EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0482

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering

COM/2016/0482 final - 2016/0231 (COD)

Brussel, 20.7.2016

COM(2016) 482 final

2016/0231(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering

(Voor de EER relevante tekst)

{SWD(2016) 247 final}
{SWD(2016) 248 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In oktober 2014 heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over het beleidskader voor klimaat en energie 2030. Het kader bevat de verbintenis van de Europese Unie (EU) om de eigen broeikasgasemissies voor de gehele economie tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen ten opzichte van 1990. Alle economische sectoren moeten tot de verwezenlijking van deze emissiereducties bijdragen. De Europese Raad heeft bevestigd dat het streefcijfer collectief door de EU op de meest kosteneffectieve manier zal worden behaald, waarbij de reducties door de sectoren die wel en niet onder de regeling voor de emissiehandel (ETS) vallen, tegen 2030 respectievelijk 43 % en 30 % moeten bedragen ten opzichte van 2005.

Met het huidige beleid wordt niet verwacht dat de broeikasgasemissies voldoende zullen afnemen om de EU-reductiedoelstelling van ten minste 40 % tegen 2030 ten opzichte van 1990 te bereiken en, meer specifiek, de emissies in de niet-ETS-sectoren met 30 % te verminderen ten opzichte van 2005. Volgens de huidige trends en als de bestaande wettelijk bindende doelstellingen en vastgestelde beleidsinitiatieven met betrekking tot onder andere energie-efficiëntie, de energieprestatie van gebouwen, CO2-emissies van wegvoertuigen, hernieuwbare energie, stortplaatsen, de circulaire economie of gefluoreerde broeikasgassen volledig ten uitvoer worden gelegd, zullen de emissies die onder de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen 1 ("de ESD") vallen volgens de prognoses in 2030 afnemen tot ongeveer 24 % onder het niveau van 2005. Er zijn dan ook nationale reductiedoelstellingen nodig die aanvullende beleidsinitiatieven voor verregaandere reducties stimuleren. In dit voorstel worden nationale doelstellingen bepaald die overeenstemmen met een reductiedoelstelling in de gehele EU van 30 % tegen 2030 ten opzichte van 2005; deze doelstellingen zijn op billijke wijze vastgesteld met inachtneming van de kosteneffectiviteit, zoals is onderschreven door de Europese Raad. De lidstaten leveren een bijdrage tot de algehele EU-reductie in 2030, met doelstellingen gaande van 0 % tot 40 % onder het niveau van 2005. De in het kader van deze verordening te verwezenlijken reducties bevorderen verbeteringen in met name de bouwsector, de landbouw, het afvalbeheer en het vervoer.

Met dit voorstel worden ook de verbintenissen die de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering is aangegaan, ten uitvoer gelegd. Op 10 juni 2016 heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd voor bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door de EU 2 . Dat voorstel volgde op de beoordeling door de Commissie van de Overeenkomst van Parijs 3 .

Tijdens de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) in december 2015 is de Overeenkomst van Parijs goedgekeurd. Deze overeenkomst bevat een langetermijndoelstelling om de wereldwijde temperatuurstijging ruim beneden 2 °C boven het pre-industriële tijdperk te houden en om te streven naar een maximum van 1,5 °C. In overeenstemming met de wetenschappelijke bevindingen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) bestaat de EU-klimaatdoelstelling erin de broeikasgasemissies, in het kader van de reducties die de ontwikkelde landen als groep moeten leveren, met 80-95 % te verminderen in 2050 ten opzichte van 1990.

De Europese Unie en alle andere partijen zijn verplicht om om de vijf jaar nationaal vastgestelde bijdragen bekend te maken waarin rekening wordt gehouden met de algemene inventarisatie van de overeenkomst die in 2023 en daarna om de vijf jaar zal plaatsvinden.

Om de EU-langetermijndoelstelling van reductie van de eigen emissies met ten minste 80 % tegen 2050 te halen, moet er permanent vooruitgang worden geboekt om over te schakelen naar een koolstofarme economie. Deze overschakeling vergt veranderingen inzake bedrijfsbeheer en investeringsgedrag en is afhankelijk van stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden. Wat belangrijk is, is dat de overschakeling de EU kansen zal bieden voor werkgelegenheid en groei. Zij zal de investeringen en innovatie op het gebied van hernieuwbare energie doen toenemen en zo bijdragen aan de inspanningen van de EU om wereldleider te worden op het gebied van hernieuwbare energie. Bovendien zullen de markten voor in de EU geproduceerde goederen en diensten (bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie) groeien. In het kader van de overschakeling naar schone energie moeten de lidstaten aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen in de praktijk brengen om de uitstoot te verminderen. Acties door lokale en regionale regeringen, steden en lokale en regionale organisaties moeten sterk worden aangemoedigd. De lidstaten moeten zorgen voor samenwerking tussen de centrale en lokale overheden op verschillende niveaus.

