EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R2252

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2252 van de Commissie van 30 september 2015 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/288 wat betreft de onontvankelijkheidsperiode voor aanvragen voor steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

OJ L 321, 5.12.2015, p. 2–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2015/2252/oj

5.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 321/2


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/2252 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2015

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/288 wat betreft de onontvankelijkheidsperiode voor aanvragen voor steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en de bescherming van de financiële belangen van de Unie en haar belastingbetalers, komen marktdeelnemers die binnen een bepaalde periode voorafgaand aan de indiening van een aanvraag om financiële steun een ernstige inbreuk, een strafbaar feit of fraude hebben gepleegd, als bepaald in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 508/2014, niet in aanmerking voor financiële steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV).

(2)

Krachtens artikel 10, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 508/2014 zijn bepaalde door marktdeelnemers ingediende aanvragen voor steun uit het EFMZV onontvankelijk voor een specifieke periode. Dergelijke aanvragen zijn onder andere onontvankelijk indien de aanvraag gericht is op steun op grond van hoofdstuk II van titel V van die verordening voor duurzame ontwikkeling van de aquacultuur en de bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat de betrokken marktdeelnemer een van de in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) vermelde milieudelicten heeft gepleegd. Krachtens artikel 10, lid 4, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 508/2014 moet de Commissie in een gedelegeerde handeling de periode vaststellen waarbinnen aanvragen onontvankelijk zijn, evenals de begin- of einddatum van die periode.

(3)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/288 van de Commissie (3) is de onontvankelijkheidsperiode vastgesteld, evenals de desbetreffende begin- en einddatum ervan, voor aanvragen door marktdeelnemers die een of meer van de in artikel 10, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Verordening (EU) nr. 508/2014 bedoelde feiten hebben gepleegd.

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 508/2014 moeten eveneens voorschriften worden vastgesteld om de duur van de onontvankelijkheidsperiode en de desbetreffende begin- en einddatum te berekenen voor aanvragen voor steun in het kader van titel V, hoofdstuk II, van die verordening. De onontvankelijkheid van deze aanvragen is bedoeld om bij te dragen tot een hogere graad van naleving van de bestaande wetgeving inzake milieubescherming.

(4)

Bij Richtlijn 2008/99/EG zijn maatregelen op strafrechtelijk gebied vastgesteld om het milieu doeltreffender te beschermen. In artikel 3 van die richtlijn is vastgesteld welke handelingen strafbaar worden gesteld als zij wederrechtelijk in die zin van die richtlijn en opzettelijk, of ten minste uit grove nalatigheid, worden begaan. Krachtens artikel 4 van die richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat uitlokking van en medeplichtigheid aan de in artikel 3 bedoelde opzettelijke handelingen strafbaar worden gesteld als een strafrechtelijk delict.

(5)

Met het oog op de evenredigheid moeten gevallen waarbij een marktdeelnemer een delict heeft begaan uit grove nalatigheid, leiden tot een onontvankelijkheidsperiode van een andere lengte dan gevallen waarbij een marktdeelnemer opzettelijk een delict heeft begaan. Om dezelfde reden moeten regels worden vastgesteld waarin bij de berekening van de onontvankelijkheidsperiode rekening wordt gehouden met verzwarende en verzachtende omstandigheden.

(6)

Met het oog op de evenredigheid moeten delicten die over een periode van meer dan één jaar worden begaan, leiden tot langere onontvankelijkheidsperiodes.

(7)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 508/2014 dient een door een marktdeelnemer ingediende aanvraag voor steun uit het EFMZV op grond van hoofdstuk II van titel V van die verordening onontvankelijk te zijn voor een periode van ten minste één jaar indien de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de betrokken marktdeelnemer enig strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2008/99/EG heeft gepleegd. Aangezien Verordening (EU) nr. 508/2014 van toepassing is met ingang van 1 januari 2014, mogen enkel strafbare feiten die met ingang van 1 januari 2013 zijn begaan, in aanmerking worden genomen bij de berekening van de onontvankelijkheidsperiode.

(8)

Indien een aanvraag van een marktdeelnemer onontvankelijk is wegens de in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2008/99/EG bedoelde milieudelicten, dienen alle aanvragen op grond van hoofdstuk II van titel V van Verordening (EU) nr. 508/2014 van die marktdeelnemer onontvankelijk te zijn, teneinde een doeltreffende bescherming van het milieu te waarborgen. Met het oog op de evenredigheid dienen voorschriften te worden vastgesteld voor de herziening van de onontvankelijkheidsperiode ingeval de marktdeelnemer tijdens deze periode opnieuw delicten pleegt. Om dezelfde reden dient een herhaling van een delict tot een langere onontvankelijkheidsperiode te leiden.

