van leerlooierijen mag niet hoger zijn dan 200,0 mg/l wanneer het afvalwater na verwerking (al dan niet ter plaatse) wordt geloosd in het oppervlaktewater.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met uitvoerige documentatie en testrapporten in overeenstemming met ISO 6060 die naleving van dit criterium aantonen aan de hand van maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan. Uit de gegevens blijkt de naleving door de productielocatie of, indien het afvalwater elders wordt behandeld, door de exploitant van de afvalwaterzuivering.

3.2.   Chemische zuurstofvraag (CZV) in afvalwater afkomstig van textielafwerkingsprocessen

De CZV-waarde in afvalwater afkomstig van textielafwerkingsprocessen mag niet hoger zijn dan 20,0 g/kg verwerkt textiel.

Afwerkingsprocessen omvatten de thermoharding, het Thermosol-verven, het coaten en impregneren van textiel. Deze vereiste geldt voor natte processen die worden toegepast bij de afwerking van de stof. Metingen worden verricht stroomafwaarts van de op het terrein aanwezige afvalwaterzuiveringsinstallatie of een stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie die zich elders bevindt en die het afvalwater van deze verwerkingslocaties ontvangt.

Textielproducten waaraan de EU-milieukeur is toegekend op basis van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU, worden geacht te voldoen aan criterium 3.2.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring.

Wanneer textielproducten met de EU-milieukeur worden gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat dat aantoont dat de EU-milieukeur werd toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU.

Anders verstrekt de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, uitvoerige documentatie en testrapporten in overeenstemming met ISO 6060 die naleving van dit criterium aantonen aan de hand van maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan. Uit de gegevens blijkt de naleving door de productielocatie of, indien het afvalwater elders wordt behandeld, door de exploitant van de afvalwaterzuivering.

3.3.   Chemische zuurstofvraag (CZV) in afvalwater afkomstig van de verwerking van natuurlijk en synthetisch rubber

De CZV-waarde in afvalwater afkomstig van de verwerking van natuurlijk of synthetisch rubber mag niet hoger zijn dan 150,0 mg/l wanneer het afvalwater na verwerking (al dan niet ter plaatse) wordt geloosd in het oppervlaktewater. Deze vereiste geldt voor natte processen die worden toegepast bij de vervaardiging van het rubber.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met uitvoerige documentatie en testrapporten in overeenstemming met ISO 6060 die naleving van dit criterium aantonen aan de hand van maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan. Uit de gegevens blijkt de naleving door de productielocatie of, indien het afvalwater elders wordt behandeld, door de exploitant van de afvalwaterzuivering.

3.4.   Chroom in het afvalwater van leerlooierijen na verwerking

Het totale chroomgehalte in het afvalwater van leerlooierijen na verwerking mag niet hoger zijn dan 1,0 mg/l zoals gespecificeerd in Uitvoeringsbesluit 2013/84/EU van de Commissie (5).

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met een testrapport over een van de volgende toegepaste testmethoden: ISO 9174, EN 1233 of EN ISO 11885 voor chroom, waarbij naleving van dit criterium wordt aangetoond aan de hand van maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan. De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met BBT 10 en BBT 11 of 12, in voorkomend geval, van Uitvoeringsbesluit 2013/84/EU inzake de verlaging van het chroomgehalte van geloosd afvalwater.

Criterium 4 — Vluchtige organische stoffen (VOS)

Tenzij anders vermeld, mag het totale gebruik van VOS bij de productie van het definitieve schoeisel gemiddeld niet hoger zijn dan 18,0 g VOS/paar.

Voor schoeisel dat in overeenstemming met Richtlijn 89/686/EEG bij de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt ondergebracht, mag het totale gebruik van VOS tijdens de laatste fase van de productie ervan gemiddeld niet hoger zijn dan 20,0 g VOS/paar.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met een berekening van het totale gebruik van VOS tijdens de productie van het definitieve schoeisel in overeenstemming met EN 14602. De berekening wordt, waar nodig, gestaafd met testresultaten en documentatie (registratie van ingekocht leder, kleefstoffen, afwerking en productie van schoeisel).

Waar nodig wordt een kopie verstrekt van het certificaat dat is afgegeven door een certificeringsinstelling aangemeld uit hoofde van Richtlijn 89/686/EEG en dat aantoont dat het product is ondergebracht in de categorie van de persoonlijke beschermingsmiddelen.

Criterium 5 — Gevaarlijke stoffen in het product en in de componenten van schoenen

De aanwezigheid in het eindproduct, en in homogene materialen of artikelen daarvan, van stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria om volgens artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) te worden ingedeeld bij de zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) of bij de stoffen of mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling, etikettering en verpakking (CLP) conform Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7) voor de gevaren vermeld in tabel 2, wordt beperkt in overeenstemming met de criteria 5.1 en 5.2.

Met het oog op dit criterium zijn in tabel 2 de stoffen op de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) en de gevarenindelingen van de CLP-verordening op basis van hun gevaarlijke eigenschappen in groepen ingedeeld.

Dit criterium geldt niet voor stoffen of mengsels waarvan de eigenschappen tijdens de verwerking dusdanig veranderen dat het vastgestelde gevaar niet langer van toepassing is (anders gezegd, stoffen die dan niet langer biologisch beschikbaar zijn of die een chemische wijziging ondergaan). Dit betreft onder andere chemische reacties waarbij stoffen worden gewijzigd, bijvoorbeeld polymerisatie waarbij monomeren of additieven covalent worden gebonden.

Textielproducten waaraan de EU-milieukeur is toegekend op basis van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU van de Commissie, worden geacht te voldoen aan criterium 5.

Tabel 2

Groepsindeling van gevaren die aanleiding geven tot beperking

Gevaren in groep 1 — Zeer zorgwekkende stoffen (SVHC)

Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 1 wordt ingedeeld

Stoffen die voorkomen op de kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (8)

Kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) in categorie 1A of 1B: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df

Gevaren in groep 2 — CLP-gevaren

Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 2 wordt ingedeeld

CMR categorie 2: H341, H351, H361f, H361d, H361fd, H362

Aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410

Acute toxiciteit categorie 1 en 2: H300, H310, H330

Aspiratietoxiciteit categorie 1: H304

Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 1: H370, H372

Huidallergeen categorie 1: H317

Gevaren in groep 3 — CLP-gevaren

Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 3 wordt ingedeeld

Aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413

Acute toxiciteit categorie 3: H301, H311, H331, EUH070

STOT (*) categorie 2: H371, H373

5.1.   Beperkingen met betrekking tot zeer zorgwekkende stoffen

Het eindproduct, en homogene materialen of artikelen daarvan, mogen stoffen die volgens de procedure van artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld en die zijn opgenomen in de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen, niet in hogere concentraties dan 0,10 gewichtsprocent bevatten.

Er worden geen afwijkingen toegestaan op de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen indien ze aanwezig zijn in het eindproduct, of op homogene materialen of artikelen die deel uitmaken van het eindproduct, in concentraties van meer dan 0,10 gewichtsprocent.

Bij deze eerste selectie wordt uitgegaan van de waarschijnlijkheid dat dergelijke stoffen in het product aanwezig zijn.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring die, waar nodig, wordt gestaafd met verklaringen van de leverancier van het materiaal betreffende de afwezigheid van SVHC's in concentraties van meer dan 0,10 gewichtsprocent voor het eindproduct, en eventuele materialen of artikelen die deel uitmaken van het product. Bij de verklaringen wordt uitgegaan van de recentste versie van de kandidaatslijst van het ECHA (9).

