EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0315

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 april 2016.
Marchon Germany GmbH tegen Yvonne Karaszkiewicz.
Verzoek van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Zelfstandige handelsagenten – Richtlijn 86/653/EEG – Artikel 17, lid 2 – Klantenvergoeding – Voorwaarden voor toekenning – Aanbrengen van nieuwe klanten – Begrip ,nieuwe klanten’ – Klanten van de principaal die voor het eerst goederen kopen waarvan de verkoop is toevertrouwd aan de handelsagent.
Zaak C-315/14.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:211

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

7 april 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Zelfstandige handelsagenten — Richtlijn 86/653/EEG — Artikel 17, lid 2 — Klantenvergoeding — Voorwaarden voor toekenning — Aanbrengen van nieuwe klanten — Begrip »nieuwe klanten’ — Klanten van de principaal die voor het eerst goederen kopen waarvan de verkoop is toevertrouwd aan de handelsagent”

In zaak C‑315/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste rechterlijke instantie in civiele en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 14 mei 2014, ingekomen bij het Hof op 2 juli 2014, in de procedure

Marchon Germany GmbH

tegen

Yvonne Karaszkiewicz,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. Malenovský, M. Safjan, A. Prechal en K. Jürimäe (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juni 2015,

gelet op de opmerkingen van:

Marchon Germany GmbH, vertegenwoordigd door C. Stempfle, C. Nitsche, A. Zafar en A. Herbertz, Rechtsanwälte,

Y. Karaszkiewicz, vertegenwoordigd door G. Heinicke, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, B. Beutler, J. Kemper en J. Mentgen als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en T. Müller als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K.‑P. Wojcik en E. Montaguti als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 september 2015,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB L 382, blz. 17).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Marchon Germany GmbH (hierna: „Marchon”) en Y. Karaszkiewicz over de klantenvergoeding die Karaszkiewicz van Marchon eist naar aanleiding van de opzegging van de tussen hen gesloten agentuurovereenkomst.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De tweede en de derde overweging van richtlijn 86/653 luiden als volgt:

„Overwegende dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging binnen de [Europese Unie] de concurrentieverhoudingen en de uitoefening van het beroep aanzienlijk beïnvloeden en de mate waarin de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen worden beschermd, evenals de zekerheid in het handelsverkeer, aantasten; dat voorts deze verschillen de totstandkoming en de werking van handelsagentuurovereenkomsten tussen een principaal en een handelsagent die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, ernstig kunnen belemmeren;

Overwegende dat het goederenverkeer tussen de lidstaten moet plaatsvinden onder soortgelijke omstandigheden als binnen een enkele markt, hetgeen de onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten vereist, voor zover zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is; dat in dit verband de verwijzingsregels van het internationaal privaatrecht, zelfs indien zij zijn geünificeerd, de hierboven vermelde nadelen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging niet opheffen, en dat daarom niet kan worden afgezien van de voorgestelde harmonisatie”.

4

Artikel 1, leden 1 en 2, van deze richtlijn luidt:

„1.   De in deze richtlijn voorgeschreven harmonisatiemaatregelen zijn van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de betrekkingen tussen handelsagenten en hun principalen.

2.   Handelsagent in de zin van deze richtlijn is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen ,principaal’, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.”

5

Artikel 3 van richtlijn 86/653 bepaalt:

„1.   De handelsagent dient in de uitoefening van zijn bezigheden te waken over de belangen van de principaal en loyaal en te goeder trouw te handelen.

2.   In het bijzonder moet de handelsagent:

a)

zich naar behoren wijden aan de onderhandelingen over en, in voorkomend geval, aan het sluiten van de transacties waarmede hij wordt belast;

[...]”