De tenuitvoerlegging van een solide beleidskader voor het klimaat is essentieel om een veerkrachtige energie-unie op te bouwen met een toekomstgericht klimaatbeleid. Om dat te bereiken, is ook in de niet-ETS-sectoren voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid en vooruitgang betreffende alle aspecten van de energie-unie noodzakelijk om haar burgers betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te leveren.

Noorwegen en IJsland hebben laten weten dat zij voornemens zijn deel te nemen aan het gezamenlijke optreden van de Unie en de lidstaten. De voorwaarden voor mogelijke deelname door Noorwegen en IJsland worden in bijbehorende wetgeving opgenomen. Voor de periode 2021-2030 heeft Noorwegen duidelijk gemaakt dat het ten volle wil deelnemen aan de reductie-inspanningen voor de niet-ETS-sectoren. Aangezien de doelstellingen van de lidstaten op basis van het bbp per hoofd van de bevolking variëren van 0 % tot -40 %, zou aan Noorwegen een geschatte reductiedoelstelling van 40 % onder het niveau van 2005 worden opgelegd, en net zoals voor de lidstaten zullen voor Noorwegen en IJsland flexibele mechanismen beschikbaar zijn. De uiteindelijke doelstellingen zullen pas worden vastgesteld nadat het voorstel is goedgekeurd. Dit voorstel loopt niet vooruit op de wijze waarop Noorwegen en IJsland aan het gezamenlijke optreden zullen deelnemen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

In dit voorstel wordt de aanpak van de bestaande beleidsbepalingen voor niet-ETS-sectoren die in de ESD is vastgesteld, gehandhaafd. De Europese Raad heeft er expliciet toe opgeroepen de structuur van het huidige beleid te behouden en hij heeft richtsnoeren gegeven over specifieke kwesties die tijdens de periode 2021-2030 moeten worden behandeld, met inbegrip van het vaststellen van nationale reductiedoelstellingen.

De overkoepelende benadering bestaat erin dat de nationale reductiedoelstellingen, in overeenstemming met de in de ESD vastgestelde aanpak en de richtsnoeren van de Europese Raad van oktober 2014, worden vastgesteld op basis van het relatieve bbp per hoofd van de bevolking. Voor de lidstaten waar het bbp per hoofd van de bevolking hoger ligt dan het gemiddelde van de Unie worden de doelstellingen verder aangepast met het oog op de weerspiegeling van de kosteneffectiviteit binnen deze groep. Bij een dergelijke aanpak wordt op evenwichtige wijze rekening gehouden met overwegingen van billijkheid en kosteneffectiviteit, zoals door de Europese Raad is bevestigd.

Teneinde concrete aanvullende actie te stimuleren in de op land gebaseerde sector, waaronder de landbouw, en tegelijk een solide boekhouding en volledige milieu-integriteit te waarborgen, bevat dit voorstel een nieuwe vorm van flexibiliteit die het toelaat, indien nodig, in beperkte mate de nettoverwijderingen afkomstig van bepaalde boekhoudkundige categorieën betreffende landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) te gebruiken (onder waarborging dat er geen debet ontstaat in de boekhouding voor de LULUCF-sectoren), zodat de lidstaten de doelstellingen betreffende de ESD-sectoren kunnen nakomen.

Dit is in overeenstemming met de richtsnoeren van de Europese Raad waarin wordt gewezen op het lage mitigatiepotentieel van de sector landbouw en landgebruik, en op het belang te bekijken wat de beste manier is om de bijdrage die de sector levert aan mitigatie en vastlegging van broeikasgassen, onder andere via bebossing, te optimaliseren.

In overeenstemming met de richtsnoeren van de Europese Raad wordt voorzien in nog een nieuwe vorm van flexibiliteit voor lidstaten met nationale reductiedoelstellingen die aanzienlijk boven zowel het gemiddelde van de Unie als hun kosteneffectief reductiepotentieel liggen, alsook voor lidstaten die in 2013 niet kosteloos rechten hebben verstrekt aan industriële installaties. Dankzij deze flexibiliteit kunnen de lidstaten die hiervoor in aanmerking komen via de annulering van ETS-emissierechten gemakkelijker voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de ESD.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Er wordt overwogen later in 2016 aanvullende wetgevingsvoorstellen te doen die moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen die door de Europese Raad zijn overeengekomen, nl. dat in 2030 het percentage in de EU gebruikte hernieuwbare energie ten minste 27 % moet bedragen en dat de energie-efficiëntie in 2030 met ten minste 27 % moet worden verbeterd. (Dit zal tegen 2020 worden geëvalueerd, waarbij een EU-streefcijfer van 30 % voor ogen wordt gehouden.) Deze voorstellen zouden het gemakkelijker moeten maken de klimaatdoelstellingen voor de niet-ETS-sectoren, met name de bouwsector, te behalen. Daarnaast bevat een mededeling van de Commissie betreffende het koolstofvrij maken van de vervoersector maatregelen om de broeikasgasemissies in die sector verder te verminderen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem dat niet enkel aan de hand van acties op nationaal of lokaal niveau kan worden opgelost. Klimaatactie moet op EU-niveau en, waar mogelijk op mondiaal niveau, worden gecoördineerd. Vanuit het oogpunt van de subsidiariteit zijn maatregelen van de Unie gerechtvaardigd. Sinds 1992 werkt de EU aan de ontwikkeling van gezamenlijke oplossingen en aan de bevordering van wereldwijde actie om de klimaatverandering aan te pakken. Meer specifiek zullen de emissiereductiedoelstellingen voor 2030 en op lange termijn dankzij de maatregelen op EU-niveau op kosteneffectieve wijze kunnen worden behaald, waarbij de billijkheid en de milieu-integriteit worden gewaarborgd.