Wanneer textielproducten met de EU-milieukeur worden gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat dat aantoont dat de EU-milieukeur werd toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU.

5.2.   Beperkingen met betrekking tot stoffen en mengsels die zijn ingedeeld volgens de CLP-verordening

Met uitzondering van voeringen en inlegzolen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van dit besluit geldt dit criterium wanneer het gehalte van een homogeen materiaal of artikel in bovendelen of buitenzolen hoger is dan 3,0 gewichtsprocent van een van beide componenten. Voor voeringen en inlegzolen geldt voor elk homogeen materiaal of artikel dat gebruikt wordt voor voeringen en inlegzolen, de beperking die in de volgende alinea wordt vermeld.

Stoffen en mengsels die zijn ondergebracht in de groepen in tabel 3 en die voldoen aan de criteria voor gevarenindeling volgens de CLP-verordening in tabel 2, mogen niet in hogere concentraties dan 0,10 gewichtsprocent aanwezig zijn in homogene materialen of artikelen die deel uitmaken van het eindproduct.

Tabel 3

Groepen stoffen en mengsels waarvoor criterium 5.2 geldt

Werkzame stoffen van biociden;

Kleurstoffen (met inbegrip van inkten, pigmenten en lakken);

Hulpdraagstoffen, uitloop-, blaas- en dispergeermiddelen, oppervlakteactieve stoffen;

Looistoffen;

Oplosmiddelen;

Textielprintverdikkingsmiddelen, bindmiddelen, stabilisatiemiddelen en weekmakers;

Vlamvertragers;

Middelen voor de dwarsbinding, kleefstoffen;

Water-, vuil- en vlekafstotende middelen.

Het gebruik van bepaalde stoffen en mengsels als bedoeld in tabel 3 wordt vrijgesteld van de vereisten van criterium 5.2 behoudens de in tabel 4 vastgestelde voorwaarden.

Tabel 4

Voorwaarden voor vrijstelling die van toepassing zijn op functionele stoffen en mengsels

Stoffen en mengsels

Omvang van de vrijstelling

Voorwaarden voor vrijstelling

Toepasbaarheid op schoeisel

Nikkel

H317, H351, H372

Nikkel mag alleen deel uitmaken van roestvrij staal.

De afgifte van nikkel uit het roestvrij staal moet kleiner zijn dan of gelijk aan 0,5 μg/cm2/week zoals vastgesteld in criterium 6 (lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen).

Metalen teenstukken en schoeiselaccessoires

Kleurstoffen voor verven en ongepigmenteerd bedrukken

H301, H311, H331, H317

Stofvrije kleurstofformuleringen of automatische dosering en toevoer van kleurstoffen moeten door ververijen en drukkers worden gebruikt om blootstelling van de werknemers zo miniem mogelijk te houden.

Kleurstoffen

Kleurstoffen voor verven en ongepigmenteerd bedrukken

H411, H412, H413

Verfprocessen waarbij gebruik wordt gemaakt van reactieve, directe, kuip- of zwavelkleurstoffen met deze aanduidingen moeten minimaal aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

1.

gebruik van kleurstoffen met een hoge affiniteit;

2.

verwezenlijking van een uitvalpercentage van minder dan 3,0 %;

3.

gebruik van instrumentatie voor kleuraanpassing;

4.

invoering van operationele standaardprocedures voor het verfproces;

5.

gebruik van kleurverwijdering voor de afvalwaterbehandeling.

Het gebruik van kleuroplossingen en/of digitale drukprocessen is van deze voorwaarden vrijgesteld.

Kleurstoffen

Water-, vuil- en vlekafstotende middelen

H413

Het afstotende middel en de afbraakproducten ervan moeten gemakkelijk en/of biologisch afbreekbaar zijn en niet-bioaccumulerende stoffen zijn in aquatische omgevingen, met inbegrip van aquatisch sediment.

Waterafstotendheid

Resthulpstoffen die worden aangetroffen in homogene materialen of artikelen die deel uitmaken van het eindproduct

Hulpstoffen zijn: draagstoffen, stabilisatoren, dispergeermiddelen, oppervlakteactieve stoffen, verdikkingsmiddelen, bindmiddelen

H301, H311, H331, H371, H373, H317 (1B), H411, H412, H413, EUH070,

Recepten worden geformuleerd met behulp van automatische doseersystemen, en processen volgen de operationele standaardprocedures.

Stoffen die zijn ingedeeld bij H311, H331, H317 (1B) mogen niet in hogere concentraties dan 1,0 gewichtsprocent aanwezig zijn in homogene materialen of artikelen die deel uitmaken van het eindproduct.

Hulpstoffen

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met criterium 5.2, zo nodig gestaafd met verklaringen van de leverancier(s) van de materialen. De verklaring wordt gestaafd met een lijst van de stoffen en/of stoffen in mengsels zoals vermeld in tabel 3 die aanwezig zijn in een homogeen materiaal of artikel dat deel uitmaakt van het eindproduct, samen met informatie over hun indeling of niet-indeling als gevaarlijke stof.

Voor elk van de stoffen of mengsels wordt de verklaring van indeling of niet-indeling als gevaarlijke stof met de volgende informatie onderbouwd:

het CAS-, EC- of lijstnummer van de stof (indien beschikbaar voor mengsels),

de fysieke vorm en toestand waarin de stof of het mengsel wordt gebruikt,

geharmoniseerde gevarenindelingen volgens de CLP-verordening,

zelfverklaarde indelingen in de database van krachtens Reach geregistreerde stoffen van het ECHA (10), indien geen geharmoniseerde indeling beschikbaar is,

indelingen van mengsels volgens de criteria van de CLP-verordening.

Bij het evalueren van zelfverklaarde indelingen in de database van krachtens Reach geregistreerde stoffen krijgen indelingen afkomstig van gezamenlijke aanvragen voorrang.

Als een indeling volgens de database van krachtens Reach geregistreerde stoffen is opgenomen met de aantekening „gegevens ontbreken” of „niet afdoende” of als een stof nog niet krachtens de Reach-verordening is geregistreerd, worden toxicologische gegevens overgelegd die voldoen aan de vereisten van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 en voldoende onderbouwing vormen voor zelfverklaarde indelingen overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 en de ondersteunende richtsnoeren van het ECHA. In de gevallen van een aantekening „gegevens ontbreken” of „niet afdoende” worden de zelfverklaarde indelingen gecontroleerd, waarbij de volgende informatiebronnen worden geaccepteerd:

toxicologische onderzoeken en gevarenbeoordelingen van soortgelijke regelgevende agentschappen waarmee het ECHA samenwerkt (11), regelgevende instanties van de lidstaten of intergouvernementele instanties,

een veiligheidsinformatieblad (SDS) dat volledig is ingevuld overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006,

een gedocumenteerde beoordeling door een deskundige, afkomstig van een professionele toxicoloog. Deze beoordeling is gebaseerd op een overzicht van de wetenschappelijke literatuur en op bestaande testgegevens, zo nodig aangevuld met de resultaten van nieuwe tests, uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria met methoden die door het ECHA zijn erkend,

een verklaring, in voorkomend geval gebaseerd op een beoordeling door een deskundige, afgegeven door een erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie die gevarenbeoordelingen uitvoert op basis van de gevarenindelingen van het mondiaal geharmoniseerd classificatie- en etiketteringssysteem (GHS) voor chemische stoffen of de CLP-verordening.

