EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0040

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 januari 2007.
Kaj Lyyski tegen Umeå universitet.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Överklagandenämnden för högskolan - Zweden.
Vrij verkeer van werknemers - Artikel 39 EG - Belemmeringen - Beroepsopleiding - Leraren - Weigering om in school van andere lidstaat tewerkgestelde kandidaat toe te laten tot opleiding.
Zaak C-40/05.

European Court Reports 2007 I-00099

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:10

Zaak C‑40/05

Kaj Lyyski

tegen

Umeå universitet

(verzoek van de Överklagandenämnd för högskolan om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verkeer van werknemers – Artikel 39 EG – Belemmeringen – Beroepsopleiding – Leraren – Weigering om in school van andere lidstaat tewerkgestelde kandidaat toe te laten tot opleiding”

Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 14 september 2006 

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 januari 2007 

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van personen – Werknemers – Toegang tot beroepsopleiding

(Art. 39 EG)

Het gemeenschapsrecht staat er niet aan in de weg dat een nationale regeling waarbij tijdelijk een opleiding wordt opgezet om op korte termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar bevoegde leraren in een lidstaat, verlangt dat zij die zich aanmelden voor deze opleiding, zijn tewerkgesteld in een school van die staat, met dien verstande evenwel dat de manier waarop deze regeling wordt toegepast, niet ertoe leidt dat elke aanmelding van een leraar die niet in een dergelijke school is tewerkgesteld, in beginsel wordt uitgesloten zonder dat deze aanmelding vooraf en individueel is beoordeeld met inachtneming van met name de bekwaamheid van de betrokkene en de mogelijkheid om toezicht te houden op het praktijkgedeelte van de door hem genoten opleiding of om hem er eventueel van vrij te stellen.

(cf. punt 49 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

11 januari 2007 (*)

„Vrij verkeer van werknemers – Artikel 39 EG – Belemmeringen – Beroepsopleiding – Leraren – Weigering om in school van andere lidstaat tewerkgestelde kandidaat toe te laten tot opleiding”

In zaak C‑40/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door Överklagandenämnden för högskolan (Zweden) bij beslissing van 1 februari 2005, ingekomen bij het Hof op 3 februari 2005, in de procedure

Kaj Lyyski

tegen

Umeå universitet,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. Borg Barthet en J. Malenovský (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 april 2006,

gelet op de opmerkingen van:

–       de Zweedse regering, vertegenwoordigd door K. Wistrand als gemachtigde,

–       de Poolse regering, vertegenwoordigd door T. Nowakowski als gemachtigde,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door L. Ström van Lier en G. Rozet als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 september 2006,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 12 EG en 39 EG.

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen K. Lyyski, een Zweeds onderdaan die als leraar is tewerkgesteld in een school in Finland, en Umeå universitet (Zweden) inzake de weigering van zijn aanmelding voor een opleiding aan deze universiteit.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsrecht

3       Artikel 3, lid 1, EG luidt:

„Teneinde de in artikel 2 genoemde doelstellingen te bereiken, omvat het optreden van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin dit Verdrag voorziet:

[...]

q)      een bijdrage tot onderwijs en opleiding van hoog gehalte, en tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten;

[...]”

4       Artikel 12, eerste alinea, EG bepaalt:

„Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.”

5       Artikel 39, leden 1 en 2, EG luidt:

„1.      Het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap is vrij.

2.      Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.”

6       Artikel 149, leden 1 en 2, EG luidt als volgt:

„1.      De Gemeenschap draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.

2.      Het optreden van de Gemeenschap is erop gericht:

[...]

–       de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen [...]

[...]”

7       Artikel 150, leden 1 en 2, EG luidt ten slotte:

„1.      De Gemeenschap legt inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.

2.      Het optreden van de Gemeenschap is erop gericht:

[...]

–       de toegang tot beroepsopleidingen te vergemakkelijken en de mobiliteit van opleiders en leerlingen, met name jongeren, te bevorderen;

[...]”

