EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Richtsnoeren inzake verticale beperkingen

 

SAMENVATTING VAN:

Bekendmaking van de Commissie — Richtsnoeren inzake verticale beperkingen

WAT IS HET DOEL VAN DE RICHTSNOEREN?

  • Met de richtsnoeren kunnen ondernemingen controleren of hun verticale overeenkomsten (overeenkomsten tussen ondernemingen die in een verschillend stadium van de productie- of distributieketen werkzaam zijn, zoals fabrikanten en groothandelaren of detailhandelaren, om goederen of diensten te kopen en verkopen) voldoen aan de mededingingsregels van de Europese Unie (EU), zoals vastgelegd in artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
  • Ze vormen een aanvulling op Verordening (EU) nr. 330/2010, de groepsvrijstellingsverordening (GVV) van de EU, waarin staat dat het verbod van artikel 101, lid 1, VWEU niet van toepassing is op verticale overeenkomsten die aan bepaalde vereisten voldoen, en waardoor een „veilige zone” voor dergelijke overeenkomsten wordt gecreëerd.
  • De richtsnoeren bevatten de algemene beginselen voor het beoordelen van verticale beperkingen en geven aanwijzingen voor het beoordelen van de meest voorkomende soorten verticale beperkingen:
    • merkexclusiviteit (het niet-concurrentiebeding);
    • alleenverkoop;
    • klantenexclusiviteit;
    • selectieve distributie;
    • franchising;
    • exclusieve levering;
    • vooraf te betalen toegangsvergoedingen;
    • categoriemanagementovereenkomsten;
    • koppelverkoop; en
    • beperkingen betreffende de wederverkoopprijs.
  • In de richtsnoeren wordt een beschrijving gegeven van het algemene analysekader en het handhavingsbeleid dat de Europese Commissie gebruikt in individuele gevallen inzake verticale overeenkomsten.

KERNPUNTEN

Artikel 101 VWEU

  • Krachtens artikel 101, lid 1, VWEU zijn overeenkomsten tussen ondernemingen die de handel tussen EU-landen ongunstig kunnen beïnvloeden en die ten doel hebben de concurrentie te verhinderen, beperken of vervalsen, verboden.
  • In artikel 101, lid 2, VWEU staat dat krachtens artikel 101, lid 1, VWEU verboden overeenkomsten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen en besluiten van ondernemersverenigingen nietig zijn.
  • Artikel 101, lid 3, VWEU voorziet echter in de mogelijkheid om bepaalde overeenkomsten, die voldoende voordelen bieden om de concurrentiebeperkende effecten te compenseren, vrij te stellen van het verbod in artikel 101, lid 1.

Het belangrijkste doel van artikel 101 is te voorkomen dat ondernemingen ten koste van consumenten gebruikmaken van overeenkomsten, waaronder verticale overeenkomsten, om de concurrentie te beperken.

Verticale overeenkomsten die over het algemeen buiten het toepassingsgebied van artikel 101 vallen

Volgens de richtsnoeren vallen de volgende soorten verticale overeenkomsten buiten het toepassingsgebied van artikel 101:

  • overeenkomsten van geringe betekenis en van kmo’s, die de concurrentie niet merkbaar beperken vanwege het kleine marktaandeel van de partijen;
  • agentuurovereenkomsten*, waarbij de bepalende factor met het oog op de toepassing van artikel 101 het financiële of commerciële risico is dat de agent draagt in verband met de activiteiten waarvoor hij door de principaal als agent is aangewezen;
  • toeleveringsovereenkomsten* zolang de door de opdrachtgever verstrekte technologie of uitrusting noodzakelijk is voor de toeleverancier om de producten te vervaardigen. Indien de opdrachtgever aan de toeleverancier beperkingen oplegt, zoals een verbod op het verrichten of exploiteren van eigen onderzoek en ontwikkeling of een verbod om in het algemeen voor derden te produceren, kunnen deze echter wel binnen het toepassingsgebied van artikel 101 vallen.

