EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TJ0726

Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 7 juni 2017 (Uittreksels).
Jožica Blaž Jamnik en Brina Blaž tegen Europees Parlement.
Overheidsopdrachten voor diensten – Onroerendgoedopdracht – Aanbestedingsprocedure – Procedure van gunning via onderhandelingen zonder bekendmaking van een aankondiging van een opdracht – Gebouwen voor het EU‑huis in Ljubljana – Verwerping van het voorstel na onderzoek van de plaatselijke markt – Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver – Geen onderzoek van de documenten in bijlage bij het voorstel – Onjuiste rechtsopvatting – Kennelijk onjuiste beoordeling.
Zaak T-726/15.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2017:376

T‑726/1562015TJ0726EU:T:2017:37600011155T

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

7 juni 2017 ( *1 )

„Overheidsopdrachten voor diensten — Onroerendgoedopdracht — Aanbestedingsprocedure — Procedure van gunning via onderhandelingen zonder bekendmaking van een aankondiging van een opdracht — Gebouwen voor het EU‑huis in Ljubljana — Verwerping van het voorstel na onderzoek van de plaatselijke markt — Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver — Geen onderzoek van de documenten in bijlage bij het voorstel — Onjuiste rechtsopvatting — Kennelijk onjuiste beoordeling”

In zaak T‑726/15,

Jožica Blaž Jamnik en Brina Blaž, wonende te Ljubljana (Slovenië), vertegenwoordigd door D. Mihevc, advocaat,

verzoeksters,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door V. Naglič, P. López-Carceller en B. Simon als gemachtigden,

verweerder,

betreffende, primair, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 12 oktober 2015, waarbij het door verzoeksters in het kader van onroerendgoedopdracht INLO.AO‑2013‑051‑LUX‑UGIMBI‑06, betreffende het toekomstige EU‑huis in Ljubljana, ingediende voorstel werd verworpen na onderzoek van de plaatselijke markt, en van het besluit om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen en, subsidiair, een verzoek op grond van artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden,

wijst

HET GERECHT (Derde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen, president, I. S. Forrester en E. Perillo (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

het navolgende

Arrest ( 1 )

[omissis]

In rechte

Verzoek tot nietigverklaring

[omissis]

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit waarbij het voorstel werd verworpen

[omissis]

16

Vooraf zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 101 van het Financieel Reglement overheidsopdrachten overeenkomsten onder bezwarende titel zijn die schriftelijk tussen een of meer marktdeelnemers en een of meer aanbestedende diensten worden gesloten om tegen een geheel of gedeeltelijk ten laste van de begroting van de Europese Unie komende prijs de levering van roerende of onroerende zaken, de uitvoering van werken of de verrichting van diensten te verkrijgen. Volgens dit artikel omvatten deze opdrachten in het bijzonder „gebouwen”, waarbij het met name gaat om de koop of de huur van een gebouw. Artikel 102, lid 1, van het Financieel Reglement bepaalt bovendien dat „[b]ij alle geheel of gedeeltelijk uit de begroting [van de Unie] gefinancierde overheidsopdrachten [...] het transparantiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van non-discriminatie in acht [worden] genomen”. Wat in het bijzonder de regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten betreft, is in artikel 102, lid 2, van het Financieel Reglement voorzien dat „[e]lke overheidsopdracht begint met een zo ruim mogelijke uitnodiging tot inschrijving, behalve bij toepassing van de procedure van gunning via onderhandelingen als bedoeld in artikel 104, lid 1, onder d), [van het Financieel Reglement]”.

17

Wat laatstgenoemde procedure betreft, bepaalt artikel 134, lid 1, onder h), van gedelegeerde verordening nr. 1268/2012 dat de aanbestedende diensten gebruik kunnen maken van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht, ongeacht het geraamde bedrag van de opdracht „voor onroerendgoedopdrachten, na onderzoek van de plaatselijke markt”. In de praktijk heeft de aanbestedende dienst in het kader van een dergelijke procedure de mogelijkheid om vooraf de onderneming of de ondernemingen te kiezen waarmee hij in onderhandeling wil treden met het oog op de gunning van de betrokken opdracht (zie in die zin arrest van 8 mei 2007, Citymo/Commissie,T‑271/04, EU:T:2007:128, punt 94).