 Nationaal recht

 De bepalingen inzake de voorwaarden die moeten worden vervuld om in Zweden als leraar te worden tewerkgesteld voor onbepaalde tijd

8       In hoofdstuk 2, § 4, eerste alinea, punten 1 en 2, en tweede alinea, Skollagen (1985:1100) [schoolwet (1985:1100); hierna: „schoolwet”] wordt bepaald dat voor onbepaalde tijd kan worden aangesteld als leraar, kleuteronderwijzer of vrijetijdspedagoog binnen het openbare onderwijsstelsel:

„1.      hij die beschikt over een Zweeds diploma waarmee een lerarenopleiding of een opleiding voor kinder‑ en jeugdpedagogiek zoals voorzien in de door de regering krachtens hoofdstuk 1, § 11, Högskolelagen (1992:1434) [wet op het hoger onderwijs (1992:1434)] vastgestelde voorschriften, of een soortgelijke oudere opleiding die hoofdzakelijk is afgestemd op het soort onderwijs waarop de aanstelling betrekking heeft, wordt afgesloten, of

2.      hij die beschikt over een door Högskoleverket [nationale raad voor hoger onderwijs] afgegeven bewijs van bekwaamheid overeenkomstig de §§ 4 a en 4 b.

Hij die niet gekwalificeerd is, kan evenwel worden aangesteld voor onbepaalde tijd wanneer het aantal gekwalificeerde kandidaten onvoldoende is, wanneer dit wordt gerechtvaardigd door redenen van bijzondere aard, wanneer hij soortgelijke beroepskwalificaties heeft in het soort onderwijs waarop de aanstelling betrekking heeft en wanneer kan worden aangenomen dat hij geschikt is om onderwijs te geven. [...]”

9       Hoofdstuk 2, § 4 a, van de schoolwet luidt:

„Hij die een lerarenopleiding in het buitenland heeft gevolgd wordt een bewijs van bekwaamheid verstrekt indien deze opleiding, op zichzelf of gecombineerd met de beroepservaring, gelijk is te stellen met de opleiding pedagogiek waarnaar wordt verwezen in § 4, eerste alinea, punt 1. [...]”

De bepalingen inzake het in het hoofdgeding aan de orde zijnde opleidingsprogramma

10     Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat volgens het ontwerp van de begrotingswet 2002 sedert enkele jaren een bijzonder project voor de opleiding van leraren („särskild lärarutbildning”; hierna: „SÄL-programma” of „SÄL-opleidingen”) wordt uitgevoerd teneinde meer leraren op te leiden, gezien de sterke stijging van het aantal leerlingen en het grote aantal leraren dat met pensioen gaat.

11     De bepalingen inzake de SÄL-opleidingen zijn vervat in de Förordning om särskilda lärarutbildningar (2001:740) [verordening inzake de bijzondere lerarenopleidingen (2001:740); hierna: „SÄL-verordening”]. Zij geeft zes universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs de taak om leraren op te leiden die niet beschikken over de kwalificaties die zijn vereist om voor onbepaalde tijd te worden aangesteld aan een Zweedse school of die een bijkomende kwalificatie willen verwerven. Er wordt verwacht dat middels dit initiatief ongeveer 4 000 leraren zullen worden opgeleid en gekwalificeerd. De SÄL-verordening is op 1 november 2001 in werking getreden en is van toepassing tot en met 31 december 2006.

12     § 1 van de SÄL-verordening, met de titel „Werkingssfeer”, luidt:

„Deze verordening bevat bepalingen met betrekking tot hogere opleidingen die worden georganiseerd met bijzondere middelen en die beogen de studenten de mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan het lerarenexamen.”

13     § 2 van de SÄL-verordening, met de titel „Plaats van de opleidingen”, bepaalt:

„De opleidingen worden gegeven aan de hiertoe door de regering aangewezen nationale universiteiten en hogescholen. Onder hogescholen dienen hierna zowel universiteiten als hogescholen te worden verstaan.”

14     § 3 van de SÄL-verordening, met de titel „Doel van de opleidingen”, luidt:

„De opleidingen worden aangeboden om op korte termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar gekwalificeerde leraren en omvatten de na overleg met de betrokken gemeente door de hogeschool vastgestelde vakken of studierichtingen.”