In de artikelen 191 tot en met 193 VWEU worden de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering bevestigd en gespecificeerd. De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192 VWEU. Overeenkomstig artikel 191 en artikel 192, lid 1, VWEU moet de Europese Unie bijdragen tot het nastreven van onder meer de volgende doelstellingen: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van de klimaatverandering.

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.

Dit voorstel voor een verordening is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is voor de verwezenlijking van de doelstellingen om de beoogde broeikasgasemissies van de EU voor de periode 2021-2030 op een kosteneffectieve wijze te verminderen en tegelijkertijd de billijkheid en de milieu-integriteit te waarborgen.

De Europese Raad is overeengekomen een overkoepelende vermindering van de broeikasgasemissies door haar hele economie met ten minste 40 % te verwezenlijken ten opzichte van 1990. Dit voorstel heeft betrekking op meer dan de helft van die broeikasgasemissies, en de doelstelling van het voorstel wordt het best nagestreefd via een verordening. Het voorstel heeft aanzienlijke synergieën met de verordening betreffende het bewakingssysteem 4 ("de MMR"). Aan de lidstaten en het Europees Milieuagentschap worden verplichtingen opgelegd om bij te dragen aan de verwezenlijking van de opgelegde nationale emissiereducties.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In overeenstemming met artikel 14 van de ESD, waarin is bepaald dat de Europese Commissie uiterlijk op 31 oktober 2016 een verslag moet opstellen waarin de uitvoering van de beschikking wordt geëvalueerd, is in 2015 voorafgaand aan dit voorstel een evaluatie uitgevoerd van de beschikking 5 .

Hoewel de uitvoering van de ESD zich nog in een vroeg stadium bevindt, kan worden geacht dat de verbintenissen in het kader van de ESD ten minste gedeeltelijk doeltreffend zijn geweest voor het bevorderen van nieuwe nationale beleidsinitiatieven en maatregelen om de broeikasgassen doeltreffend te verminderen binnen de werkingssfeer van de ESD. Dit effect is versterkt door het feit dat de beschikking samen met een aantal andere klimaat- en energiebeleidsinitiatieven op EU-niveau is gelanceerd als onderdeel van het 2020-pakket, met name op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Voor verschillende sectoren die onder de ESD vallen, waaronder de bouwsector, vervoer, landbouw en de afvalsector, geldt dat een aanzienlijk deel van de emissiereductie tot op heden kan worden toegeschreven aan factoren zoals technologische veranderingen die worden beïnvloed door beleidsmaatregelen in het kader van het 2020-pakket. Naast de klimaat- en energiebeleidsinitiatieven op nationaal en op EU-niveau hebben ook de economische crisis en de groei van de economische activiteit in bepaalde landen een invloed gehad op de broeikasgasemissies.

In het algemeen heeft de ESD als resultaat dat de lidstaten actiever kijken naar nieuwe maatregelen voor de vermindering van emissies in de betrokken sectoren alsook naar de manier waarop deze het best kunnen worden opgezet. De ESD blijkt op het niveau van de lidstaten voor beperkte extra administratieve belasting te hebben gezorgd, hoewel er mogelijkheden kunnen zijn om de administratieve kosten te verlagen. De administratieve kosten voor de Commissie voor het bewakings- en nalevingssysteem bedragen ongeveer 650 000 EUR per jaar terwijl de jaarlijkse kosten voor alle 28 lidstaten samengenomen op ongeveer 500 000 EUR per jaar worden geschat.

Raadplegingen van belanghebbenden

De Europese Commissie heeft een openbare raadpleging 6 georganiseerd over de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen zodat de EU haar verbintenis voor het verminderen van de broeikasgasemissies met het oog op 2030 kan nakomen.

