EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CJ0153

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 september 1992.
Camille Petit tegen Office national des pensions.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal du travail de Bruxelles - België.
Vrij verkeer van werknemers - Nationale wettelijke regeling inzake het gebruik der talen in gerechtszaken - Zuiver interne situatie van een Lid-Staat.
Zaak C-153/91.

European Court Reports 1992 I-04973

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:354

61991J0153

ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 22 SEPTEMBER 1992. - CAMILLE PETIT TEGEN OFFICE NATIONAL DES PENSIONS. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DU TRAVAIL DE BRUXELLES - BELGIE. - VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS - NATIONALE WETTELIJKE REGELING INZAKE HET GEBRUIK DER TALEN IN RECHTSZAKEN - ZUIVER INTERNE SITUATIE IN EEN LID-STAAT. - ZAAK C-153/91.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-04973


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Verdragsbepalingen ° Niet-toepasselijkheid in volledig binnen interne sfeer van Lid-Staat gelegen situatie

(EEG-Verdrag, art. 48 en 51; verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 3 en 84, lid 4)

Samenvatting


De artikelen 48 en 51 van het Verdrag en verordening nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, met name de artikelen 3 en 84, lid 4, daarvan, zijn niet van toepassing op situaties die in alle opzichten tot één Lid-Staat beperkt zijn.

Partijen


In zaak C-153/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Arbeidsrechtbank te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen

C. Petit

en

Rijksdienst voor Pensioenen (RVP),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 2, 3 en 84, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6), en van de artikelen 48, lid 1, en 51 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: R. Joliet, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Zuleeg en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° de Rijksdienst voor Pensioenen, vertegenwoordigd door R. Masyn, administrateur-generaal,

° de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder, adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde,

° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Hudson van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 juli 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 3 juni 1991, ingekomen ten Hove op 10 juni daaraanvolgend, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel (Elfde kamer) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 2, 3 en 84, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6), en van de artikelen 48, lid 1, en 51 EEG-Verdrag.

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen C. Petit en de Rijksdienst voor Pensioenen, door Petit ingeleid met een in het Frans gesteld verzoekschrift.

3 Voor het door Petit aanhangig gemaakte geding schrijft de Belgische wet op het gebruik der talen in gerechtszaken echter het gebruik van het Nederlands voor. Het gebruik van een andere taal brengt de nietigheid van de inleidende proceshandeling mee, en de rechtbank moet die nietigheid ambtshalve vaststellen.

4 Petit bezit de Belgische nationaliteit. Uit het verwijzingsvonnis blijkt, dat hij alleen op Belgisch grondgebied heeft gewerkt.

5 De Arbeidsrechtbank van Brussel heeft besloten haar uitspraak in de zaak aan te houden totdat het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing heeft gegeven over de volgende vragen:

"1. Moet artikel 2 van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, aldus worden uitgelegd, dat deze verordening, meer in het bijzonder zo niet uitsluitend artikel 84, lid 4, daarvan, van toepassing is op werknemers die aan de wetgeving van slechts één Lid-Staat onderworpen zijn geweest, namelijk die waarvan zij de nationaliteit hebben en op het grondgebied waarvan zij hebben gewoond en gewerkt?

6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport van de rechter-rapporteur. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

7 Met deze vragen wenst de nationale rechter te vernemen, of de artikelen 48, lid 1, en 51 EEG-Verdrag en verordening nr. 1408/71, met name de artikelen 3 en 84, lid 4, daarvan, van toepassing zijn op een situatie als hierboven omschreven.

8 Volgens vaste rechtspraak kunnen de verdragsregels inzake het vrije verkeer en de ter uitvoering van die regels vastgestelde verordeningen niet worden toegepast op werkzaamheden die in alle opzichten binnen één Lid-Staat plaatsvinden (zie met name de arresten van 28 januari 1992, zaak C-332/92, Steen, Jurispr. 1992, blz. I-341, r.o. 9, en 19 maart 1992, zaak C-60/91, Morais, Jurispr. 1992, blz. I-2085, r.o. 7) en, of dat het geval is, is een feitenkwestie die de nationale rechter dient te beoordelen.

9 Vastgesteld moet worden, dat alle in het verwijzingsvonnis vermelde feiten in één Lid-Staat, het Koninkrijk België, hebben plaatsgevonden. Verzoeker in het hoofdgeding bezit de Belgische nationaliteit, heeft steeds in België gewoond en uitsluitend in die Lid-Staat gewerkt.

10 Aan de nationale rechterlijke instantie moet derhalve worden geantwoord, dat de artikelen 48, lid 1, en 51 EEG-Verdrag en verordening nr. 1408/71, met name de artikelen 3 en 84, lid 4, daarvan, niet van toepassing zijn op situaties die in alle opzichten tot één Lid-Staat beperkt zijn.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

11 De kosten door de Belgische regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Arbeidsrechtbank te Brussel bij vonnis van 3 juni 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

De artikelen 48, lid 1, en 51 EEG-Verdrag en verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, met name de artikelen 3 en 84, lid 4, daarvan, zijn niet van toepassing op situaties die in alle opzichten tot één Lid-Staat beperkt zijn.

Top