15     Wat betreft de toelatingsvoorwaarden luidt § 6 van de SÄL-verordening als volgt:

„Hij die niet beschikt over de kwalificatie voor een aanstelling voor onbepaalde tijd overeenkomstig hoofdstuk 2, § 4, eerste alinea, punten 1 en 2, van de [schoolwet] kan worden toegelaten tot een opleiding indien hij:

1.      op grond van een eerdere hogere opleiding of werkervaring voldoet aan de voorwaarden om het lerarenexamen af te leggen in het vak of de studierichting waarop de opleiding betrekking heeft, en

2.      als leraar is aangesteld door de vertegenwoordiger van een school waar het praktijkgedeelte van de opleiding kan plaatsvinden.

Een kandidaat die beschikt over de kwalificatie voor een aanstelling voor onbepaalde tijd overeenkomstig hoofdstuk 2, § 4, eerste alinea, punten 1 en 2, van de [schoolwet], kan ook worden toegelaten tot een opleiding indien hij daardoor de lesbevoegdheid verkrijgt voor één of meerdere andere vakken of studierichtingen.”

16     § 7 van de SÄL-verordening luidt:

„Onverminderd het bepaalde in § 6 dient iedere kandidaat reeds een hogere opleiding met zodanige inhoud te hebben gevolgd dat de op grond van de onderhavige verordening gevolgde opleiding hem in staat stelt om het lerarendiploma te behalen overeenkomstig § 6, eerste alinea, of om zich te bekwamen in het onderwijzen van een ander vak overeenkomstig § 6, tweede alinea. Gelijkwaardige kennis die de kandidaat in of buiten Zweden heeft verworven, wordt aan een academische opleiding gelijkgesteld.”

17     § 10 van de SÄL-verordening bepaalt dat de SÄL-opleidingen ten minste als halftijdse opleidingen moeten worden gegeven en uiterlijk op 31 december 2006 moeten worden afgerond. De totale opleidingsperiode voor een student mag maximaal 60 studiepunten opleveren. Bij de planning van deze opleidingen dient rekening te worden gehouden met de eerdere opleiding en de werkervaring van iedere student.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18     Lyyski, Zweeds onderdaan, heeft zich voor het herfstsemester 2004 bij Umeå universitet aangemeld voor een opleiding in het kader van het SÄL-programma.

19     Bij zijn aanmelding heeft hij vermeld dat hij tijdens de duur van deze opleiding zou beschikken over een aanstelling als leraar aan een Zweedstalige middelbare school in Åbo (Finland).

20     Umeå universitet heeft zijn aanmelding geweigerd. Op grond van haar eigen interpretatie van de SÄL-verordening en die van het Zweedse ministerie van Onderwijs was zij van mening dat Lyyski niet had aangetoond dat hij over de vereiste kwalificaties beschikte om deel te nemen aan de in het kader van het SÄL-programma gegeven opleiding, aangezien hij niet was tewerkgesteld in een Zweedse school en derhalve het praktijkgedeelte van deze opleiding in Finland zou moeten volgen.

21     Lyyski is tegen het besluit van Umeå universitet tot weigering van zijn aanmelding in beroep gegaan bij de verwijzende rechter. Hij heeft betoogd dat hij diende te worden geacht te voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot de genoemde opleiding en dat hij, als een in Finland woonachtig Zweeds onderdaan die voor een Zweedstalige middelbare school in die lidstaat werkt, over voldoende werkervaring beschikte voor een toekomstige baan als leraar.

22     Umeå universitet heeft met name aangevoerd dat de voorwaarde van tewerkstelling door een school in Zweden om te worden toegelaten tot de SÄL-opleidingen wordt gerechtvaardigd door objectieve redenen die evenredig zijn met de door deze opleidingen nagestreefde doelstelling.