De raadpleging was een aanvulling op de raadpleging over het Groenboek "Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030" die in 2013 is uitgevoerd, en was volledig toegankelijk voor het publiek. In de raadpleging lag de nadruk op de verbetering van de bestaande flexibiliteitsinstrumenten; rapportage en naleving; de aanpak bij het vaststellen van de nationale broeikasgasreductiedoelstellingen; en een beperkte eenmalige flexibiliteit tussen de ETS en de ESD. In de raadpleging kwamen ook de aanvullende EU-brede initiatieven om de reductiedoelstellingen te behalen aan bod, alsook capaciteitsopbouw en andere ondersteuning voor uitvoering op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De Commissie heeft 114 formele antwoorden ontvangen van een brede waaier belanghebbenden uit de lidstaten 7 .

Verder heeft de Europese Commissie de lidstaten geraadpleegd tijdens vier vergaderingen van de werkgroepen van het Comité klimaatverandering in 2015. Tijdens deze raadplegingen zijn verschillende opties besproken om de bestaande interne flexibiliteitsmechanismen in de ESD in de periode na 2020 te verbeteren en is nagegaan op welke manier de rapportage en naleving moeten worden beheerd.

Bijlage 8.2 bij de effectbeoordeling bij dit voorstel bevat een overzicht van de raadpleging van belanghebbenden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De kwantitatieve beoordeling van toekomstige effecten in de EU bouwt voort op de analysen die in het kader van het voorstel voor het kader voor 2030 zijn uitgevoerd en vult deze aan; zij bevat ook een bijwerking van dit kader met betrekking tot specifieke ESD-gerelateerde elementen. De Commissie sloot een contract af met de Nationale Technische Universiteit van Athene, het IIASA en EuroCare om een bijgewerkt referentiescenario te modelleren 8 ; op basis van dit model zijn beleidsscenario’s doorgerekend. Het model voor het energiesysteem en CO2-emissies is gebaseerd op het Primes-model. Het model voor niet-CO2- en broeikasgasemissies is gebaseerd op het Gains-model. Niet-CO2-emissies door landbouw zijn beoordeeld aan de hand van het Capri-modelkader.

De expertise die in het kader van de openbare raadpleging uit de bijdragen van belanghebbenden is verkregen, en de nationale broeikasgasprognoses die in 2015 door de lidstaten in het kader van de verordening betreffende het bewakingssysteem zijn ingediend, zijn gebruikt als aanvullende kennisbronnen voor deze analyse.

In 2015 heeft een groep externe consultants voor de Commissie een studie uitgevoerd ter ondersteuning van de evaluatie van de uitvoering van de ESD 9 .

Effectbeoordeling

De effectbeoordeling bij dit voorstel 10 is een aanvulling op de analyse die is uitgevoerd in de effectbeoordelingen van 2014 die het klimaat- en energiekader 2030 11 staafden. Dit vormde de analytische basis om de doelstelling voor broeikasgasemissiereductie vast te stellen op ten minste 40 % tegen 2030 ten opzichte van 1990 en om de emissiereductiedoelstellingen voor de niet-ETS- en ETS-sectoren te bepalen op respectievelijk 30 % en 43 % tegen 2030 ten opzichte van 2005.

In de effectbeoordeling worden opties overwogen om de vermindering in de niet-ETS-sectoren, met uitzondering van de LULUCF-sectoren, te verwezenlijken door voort te bouwen op de huidige ESD en de richtsnoeren van de Europese Raad. In de effectbeoordeling wordt bekeken welke effecten het voorstel zou hebben op billijkheid, kostenefficiëntie en de milieu-integriteit.

In de effectbeoordeling wordt de methodologie om op billijke wijze doelstellingen vast te stellen op basis van het bbp per hoofd van de bevolking herbekeken en bijgewerkt op basis van de gegevens van 2013. Er wordt bekeken in welke mate de doelstellingen kunnen worden aangepast binnen de groep lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking boven het gemiddelde ligt, alsook voor welke lidstaten het behalen van de doelstellingen op kostenefficiënte wijze een belangrijk punt van zorg kan zijn. Met betrekking tot het beginpunt voor het lineaire doelstellingstraject wordt geacht dat een methode die vergelijkbaar is met de bestaande ESD-methodologie op basis van recente emissies wenselijk is vanuit het oogpunt van de milieu-integriteit, en tegelijk administratief haalbaar.