Toepassing van de GVV

  • De meeste verticale beperkingen zullen slechts op mededingingsbezwaren stuiten als er niet voldoende concurrentie heerst op een of meer handelsniveaus. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een zekere mate van marktmacht op het niveau van de leverancier of van de afnemer of van beiden.
  • Het marktaandeel van de leverancier op de markt waarop hij de contractgoederen of -diensten verkoopt en het marktaandeel van de afnemer op de markt waarop deze de contractgoederen of –diensten aankoopt, zijn de factoren die bepalen of de groepsvrijstelling van toepassing is. De groepsvrijstelling kan alleen van toepassing zijn als de marktaandelen van de leverancier en de afnemer elk 30 % of minder bedragen (mits de overeenkomst geen hardcore-beperkingen van de concurrentie omvat en de clausule in kwestie geen uitgesloten beperking betreft). Het overschrijden van de marktaandeeldrempel van 30 % doet echter geen vermoeden van illegaliteit ontstaan. De drempel is alleen bedoeld om de overeenkomsten die een vermoeden van legaliteit genieten, te onderscheiden van diegene die aan een individueel onderzoek onderworpen dienen te worden. De richtsnoeren helpen ondernemingen om een dergelijk onderzoek te verrichten.
  • De GVV (artikel 4) bevat een lijst van hardcore-beperkingen die tot gevolg hebben dat de verticale overeenkomst van het toepassingsgebied van de GVV is uitgesloten. Dit betekent dat er wordt verondersteld dat de overeenkomst binnen het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, VWEU valt en waarschijnlijk niet aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, VWEU voldoet.
  • De GVV (artikel 5) bevat tevens een lijst van uitgesloten beperkingen. Deze beperkingen vallen, zelfs wanneer de marktaandeeldrempel niet wordt overschreden, niet onder de GVV. De GVV blijft echter wel van toepassing op het resterende gedeelte van de verticale overeenkomst indien dat gedeelte kan worden gescheiden van de niet-vrijgestelde beperking.

Intrekking van de groepsvrijstelling en buitentoepassingverklaring van de GVV

  • Het door de GVV verleende vermoeden van wettigheid kan worden ingetrokken. Dit is het geval als een verticale overeenkomst, op zich of in samenhang met soortgelijke, door concurrerende leveranciers of afnemers opgelegde overeenkomsten, binnen het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, valt en niet aan alle voorwaarden van artikel 101, lid 3, voldoet. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer op een gegeven markt bepaalde leveranciers zuiver kwalitatieve selectieve distributie toepassen en andere leveranciers kwantitatieve selectieve distributie.
  • Wanneer de intrekkingsprocedure wordt toegepast, rust de bewijslast dat de overeenkomst binnen het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, valt en niet aan een of meer van de voorwaarden van artikel 101, lid 3, voldoet, op de Commissie.
  • De Commissie bezit de uitsluitende bevoegdheid om de groepsvrijstelling in te trekken met betrekking tot verticale overeenkomsten die de concurrentie beperken op een relevante geografische markt die ruimer is dan het grondgebied van één EU-land.
  • Artikel 6 van de GVV verleent de Commissie de bevoegdheid om naast elkaar bestaande netwerken van soortgelijke verticale beperkingen van het toepassingsgebied van de GVV uit te sluiten wanneer deze meer dan 50 % van een relevante markt bestrijken.

Marktbepaling en berekening van het marktaandeel

In de bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het mededingingsrecht wordt toegelicht op welke regels en criteria en op welk bewijsmateriaal de Commissie zich baseert bij het behandelen van vragen in verband met de bepaling van de markt.

In de richtsnoeren wordt aandacht besteed aan:

  • de relevante markt voor de berekening van de marktaandeeldrempel van 30 % volgens de GVV — het marktaandeel van zowel de leverancier als de afnemer is bepalend om vast te stellen of de groepsvrijstelling van toepassing is;
  • de berekening van de marktaandelen volgens de GVV, die in principe op basis van de waarde plaatsvindt, maar wanneer geen gegevens over de waarde beschikbaar zijn, op basis van onderbouwde schattingen.