23     Onder verwijzing naar de artikelen 12 EG en 149, lid 1, EG alsook de arresten van het Hof van 7 februari 1979, Knoors (115/78, Jurispr. blz. 399), 13 februari 1985, Gravier (293/83, Jurispr. blz. 593), 2 februari 1988, Blaizot (24/86, Jurispr. blz. 379), en 11 juli 2002, D’Hoop (C‑224/98, Jurispr. blz. I‑6191), is de verwijzende rechter van mening dat het onderhavige geval binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt en dat derhalve de vraag rijst of de voorwaarde van tewerkstelling in een Zweedse school voor de toelating tot de SÄL-opleidingen hiermee verenigbaar is.

24     Daarop heeft Överklagandenämnden för högskolan de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Staat het gemeenschapsrecht, in het bijzonder artikel 12 EG, eraan in de weg dat bij de beoordeling of een kandidaat in aanmerking komt voor de toelating tot een lerarenopleiding die is opgezet om op korte termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar bevoegde leraren in Zweden, de voorwaarde wordt gesteld dat de kandidaat beschikt over een aanstelling aan een Zweedse school? Moet een dergelijke voorwaarde beschouwd worden als gerechtvaardigd en evenredig?

2)      Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of een kandidaat voor de opleiding die over een aanstelling aan een school in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Zweden beschikt, Zweeds onderdaan dan wel onderdaan van een andere lidstaat is?

3)      Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of de lerarenopleiding is opgezet voor beperkte tijd dan wel of er sprake is van een permanente lerarenopleiding?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

25     Met zijn vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gemeenschapsrecht eraan in de weg staat dat een nationale regeling waarbij tijdelijk een opleiding wordt opgezet om op korte termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar bevoegde leraren in een lidstaat, aldus wordt toegepast dat deze opleiding is voorbehouden aan kandidaten die zijn tewerkgesteld in een school van de genoemde lidstaat en of het voor deze beoordeling van belang is dat een dergelijke opleiding een al dan niet blijvend karakter heeft en dat de kandidaten al dan niet onderdanen zijn van deze lidstaat.

26     Voor het antwoord op deze vragen moet vooraf worden nagegaan of een situatie zoals in het hoofdgeding valt binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht.

27     In casu beoogt de opleiding waarvoor verzoeker in het hoofdgeding zich heeft aangemeld in het kader van het SÄL-programma, met name leraren op te leiden die niet over de vereiste kwalificaties beschikken voor een aanstelling voor onbepaalde tijd door een Zweedse school via het normale traject dat wordt geregeld door de schoolwet. Deze opleiding, die voor bepaalde tijd is opgezet middels een specifieke financiering waarin werd voorzien door de nationale begroting, is er dus op gericht bijzondere kwalificaties te verschaffen met het oog op de uitoefening van het beroep van leraar voor onbepaalde tijd. Derhalve moet worden aangenomen dat het doel van de SÄL-verordening beroepsopleiding is. Bovendien wordt deze slechts door een aantal universiteiten en hogescholen gegeven.

28     Zoals het Hof evenwel al heeft geoordeeld in punt 25 van het reeds aangehaalde arrest Gravier, vallen de voorwaarden voor de toegang tot een beroepsopleiding binnen de werkingssfeer van het EG-Verdrag (zie eveneens arresten van 1 juli 2004, Commissie/België, C‑65/03, Jurispr. blz. I‑6427, punt 25, en 7 juli 2005, Commissie/Oostenrijk, C‑147/03, Jurispr. blz. I‑5969, punt 32).

29     Uit de rechtspraak volgt eveneens dat zowel het hoger als het universitair onderwijs een beroepsopleiding vormt (zie arrest Blaizot, reeds aangehaald, punten 15‑20; arrest van 27 september 1988, Commissie/België, 42/87, Jurispr. blz. 5445, punten 7 en 8, en arrest Commissie/Oostenrijk, reeds aangehaald, punt 33). De vraag of het onderwijs al dan niet een blijvend karakter heeft, is voor deze beoordeling van geen belang.

30     In deze omstandigheden kan een beslissing op het gebied van de beroepsopleiding, zoals die welke geldt voor verzoeker in het hoofdgeding, vallen binnen de werkingssfeer ratione materiae van het gemeenschapsrecht.