De effectbeoordeling toont aan dat de nieuwe vormen van flexibiliteit in de ETS- en LULUCF-sectoren moeten worden beperkt om te waarborgen dat er nog steeds concrete aanvullende actie wordt ondernomen in de niet-ETS-sectoren in overeenstemming met de reductiedoelstellingen op lange termijn. Tegelijkertijd laten beide vormen van flexibiliteit toe dat rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden in de lidstaten. Voor de eenmalige flexibiliteit houdt dit gewoonlijk verband met bezorgdheid over de kostenefficiëntie voor de lidstaten met de hoogste doelstellingen. Voor de LULUCF-sector houdt dit verband met bezorgdheid over het beperkte mitigatiepotentieel met betrekking tot de niet-CO2-emissies in de landbouwsector, wat het meest van belang is voor de lidstaten waar de landbouw verantwoordelijk is voor een groot deel van de emissies. De bestaande vormen van flexibiliteit zijn nog niet getest en bieden veel ruimte om kosten te besparen en kostenefficiëntie te behalen. Bij initiatieven om de flexibiliteit te verbeteren moet rekening worden gehouden met de potentiële administratieve gevolgen. De administratieve kosten zijn momenteel voor zowel de lidstaten als de Commissie beperkt en zullen verder afnemen door over te schakelen naar een vijfjaarlijkse nalevingscontrole.

Het voorgestelde beleid heeft voornamelijk gevolgen voor nationale overheidsdiensten. Voor ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en micro-ondernemingen zijn er geen verplichtingen tot rechtstreekse rapportage, noch andere administratieve gevolgen. Afhankelijk van de aard en de omvang van de nationale en EU-maatregelen om de uitstoot te verminderen, zullen deze gevolgen hebben voor verschillende belanghebbenden, waaronder bedrijven en consumenten. Dergelijke specifieke effecten zullen binnen het kader van die beleidsvoorstellen moeten worden beoordeeld.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar een betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurend overleg met de belanghebbenden. Het voorstel om de jaarlijkse naleving om de vijf jaar te controleren, zal de administratieve lasten en kosten die gepaard gaan met het beheren van de naleving voor de lidstaten en de Commissie doen verminderen. Indien het huidige jaarlijkse rapportagesysteem wordt behouden maar er wordt overgeschakeld naar een systeem waarbij de naleving om de vijf jaar wordt gecontroleerd, worden de totale kosten over de hele verbintenisperiode 2021-2030, waaronder de kosten voor de Commissie en de lidstaten, geraamd op 60-70 % van de administratieve kosten van het systeem met jaarlijkse nalevingscontroles; in dat systeem bedragen de kosten ongeveer 1 150 000 per jaar.

Op grond van de huidige wetgeving zijn er geen directe rapportageverplichtingen voor kleine en middelgrote ondernemingen of andere ondernemingen. Het voorstel zou hier geen verandering in brengen.

Grondrechten

Aangezien het voorgestelde beleid voornamelijk aan de lidstaten als institutionele actoren is gericht, is het in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De indirecte gevolgen voor de begroting van de lidstaten zullen afhangen van de keuzes die de lidstaten op nationaal niveau maken voor beleidsinitiatieven en maatregelen voor broeikasgasemissiereductie en voor andere mitigatiemaatregelen in sectoren die onder dit initiatief vallen. Het voorstel om doelstellingen vast te stellen op nationaal niveau zal de kosteneffecten voor lidstaten met een laag inkomen verkleinen, in vergelijking met een voorstel waarin doelstellingen enkel op basis van kostenefficiëntie zouden worden vastgesteld. Het voorziet in verbeterde flexibiliteit om ervoor te zorgen dat de kosten ook voor lidstaten met een hoog inkomen beperkt blijven.

Het voorstel voorziet in permanente jaarlijkse rapportage maar in veel minder frequente nalevingscontroles. Dit zal de administratieve kosten voor de lidstaten verminderen.

Dit voorstel heeft zeer beperkte gevolgen voor de EU-begroting.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De transparante en regelmatige rapportage over de verplichtingen van de lidstaten, in combinatie met solide nalevingscontroles, zijn essentieel om ervoor te zorgen dat er vooruitgang wordt geboekt bij het nakomen van de EU-verbintenissen voor emissiereductie op lange termijn.

Het toezicht op de vorderingen en de beoordeling van de naleving zullen steunen op een allesomvattend kader voor bewaking, rapportage en verificatie dat in het voorstel wordt opgenomen als een wijziging van de desbetreffende artikelen van de MMR. De solide rapportage en evaluatie die in de huidige ESD zijn gedefinieerd, zullen voor de toepassing van dit voorstel worden behouden, met als enige verschil dat zij nu volledig in de desbetreffende bepalingen van de MMR worden geïntegreerd. Deze moeten worden opgenomen in de governance van de energie-unie, waarvoor overeenkomstig het werkprogramma van de Commissie eind 2016 een voorstel is voorzien, en kunnen verder worden gestroomlijnd als onderdeel van dat voorstel.