Handhavingsbeleid in individuele zaken

  • De volgende algemene regels zijn van toepassing bij de beoordeling van verticale beperkingen in situaties waarin de GVV niet van toepassing is:
    • wanneer de Commissie een individueel onderzoek instelt, rust de bewijslast dat de betrokken overeenkomst een inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU vormt, op de Commissie. De ondernemingen die zich op artikel 101, lid 3, VWEU beroepen, dragen de bewijslast dat aan de voorwaarden is voldaan;
    • om te beoordelen of een verticale overeenkomst tot gevolg heeft dat de concurrentie wordt beperkt, vergelijkt de Commissie de feitelijke of waarschijnlijke toekomstige situatie op de relevante markt, met de geldende verticale beperkingen, met de situatie die zich zonder de verticale beperkingen in de overeenkomst zou voordoen;
    • merkbare concurrentiebeperkende effecten zullen zich waarschijnlijk voordoen wanneer ten minste één van de partijen in zekere mate marktmacht heeft of verkrijgt en de overeenkomst bijdraagt tot het tot stand brengen, handhaven of versterken van die marktmacht dan wel de partijen in staat stelt van die marktmacht gebruik te maken.
  • De mogelijke negatieve effecten van verticale beperkingen, die het EU-mededingingsrecht beoogt te verhinderen, omvatten:
    • concurrentiebeperkende uitsluiting* van andere leveranciers of andere afnemers;
    • afzwakking van de concurrentie en vergemakkelijking van collusie tussen de leverancier en zijn concurrenten;
    • afzwakking van de concurrentie tussen de afnemer en zijn concurrenten en/of vergemakkelijking van collusie tussen deze concurrenten;
    • belemmering van de marktintegratie.
  • Op een markt waarop individuele distributeurs slechts het merk of de merken van één leverancier distribueren, zal de geringere concurrentie tussen de distributeurs van hetzelfde merk meestal tot gevolg hebben dat de concurrentie binnen een merk afneemt. Als de concurrentie tussen merken echter hevig is, is het onwaarschijnlijk dat een afname van de concurrentie binnen een merk negatieve gevolgen heeft voor de consument.
  • Exclusieve regelingen zijn over het algemeen nadeliger voor de concurrentie dan niet-exclusieve regelingen. Zo leidt een niet-concurrentiebeding ertoe dat de afnemer slechts één merk koopt. Een minimale afnameverplichting daarentegen kan de afnemer de mogelijkheid laten om concurrerende goederen te kopen en de mate van marktafscherming kan in dat geval dus minder zijn.
  • Verticale beperkingen die betrekking hebben op merkloze producten zijn over het algemeen minder schadelijk dan beperkingen die gevolgen hebben voor de distributie van merkproducten. Het onderscheid tussen merkloze en merkproducten valt vaak samen met het onderscheid tussen tussenproducten en eindproducten.
  • Het is belangrijk te erkennen dat verticale beperkingen positieve effecten kunnen hebben; zij kunnen met name de niet-prijsconcurrentie bevorderen en tot een verbetering van de dienstverlening leiden. Voor verticale beperkingen van beperkte duur die de introductie van nieuwe, complexe producten vergemakkelijken, relatiegebonden investeringen beschermen of de overdracht van knowhow bevorderen, geldt de efficiëntiereden als vrijstellingsreden over het algemeen het sterkst.

ACHTERGROND

Zie voor meer informatie:

KERNBEGRIPPEN

Agentuurovereenkomst: een agent is een onderneming of een persoon die bevoegd is tot het onderhandelen over en/of het sluiten van contracten namens een andere persoon (de principaal), hetzij op eigen naam van de agent hetzij op naam van de principaal, betreffende: i) de koop van goederen of diensten door de principaal, of ii) de verkoop van door de principaal geleverde goederen of diensten.
Toeleveringsovereenkomst: een overeenkomst waarbij een opdrachtgever technologie of uitrusting verstrekt aan een toeleverancier, die zich ertoe verbindt daarmee (uitsluitend) voor de opdrachtgever bepaalde producten te vervaardigen.
Uitsluiting: concurrenten uitsluiten van toegang tot de markt door bijvoorbeeld de grondstoffenbronnen te verwerven of langetermijncontracten aan te gaan met leveranciers om productiemiddelen aan te kopen, en daardoor de drempels voor toetreding tot de markt in kwestie te verhogen.

BELANGRIJKSTE DOCUMENT

Bekendmaking van de Commissie — Richtsnoeren inzake verticale beperkingen (SEC(2010) 411 definitief van 10.5.2010)

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie — Derde deel — Het beleid en intern optreden van de Unie — Titel VII — Gemeenschappelijke regels betreffende de mededinging, de belastingen en de onderlinge aanpassing van de wetgevingen — Hoofdstuk 1 — Regels betreffende de mededinging — Eerste afdeling — Regels voor de ondernemingen — Artikel 101 (oud artikel 81 VEG) (PB C 202 van 7.6.2016, blz. 88-89)

Mededeling van de Commissie — Mededeling betreffende overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (de-minimismededeling) (PB C 291 van 30.8.2014, blz. 1-4)

Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1-7)

Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5-13)

Laatste bijwerking 28.03.2019

Top