31     Wat betreft het vrij verkeer van werknemers in de zin van artikel 39, lid 1, EG, heeft het Hof geoordeeld dat iedere gemeenschapsonderdaan die gebruik heeft gemaakt van deze vrijheid en die een beroepswerkzaamheid in een andere lidstaat heeft uitgeoefend, ongeacht zijn woonplaats en zijn nationaliteit, binnen de werkingssfeer van dit artikel valt (zie met name arrest van 26 januari 1999, Terhoeve, C‑18/95, Jurispr. blz. I‑345, punt 27).

32     Aangezien dit het geval is bij verzoeker in het hoofdgeding, die een beroepswerkzaamheid uitoefent in een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, valt zijn situatie binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht. Derhalve dient te worden nagegaan of de regels hiervan in de weg staan aan een nationale regeling zoals de SÄL-verordening.

33     Om te beginnen moet worden opgemerkt dat artikel 12 EG, dat uitdrukkelijk door de verwijzende rechter wordt ingeroepen en waarin het algemene beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit is neergelegd, slechts autonoom kan worden toegepast in onder het gemeenschapsrecht vallende situaties waarvoor het Verdrag niet in bijzondere discriminatieverboden voorziet (zie arresten van 26 november 2002, Oteiza Olazabal, C‑100/01, Jurispr. blz. I‑10981, punt 25; 11 december 2003, AMOK, C‑289/02, Jurispr. blz. I‑15059, punt 25, en 29 april 2004, Weigel, C‑387/01, Jurispr. blz. I‑4981, punt 57).

34     Met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers werd dit beginsel echter ten uitvoer gelegd en geconcretiseerd door artikel 39, lid 2, EG. Er behoeft dus geen uitspraak te worden gedaan over artikel 12 EG (arrest Weigel, reeds aangehaald, punten 58 et 59).

35     Vervolgens dient erop te worden gewezen dat het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen het de gemeenschapsonderdanen gemakkelijker beogen te maken, op het gehele grondgebied van de Gemeenschap om het even welk beroep uit te oefenen, en in de weg staan aan regelingen die deze onderdanen zouden kunnen benadelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit wensen uit te oefenen (arresten van 7 juli 1988, Wolf e.a., 154/87 en 155/87, Jurispr. blz. 3897, punt 13, en 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, Jurispr. blz. I‑4921, punt 94; arrest Terhoeve, reeds aangehaald, punt 37; arresten van 27 januari 2000, Graf, C‑190/98, Jurispr. blz. I‑493, punt 21, en 17 maart 2005, Kranemann, C‑109/04, Jurispr. blz. I‑2421, punt 25).

36     Het wordt niet betwist dat de aanstelling voor bepaalde tijd als leraar openstaat voor alle onderdanen van de lidstaten die over de nodige kwalificaties om te onderwijzen beschikken. Dienaangaande voert de Zweedse regering aan, zonder op dit punt te worden tegengesproken, dat de SÄL-opleidingen juist gericht zijn tot de onderdanen van andere lidstaten die in Zweden als leraar zijn aangesteld middels overeenkomsten voor bepaalde tijd en die wellicht, in grotere mate dan de Zweedse onderdanen, niet alle kwalificaties bezitten die vereist zijn om via het normale traject toegang te hebben tot een vaste betrekking als leraar.

37     Voor zover een nationale regeling zoals de SÄL-verordening aldus wordt toegepast dat van hen die zich aanmelden voor een opleiding wordt geëist dat zij zijn tewerkgesteld in een school van de betrokken lidstaat, kunnen door de daaruit voortvloeiende uitsluiting van de aanmeldingen van leraren die zijn tewerkgesteld in een school van een andere lidstaat nochtans de onderdanen die in andere lidstaten werken, en met name die welke, zoals verzoeker in het hoofdgeding, hun recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend, worden benadeeld. Derhalve lijkt de toepassing van een dergelijke regeling het vrije verkeer van werknemers te kunnen belemmeren, hetgeen in beginsel is verboden bij artikel 39 EG.