6

Artikel 17, leden 1 en 2, van de richtlijn bepaalt:

„1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst, vergoeding volgens lid 2 of herstel van het nadeel volgens lid 3 krijgt.

a)

De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:

hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en

de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. [...]

b)

Het bedrag van de vergoeding mag niet meer bedragen dan een cijfer dat overeenkomt met een jaarlijkse vergoeding berekend op basis van het jaarlijkse gemiddelde van de beloning die de handelsagent de laatste vijf jaar heeft ontvangen of, indien de overeenkomst minder dan vijf jaar heeft geduurd, berekend over het gemiddelde van die periode.

[...]”

Duits recht

7

§ 89b, lid 1, van het Handelsgesetzbuch (Duits wetboek van koophandel) luidt:

„De handelsagent kan van de principaal na de beëindiging van de overeenkomst een gepaste vergoeding verlangen, indien en voor zover:

1.

de transacties met nieuwe, door de handelsagent aangebrachte klanten de principaal ook na de beëindiging van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen opleveren, en

2.

de betaling van een vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat.

Indien de handelsagent de transacties met een bestaande klant zo aanzienlijk heeft uitgebreid dat dit economisch gezien overeenkomt met het aanbrengen van een nieuwe klant, wordt hij geacht een nieuwe klant te hebben aangebracht.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

8

Als groothandelaar in brilmonturen verkoopt Marchon een assortiment monturen van verschillende modellen, merken en collecties aan een uit opticiens bestaande klantenkring.

9

Voor de verkoop van haar monturen maakt Marchon gebruik van de diensten van verschillende handelsagenten. Elk van hen is belast met het tot stand brengen van de verkoop van monturen van één of meer bepaalde merken, en niet met het tot stand brengen van de verkoop van alle monturen uit haar assortiment. Blijkens de verwijzingsbeslissing concurreert iedere handelsagent binnen hetzelfde geografische gebied met de handelsagenten aan wie Marchon de verkoop van monturen van haar andere merken heeft toevertrouwd.

10

Karaszkiewicz, die van september 2008 tot juni 2009 handelsagent was van Marchon, was door Marchon belast met de verkoop van monturen van de merken C. K. en F. Daartoe had Marchon haar een lijst verstrekt van opticiens aan wie het bedrijf reeds andere merken monturen verkocht. Karaszkiewicz onderhandelde met name met die opticiens over de verkoop van de monturen die aan haar waren toegewezen.

11

Bij de opzegging van haar overeenkomst heeft Karaszkiewicz op grond van § 89b van het Handelsgesetzbuch een klantenvergoeding gevorderd van Marchon. Zij wees er in het bijzonder op dat opticiens die door haar inbreng voor het eerst monturen van de merken C. K. en F. hadden gekocht als „nieuwe klanten” in de zin van die bepaling moesten worden beschouwd, ook al stond hun naam reeds vermeld op de klantenlijst die Marchon aan haar had verstrekt.

12

Het Landgericht München I (rechter voor de deelstaat Beieren) heeft de door Karaszkiewicz ingestelde vordering toegewezen, maar om redenen van billijkheid het bedrag dat betrokkene ter vergoeding had gevorderd, verminderd met de helft. De rechter was immers van oordeel dat het onderhandelingswerk van Karaszkiewicz werd vergemakkelijkt door het feit dat de nieuwe klanten die zij stelde voor Marchon te hebben aangebracht het bedrijf reeds kenden.

13

Marchon heeft tegen de gewezen uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht München (hoogste rechter voor de deelstaat Beieren). Die rechter heeft die uitspraak bevestigd, waarop het bedrijf beroep in Revision heeft ingesteld bij het Bundesgerichtshof.

14

Volgens de verwijzende rechter hangt de uitkomst van dat beroep af van de uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653, in het bijzonder van het antwoord op de vraag of een handelsagent in omstandigheden als in het hoofdgeding „nieuwe klanten” heeft aangebracht in de zin van die bepaling.