In dit voorstel wordt vastgesteld dat, indien op basis van de door de Commissie uitgevoerde jaarlijkse evaluatie blijkt dat de vorderingen van een lidstaat afwijken van zijn jaarlijkse emissieruimten, deze lidstaat een actieplan moet indienen om ervoor te zorgen dat de lidstaat aan zijn verplichtingen voldoet. Verwacht wordt dat die lidstaat in de context van zijn nationale geïntegreerde energie- en klimaatplan met een dergelijk plan rekening zal houden en dat het plan deel zal uitmaken van het governancesysteem dat in het komende wetgevingsvoorstel betreffende het governancesysteem van de energie-unie zal worden vastgesteld. De verplichting voor de lidstaten om dergelijke nationale geïntegreerde energie- en klimaatplannen op te stellen zal in dat wetgevingsvoorstel worden opgenomen.

Bovendien moeten de nationale geïntegreerde energie- en klimaatplannen in het komend wetgevingsvoorstel betreffende de governance van de energie-unie verwijzen naar de jaarlijkse bindende nationale grenswaarden die in deze verordening worden vastgesteld.

De lidstaten zijn nog steeds verplicht te voldoen aan de jaarlijkse emissiegrenswaarden en een lineair traject te volgen tijdens de periode 2021-2030, hoewel de grondige beoordeling van de broeikasgasemissie-inventarissen van de lidstaten en de feitelijke nalevingscontrole om de vijf jaar zullen worden georganiseerd in plaats van jaarlijks. De Commissie zou twee nalevingscontroles uitvoeren, nl. in 2027 (betreffende de jaren 2021-2025) en in 2032 (betreffende de jaren 2026-2030). Hierdoor kan met de mogelijke bijdrage van activiteiten die verband houden met bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland uit hoofde van Verordening [] rekening worden gehouden.

Om ervoor te zorgen dat de nalevingsbeoordeling steunt op nauwkeurige gegevens zal de Commissie doorgaan met het beoordelen van de door de lidstaten jaarlijks ingediende broeikasgasemissie-inventarissen.

De werking van deze verordening moet uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar worden geëvalueerd. In die evaluatie wordt de algemene werking van de verordening beoordeeld, bv. met betrekking tot de flexibiliteit om een deel van de jaarlijkse emissieruimten tussen lidstaten over te dragen, wat belangrijk is om de kostenefficiëntie te garanderen. Bij een dergelijke evaluatie kan ook rekening worden gehouden met de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs.

In aanvulling op de nalevingscontroles met wettelijk bindende gevolgen zullen de vorderingen bij het behalen van de doelstellingen voor 2030 elk jaar worden gemonitord als onderdeel van het voortgangsrapport dat door de Commissie krachtens artikel 21 van de MMR wordt gepubliceerd, en de resultaten zullen verder in het kader van het Europees semester worden gebruikt en in het verslag over de stand van de energie-unie 12 worden geïntegreerd. Door de voortgang te bewaken, kunnen lidstaten die achterblijven bij hun verplichtingen vroegtijdig worden gewaarschuwd en worden aangemoedigd de nodige actie te ondernemen. De bestaande voorschriften, waarbij de lidstaten om de twee jaar moeten rapporteren over de uitgevoerde beleidsinitiatieven en maatregelen teneinde hun verplichtingen in het kader van dit voorstel na te komen enerzijds, en over hun emissieprognoses anderzijds, blijven van kracht.

   Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Artikel 1 – Onderwerp

In dit artikel wordt uiteengezet dat de verordening de minimumbijdragen vaststelt die de lidstaten moeten leveren voor emissiereductie in de periode 2021-2030, en dat de verordening ook de regels voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de voortgang vaststelt.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

In dit artikel wordt het toepassingsgebied van de verordening afgebakend. Er wordt verduidelijkt dat deze verordening de emissies van de volgende IPCC-broncategorieën betreft: energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval. Deze verordening heeft geen betrekking op de emissies van de sectoren die onder de EU-ETS en onder Verordening [] vallen. Artikel 3 – Definities

In dit artikel wordt de term "broeikasgassen" gedefinieerd in de zin van de broeikasgassen die onder deze verordening vallen.

Artikel 4 – Jaarlijkse emissieniveaus voor de periode 2021-2030

Dit artikel stelt de emissiegrenswaarden voor de lidstaten in 2030 vast zoals bepaald in bijlage I, alsook de manier waarop de emissieniveaus worden bepaald voor de periode 2021 tot en met 2030. De in de ESD neergelegde aanpak van jaarlijkse bindende emissiegrenswaarden wordt gehandhaafd. De jaarlijkse emissieniveaus worden bepaald op basis van een lineair traject beginnend met de gemiddelde emissies voor 2016-2018 op basis van de recentste beoordeelde gegevens over broeikasgasemissies. De jaarlijkse emissieruimten (AEA's) in CO2-equivalent voor elke lidstaat zullen voor elk van de jaren van de periode in een uitvoeringshandeling worden vastgesteld.

