Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C(2017)8521

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en schol in de visserijen in de Oostzee

C/2017/8521 final

TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING

Een van de centrale doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) is de geleidelijke uitbanning van teruggooi in alle visserijtakken van de Europese Unie via de bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het GVB 1 ingevoerde aanlandingsverplichting. Doel is een beter gebruik te maken van de beschikbare hulpbronnen en te voldoen aan de verwachtingen van het publiek dat een einde wordt gesteld aan de praktijk waarbij vis van handelskwaliteit in zee wordt teruggegooid. In de effectbeoordeling 2 die in het kader van de jongste hervorming van het GVB werd uitgevoerd, werden hoge teruggooipercentages aangemerkt als een belangrijke oorzaak van het gebrek aan ecologische duurzaamheid van het GVB.

De aanlandingsverplichting in de Oostzee is overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), van de nieuwe GVB-verordening sinds 1 januari 2015 van toepassing op alle onder vangstbeperkingen vallende soorten die worden gevangen in kleine pelagische visserijen, d.i. visserijen op haring en sprot, en in visserijen voor industriële doeleinden in de Oostzee. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), van de GVB-verordening is deze verplichting sinds diezelfde datum ook van toepassing op vangsten in visserijen op zalm. Voorts geldt de aanlandingsverplichting krachtens dezelfde bepaling sinds 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en sinds 1 januari 2017 voor alle overige soorten in de visserijen in de Uniewateren van de Oostzee op soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden. Kabeljauw wordt voor bepaalde visserijen in de Oostzee beschouwd als een visserijbepalende soort. Schol wordt hoofdzakelijk als bijvangst in bepaalde kabeljauwvisserijen gevangen en is aan vangstbeperkingen onderworpen. Daarom geldt de aanlandingsverplichting vanaf 1 januari 2015 voor kabeljauw en vanaf 1 januari 2017 voor schol.

Het GVB bevat tevens een reeks bepalingen om de uitvoering van de aanlandingsverplichting te vereenvoudigen. Zo is voorzien in specifieke flexibiliteitsinstrumenten die moeten worden geactiveerd in het kader van meerjarenplannen, of bij ontstentenis daarvan, in het kader van zogenoemde teruggooiplannen. Deze teruggooiplannen zijn bedoeld als een tijdelijke maatregel met een termijn van drie jaar. Zij worden opgesteld op basis van gezamenlijke aanbevelingen die worden overeengekomen door groepen lidstaten in dezelfde regio of hetzelfde zeegebied.

Bij Verordening (EU) nr. 1396/2014 is voor het eerst een teruggooiplan vastgesteld in verband met de aanlandingsverplichting voor de kabeljauw-, haring-, sprot-, zalm- en scholbestanden in de Oostzee. De verordening is goedgekeurd in 2014 en is van toepassing tot eind 2017.

Verordening (EU) 2016/1139, waarbij het eerste meerjarig beheersplan na de hervorming van het GVB is vastgesteld, werd in 2016 goedgekeurd voor de kabeljauw-, haring en sprotbestanden. Die verordening bevat bepalingen die eveneens van toepassing zijn op scholbestanden.

Bij Verordening (EU) 2016/1139 is de Commissie de bevoegdheid verleend om overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met specifieke, met de aanlandingsverplichting verband houdende bepalingen met betrekking tot:

(1)vrijstellingen van de aanlandingsverplichting voor soorten met een hoge overlevingskans wanneer zij in zee worden teruggezet;

(2)de-minimisvrijstellingen van de aanlandingsverplichting a) voor zover uit het wetenschappelijke advies blijkt dat een grotere selectiviteit van het vistuig moeilijk te verwezenlijken is; of b) om onevenredig hoge kosten in verband met ongewenste vangsten te voorkomen;

(3)het documenteren van vangsten;

(4)het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (minimum conservation reference sizes – MCRS) om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen.

Aangezien het meerjarig beheersplan (Verordening (EU) 2016/1139) geen betrekking heeft op de zalmbestanden, moet de aanlandingsverplichting voor deze bestanden onverminderd worden uitgevoerd door middel van een krachtens artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 goedgekeurde afzonderlijke gedelegeerde handeling.