Overeenkomstig bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 mag informatie over de gevaarlijke eigenschappen van stoffen of mengsels ook worden verkregen door andere middelen dan met tests, bijvoorbeeld met behulp van alternatieve methoden, zoals in-vitromethoden, via kwantitatieve structuuractiviteitsmodellen of door gebruik te maken van groepering of „read-across”.

Voor de vrijgestelde stoffen en mengsels uit tabel 4 toont de aanvrager aan dat aan alle voorwaarden voor vrijstelling is voldaan.

Wanneer textielproducten met de EU-milieukeur worden gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat dat aantoont dat de EU-milieukeur werd toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU.

Criterium 6 — Lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen (Restricted Substance List, RSL)

Dit criterium geldt wanneer het gehalte van een homogeen materiaal of artikel dat in bovendelen of buitenzolen is gebruikt, hoger is dan 3,0 gewichtsprocent van een van beide componenten.

Het eindproduct, homogene materialen of artikelen die deel uitmaken van het eindproduct, of gebruikte productierecepten, naargelang wat van toepassing is, mogen geen stoffen bevatten die zijn opgenomen in de lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen (RSL). De toepasbaarheid, de reikwijdte van de beperkingen, de vereisten voor controles en tests worden in de RSL gegeven voor elke stof of groep stoffen. De RSL is te vinden in het aanhangsel van dit besluit.

De RSL wordt door de aanvrager meegedeeld aan alle leveranciers van materialen of artikelen die zullen worden gebruikt als componenten van het product met de EU-milieukeur.

Textielproducten waaraan de EU-milieukeur is toegekend op basis van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU van de Commissie, worden geacht te voldoen aan criterium 6.

Beoordeling en controle: de aanvrager en diens leverancier(s) van materialen, in voorkomend geval, verstrekken een verklaring van conformiteit met de RSL, gestaafd met bewijsstukken die van toepassing zijn voor de stoffen en mengsels die worden gebruikt om het eindproduct of de materialen ervan te vervaardigen. Elke relevante vereiste in de RSL wordt gecontroleerd. Die controle kan het volgende inhouden:

verklaringen verkregen van de verantwoordelijken voor de desbetreffende productiefasen,

verklaringen van leveranciers van chemische stoffen, of

testresultaten van laboratoriumanalyses van monsters van het eindproduct.

Zo nodig worden veiligheidsinformatiebladen ingevuld in overeenstemming met de richtsnoeren in deel 10, 11 en 12 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Richtsnoeren voor de samenstelling van veiligheidsinformatiebladen). Bij onvolledige veiligheidsinformatiebladen (SDS) moeten aan de leveranciers van de chemische stoffen aanvullende verklaringen worden gevraagd.

Wanneer een laboratoriumanalyse van het eindproduct vereist is, wordt die analyse verricht voor specifieke productlijnen en op grond van willekeurige steekproeven. Waar dit aldus is vermeld, wordt die analyse jaarlijks verricht tijdens de vergunningsperiode om aan te tonen dat het RSL-criterium nog steeds wordt nageleefd en worden de resultaten vervolgens meegedeeld aan de betrokken bevoegde instantie.

Testgegevens die zijn verkregen om naleving van de RSL in de sector en van andere certificeringsregelingen voor schoeisel aan te tonen, worden aanvaard indien de testmethoden gelijkwaardig zijn.

Wanneer textielproducten met de EU-milieukeur worden gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat dat aantoont dat de EU-milieukeur werd toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU.

Criterium 7 — Parameters die medebepalend zijn voor duurzaamheid

Werk- en veiligheidsschoenen moeten de CE-markering dragen en voldoen aan de duurzaamheidseisen die zijn vastgesteld in overeenstemming met Richtlijn 89/686/EEG. Al het overige schoeisel dient te voldoen aan de eisen die in tabel 5 worden aangegeven.

Tabel 5

Duurzaamheidsparameters

Parameter/Standaardtestmethode

Sportschoenen

Schoenen voor school

Vrijetijdsschoenen

Stadsschoenen heren

Schoenen voor koud weer

Stadsschoenen dames

Modeschoenen

Babyschoenen

Huisschoenen

Buigweerstand bovendelen:

(kc zonder zichtbare schade)/EN 13512

Droog = 100

Nat = 20

Droog = 100

Nat = 20

Droog = 80

Nat = 20

Droog = 80

Nat = 20

Droog = 100

Nat = 20

20° = 30

Droog = 50

Nat = 10

Droog = 15

Droog = 15

Droog = 15

Treksterkte bovendelen

(gemiddelde scheurkracht, N)/EN 13571

Leder

≥ 80

≥ 60

≥ 60

≥ 60

≥ 60

≥ 40

≥ 30

≥ 30

≥ 30

Andere materialen

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 40

≥ 30

≥ 30

≥ 30

Buigweerstand loopzolen/

EN 17707

Kerfuitbreiding (mm)

Nsc = geen spontane scheurvorming

≤ 4

Nsc

≤ 4

Nsc

≤ 4

Nsc

≤ 4

Nsc

≤ 4

Nsc bij – 10 °C

≤ 4

Nsc

 

 

 

Slijtweerstand loopzolen/EN 12770

D ≥ 0,9 g/cm3 (mm3)

≤ 200

≤ 200

≤ 250

≤ 350

≤ 200

≤ 400

 

 

≤ 450

D < 0,9 g/cm3 (mg)

≤ 150

≤ 150

≤ 170

≤ 200

≤ 150

≤ 250

 

 

≤ 300

Hechting van de bovenste zool (N/mm)/EN 17708

≥ 4,0

≥ 4,0

≥ 3,0

≥ 3,5

≥ 3,5

≥ 3,0

≥ 2,5

≥ 3,0

≥ 2,5

Scheurvastheid loopzolen

(Gemiddelde sterkte, N/mm)/EN 12771

D ≥ 0,9 g/cm3

8

8

8

6

8

6

5

6

5

D < 0,9 g/cm3

6

6

6

4

6

4

4

5

4

Kleurechtheid aan de binnenkant van het schoeisel (voering of binnenkant van het bovendeel). Grijsschaal van het vilt na 50 natte cycli/EN ISO 17700

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

≥ 2/3

 

≥ 2/3

≥ 2/3

Slijtcycli van voeringen en inlegzolen/EN 17704

> 25 600 droog

> 12 800 nat

> 25 600 droog

> 12 800 nat

> 25 600 droog

> 12 800 nat

> 25 600 droog

> 6 400 nat

> 25 600 droog

> 12 800 nat

> 25 600 droog

> 6 400 nat

> 25 600 droog

> 3 200 nat

>= 25 600 droog

>= 12 800  nat

> 8 400 droog

> 1 600 nat

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met testrapporten zoals vermeld in tabel 5.

Waar nodig wordt een kopie verstrekt van het certificaat dat is afgegeven door een certificeringsinstelling aangemeld uit hoofde van Richtlijn 89/686/EEG en dat aantoont dat het product is ondergebracht in de categorie van de persoonlijke beschermingsmiddelen.

Criterium 8 — Maatschappelijk verantwoord ondernemen met betrekking tot arbeidsaspecten

Vereisten in verband met dit criterium gelden voor de assemblagefabriek waar het eindproduct wordt vervaardigd.

Overeenkomstig de Tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het „Global Compact”-initiatief van de VN (tweede pijler), de leidende beginselen inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN en de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO toont de aanvrager op basis van een controle door een onafhankelijke partij, ondersteund met een audit of audits op locatie, aan dat de toepasselijke beginselen zoals vervat in de fundamentele verdragen van de IAO en de aanvullende bepalingen die hieronder worden genoemd, in de assemblagefabriek voor het eindproduct worden nageleefd.