18

Uit de in de punten 16 en 17 hierboven genoemde bepalingen blijkt dat in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht de betrokken aanbestedende dienst over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt met betrekking tot de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij het besluit om de betrokken onroerendgoedopdracht al dan niet aan te besteden en bij de keuze om een of meerdere inschrijvers in overweging te nemen, aangezien de aanbesteding van een dergelijke opdracht namelijk niet noodzakelijkerwijs dient plaats te vinden door middel van een zo ruim mogelijke uitnodiging tot inschrijving aan de geïnteresseerde partijen (zie in die zin arrest van 8 mei 2007, Citymo/Commissie, T‑271/04, EU:T:2007:128, punt 111). Dit geldt nog sterker in de fase van het onderzoek van de plaatselijke markt, die voorafgaat aan die waarin de eigenlijke onderhandelingen over de opdracht plaatsvinden. In die fase beoogt de aanbestedende dienst in wezen de eventuele onderhandelingen over de betrokken aanbesteding zo goed mogelijk voor te bereiden – met inachtneming van de beginselen waaraan in punt 16 hierboven is herinnerd, met name die van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie. Overigens is erkend dat de aanbestedende dienst over deze zeer ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, onder meer bij de keuze en de beoordeling van de selectiecriteria, wanneer deze die criteria vooraf heeft vastgesteld in de aanbestedingsstukken over de betrokken onderhandelingsprocedure (zie in die zin arrest van 6 mei 2013, Kieffer Omnitec/Commissie, T‑288/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:228, punt 47en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19

Gelet hierop moet de toetsing van het Gerecht, wat zowel de procedure van gunning van de onroerendgoedopdracht via onderhandelingen zelf als de daaraan voorafgaande fase van het onderzoek van de plaatselijke markt betreft, worden beperkt tot de vraag of de procedureregels die de aanbestedende dienst heeft willen toepassen en de motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn, en of er geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout of misbruik van bevoegdheid (zie in die zin arrest van 28 januari 2016, Zafeiropoulos/Cedefop, T‑537/12, niet gepubliceerd, EU:T:2016:36, punt 36en aldaar aangehaalde rechtspraak). In het kader van zijn toetsing dient de rechter ook na te gaan of de betrokken aanbestedende dienst de beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie – waaraan is herinnerd in artikel 102 van het Financieel Reglement (zie punt 16 hierboven) – in acht heeft genomen.

[omissis]

– Tweede onderdeel van het middel: onjuiste rechtsopvatting

[omissis]

35

Bijgevolg moet het tweede onderdeel van het middel worden afgewezen.

– Derde onderdeel van het middel: kennelijk onjuiste beoordeling

36

Verzoeksters voeren aan dat bij de beoordeling van hun voorstel door het Parlement sprake is van een kennelijke beoordelingsfout, omdat in wezen hun voorstel – vergeleken met de aanbieding die uiteindelijk is geselecteerd – beter voldeed aan de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in de uitnodiging tot het indienen van voorstellen.

37

In dit verband kan, hoewel de aanbestedende dienst in het besluit waarbij het voorstel werd afgewezen, heeft aangegeven dat verzoeksters’ aanbieding niet „de voordeligste” was, daaruit niet worden afgeleid dat verzoeksters’ voorstel na de gehele procedure was vergeleken met de uiteindelijk geselecteerde aanbieding, wanneer tussen partijen vaststaat dat verzoeksters, wier voorstel vanaf de fase van het onderzoek van de plaatselijke onroerendgoedmarkt niet meer meedeed, niet behoorden tot de vijf inschrijvers die waren uitgekozen om deel te nemen aan de eigenlijke onderhandelingen. Bijgevolg moet het middel dat is ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout alleen worden geacht ter zake dienend te zijn voor zover het gaat om de fase van het onderzoek van de plaatselijke onroerendgoedmarkt, tijdens welke verzoeksters’ voorstel weldegelijk met de andere voorstellen is vergeleken, waaronder met die van de toekomstige begunstigde.