2.RAADPLEGING VOORAFGAAND AAN DE AANNEMING VAN DE HANDELING

Met het oog op de uitvoering van de geregionaliseerde aanpak hebben de lidstaten rond de Oostzee een regionaal forum voor de visserij in de Oostzee (BALTFISH) opgericht. De beginselen en werkmethoden van BALTFISH zijn vastgesteld in een memorandum van overeenstemming, dat op 13 december 2013 door de visserijministers van alle EU-lidstaten rond de Oostzee is ondertekend.

Tijdens zijn werkzaamheden met betrekking tot twee gezamenlijke aanbevelingen heeft BALTFISH de adviesraad voor de Oostzee (BSAC – Baltic Sea Advisory Council) en andere belanghebbenden geraadpleegd. Elementen van het teruggooiplan voor de Oostzee zijn besproken met de BSAC tijdens een technische vergadering in Kopenhagen op 13 juni 2013 en in seminars in het kader van het BALTFISH-forum in Riga op 29 april 2014 en in Berlijn op 26 april 2017.

BALTFISH heeft tevens kennisgenomen van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), dat de lidstaten advies over alle elementen van teruggooiplannen heeft verstrekt op speciaal daartoe bijeengeroepen bijeenkomsten van de deskundigenwerkgroep (EWG 13-23 3 , EWG 13-17 4 , EWG 14-06 5 en EWG 17-03 6 ) in 2013, 2014 en 2017. Aan deze bijeenkomsten namen gastdeskundigen en waarnemers van de adviesraden en de lidstaten deel.

De voornaamste elementen van de bij de Commissie ingediende definitieve gezamenlijke aanbevelingen (GA's) met betrekking tot de definitie van de betrokken visserijen, vrijstellingen op basis van hoge overlevingskans en de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor kabeljauw zijn door het WTECV besproken tijdens zijn plenaire vergaderingen van 7-14 juli 2014 7 en 10-14 juli 2017 8 .

Ten aanzien van de specifieke elementen heeft het WTECV geconcludeerd dat in de beide GA's in het algemeen voldoende informatie is verstrekt om de elementen te beoordelen die betrekking hebben op de uitvoering van de aanlandingsverplichting.

Met betrekking tot de vrijstelling op basis van hoge overlevingskans voor met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen kabeljauw en schol concludeerde het WTECV dat zulk tuig werkt door vissen in een statische netstructuur te vangen, in plaats van door warrelnetten of met haken, en het op basis daarvan redelijk lijkt te veronderstellen dat de sterfte voor dit tuig laag is, doorgaans minder dan 10 %. Het WTECV heeft echter geadviseerd verder onderzoek te voeren naar de gegrondheid van deze veronderstelling en naar de behandelingspraktijken en heersende milieuomstandigheden. Ook voor de vrijstelling betreffende de teruggooi van schol zou nadere informatie nuttig zijn om te beoordelen hoe representatief de geraamde overlevingskansen bij teruggooi zijn en wat de kwaliteit van de raming is.

In de GA werd ook gewag gemaakt van de noodzaak om bepaalde vangsten vrij te stellen op grond van wetgeving inzake voor menselijke of dierlijke consumptie ongeschikte visserijproducten, namelijk Verordening (EG) nr. 853/2004 9 en Verordening (EG) nr. 1881/2006 10 . Een dergelijke vrijstelling blijkt voor GA's in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid echter buiten het bestek van teruggooiplannen overeenkomstig artikel 15, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 te vallen. Daarom is deze vrijstelling niet in de onderhavige verordening opgenomen.

Wat de voorgestelde minimuminstandhoudingsgrootte voor kabeljauw betreft, heeft het WTECV geconcludeerd dat er goede biologische redenen zouden kunnen zijn om de minimumgrootte te verlagen teneinde de huidige teruggooiniveaus terug te dringen. In het kader van de aanlandingsverplichting zou de vaststelling van een MCRS voor kabeljauw op 35 cm leiden tot een verlaging van de hoeveelheid vangsten die niet voor menselijke consumptie mogen worden verkocht. Er waren geen argumenten met betrekking tot de eerste paai ter ondersteuning van een MCRS van 38 cm in de Oostzee.