15

De verwijzende rechter is van oordeel dat het begrip „nieuwe klanten” als bedoeld in de genoemde bepaling mogelijkerwijs slechts betrekking heeft op personen die vóór het optreden van de betrokken handelsagent geen zaken deden met de principaal. Toch vraagt hij zich af of geen ruimere uitlegging van die bepaling moet worden gehanteerd wanneer de handelsagent, gezien de verkoopstructuur van de principaal, slechts een deel van diens goederen verkoopt. Gelet op de geest en doelstelling van richtlijn 86/653, en met name de beoogde bescherming van de handelsagent in zijn betrekkingen met de principaal, zouden personen die bij de principaal nog nooit goederen hadden gekocht waarvan de verkoop aan de handelsagent is toevertrouwd, immers kunnen worden aangemerkt als „nieuwe klanten” in de zin van artikel 17, lid 2, onder a), van de richtlijn, ook al hadden tussen die personen en die principaal transacties plaatsgevonden met betrekking tot andere goederen.

16

Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling volgens welke ‚nieuwe klanten’ ook door de handelsagent aangebrachte klanten kunnen zijn die weliswaar reeds transacties verrichten met de principaal voor door hem verkochte producten uit een productassortiment, maar niet voor de producten waarvoor de principaal de alleenvertegenwoordiging voor de verkoop aan de handelsagent heeft toevertrouwd?”

Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

17

Bij op 18 november 2015 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft Marchon om heropening van de mondelinge behandeling verzocht.

18

In wezen stelt Marchon dat over een aantal van de door de advocaat-generaal in zijn conclusie gebruikte begrippen, namelijk „product”, „nieuwe productcategorie” en „merk”, partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

19

Dienaangaande moet in herinnering worden geroepen dat het Hof volgens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

20

In casu is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die noodzakelijk zijn ter beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter en dat de zaak niet behoeft te worden onderzocht in het licht van een nieuw feit dat van beslissende invloed kan zijn voor zijn beslissing, of in het licht van een argument waarover partijen bij het Hof hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

21

Wat met name de door de advocaat-generaal in zijn conclusie gebruikte begrippen „product”, „nieuwe productcategorie” en „merk” betreft, moet worden vastgesteld dat partijen in hun schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting ruimschoots in de gelegenheid zijn gesteld om hierover hun standpunten uit te wisselen.

22

Het verzoek van Marchon tot heropening van de mondelinge behandeling kan dan ook niet worden gehonoreerd.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

23

Alvorens nader in te gaan op de vraag van de verwijzende rechter moet eraan worden herinnerd dat richtlijn 86/653 blijkens artikel 1 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de betrekkingen tussen de partijen bij de agentuurovereenkomst harmoniseert, waaronder met name, in de artikelen 13 tot en met 20, de op de sluiting en beëindiging van een dergelijke overeenkomst betrekking hebbende bepalingen.

24

Wat de beëindiging van de agentuurovereenkomst betreft, verplicht artikel 17 van die richtlijn de lidstaten om maatregelen te treffen ter vergoeding van de handelsagent, waarbij zij de keuze hebben tussen twee mogelijkheden, namelijk vergoeding volgens de in lid 2 van dat artikel genoemde criteria (stelsel van klantenvergoeding) of herstel van het nadeel volgens de in lid 3 van dat artikel neergelegde criteria (stelsel van herstel van het nadeel) (arrest Quenon K., C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 24).

25

Vast staat dat de Bondsrepubliek Duitsland heeft gekozen voor een stelsel van klantenvergoeding.

26

Tegen deze achtergrond wenst de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen te vernemen of artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de klanten die een handelsagent heeft aangebracht voor goederen waarvan de verkoop hem is toevertrouwd door de principaal, kunnen worden aangemerkt als nieuwe klanten in de zin van die bepaling, ook al deden die klanten met betrekking tot andere goederen reeds zaken met die principaal.

27

Volgens artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 heeft de handelsagent recht op een vergoeding indien en voor zover hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren. De betaling van deze vergoeding moet billijk zijn, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat.