38

Dat gezegd zijnde, zij vooraf benadrukt dat om vast te stellen dat de aanbestedende dienst bij de beoordeling van de feiten een fout heeft gemaakt die zo kennelijk is dat zij grond kan opleveren voor de nietigverklaring van het besluit waarbij een inschrijving voor een opdracht werd verworpen, het door de verzoeker aangedragen bewijs afdoende moet zijn om de beoordelingen in het betrokken besluit te ontzenuwen. Met andere woorden, het middel ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout moet worden afgewezen indien de betrokken beoordeling ondanks de door de verzoeker aangevoerde elementen juist of geldig kan worden geacht (zie in die zin naar analogie de arresten van 12 december 1996, AIUFFASS en AKT/Commissie, T‑380/94, EU:T:1996:195, punt 59, en 12 februari 2008, BUPA e.a./Commissie, T‑289/03, EU:T:2008:29, punt 221).

39

Dit is met name het geval wanneer het betrokken besluit beoordelingsfouten bevat die in hun geheel beschouwd gering zijn en voor het bestuur niet doorslaggevend hebben kunnen zijn geweest om het een in plaats van het ander te besluiten (zie in die zin en naar analogie arrest van 29 september 2011, AJ/Commissie, F‑80/10, EU:F:2011:172, punt 36en aldaar aangehaalde rechtspraak).

[omissis]

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit tot gunning van de opdracht

66

Wat het verzoek tot nietigverklaring van het besluit tot gunning van de opdracht betreft, dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak wanneer de inschrijving van een inschrijver in het stadium van de procedure voorafgaande aan het besluit tot gunning van de opdracht is afgewezen en daarom niet met de andere inschrijvingen is vergeleken, de ontvankelijkheid van het door de betrokken inschrijver tegen het besluit tot gunning van de opdracht ingediende beroep afhankelijk is van de nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn inschrijving (arresten van 13 september 2011, Dredging International en Ondernemingen Jan de Nul/EMSA, T‑8/09, EU:T:2011:461, punten 134 en 135, en 22 mei 2012, Evropaïki Dynamiki/Commissie, T‑17/09, niet gepubliceerd, EU:T:2012:243, punten 118 en 119.

67

In casu staat vast dat verzoeksters’ voorstel terzijde is geschoven in de fase van de beoordeling van de plaatselijke onroerendgoedmarkt, zodat zij niet zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de onderhandelingsfase die heeft geleid tot het aanwijzen van de begunstigde van de opdracht. Aangezien het verzoek tot nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het voorstel is verworpen, is het verzoek tot nietigverklaring van het gunningsbesluit bijgevolg niet-ontvankelijk, omdat dit besluit deel uitmaakt van een fase van de gunningsprocedure waaraan verzoeksters niet mochten deelnemen.

68

Bovendien zij opgemerkt dat verzoeksters met betrekking tot het gunningsbesluit geen enkel ander middel aanvoeren dan die welke zij hebben aangevoerd om de rechtmatigheid te betwisten van het besluit waarbij het voorstel werd afgewezen. Al deze middelen, gesteld al dat zij alle kunnen worden toegepast op het gunningsbesluit, zijn verworpen, zodat het verzoek tot nietigverklaring van het gunningsbesluit – zoals het Parlement terecht aanvoert – om een dergelijke reden ook zou moeten worden verworpen, aangezien beide besluiten in casu nauw met elkaar samenhangen (zie in die zin arrest van 10 oktober 2012, Evropaïki Dynamiki/Commissie, T‑247/09, niet gepubliceerd, EU:T:2012:533, punt 170en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 28 juni 2016, AF Steelcase/EUIPO, T‑652/14, niet gepubliceerd, EU:T:2016:370, punt 94).

[omissis]

 

HET GERECHT (Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Jožica Blaž Jamnik en Brina Blaž worden verwezen in de kosten.

 

Frimodt Nielsen

Forrester

Perillo

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 juni 2017.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Sloveens.

( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.

Top