Op basis van de beoordeling door het WTECV en de interne beoordeling door de diensten van de Commissie en na de verduidelijking van bepaalde punten van de GA's, is de Commissie van oordeel dat beide ingediende GA's in overeenstemming zijn met artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zoals hierboven uiteengezet.

3.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING

Samenvatting van de voorgestelde maatregel

De rechtshandeling heeft vooral tot doel maatregelen vast te stellen die de uitvoering van de aanlandingsverplichting vergemakkelijken.

In deze verordening worden de soorten en visserijen waarvoor specifieke maatregelen gelden, vastgesteld, alsmede vrijstellingen op basis van hoge overlevingskans en de minimale instandhoudingsreferentiegrootte voor kabeljauw.

Rechtsgrondslag

Artikel 7 van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad.

Subsidiariteitsbeginsel

Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie valt.

Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel valt binnen de reikwijdte van de gedelegeerde bevoegdheden die bij artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139 aan de Commissie zijn verleend, en gaat niet verder dan nodig is voor het bereiken van het doel van die bepaling.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: gedelegeerde verordening van de Commissie.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: aan de Commissie zijn bevoegdheden verleend om door middel van gedelegeerde handelingen teruggooiplannen vast te stellen. Lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer hebben een GA ingediend. De maatregelen die in de GA's zijn voorgesteld en die in het onderhavige voorstel zijn opgenomen, berusten op het beste beschikbare wetenschappelijke advies en voldoen aan alle toepasselijke voorschriften van artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE

van 18.12.2017

tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en schol in de visserijen in de Oostzee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad 11 , met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 12 heeft tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen door middel van de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen zijn vastgesteld.

(2)Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting vanaf 1 januari 2015 van toepassing op visserijen op haring en sprot, en op visserijen voor industriële doeleinden.

(3)Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt de aanlandingsverplichting in de visserijen in de Oostzee die niet onder artikel 15, lid 1, onder a), van die verordening vallen, met ingang van 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en met ingang van 1 januari 2017 voor alle overige soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden. Kabeljauw wordt voor bepaalde visserijen in de Oostzee beschouwd als een visserijbepalende soort. Schol wordt hoofdzakelijk als bijvangst in bepaalde kabeljauwvisserijen gevangen. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting bijgevolg vanaf 1 januari 2015 van toepassing op kabeljauw en vanaf 1 januari 2017 op schol.

(4)In artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is vastgesteld dat de Commissie, indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan is vastgesteld, op tijdelijke basis een teruggooiplan kan vastleggen waarin nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting zijn vervat.

(5)Bij Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie 13 is een teruggooiplan vastgesteld met betrekking tot de visserij op zalm, haring, sprot en kabeljauw in de Oostzee. Dat teruggooiplan omvat onder meer een vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en zalm op basis van een aangetoonde hoge overlevingskans, zoals bedoeld in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Verordening (EU) nr. 1396/2014 vervalt op 31 december 2017.

(6)Bij Verordening (EU) 2016/1139 is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren. Het meerjarenplan bevat ook bepalingen met betrekking tot het scholbestand. Artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 2016/1139 verleent de Commissie de bevoegdheid om door middel van een gedelegeerde handeling bepalingen met betrekking tot de aanlandingsverplichting vast te stellen op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten opstellen in overleg met de betrokken adviesraden.

(7)Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de Oostzee. Nadat de betrokken wetenschappelijke instanties een wetenschappelijke bijdrage hadden geleverd, hebben die lidstaten op 31 mei 2017, na overleg met de adviesraad voor de Oostzee, bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling 14 ingediend. 

(8)Volgens de gezamenlijke aanbeveling moet de in Verordening (EU) nr. 1396/2014 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen kabeljauw en schol, evenals de in die verordening vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor kabeljauw na 31 december 2017 van toepassing blijven.

(9)De gezamenlijke aanbeveling is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs voor een hoge overlevingskans dat door BALTFISH (Baltic Sea Fisheries Forum) is geleverd en door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) is beoordeeld.

(10) Volgens het WTECV zou nadere informatie over schol nuttig zijn om te beoordelen hoe representatief de geraamde overlevingskansen bij teruggooi zijn en wat de kwaliteit van de raming is. Het WTECV heeft echter geconcludeerd dat vissen met zulk tuig worden gevangen in een statische netstructuur, in plaats van met bijvoorbeeld warrelnetten of haken, en dat op basis daarvan redelijkerwijs mag worden verondersteld dat de sterfte voor dit tuig laag is.