(9)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/288 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Om een snelle toepassing van de in deze verordening vastgestelde maatregelen mogelijk te maken, en gezien het belang van een geharmoniseerde en gelijke behandeling van de marktdeelnemers in alle lidstaten vanaf het begin van de programmeringsperiode, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan en van toepassing zijn vanaf de eerste dag van de subsidiabiliteitsperiode voor steun uit het EFMZV, i.e. 1 januari 2014,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/288 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op aanvragen voor steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) en bepaalt de periode waarin dergelijke aanvragen die zijn ingediend door marktdeelnemers die een van de handelingen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a), b) en d), van Verordening (EU) nr. 508/2014 of in artikel 10, lid 3, van die verordening, hebben verricht, onontvankelijk zijn („onontvankelijkheidsperiode”).”.

2)

Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Onontvankelijkheid van aanvragen van marktdeelnemers die milieudelicten hebben gepleegd

1.   Indien een bevoegde autoriteit in een eerste officieel besluit heeft vastgesteld dat een marktdeelnemer enig delict als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft gepleegd, zijn door diezelfde marktdeelnemer op grond van hoofdstuk II van titel V van Verordening (EU) nr. 508/2014 ingediende aanvragen voor EFMZV-steun onontvankelijk:

a)

voor een periode van twaalf maanden indien het delict is begaan uit grove nalatigheid, of

b)

voor een periode van 24 maanden indien het delict opzettelijk is begaan.

2.   Indien een bevoegde autoriteit in een eerste officieel besluit heeft vastgesteld dat een marktdeelnemer enig delict als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/99/EG heeft gepleegd, zijn door diezelfde marktdeelnemer op grond van hoofdstuk II van titel V van Verordening (EU) nr. 508/2014 ingediende aanvragen voor EFMZV-steun onontvankelijk voor een periode van 24 maanden.

3.   De onontvankelijkheidsperiode wordt verlengd met zes maanden indien de bevoegde autoriteit in het in de leden 1 of 2 bedoelde besluit:

a)

expliciet heeft verwezen naar het bestaan van verzwarende omstandigheden, of

b)

heeft bepaald dat de marktdeelnemer een delict heeft begaan over een periode van meer dan één jaar.

4.   Mits de onontvankelijkheidsperiode in totaal ten minste twaalf maanden bedraagt, wordt deze verminderd met zes maanden indien de bevoegde autoriteit in haar in de leden 1 of 2 bedoelde besluit expliciet heeft verwezen naar het bestaan van verzachtende omstandigheden.

5.   De begindatum van de onontvankelijkheidsperiode is de datum van het eerste officiële besluit van een bevoegde autoriteit waarin is bepaald dat één of meer delicten als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2008/99/EG zijn gepleegd.

6.   Voor de berekening van de onontvankelijkheidsperiode worden enkel besluiten in aanmerking genomen betreffende delicten die met ingang van 1 januari 2013 zijn gepleegd en waarvoor op of na die datum een besluit in de zin van de hierboven vermelde alinea is vastgesteld.

7.   Indien een aanvraag van een marktdeelnemer onontvankelijk is op grond van de leden 1 en 2, zijn alle aanvragen van die marktdeelnemer op grond van hoofdstuk II van titel V van Verordening (EU) nr. 508/2014 onontvankelijk.

(4)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).”."

3)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende punten d) en e) worden toegevoegd:

„d)

wordt deze verlengd met de volgende perioden voor elk nieuw door de marktdeelnemer tijdens de onontvankelijkheidsperiode begaan delict als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2008/99/EG:

i)

twaalf maanden indien het nieuwe delict is begaan uit grove nalatigheid;

ii)

24 maanden indien het nieuwe delict opzettelijk is begaan;

e)

wordt deze verlengd met 24 maanden voor elk nieuw door de marktdeelnemer tijdens de onontvankelijkheidsperiode begaan delict als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/99/EG.”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Indien een nieuw delict als bedoeld in de punten d) of e) van de eerste alinea hetzelfde type milieudelict betreft als datgene wat heeft geleid tot de onontvankelijkheidsperiode of tot een herziening ervan, wordt de door dat delict veroorzaakte verlenging van de onontvankelijkheidsperiode als bedoeld in de punten d) en e) met nog eens zes maanden uitgebreid.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/288 van de Commissie van 17 december 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij wat betreft de periode en de data voor de onontvankelijkheid van aanvragen (PB L 51 van 24.2.2015, blz. 1).


Top