38     Hoewel ten slotte het vereiste dat zij die zich aanmelden voor de SÄL-opleidingen zijn tewerkgesteld in een Zweedse school, een belemmering van het vrije verkeer van werknemers vormt, zou het nochtans kunnen ontkomen aan het verbod van artikel 39 EG indien het een rechtmatig, met het Verdrag verenigbaar doel zou nastreven en haar rechtvaardiging zou vinden in dwingende redenen van algemeen belang. In een dergelijk geval zou echter de toepassing van de betrokken maatregel ook geschikt moeten zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen, en zou hij niet verder mogen gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel (zie met name arrest van 31 maart 1993, Kraus, C‑19/92, Jurispr. blz. I‑1663, punt 32; arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 104; arrest van 30 september 2003, Köbler, C‑224/01, Jurispr. blz. I‑10239, punt 77, en arrest Kranemann, reeds aangehaald, punt 33).

39     Uit de artikelen 149 EG en 150 EG blijkt dat de opzet zowel van het onderwijsstelsel als van de beroepsopleiding onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Deze verantwoordelijkheid omvat met name de instandhouding of de verbetering van het onderwijsstelsel, die in het licht van deze verdragsbepalingen derhalve legitieme doelstellingen moeten vormen. Het wordt niet betwist dat de SÄL-verordening juist met het oog hierop is vastgesteld.

40     Wat betreft de beoordeling van de dwingende redenen van algemeen belang, staat het vast dat de vaststelling van de SÄL-verordening verband houdt met een tekort in Zweden aan gekwalificeerde leraren die voor onbepaalde tijd zijn aangesteld via het normale traject dat wordt geregeld door de schoolwet. Uit de stukken blijkt dat dit tekort in deze lidstaat om te beginnen wordt veroorzaakt door het grote aantal van deze leraren dat met pensioen gaat, vervolgens door een onvoldoende aantal gediplomeerden die voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het normale traject en ten slotte door het toenemende aantal schoolgaande kinderen. Aangezien evenmin wordt betwist dat hoewel de aanstelling voor onbepaalde tijd van gediplomeerde leraren openstaat voor alle onderdanen van de lidstaten die in het bezit zijn van de vereiste diploma’s, deze niet volstond om aan de vraag naar leraren in deze lidstaat te voldoen, is het buiten kijf dat het de nationale autoriteiten vrijstond om beroep te doen op de diensten van voor bepaalde tijd aangestelde leraren.

41     De vraag rijst dus of de toepassing van de SÄL-verordening voldoet aan het vereiste van evenredigheid met het nagestreefde doel.

42     Enerzijds moet erop worden gewezen dat de SÄL-opleidingen slechts door zes universiteiten en hogescholen worden verstrekt, middels een specifieke financiering waarin werd voorzien door de nationale begroting, met het doel om 4 000 leraren op te leiden. Uit de stukken van het dossier blijkt niet dat deze opleidingsactie in deze omstandigheden niet eenmalig zou zijn.

43     Anderzijds wordt van hen die zich aanmelden voor de bijzondere opleiding geëist dat zij zijn tewerkgesteld in een Zweedse school. Blijkbaar houdt dit vereiste, dat de toegang tot de genoemde opleiding kan belemmeren voor leraren die hun werkzaamheid in een andere lidstaat uitoefenen, verband met de uitvoering van het praktijkgedeelte van de bijzondere opleiding. Dit gedeelte wordt in beginsel verstrekt op de plaats waar de leraar zijn werkzaamheid uitoefent. Het toezicht op en de evaluatie van dit gedeelte zouden duidelijk moeilijker blijken te zijn wanneer het zou worden verstrekt in een omgeving buiten het Zweedse onderwijsstelsel.

44     Om te beoordelen of de toepassing van de maatregel in kwestie verder gaat dan nodig is, moeten ook de vereisten aangaande het praktijkgedeelte van de betrokken opleiding worden onderzocht. Gelet op de ter terechtzitting door de Zweedse regering verstrekte inlichtingen blijkt echter dat bepaalde hogescholen of universiteiten de betrokkenen zouden kunnen vrijstellen van dit praktijkgedeelte. Deze regering heeft bovendien niet uitgesloten dat dit gedeelte zou kunnen worden doorlopen in een andere school dan die waarin de betrokkene als leraar is tewerkgesteld. In deze omstandigheden kan het Hof op basis van de inlichtingen waarover het beschikt niet met zekerheid vaststellen of het praktijkgedeelte van de genoemde opleiding een wezenlijk en verplicht onderdeel daarvan vormt.