Artikel 5 – Flexibiliteitsinstrumenten voor het behalen van de jaarlijkse grenswaarden

Dit artikel bevat de flexibiliteitsinstrumenten die de lidstaten ter beschikking hebben om hun jaarlijkse grenswaarden te behalen, met inbegrip van flexibiliteit in de tijd via de toepassing binnen de verbintenisperiode van het systeem van "bankieren en lenen" op de jaarlijkse emissieruimten, alsook flexibiliteit tussen de lidstaten via de overdracht van jaarlijkse emissieruimten.

Artikel 6 – Flexibiliteit voor bepaalde lidstaten ingevolge de vermindering van EU-ETS-emissierechten

De verordening bevat een nieuwe vorm van flexibiliteit, namelijk de annulering van ETS-emissierechten tot een vastgestelde maximale grenswaarde. Lidstaten die hiervoor in aanmerking komen zullen vóór 2020 beslissen of zij van deze flexibiliteit gebruik willen maken, en in de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de jaarlijkse emissierechten zullen precieze hoeveelheden worden vastgelegd. Deze flexibiliteit is beschikbaar voor de lidstaten opgenomen in bijlage II. In de uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 4 zal ook de maximale hoeveelheid emissierechten worden bepaald die een lidstaat mag annuleren en die mag worden meegerekend om te voldoen aan de grenswaarden.

Artikel 7 – Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland

De verordening bevat een nieuwe vorm van flexibiliteit zodat lidstaten, voor zover noodzakelijk, en onder bepaalde voorwaarden gebruik kunnen maken van een beperkte hoeveelheid nettoverwijderingen van Verordening []. De maximumhoeveelheden in CO2-equivalent voor elke lidstaat zijn opgenomen in bijlage III.

Artikel 8 – Corrigerende maatregelen

Indien op basis van de door de Commissie uitgevoerde jaarlijkse evaluatie blijkt dat de vorderingen van een lidstaat afwijken van zijn jaarlijkse emissieruimte, zal de lidstaat een actieplan met extra maatregelen moeten opstellen om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Artikel 9 – Nalevingscontrole

De bepalingen voor de in de ESD vastgestelde nalevingscontrole en corrigerende maatregelen worden gehandhaafd, met de wijziging dat er slechts om de vijf jaar een nalevingscontrole zal plaatsvinden voor elk van de voorgaande jaren binnen de periode. Indien een lidstaat voor een bepaald jaar binnen de periode niet blijkt te voldoen aan zijn jaarlijkse emissieruimten, zullen corrigerende maatregelen van toepassing zijn in de vorm van een toevoeging aan de emissies van het volgende jaar gelijk aan de omvang van de overtollige emissies in ton CO2-equivalent, vermenigvuldigd met een factor 1,08. Het recht om jaarlijkse emissieruimten over te dragen zal worden opgeschort tot de lidstaat opnieuw aan zijn verplichtingen voldoet.

Artikel 10 – Aanpassingen

Om de samenhang in de EU-brede emissiedoelstelling voor 2030 te waarborgen, zal deze verordening ingevolge eventuele wijzigingen van het toepassingsgebied van de EU-ETS (bv. een wijziging van het aantal installaties of bronnen die onder de EU-ETS vallen) dienovereenkomstig moeten worden aangepast. Het artikel handhaaft de in de ESD opgenomen bepaling waarin wordt uiteengezet op welke manier deze aanpassingen zouden moeten gebeuren. Er wordt eveneens voorzien in het gebruik van kredieten die krachtens artikel 24 bis van de EU-ETS zijn gegenereerd, waarmee de flexibiliteit uit de ESD wordt gehandhaafd. Voorts wordt hierin de specifieke situatie aangepakt van de lidstaten met een positieve doelstelling volgens de ESD en toenemende jaarlijkse emissieruimten tussen 2017 en 2020.

Artikel 11 – Register

Het artikel handhaaft de huidige tenuitvoerlegging van de ESD uit hoofde van de registerverordening en past deze aan deze verordening aan. Dit artikel is noodzakelijk om de nauwkeurigheid te garanderen van de boekhouding van de transacties uit hoofde van deze verordening en om dubbeltelling te vermijden.

Artikel 12 – Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Het voorstel kent de Commissie de bevoegdheid toe gedelegeerde handelingen vast te stellen in overeenstemming met de desbetreffende procedures.

Artikel 13 – Comitéprocedure

Het betreft dezelfde comitéprocedure als voor de ESD waarbij gebruik wordt gemaakt van het Comité klimaatverandering.

Artikel 14 – Evaluatie

In 2024 en vervolgens om de vijf jaar moeten alle elementen van de verordening worden geëvalueerd om te bepalen of zij nog steeds geschikt zijn voor het beoogde doel.