Fundamentele verdragen van de IAO:

i)

Kinderarbeid:

Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138),

Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182).

ii)

Gedwongen en verplichte arbeid:

Verdrag betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, 1930 (nr. 29) en Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid,

Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (nr. 105).

iii)

Vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen:

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87),

Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98).

iv)

Discriminatie:

Verdrag betreffende gelijke beloning, 1951 (nr. 100),

Verdrag betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958 (nr. 111).

Aanvullende bepalingen:

v)

Werktijden:

Verdrag van de IAO tot beperking van de arbeidsduur in nijverheidsondernemingen, 1919 (nr. 1).

vi)

Vergoeding:

Verdrag van de IAO betreffende de vaststelling van minimumlonen, 1970 (nr. 131);

Leefbaar loon: de aanvrager draagt er zorg voor dat het loon voor een normale werkweek altijd ten minste aan de wettelijke minimumnormen of de minimumnormen van de bedrijfstak voldoet, dat het toereikend is om in de basisbehoeften van het personeel te voorzien en het personeel daarnaast ook nog enige vrije bestedingsruimte biedt. De implementatie wordt gecontroleerd aan de hand van de SA8000-richtsnoeren (12) inzake vergoeding („Remuneration”).

vii)

Gezondheid en veiligheid:

Verdrag van de IAO betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid, 1990 (nr. 170),

Verdrag van de IAO betreffende arbeidsveiligheid, gezondheid en het arbeidsmilieu, 1981 (nr. 155).

Als de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen op de locatie bij wet beperkt is, erkent het bedrijf rechtmatige werknemersverenigingen waarmee het in overleg kan treden over kwesties met betrekking tot de werkplek.

Het auditproces omvat raadpleging van externe belanghebbenden rondom de werklocaties, waaronder vakbonden, maatschappelijke organisaties, niet-gouvernementele organisaties en arbeidsmarktdeskundigen. De aanvrager publiceert de samengevatte resultaten en belangrijkste conclusies van de audit online, zodat consumenten die daar prijs op stellen, zich kunnen informeren over de prestaties van hun leverancier.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring, samen met exemplaren van certificaten en auditverslagen ter staving voor elke assemblagefabriek waar het eindproduct wordt vervaardigd, voor het model of de modellen die een milieukeur dient/dienen te krijgen.

De audit op locatie door een derde partij wordt verricht door particuliere auditors die beschikken over de nodige kwalificaties om te beoordelen of de toeleveringsketen van de schoeiselsector de sociale normen of gedragscodes naleeft, of in landen waar het Verdrag van de IAO betreffende de arbeidsinspectie, 1947 (nr. 81) geratificeerd werd en toezicht van de IAO aangeeft dat het nationale systeem voor de arbeidsinspectie doeltreffend is (13) en waar het toepassingsgebied van de inspectiesystemen de hierboven vermelde domeinen omvat, door (een) arbeidsinspecteur(s) die door een nationale overheid is/zijn aangesteld.

Als onderbouwing worden certificaten geaccepteerd die dateren van twaalf maanden of minder vóór de aanvraag en die zijn afgegeven door programma's of processen die de naleving toetsen van de toepasselijke beginselen van de vermelde IAO-verdragen en de aanvullende voorwaarden met betrekking tot werktijden, vergoeding en gezondheid en veiligheid.

Criterium 9 — Verpakking

Dit criterium geldt uitsluitend voor primaire verpakking, zoals gedefinieerd in Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (14).

9.1.   Karton en papier

Karton en papier dat voor de eindverpakking van schoeisel wordt gebruikt, moet voor 100 % vervaardigd zijn uit gerecycleerd materiaal.

9.2.   Kunststof

Kunststof die voor de eindverpakking van schoeisel wordt gebruikt, moet voor 80 % vervaardigd zijn uit gerecycleerd materiaal.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van de verpakking, in voorkomend geval, verstrekt een conformiteitsverklaring die de materialen vermeldt waaruit de verpakking is samengesteld, en het respectieve aandeel van gerecycleerde en niet-gerecycleerde materialen.

Criterium 10 — Informatie op de verpakking

10.1.   Gebruiksaanwijzingen

Op de verpakking van het product dient de volgende informatie te worden vermeld:

de aanwijzingen voor het schoonmaken en onderhouden van elk product,

„Laat uw schoenen liever repareren dan ze weg te gooien. Dat is minder belastend voor het milieu.”,

„Breng uw afgedankte schoenen naar het plaatselijke inzamelpunt.”.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een monster van de verpakking of het voorgestelde ontwerpmodel van de verpakking waarop de gebruiksaanwijzingen zijn vermeld die bij het product worden gegeven.

10.2.   Informatie op de EU-milieukeur

Als gebruik wordt gemaakt van het facultatieve etiket met tekstvak, dan bevat het, voor zover van toepassing, drie van de volgende vermeldingen:

i)

duurzaam beheer van grondstoffen van natuurlijke oorsprong (indien criterium 1 van toepassing is);

ii)

minder vervuilende productieprocessen;

iii)

minimaal gebruik van gevaarlijke stoffen;

iv)

getest op duurzaamheid;

v)

xx % biologische katoen (deze claim is slechts toegestaan indien biologische katoen, overeenkomstig criterium 1.2 a), meer dan 95 % van de totale hoeveelheid katoen uitmaakt).

De richtsnoeren voor het gebruik van het optionele etiket met tekstvak zijn te vinden in de „Guidelines for use of the Ecolabel logo” op de website:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring samen met een monster van het etiket of het voorgestelde ontwerpmodel dat laat zien waar de EU-milieukeur wordt aangebracht.


(1)  http://www.iucnredlist.org/

(2)  Besluit 2014/350/EU van de Commissie van 5 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 45).

(3)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2013/84/EU van de Commissie van 11 februari 2013 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies voor het looien van huiden en vellen (PB L 45 van 16.2.2013, blz. 13).

(6)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3).

(7)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(8)  ECHA, Kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen voor autorisatie, http://www.echa.europa.eu/nl/candidate-list-table

(*)  STOT = specifieke doelorgaantoxiciteit.

(9)  ECHA, kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen voor autorisatie, http://www.echa.europa.eu/nl/candidate-list-table

(10)  ECHA, database van krachtens Reach geregistreerde stoffen, http://www.echa.europa.eu/information-on-chemicals/registered-substances

(11)  ECHA, samenwerking met soortgelijke regelgevende agentschappen, http://echa.europa.eu/nl/about-us/partners-and-networks/international-cooperation/cooperation-with-peer-regulatory-agencies

(12)  Social Accountability International, Social Accountability 8000 International Standard, http://www.sa-intl.org

(13)  Zie ILO NORMLEX (http://www.ilo.org/dyn/normlex/en) en ondersteunende richtsnoeren.

(14)  Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).

AANHANGSEL I

LIJST VAN AAN BEPERKINGEN ONDERWORPEN STOFFEN (RESTRICTED SUBSTANCE LIST, RSL)

De lijst geldt voor stoffen die gebruikt kunnen worden tijdens het productieproces of die aanwezig kunnen zijn in het eindproduct. De EU-milieukeur RSL voor schoeisel verzamelt stoffen of groepen stoffen waarvan de aanwezigheid in het eindproduct, de materialen of artikelen daarvan, of productierecepten, in voorkomend geval, specifiek zullen worden beperkt of gecontroleerd. De beperkingen gelden voor:

productiefasen (bijvoorbeeld verven),

recepten die worden gebruikt tijdens productiefasen (bijvoorbeeld hulpstoffen),

homogene materialen of artikelen (bijvoorbeeld synthetisch of natuurlijk rubber),

eindproducten.