(11)De in de gezamenlijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en moeten bijgevolg, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, in de onderhavige verordening worden opgenomen.

(12)Overeenkomstig artikel 15, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 7, onder d), van Verordening (EU) 2016/1139 kunnen minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (minimum conservation reference sizes – MCRS) worden vastgesteld ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen. De bij Verordening (EU) nr. 1396/2014 ingevoerde minimumgrootte van 35 cm voor kabeljauw moet van toepassing blijven, aangezien het WTECV heeft geconcludeerd dat er goede biologische redenen kunnen zijn om de MCRS op 35 cm vast te stellen.

(13)Verordening (EU) 2016/1139 voorziet niet in een temporele beperking voor de toepassing van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling van de aanlandingsverplichting. Er moet echter worden gewaarborgd dat de gevolgen van een dergelijke vrijstelling regelmatig opnieuw worden geëvalueerd op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. In geval van nieuw bewijsmateriaal moet de vrijstelling dienovereenkomstig worden herzien.

(14)Overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 wordt de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen betreffende de aanlandingsverplichting vast te stellen aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 20 juli 2016. Het is dan ook passend om de gevolgen van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling van de aanlandingsverplichting opnieuw te evalueren in het derde jaar van toepassing van deze verordening.

(15)Aangezien Verordening (EU) nr. 1396/2014 op 31 december 2017 vervalt, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2018,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en schol die worden gevangen in de visserijen op haring, sprot en kabeljauw in de Oostzee.

Artikel 2
Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) "Oostzee": de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId, zoals omschreven in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad 15 .

Artikel 3
Vrijstelling op basis van overlevingskans

1.In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting niet van toepassing op kabeljauw en schol die met vallen, korven/potten, fuiken en kommen worden gevangen in de visserijen op haring, sprot en kabeljauw.

2. Kabeljauw en schol waarvoor geen quotum beschikbaar is of die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, en die worden gevangen in de in lid 1 bedoelde omstandigheden, worden in zee teruggezet.

Artikel 4
Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

De minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor kabeljauw in de Oostzee bedraagt 35 cm.

Artikel 5
Slotbepalingen

1. Uiterlijk op 1 maart 2019 verstrekken de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer de Commissie informatie aan de hand waarvan de representativiteit en de kwaliteit van de raming van de overlevingskansen bij teruggooi van met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen schol kunnen worden beoordeeld.

2. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelt de in lid 1 bedoelde informatie uiterlijk op 1 augustus 2019.

Artikel 6
Evaluatie van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling

In het derde jaar van toepassing van deze verordening evalueert de Commissie op basis van het advies van het WTECV de gevolgen van de op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling voor de betrokken bestanden en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren.

Artikel 7
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18.12.2017

   Voor de Commissie

   De Voorzitter
   Jean-Claude JUNCKER

(1)    PB L 354 van 28.1.2013, blz. 22.
(2)     http://ec.europa.eu/fisheries/reform/sec_2011_891_en.pdf
(3)    https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/610582/STECF+13-23+-+Landing+obligation+in+EU+Fisheries+-+p1.pdf
(4)    https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/633247/STECF+14-01++Landing+obligations+in+EU+fisheries+-+p2.pdf
(5)    https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/675595/STECF+14-06+-+Landing+obligations+in+EU+fisheries+-+p3.pdf
(6)    https://stecf.jrc.ec.europa.eu/c/document_library/get_file?uuid=d54c2307-f95c-45e1-a03b-5fab23a9f82d&groupId=43805
(7)    http://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/812327/2014-07_STECF+PLEN+14-02_Final+Report_JRCxxx.pdf
(8)    https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/1780485/STECF+PLEN+17-02.pdf
(9)    PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(10)    PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5.
(11)    PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1.
(12)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(13)    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor de Oostzee (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 40).
(14)    "BALTFISH High Level Group Joint Recommendation on the Outline of a Discard Plan for the Baltic Sea", toegezonden op 31 mei 2017.
(15)    Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
Top