28

Het is juist dat de bewoordingen van die bepaling, doordat een onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwe en bestaande klanten, erop zouden kunnen wijzen dat slechts als nieuwe klanten zijn aan te merken, klanten met wie de principaal tot het optreden van de handelsagent algemeen bezien geen zaken deed. Niettemin valt uit die bewoordingen op zich niet met zekerheid af te leiden dat de vraag of het om een „nieuwe” dan wel „bestaande” klant gaat, moet worden beoordeeld ten aanzien van het gehele productassortiment van de principaal of ten aanzien van bepaalde goederen in het bijzonder.

29

Bij de uitlegging van artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653 moet dan ook rekening worden gehouden met de context van die bepaling en met de doelstellingen van de richtlijn (zie naar analogie arresten Csonka e.a., C‑409/11, EU:C:2013:512, punt 23, en Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 42).

30

Wat in de eerste plaats de context van die bepaling betreft, is het zo dat het gaat om één van de maatregelen ter harmonisatie van de voor de agentuurovereenkomst geldende regels, zoals in punt 23 van het onderhavige arrest is opgemerkt. Uit artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 blijkt dat bij een dergelijke overeenkomst handelsagent is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.

31

Voorts volgt uit artikel 3, leden 1 en 2, van de richtlijn dat de handelsagent bij de uitvoering van die overeenkomst dient te waken over de belangen van de principaal, met name door zich naar behoren te wijden aan de onderhandelingen over en, in voorkomend geval, aan het sluiten van de transacties waarmee hij door de principaal wordt belast.

32

Zoals de Duitse regering in wezen heeft opgemerkt in haar schriftelijke opmerkingen, hangen de specifieke werkzaamheden van de handelsagent dus af van wat er in zijn overeenkomst met de principaal staat, in het bijzonder van de tussen partijen gemaakte afspraken over de goederen die de principaal via die handelsagent wil verkopen of aankopen.

33

Wat in de tweede plaats de doelstellingen van richtlijn 86/653 betreft, moet erop worden gewezen dat met de richtlijn met name wordt beoogd om de handelsagent in zijn betrekkingen met de principaal te beschermen (zie in die zin arresten Honyvem Informazioni Commerciali, C‑465/04, EU:C:2006:199, punt 19, en Quenon K., C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 23). Het Hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 17 van de richtlijn in dit verband van doorslaggevend belang is (zie in die zin arrest Unamar, C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 39). Derhalve moeten de bewoordingen van lid 2 van dat artikel zodanig worden uitgelegd dat er wordt bijgedragen aan de bescherming van de handelsagent, en dat er dus onverkort rekening wordt gehouden met diens verdiensten bij het verrichten van de transacties waarmee hij wordt belast. Hieruit volgt dat het begrip „nieuwe klanten” als bedoeld in die bepaling niet restrictief mag worden opgevat.

34

Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat de vraag of er sprake is van een nieuwe of een bestaande klant in de zin van artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653 moet worden beoordeeld door te kijken naar de goederen ten aanzien waarvan de handelsagent door de principaal is belast met het tot stand brengen, en in voorkomend geval afsluiten, van de verkoop of aankoop.

35

In een situatie als in het hoofdgeding, waarin de handelsagent volgens de agentuurovereenkomst belast is met het tot stand brengen van de verkoop van een deel van het productassortiment, en niet het gehele productassortiment, van de principaal, sluit de omstandigheid dat een persoon met betrekking tot andere goederen reeds zaken deed met die principaal dus niet uit dat die persoon kan worden aangemerkt als een nieuwe klant die door de handelsagent is aangebracht, wanneer de handelsagent er door zijn inspanningen in is geslaagd om tussen die persoon en de principaal een zakelijke relatie tot stand te brengen voor de goederen waarvan de verkoop hem is toevertrouwd.

36

Marchon stelt echter dat in casu de door Karaszkiewicz genoemde klanten voor de door betrokkene verkochte goederen niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe klanten in de zin van artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653. Die klanten deden met Marchon immers reeds zaken waarbij het ging om brilmonturen die vergelijkbaar waren met de brilmonturen ten aanzien waarvan de handelsagent was belast met het tot stand brengen van de verkoop, maar dan van andere merken.