De toepasselijkheid, materialen en/of productiefase(n) indien relevant, de omvang van de beperking, de eisen voor controle en/of tests worden voor elke vereiste vermeld.

De RSL wordt door de aanvrager meegedeeld aan alle leveranciers van materialen.

Textielproducten waaraan de EU-milieukeur is toegekend op basis van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU van de Commissie, worden geacht te voldoen aan criterium 6.

Tabel 1

De volgende beperkingen gelden voor welbepaalde productiefasen

Toepasselijkheid

Omvang van de beperking

Grenswaarden

Controle

a)   

Hulpstoffen

Elk mengsel of elke formulering gebruikt in de productiefasen van leder, gecoat leder en textiel

De volgende stoffen mogen niet worden gebruikt in mengsels of formuleringen gebruikt in de productiefasen en zijn onderworpen aan de grenswaarden voor de aanwezigheid van stoffen in het eindproduct:

nonylfenol, gemengde isomeren, CAS-nr. 25154-52-3

4-nonylfenol, CAS-nr. 104-40-5

4-nonylfenol, vertakt, CAS-nr 84852-15-3

octylfenol, CAS-nr. 27193-28-8

4-octylfenol, CAS-nr. 1806-26-4

4-tert-octylfenol, CAS-nr. 140-66-9

De volgende alkylfenolethoxylaten (APEO's):

polyoxyethyloctylfenol, CAS-nr. 9002-93-1

polyoxyethylnonylfenol, CAS-nr. 9016-45-9

polyoxyethyl-p-nonylfenol, CAS-nr. 26027-38-3

25 mg/kg in totaal voor textiel

100 mg/kg in totaal voor leder

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier(s) van de materialen verstrekt/verstrekken ofwel een verklaring dat deze stoffen niet werden gebruikt, gestaafd aan de hand van een veiligheidsinformatieblad, ofwel testresultaten van het eindproduct of van het leder, textiel, of gecoat leder of textiel waaruit het eindproduct is samengesteld. Testmethode: leder: EN ISO 18218-2 (indirecte methode); textiel en gecoat textiel: EN ISO 18254 voor alkylfenolethoxylaten; voor alkylfenolen worden de tests van het eindproduct verricht door extractie met oplosmiddelen gevolgd door vloeistofchromatografie-massaspectrometrie of door gaschromatografie-massaspectrometrie.

Het kleuren en afwerken van leder, textiel, en gecoat leder en textiel

De volgende stoffen mogen niet worden gebruikt in mengsels of formuleringen voor het kleuren en afwerken van leder, gecoat leder en textiel:

bis(gehydrogeneerde talkalkyl)dimethylammoniumchloride (DTDMAC)

distearyldimethylammoniumchloride (DSDMAC)

di(geharde talk)dimethylammoniumchloride (DHTDMAC)

ethyleendiaminetetra-acetaat (EDTA)

diethyleentriaminepenta-acetaat (DTPA)

4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol

nitrilotriazijnzuur (NTA)

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een verklaring dat de genoemde stoffen niet zijn gebruikt.

b)   

Colofonium

Drukken, lakken en lijmen

Colofonium mag niet worden gebruikt als ingrediënt van drukinkt, lak of kleefstoffen.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) verstrekt/verstrekken een verklaring dat er geen colofonium is gebruikt.

c)   

Oplosmiddelen

Hulpstoffen gebruikt in mengsels, formuleringen en kleefstoffen voor leder, textiel, gecoat leder en textiel, kunststoffen en eindproducten

De volgende stoffen mogen niet worden gebruikt in mengsels of formuleringen voor de verwerking van componentmaterialen en in kleefstoffen die worden gebruikt tijdens de assemblage van het eindproduct:

2-methoxyethanol

N,N-dimethylformamide

1-methyl-2-pyrrolidon

bis(2-methoxyethyl)ether

4,4′-diaminodifenylmethaan

1,2,3-trichloorpropaan

1,2-dichloorethaan; ethyleenchloride

2-ethoxyethanol

benzeen-1,4-diamine-dihydrochloride

bis(2-methoxyethyl)ether

formamide

N-methyl-2-pyrrolidon

trichloorethyleen

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een verklaring dat de genoemde stoffen niet zijn gebruikt.

d)   

Gechloreerde paraffines

Alle productiefasen voor leder, synthetisch rubber, kunststof, textiel en coatings

Gechloreerde paraffines met een korte keten (SCCP), C10-C13, mogen niet worden gebruikt bij de productie en afwerking van leder, synthetisch rubber, kunststof, textiel of coatings.

Niet aantoonbaar

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een verklaring dat er geen gechloreerde paraffines met een korte keten C10-C13 zijn gebruikt. Deze verklaring wordt gestaafd aan de hand van een veiligheidsinformatieblad. Anders verstrekt/verstrekken de aanvrager en/of leverancier(s) van het materiaal een conformiteitsverklaring, onderbouwd door de resultaten van een testrapport conform EN ISO 18219.

Materiaalverwerking voor leder, synthetisch rubber, kunststof, textiel en coatings

Gechloreerde paraffines met een middellange keten (MCCP), C14-C17, mogen slechts beperkt worden gebruikt bij de productie en afwerking van leder, synthetisch rubber, kunststof, textiel of coatings.

1 000  mg/kg

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een verklaring dat er geen gechloreerde paraffines met een middellange keten C14-C17 zijn gebruikt. Deze verklaring wordt gestaafd aan de hand van een veiligheidsinformatieblad. Anders verstrekt/verstrekken de aanvrager en/of leverancier(s) van het materiaal een conformiteitsverklaring, onderbouwd door de resultaten van een testrapport conform EN ISO 18219.

e)   

Biociden (in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1)

Gebruikt tijdens vervoer of opslag van grondstoffen en half afgewerkte materialen, eindproducten of de verpakking van eindproducten

e)

Alleen de volgende werkzame stoffen (in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn toegestaan:

werkzame stoffen die zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voor de desbetreffende productsoort (d.w.z. vezels, leder, rubber en gepolymeriseerde materialen) opgestelde lijst, mits aan de aldaar vastgestelde voorwaarden of beperkingen wordt voldaan;

werkzame stoffen die in bijlage I bij die verordening zijn opgenomen, mits aan de aldaar vastgestelde voorwaarden of beperkingen wordt voldaan;

werkzame stoffen die voor de desbetreffende productsoort worden onderzocht in het kader van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager en de leverancier van materiaal verstrekken verklaringen dat de stoffen niet worden gebruikt vóór vervoer en opslag, of bewijsstukken die aantonen dat het gebruik van de biocidale werkzame stof is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012.

