EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Samenwerking in beroepsonderwijs en -opleiding

 

SAMENVATTING VAN:

Conclusies over de toekomstige prioriteiten voor nauwere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding

WAT IS HET DOEL VAN DEZE CONCLUSIES?

De conclusies zijn gericht tot de Europese Commissie en de landen van de Europese Unie (EU) en beschrijven ideeën voor vrijwillige maatregelen ter verbetering van de kwaliteit en efficiëntie van beroepsonderwijs en -opleiding in de EU.

KERNPUNTEN

In de conclusies worden vier prioritaire gebieden genoemd die moeten worden aangepakt, naast de prioriteiten en richtsnoeren die zijn aangenomen tijdens het Proces van Kopenhagen.

  • 1.

    Het inzetten van gemeenschappelijke Europese instrumenten en voorzieningen om samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding te stimuleren

  • 2.

    Het bevorderen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding

    • De aantrekkelijkheid van stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding moet worden vergroot voor alle doelgroepen, in het bijzonder voor leerlingen, volwassenen en ondernemingen. Tegelijkertijd moet de toegang tot en het deelnemen aan beroepsonderwijs en -opleiding voor iedereen openstaan, in het bijzonder voor mensen of groepen die dreigen te worden uitgesloten.
    • Evenzo moet de toegang tot voorlichting, levenslange begeleiding en advisering worden verbeterd. Trajecten die mensen in staat stellen zich op te werken van het ene kwalificatieniveau naar het andere moeten ook eenvoudiger worden.
    • Er moeten gemeenschappelijke instrumenten worden ontwikkeld ter bevordering van de kwaliteit van stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding. In het bijzonder moeten mechanismen voor kwaliteitsborging worden ontwikkeld door middel van het toekomstige Eqarf. Beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding moet worden gebaseerd op consistente gegevens en het verzamelen van deze gegevens moet worden verbeterd. Daarnaast moet in het kader van beroepsonderwijs en -opleiding meer worden geïnvesteerd in het opleiden van opleiders, moet aangepast talenonderwijs worden ontwikkeld en moeten innovatie en creativiteit worden gestimuleerd. Ook moeten de doorstroommogelijkheden en de continuïteit van trajecten tussen de verschillende opleidingsniveaus worden verbeterd.
  • 3.

    Verbanden leggen tussen beroepsonderwijs en -opleiding en de arbeidsmarkt

    • Om de verbanden tussen beroepsonderwijs en -opleiding en de arbeidsmarkt te verbeteren is het van essentieel belang om door te gaan met het ontwikkelen van prospectie-instrumenten die zich richten op werkgelegenheid en vaardigheden en die mogelijke tekorten aan vaardigheden vaststellen. Sociale partners en economische actoren moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding.
    • Begeleiding en advisering moeten worden verbeterd om de overgang van opleiding naar werk eenvoudiger te maken.
    • Mechanismen ter bevordering van opleidingen voor volwassenen moeten ook worden verbeterd om carrièremogelijkheden en het mededingingsvermogen van bedrijven te vergroten. Er moeten inspanningen worden geleverd om van start te kunnen gaan met de validering en erkenning van de resultaten van informeel en niet-formeel leren. De mobiliteit van personen die werken en tegelijk een opleiding volgen moet ook worden verbeterd, in het bijzonder door versterking van de toepasselijke EU-programma's. Tot slot moet de rol van het hoger onderwijs in beroepsonderwijs en -opleiding en in relatie tot integratie op de arbeidsmarkt worden vergroot.
  • 4.

    Meer Europese samenwerking

    • Activiteiten voor het leren van gelijken moeten doeltreffender worden gemaakt en de resultaten ervan moeten worden gebruikt om nationaal beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding te ontwikkelen. Er moet ook voor worden gezorgd dat de prioriteiten die samenhangen met beroepsonderwijs en -opleiding, goed worden geïntegreerd en zichtbaar zijn in het komende strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs- en opleiding en de uitvoering daarvan.
    • Beroepsonderwijs en -opleiding moeten beter worden gekoppeld aan het beleid inzake andere onderwijsniveaus, veeltaligheid en jongeren. Daarnaast moet de samenwerking met niet-EU-landen en internationale organisaties worden versterkt.
    • De Commissie en EU-landen worden aangemoedigd om, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, de maatregelen uit te voeren die op grond van deze vier prioritaire gebieden zijn vastgesteld. Zij moeten zowel particuliere als overheidsmiddelen gebruiken om hervormingen op nationaal niveau te stimuleren en EU-instrumenten in te zetten. Zij moeten doorgaan met het verbeteren van de draagwijdte en de kwaliteit van de statistieken en benchmarks op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. Daarnaast moeten ze doorgaan met het ontwikkelen van activiteiten die betrekking hebben op de toekomstige behoefte(n) aan vaardigheden.
    • De Commissie en EU-landen moeten informatie uitwisselen en samenwerken op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding met niet-EU-landen. Cedefop (Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding) en de Europese Stichting voor opleiding (ETF) zijn ook nauw betrokken bij het ondersteunen van de Commissie als het gaat om zaken die verband houden met beroepsonderwijs en -opleiding.

ACHTERGROND

In 2010 heeft de Commissie een voorstel gedaan voor een nieuwe impuls voor samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, die bijdraagt aan zowel de overkoepelende Europa 2020-strategie als aan het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, bekend als ET 2020. Op deze manier wordt een vervolg gegeven aan veel van de ideeën uit de conclusies van 2009.

In een gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie, uitgebracht in december 2015, worden de EU-prioriteiten voor onderwijs en opleiding in de periode 2016-2020 uiteengezet.

Voor meer informatie zie:

* KERNBEGRIPPEN

Informeel leren: leren dat niet is gebaseerd op een onderwijsprogramma en niet leidt tot een diploma. De docent is iemand met meer ervaring dan de persoon die wordt onderwezen, bijvoorbeeld een ouder die een kind het alfabet leert.

Niet-formeel leren: georganiseerd leren (bijvoorbeeld onder begeleiding van een docent of persoon met meer ervaring dan de persoon die wordt onderwezen), al dan niet op basis van een onderwijsprogramma. Het bouwt voort op de vaardigheden van een individuele leerling maar leidt niet tot een officieel diploma; een voorbeeld hiervan is scouting.

BELANGRIJKSTE DOCUMENT

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de toekomstige prioriteiten voor nauwere Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding (PB C 18, 24.1.2009, blz. 6-10)

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (PB C 119, 28.5.2009, blz. 2-10)

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Een nieuwe impuls voor Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en –opleiding ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie (COM(2010) 296 definitief, 9.6.2010)

Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (PB C 417, 15.12.2015, blz. 25-35)

Laatste bijwerking 21.11.2016

Top