37

Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het enkele feit dat in omstandigheden als in het hoofdgeding de klanten die een handelsagent voor de principaal heeft aangebracht, bij die principaal reeds goederen kochten die naar hun aard vergelijkbaar waren met die waarvoor de handelsagent bij die klanten de verkoop tot stand heeft gebracht, niet voldoende is om aan te nemen dat die laatste goederen reeds binnen het bereik vielen van de zakelijke relaties die al eerder waren aangegaan met die klanten.

38

In dergelijke omstandigheden dient, gelet op de in de punten 30 en 31 van het onderhavige arrest beschreven werkzaamheden van de handelsagent bij het tot stand brengen van de verkoop, nagegaan te worden of de betrokken handelsagent voor de verkoop van de aan de orde zijnde goederen specifieke inspanningen bij de onderhandelingen en een specifieke verkoopstrategie nodig heeft gehad die erop waren gericht een specifieke zakelijke relatie aan te gaan, met name daar er sprake is van goederen uit een ander deel van het productassortiment van de principaal.

39

Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan het feit dat de principaal de handelsagent belast met de verkoop van nieuwe goederen aan klanten met wie hij reeds bepaalde zakelijke relaties is aangegaan, erop wijzen dat die goederen behoren tot een ander deel van het productassortiment dan de goederen die die klanten tot nog toe hebben gekocht, en dat voor de verkoop van die nieuwe goederen aan die klanten die handelsagent een specifieke zakelijke relatie moet aangaan, hetgeen evenwel ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

40

Dit vindt bevestiging in het feit dat de verkoop van goederen in de regel, afhankelijk van het merk van die goederen, in een andere context plaatsvindt. Het Hof heeft in dit verband reeds geoordeeld dat een merk vaak, naast de aanduiding van herkomst van de waren of diensten, een commercieel strategisch instrument vormt dat inzonderheid kan worden gebruikt voor reclamedoeleinden of voor het opbouwen van een reputatie, teneinde de consument aan het merk te binden (arrest Interflora en Interflora British Unit, C‑323/09, EU:C:2011:604, punt 39).

41

Omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin de door de principaal aangeboden goederen blijkens de verwijzingsbeslissing zijn onderverdeeld op basis van verschillende merken en elk van de handelsagenten slechts belast is met het tot stand brengen van de verkoop van één merk of een aantal daarvan, kunnen er dus op wijzen, hetgeen evenwel ter beoordeling staat van de verwijzende rechter, dat die handelsagenten met iedere klant een zakelijke relatie moeten aangaan die specifiek is voor de hun toevertrouwde merken.

42

Wat ten slotte het argument van Marchon betreft dat het voor de handelsagent gemakkelijker is om nieuwe goederen te verkopen aan personen die reeds zaken doen met de principaal, moet erop worden gewezen dat de nationale rechter daar onverkort rekening mee kan houden, indien dat inderdaad zo is, bij de beoordeling van de billijkheid overeenkomstig artikel 17, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 86/653 (zie naar analogie arrest Volvo Car Germany, C‑203/09, EU:C:2010:647, punt 44).

43

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de klanten die een handelsagent heeft aangebracht voor goederen waarvan de verkoop hem is toevertrouwd door de principaal, zijn aan te merken als nieuwe klanten in de zin van die bepaling, ook al deden die klanten met betrekking tot andere goederen reeds zaken met die principaal, wanneer het voor de verkoop van de eerste goederen door die handelsagent noodzakelijk was om een specifieke zakelijke relatie aan te gaan, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

Kosten

44

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten moet aldus worden uitgelegd dat de klanten die een handelsagent heeft aangebracht voor goederen waarvan de verkoop hem is toevertrouwd door de principaal, zijn aan te merken als nieuwe klanten in de zin van die bepaling, ook al deden die klanten met betrekking tot andere goederen reeds zaken met die principaal, wanneer het voor de verkoop van de eerste goederen door die handelsagent noodzakelijk was om een specifieke zakelijke relatie aan te gaan, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top