Indien er werkzame stoffen worden toegevoegd tijdens het vervoer of de opslag van grondstoffen, half afgewerkte producten of in de verpakking van het eindproduct, moet een lijst daarvan worden toegevoegd, met inbegrip van de desbetreffende gevarenaanduidingen.

ii)

Tijdens de assemblage van het schoeisel mogen er geen biociden worden opgenomen in eindproducten of delen daarvan om de eigenschappen van die biociden door te geven aan het eindproduct.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager en de leverancier van materiaal verstrekken verklaringen dat de stoffen niet worden gebruikt in het eindproduct of onderdelen daarvan.

iii)

Chloorfenolen (hun zouten en esters), organische tinverbindingen (onder meer TBT, TPhT, DBT en DOT), dimethylfumaraat (DMFu), triclosan en nanozilver mogen niet worden gebruikt tijdens het vervoer of de opslag van het product, artikelen van het product en homogene onderdelen van het product, en mogen niet worden verwerkt in het eindproduct of de verpakking van het product.

Niet aantoonbaar

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een verklaring dat de genoemde stoffen niet zijn gebruikt. De verklaring wordt gestaafd aan de hand van resultaten van tests waarin de aanwezigheid van de volgende stoffen in het eindproduct werd nagegaan:

 

chloorfenolen: leder, EN ISO 17070; textiel, XP G 08-015 (detectiegrenzen: leder: 0,1 ppm; textiel: 0,05 ppm);

 

dimethylfumaraat: ISO/TS 16186.

f)   

Andere specifieke stoffen

Productierecepten en kleefstoffen gebruikt in het eindproduct of onderdelen daarvan

De volgende stoffen mogen niet doelbewust worden toegevoegd aan mengsels en formuleringen of aan kleefstoffen die worden gebruikt tijdens de assemblage van het schoeisel:

gechloreerde of broomhoudende dioxinen of furanen

gechloreerde koolwaterstoffen (1,1,2,2-tetrachloorethaan, pentachloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, 1,1-dichloorethyleen)

hexachloorcyclohexaan

monomethyldibroom-difenylmethaan

monomethyldichloor-difenylmethaan

nitrieten

polybroombifenylen (PBB's)

pentabroomdifenylether (PeBDE)

octabroomdifenylether (OBDE)

polychloorbifenylen (pcb's)

polychloorterfenylen (PCT's)

tris(2,3-dibroompropyl)fosfaat (TRIS)

trimethylfosfaat

tris(aziridinyl)fosfineoxide (TEPA)

tris(2-chloorethyl)fosfaat (TCEP)

dimethylmethylfosfonaat (DMMP)

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een verklaring dat de genoemde stoffen niet zijn gebruikt.


Tabel 2

De volgende beperkingen gelden voor processen die plaatsvinden in de ververij

Toepasselijkheid

Omvang van de beperking

Grenswaarden

Controle

a)   

Dragers

Dragers die worden gebruikt in verfprocessen waarbij disperse kleurstoffen worden aangewend

Gehalogeneerde verfversnellers (dragers) mogen niet worden gebruikt (voorbeelden van dragers zijn: 1,2-dichloorbenzeen, 1,2,4-trichloorbenzeen, chloorfenoxyethanol).

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

Dragers die worden gebruikt als blaasmiddel voor kunststof en schuim

Gehalogeneerde organische verbindingen mogen niet worden gebruikt als blaasmiddel of hulpblaasmiddel.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

b)   

Kleurstoffen waarvoor beperkingen gelden

Azokleurstoffen en azoverbindingen

Toepassing in het verfproces

De volgende carcinogene aromatische amines mogen niet in het eindproduct zitten:

Arylamine

CAS-nummer

4-aminodifenyl

92-67-1

benzidine

92-87-5

4-chloor-o-toluïdine

95-69-2

2-nafthylamine

91-59-8

o-amino-azotolueen

97-56-3

2-amino-4-nitrotolueen

99-55-8

p-chlooraniline

106-47-8

2,4-diaminoanisool

615-05-4

4,4′-diaminodifenylmethaan

101-77-9

3,3′-dichloorbenzidine

91-94-1

3,3′-dimethoxybenzidine

119-90-4

3,3′-dimethylbenzidine

119-93-7

3,3′-dimenthyl-4,4′-diaminodifenylmethaan

838-88-0

p-kresidine

120-71-8

4,4′-methyleenbis(2-chlooraniline)

101-14-4

4,4′-oxydianiline

101-80-4

4,4′-thiodianiline

139-65-1

o-toluïdine

95-53-4

2,4-diaminotolueen

95-80-7

2,4,5-trimethylaniline

137-17-7

o-anisidine (2-methoxyaniline)

90-04-0

2,4-xylidine

95-68-1

2,6-xylidine

87-62-7

4-aminoazobenzeen

60-09-3

30 mg/kg voor elk arylamine in het eindproduct

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring, die wordt gestaafd met de resultaten van specifieke tests in overeenstemming met EN 14362-1:2012 en 3:2012 voor textiel en CEN ISO/TS 17234-1 en 2 voor leder.

(Opmerking: bij 4-aminoazobenzeen kunnen fout-positieve bepalingen voorkomen en deze moeten daarom worden gerapporteerd.)

CMR-kleurstoffen

De volgende carcinogene, mutagene of reproductietoxische kleurstoffen mogen niet worden gebruikt.

Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch zijn

CAS-nummer

C.I. Acid Red 26

3761-53-3

C.I. Basic Red 9

569-61-9

C.I. Basic Violet 14

632-99-5

C.I. Direct Black 38

1937-37-7

C.I. Direct Blue 6

2602-46-2

C.I. Direct Red 28

573-58-0

C.I. Disperse Blue 1

2475-45-8

C.I. Disperse Orange 11

82-28-0

C.I. Disperse Yellow 3

2832-40-8

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

Potentieel sensibiliserende kleurstoffen

De volgende potentieel sensibiliserende kleurstoffen mogen niet worden gebruikt.

Dispergerende kleurstoffen die potentieel sensibiliserend zijn

CAS-nummer

C.I. Disperse Blue 1

2475-45-8

C.I. Disperse Blue 3

2475-46-9

C.I. Disperse Blue 7

3179-90-6

C.I. Disperse Blue 26

3860-63-7

C.I. Disperse Blue 35

12222-75-2

C.I. Disperse Blue 102

12222-97-8

C.I. Disperse Blue 106

12223-01-7

C.I. Disperse Blue 124

61951-51-7

C.I. Disperse Brown 1

23355-64-8

C.I. Disperse Orange 1

2581-69-3

C.I. Disperse Orange 3

730-40-5

C.I. Disperse Orange 37

12223-33-5

C.I. Disperse Orange 76

13301-61-6

C.I. Disperse Red 1

2872-52-8

C.I. Disperse Red 11

2872-48-2

C.I. Disperse Red 17

3179-89-3

C.I. Disperse Yellow 1

119-15-3

C.I. Disperse Yellow 3

2832-40-8

C.I. Disperse Yellow 9

6373-73-5

C.I. Disperse Yellow 39

12236-29-2

C.I. Disperse Yellow 49

54824-37-2

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

Chroombeitskleuring

Chroombeitskleuring mag niet worden toegepast.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

Metaalcomplexkleurstoffen

Metaalcomplexkleurstoffen op basis van koper, chroom en nikkel mogen alleen worden gebruikt voor het kleuren van leder, wol, polyamide of mengsels van deze vezels met synthetische cellulosevezels (bv. viscose).

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

Pigmenten

Pigmenten op basis van cadmium, lood, chroom (VI), kwik en/of antimoon mogen niet worden gebruikt.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.


Tabel 3

De volgende beperkingen gelden voor het afwerkingsproces van het eindproduct

Toepasselijkheid

Omvang van de beperking

Grenswaarden

Controle

a)   

Geperfluoreerde en gepolyfluoreerde verbindingen (PFC's)

Eindproduct

i)

Er mogen geen gefluoreerde water-, vlek- of olieafstotende behandelingen worden toegepast voor het impregneren van schoeisel. Dit geldt ook voor behandelingen op basis van per- en polyfluor.