45     Bovendien waarborgt de door verzoeker in het hoofdgeding uitgeoefende werkzaamheid als leraar a priori dat hij bekwaam is om de in het kader van het SÄL-programma verstrekte opleiding te volgen en om na afloop hiervan in Zweden te onderwijzen. Hoewel het niet zeker is dat de betrokken kandidaat het voornemen heeft geuit om na afloop van een dergelijke opleiding daadwerkelijk een betrekking van onbepaalde duur in Zweden te aanvaarden, doet deze omstandigheid er geenszins aan af dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van leraren die voor bepaalde tijd in Zweedse scholen zijn tewerkgesteld en op wie – zoals blijkt uit de ter terechtzitting aan het Hof verstrekte inlichtingen – geen enkele verplichting rust om na afloop van de genoemde opleiding een betrekking voor onbepaalde tijd als leraar in Zweden te aanvaarden.

46     In een dergelijke situatie zou de principiële uitsluiting van de aanmelding van verzoeker in het hoofdgeding wegens de enkele reden dat hij niet is tewerkgesteld in een Zweedse school, uiteindelijk strijdig kunnen blijken met de nagestreefde doelstellingen en zou zij onevenredig zijn, met name wanneer alle soortgelijke aanmeldingen van in een Zweedse school tewerkgestelde leraren konden worden aanvaard en de hindernissen voor de vervulling van het praktijkgedeelte van de opleiding gemakkelijk konden worden opzijgezet.

47     In deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat de wijze waarop de SÄL-verordening wordt toegepast verder gaat dan nodig is om de doelstelling van instandhouding en verbetering van het Zweedse onderwijsstelsel te bereiken.

48     Gelet op de beperkte inlichtingen waarover het Hof beschikt, moet worden vastgesteld dat het aan de nationale rechter bij wie het hoofdgeding aanhangig is gemaakt en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, staat om na te gaan of, tegen de achtergrond van de overwegingen in de punten 42 tot en met 45 van het onderhavige arrest, de toepassing van de SÄL-verordening evenredig is met het nagestreefde doel.

49     Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat het gemeenschapsrecht er niet aan in de weg staat dat een nationale regeling waarbij tijdelijk een opleiding wordt opgezet om op korte termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar bevoegde leraren in een lidstaat, verlangt dat zij die zich aanmelden voor deze opleiding zijn tewerkgesteld in een school van die staat, met dien verstande evenwel dat de manier waarop deze regeling wordt toegepast niet ertoe leidt dat elke aanmelding van een leraar die niet in een dergelijke school is tewerkgesteld in beginsel wordt uitgesloten, zonder dat deze aanmelding vooraf en individueel is beoordeeld met inachtneming van met name de bekwaamheid van de betrokkene en de mogelijkheid om toezicht te houden op het praktijkgedeelte van de door hem genoten opleiding of hem er eventueel van vrij te stellen.

 Kosten

50     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

Het gemeenschapsrecht staat er niet aan in de weg dat een nationale regeling waarbij tijdelijk een opleiding wordt opgezet om op korte termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar bevoegde leraren in een lidstaat, verlangt dat zij die zich aanmelden voor deze opleiding zijn tewerkgesteld in een school van die staat, met dien verstande evenwel dat de manier waarop deze regeling wordt toegepast niet ertoe leidt dat elke aanmelding van een leraar die niet in een dergelijke school is tewerkgesteld in beginsel wordt uitgesloten, zonder dat deze aanmelding vooraf en individueel is beoordeeld met inachtneming van met name de bekwaamheid van de betrokkene en de mogelijkheid om toezicht te houden op het praktijkgedeelte van de door hem genoten opleiding of hem er eventueel van vrij te stellen.

ondertekeningen


* Procestaal: Zweeds.

Top