Niet-gefluoreerde behandelingen moeten gebruikmaken van gemakkelijk biologisch afbreekbare stoffen die niet bio-accumulerend zijn in aquatische milieus, met inbegrip van aquatisch sediment.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

Schoeisel waarover wordt verklaard dat het een geïntegreerde waterafstotende functie bezit

ii)

Fluorpolymere membranen en laminaten mogen worden gebruikt voor schoeisel op voorwaarde dat de vereiste waterdoordringbaarheid van het materiaal lager is dan 0,2 g en dat de waterabsorptie lager is dan 30 % volgens ISO-norm 20347. Fluorpolymere membranen mogen niet worden vervaardigd met behulp van PFOA of een van de hogere homopolymeren ervan zoals gedefinieerd door de OESO.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring in verband met de polymerenproductie, afkomstig van de membraan- of laminaatfabrikant. De verklaring wordt gestaafd met technische testresultaten voor waterdichtheid volgens ISO 20347.

b)   

Vlamvertragers

Schoeisel met een ingebouwde vlamvertragende functie

Het gebruik van vlamvertragers is alleen toegestaan voor schoeisel dat een CE-markering heeft gekregen als en is ingedeeld onder de persoonlijke beschermingsmiddelen van klasse III met een ingebouwde vlamvertragende functie om de veiligheid op het werk te garanderen in overeenstemming met de specificaties vastgesteld in Richtlijn 89/686/EEG. De stof of stoffen die worden gebruikt om de vlamvertragende functie te realiseren, moeten voldoen aan criterium 5.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt ofwel een verklaring dat er geen vlamvertragers worden gebruikt, ofwel een verklaring van conformiteit met criterium 5.

In beide gevallen wordt de verklaring gestaafd met een veiligheidsinformatieblad. In voorkomend geval wordt een lijst met de in het product gebruikte vlamvertragers verstrekt, samen met de desbetreffende gevarenaanduidingen/waarschuwingszinnen. Er wordt een kopie verstrekt van het certificaat dat is afgegeven door een certificeringsinstelling aangemeld uit hoofde van Richtlijn 89/686/EEG en dat aantoont dat het product in de handel wordt gebracht als brandvrij persoonlijk beschermingsmiddel van klasse III.


Tabel 4

De volgende beperkingen gelden voor het eindproduct of welbepaalde onderdelen ervan

Toepasselijkheid

Omvang van de beperking

Grenswaarden

Controle

a)   

PAK's

Kunststoffen en synthetisch rubber, textiel of ledercoatings

In de kunststoffen, het synthetisch rubber, textiel of de ledercoatings mogen de hieronder vermelde polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) niet aanwezig zijn in een hoger gehalte dan de aangegeven grenswaarden.

De PAK's die bij gevaren van de groepen 1 en 2 zijn ingedeeld, mogen niet in concentraties gelijk aan of boven de individuele en totale concentratiegrenzen aanwezig zijn in de kunststoffen, het synthetisch rubber, textiel of de ledercoatings.

Van de volgende PAK's worden de aanwezigheid en de concentraties gecontroleerd:

PAK's beperkt door Verordening (EG) nr. 1907/2006:

Naam

CAS-nummer

chryseen

218-01-9

benzo[a]antraceen

56-55-3

benzo[k]fluorantheen

207-08-9

benzo[a]pyreen

50-32-8

dibenzo[a,h]antraceen

53-70-3

benzo[j]fluorantheen

205-82-3

benzo[b]fluorantheen

205-99-2

benzo[e]pyreen

192-97-2

Andere PAK's die aan beperkingen zijn onderworpen:

Naam

CAS-nummer

naftaleen

91-20-3

acenaftyleen

208-96-8

acenafteen

83-32-9

fluoreen

86-73-7

fenantreen

85-1-8

antraceen

120-12-7

fluorantheen

206-44-0

pyreen

129-00-0

indeno[1,2,3-c,d]pyreen

193-39-5

benzo[g,h,i]peryleen

191-24-2

Voor alle soorten schoeisel:

1.

de individuele concentratiegrenzen voor PAK's die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 aan beperkingen zijn onderworpen, moeten minder dan 1 mg/kg zijn;

2.

de totale gezamenlijke concentratiegrens voor de 18 PAK's in de lijst moet minder dan 10 mg/kg zijn.

Voor schoeisel dat bestemd is voor kinderen jonger dan drie jaar:

1.

de individuele concentratiegrenzen voor PAK's die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 aan beperkingen zijn onderworpen, moeten minder dan 0,5 mg/kg zijn;

2.

de totale gezamenlijke concentratiegrens voor de 18 PAK's in de lijst moet minder dan 1 mg/kg zijn.

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier(s) van materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met het testrapport, waarbij testmethode AfPS GS 2014:01 PAK werd gebruikt.

b)   

N-nitrosaminen

Natuurlijk en synthetisch rubber

De volgende N-nitrosaminen mogen niet worden aangetroffen in synthetisch en natuurlijk rubber:

N-nitrosaminen

CAS-nummer

N-nitrosodiethanolamine (NDELA)

1116-54-7

N-nitrosodimethylamine (NDMA)

62-75-9

N-nitrosodipropylamine (NDPA)

621-64-7

N-nitrosodiethylamine (NDEA)

55-18-5

N-nitrosodiisopropylamine (NDiPA)

601-77-4

N-nitrosodibutylamine (NDBA)

924-16-3

N-nitrosopiperidine (NPIP)

100-75-4

N-nitrosodiisobutylamine (NdiBA)

997-95-5

N-nitrosodiisononylamine (NdiNA)

1207995-62-7

N-Nitrosomorfoline (NMOR)

59-89-2

N-Nitroso-N-methyl-N-fenylamine (NMPhA)

614-00-6

N-Nitroso-N-ethyl-N-fenylamine (NEPhA)

612-64-6

N-Nitrosopyrrolidine

930-55-2

Niet aantoonbaar

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier(s) van materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met het testrapport, waarbij testmethode EN 12868 of EN 14602 werd gebruikt.

c)   

Organische tinverbindingen

Eindproduct

De hieronder vermelde organische tinverbindingen mogen slechts tot en met de vermelde maximumconcentraties aanwezig zijn in het eindproduct:

tributyltinverbindingen (TBT)

0,025 mg/kg

dibutyltinverbindingen (DBT)

1 mg/kg

monobutyltinverbindingen (MBT)

1 mg/kg

dioctyltinverbindingen (DOT)

1 mg/kg

trifenyltin (TPT)

1 mg/kg

Grenswaarden gespecificeerd voor elke organische tinverbinding

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met testresultaten in overeenstemming met testmethode ISO/TS 16179.

d)   

Ftalaten

Kunststof, rubber, synthetische materialen, coatings en bedrukking van materialen

i)

Alleen ftalaten die op het ogenblik van de toepassing een risicobeoordeling hebben ondergaan en die voldoen aan de vereisten van criterium 5, mogen in het product worden gebruikt.

n.v.t.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring, gestaafd met een veiligheidsinformatieblad.

ii)

De volgende weekmakers mogen niet worden gebruikt in het product, een artikel daarvan of enig homogeen onderdeel daarvan:

1,2-benzeendicarbonzuur, di-C6-8-vertakte alkylesters, C7-rijk (DIHP) CAS: 71888-89-6

1,2-benzeendicarbonzuur, di-C7-11-vertakte en niet-vertakte alkylesters (DHNUP) CAS: 68515-42-4

bis(2-metoxyethyl)ftalaat (DMEP) CAS: 117-82-8

di-isobutylftalaat (DIBP) CAS: 84-69-5

bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) CAS: 117-81-7

dibutylftalaat (DBP) CAS: 84-74-2

benzylbutylftalaat (bbp) CAS: 85-68-7

di-n-pentylftalaat (DPP) CAS: 131-18-0

1,2-benzeendicarbonzuur, dipentylester, vertakt en niet-vertakt CAS: 84777-06-0

di-isopentylftalaat (DIPP) CAS: 605-50-5

dihexylftalaat (DnHP) CAS: 84-75-3

N-pentyl-isopentylftalaat CAS: 607-426-00-1

iii)

De volgende ftalaten mogen niet worden gebruikt in schoeisel voor kinderen jonger dan drie jaar:

di-iso-nonylftalaat (DINP)* CAS: 28553-12-0: 68515-48-0

di-n-octylfhalaat (DNOP)* CAS: 117-84-0

di-isodecylftalaat (DIDP)* CAS: 26761-40-0: 68515-49-1

De som van de weekmakers waarvoor beperkingen gelden, is lager dan 0,10 gewichtsprocent.

De som van de weekmakers waarvoor beperkingen gelden voor schoeisel dat bestemd is voor kinderen jonger dan drie jaar, is lager dan 0,05 gewichtsprocent.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt ofwel een verklaring van de materiaalfabrikant, gestaafd met een veiligheidsinformatieblad van de weekmakers die gebruikt worden in de formulering, ofwel door de testresultaten volgens ISO/TS 16181.

e)   

Extraheerbare metalen

Eindproduct

Voor schoeisel dat bestemd is voor kinderen jonger dan drie jaar, mogen de hieronder vermelde stoffen niet in het eindproduct aanwezig zijn boven de vastgestelde maximumconcentraties:

antimoon (Sb)

30,0 mg/kg

arseen (As)

0,2 mg/kg

cadmium (Cd)

0,1 mg/kg

chroom (Cr)

1,0 mg/kg (voor textiel)

kobalt (Co)

1,0 mg/kg

koper (Cu)

25,0 mg/kg

lood (Pb)

0,2 mg/kg

nikkel (Ni)

1,0 mg/kg

kwik (Hg)

0,02 mg/kg

De volgende grenswaarden gelden voor ander schoeisel dan schoeisel dat bestemd is voor kinderen jonger dan drie jaar:

antimoon (Sb)

30,0 mg/kg

arseen (As)

1,0 mg/kg

cadmium (Cd)

0,1 mg/kg

chroom (Cr)

2,0 mg/kg (voor textiel)

kobalt (Co)

4,0 mg/kg

koper (Cu)

50,0 mg/kg

lood (Pb)

1,0 mg/kg

nikkel (Ni)

1,0 mg/kg

kwik (Hg)

0,02 mg/kg

Grenswaarden gespecificeerd voor elke stof

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met de testresultaten conform de volgende testmethoden: extractie — EN ISO 105-E04-2013 (zure zweetoplossing). Detectie: EN ISO 17072-1 voor leder, ICP-MS, ICP-OES (voor textiel en kunststof).

Testen worden jaarlijks tijdens de vergunningsperiode uitgevoerd om aan te tonen dat het criterium nog steeds wordt nageleefd.

Metalen componenten

De migratie van nikkel uit nikkelhoudende metalen legeringen die langdurig in direct contact staan met de huid, moet minder zijn dan 0,5 μg/cm2/week.

0,5 μg/cm2/week

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een verklaring dat de componenten van het schoeisel geen nikkel bevatten, gestaafd met de certificering van de fabrikant van de metalen onderdelen, of een conformiteitsverklaring, gestaafd met de resultaten van testmethode EN 1811.

Met chroom gelooid leder

Voor schoenen die met chroom gelooid leder bevatten, mag er geen chroom (VI) in het eindproduct aanwezig zijn.

Niet aantoonbaar

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier(s) van materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met de resultaten van een testrapport, waarbij testmethode EN ISO 17075 werd gebruikt (detectiegrens: 3 ppm). De voorbereiding van het monster moet de aanwijzingen van EN ISO 4044 volgen.

Testen worden jaarlijks tijdens de vergunningsperiode uitgevoerd om aan te tonen dat het criterium nog steeds wordt nageleefd. Leder dat niet met chroom is gelooid, is vrijgesteld van dit vereiste.

Voor schoenen die met chroom gelooid leder bevatten, moet het extraheerbare chroomgehalte in het eindproduct lager zijn dan 200 mg/kg.

200 mg/kg

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier(s) van materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring gestaafd met de resultaten van een testrapport, waarbij testmethode EN ISO 17072-1 werd gebruikt.

Testen worden jaarlijks tijdens de vergunningsperiode uitgevoerd om aan te tonen dat het criterium nog steeds wordt nageleefd. Leder dat niet met chroom is gelooid, is vrijgesteld van dit vereiste.

f)   

TDA en MDA

PU

2,4-tolueendiamine (2,4-TDA, 95-80-7)

4,4′-diaminodifenylmethaan (4-4′-MDA, 101-77-9)

Elk lager dan 5 mg/kg

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring gestaafd met resultaten conform de volgende procedure: de extractie wordt uitgevoerd met 1 % waterige azijnzuuroplossing. Het monster is een composiet bestaande uit zes delen die worden genomen van onder het oppervlak van elk monster (tot een maximum van 2 cm vanaf het oppervlak). Er worden vier herhalingsextracties van hetzelfde schuimmonster uitgevoerd waarbij in alle gevallen een verhouding van het monstergewicht tot het volume van 1:5 wordt behouden. De extracten worden gecombineerd tot een gekend volume, gefilterd en geanalyseerd door HPLC-UV of HPLC-MS. Als HPLC-UV wordt verricht met vermoedelijke interferentie, wordt een nieuwe analyse verricht met HPLC-MS.

g)   

Formaldehyde

Eindproduct/leder, textiel

De hoeveelheid vrij en gehydrolyseerd formaldehyde van de schoeiselcomponenten mag de volgende grenzen niet overschrijden:

textiel: < 20 mg/kg

leder: < 20 mg/kg (kinderschoeisel); 75 mg/kg (voering en inlegzolen); 100 mg/kg voor andere onderdelen van het product.

Vastgestelde grenswaarden

Beoordeling en controle: de aanvrager en/of leverancier(s) van het materiaal verstrekt/verstrekken een conformiteitsverklaring, onderbouwd door de resultaten van een testrapport conform de volgende testmethoden: textiel: EN ISO 14184-1; leder: EN ISO 17226-1.

h)   

Antimoon

Ruwe polyestervezels

De hoeveelheid antimoon in de ruwe polyestervezels mag niet groter zijn dan 260 ppm.

260 mg/kg

Beoordeling en controle: de aanvrager of vezelfabrikant verstrekt een verklaring dat de stof niet wordt gebruikt tijdens het fabricageproces, of een conformiteitsverklaring gestaafd met een testrapport met behulp van de volgende testmethoden: directe bepaling door middel van atoomabsorptiespectrometrie of massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-MS). De test moet op een samengesteld monster van ruwe vezels worden uitgevoerd voordat er enige natte bewerking plaatsvindt.


(1)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).