Artikel 15 – Wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013

De MMR wordt gewijzigd om te garanderen dat de rapportageverplichtingen die momenteel van toepassing zijn op de ESD, binnen het kader van die verordening worden gehandhaafd. De lidstaten moeten jaarlijks verslag uitbrengen over hun desbetreffende broeikasgasemissies, en de verplichting om om de twee jaar verslag uit te brengen over hun prognoses en de uitgevoerde beleidsinitiatieven en maatregelen voor het nakomen van hun verplichtingen, wordt gehandhaafd. Voor meer transparantie en om overdracht tussen de lidstaten te vergemakkelijken, zijn de lidstaten ook verplicht de volumes te rapporteren die zij voornemens zijn te kopen of te verkopen overeenkomstig artikel 5.

De Commissie zal de vorderingen van de lidstaten bij het behalen van hun emissiegrenswaarden monitoren door in het jaarlijkse voortgangsverslag inzake klimaatactie aan te geven of de vooruitgang die de lidstaten maken voldoende is om aan hun verplichtingen in het kader van deze verordening te voldoen.

2016/0231 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie 13 ,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 14 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 15 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

(1)Wat de reductie van de in de EU uitgestoten broeikasgassen betreft, schaarde de Europese Raad zich in zijn conclusies van 23-24 oktober 2014 over het kader voor het klimaat- en energiebeleid 2030 achter een bindend streefcijfer van ten minste 40 % eigen reductie van broeikasgasemissies voor de gehele economie tegen 2030 ten opzichte van 1990, en dit is in de bijeenkomst in maart 2016 opnieuw bevestigd. In de zitting van de Raad Milieu op 6 maart 2015 is deze bijdrage van de Unie en haar lidstaten formeel goedgekeurd als hun voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage.

(2)In zijn conclusies van oktober 2014 voorzag de Europese Raad dat het streefcijfer collectief door de Unie op de meest kosteneffectieve wijze moet worden gehaald en dat de sectoren die onder het emissiehandelssysteem vallen (de ETS-sectoren) en de niet-ETS-sectoren tegen 2030 een emissiereductie met respectievelijk 43 % en 30 % ten opzichte van 2005 tot stand moeten brengen, waarbij de inspanningen worden verdeeld op basis van het relatieve bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking. Alle economische sectoren moeten tot de verwezenlijking van deze emissiereducties bijdragen en alle lidstaten moeten aan deze inspanning deelnemen, waarbij overwegingen van billijkheid en solidariteit op een evenwichtige manier in aanmerking moeten worden genomen; de nationale streefcijfers binnen de groep lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking dat hoger ligt dan het gemiddelde van de Unie moeten evenredig worden aangepast met het oog op een billijke en evenwichtige weerspiegeling van de kosteneffectiviteit. De verwezenlijking van deze broeikasgasemissiereducties moet de efficiëntie en innovatie in de Europese economie versterken en in het bijzonder verbeteringen in met name de bouwsector, de landbouw, het afvalbeheer en het vervoer stimuleren, voor zover deze onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(3)Op 10 juni 2016 heeft de Commissie het voorstel gepresenteerd voor bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door de EU. Dit wetgevingsvoorstel is onderdeel van de tenuitvoerlegging van de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd.

(4)De Overeenkomst van Parijs vervangt de aanpak die in het kader van het Protocol van Kyoto van 1997 is aangenomen en die na 2020 niet zal worden gehandhaafd.

(5)Voor de overschakeling naar schone energie zijn veranderingen in het investeringsgedrag en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden noodzakelijk. Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen om haar burgers betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te leveren. Om dat te bereiken, is voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid met deze verordening en vooruitgang betreffende andere aspecten van de energie-unie noodzakelijk, zoals in de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering 16 is uiteengezet.

(6)Deze verordening is van toepassing op de emissies van de categorieën van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC-categorieën) energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval, zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 , met uitzondering van de emissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 18 . Deze verordening is niet van toepassing op de activiteiten die vallen onder Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030].

(7)De gegevens die momenteel worden gerapporteerd in de nationale broeikasgasinventarissen en de nationale en Europese registers zijn niet toereikend om, op het niveau van de lidstaten, de uitstoot van CO2 door de burgerluchtvaart op nationaal niveau die niet onder Richtlijn 2003/87/EG valt, te bepalen. Bij het vaststellen van rapportageverplichtingen moet de Unie de lidstaten en het midden- en kleinbedrijf (mkb) geen lasten opleggen die niet in verhouding staan tot de nagestreefde doelstellingen. CO2-emissies van vluchten die niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, maken slechts een zeer klein deel uit van de totale broeikasgasemissies, en een rapportagesysteem voor die emissies zou overmatig belastend zijn in het licht van de bestaande voorschriften voor de sector in zijn geheel overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG. Derhalve moeten CO2-emissies die tot de IPCC-broncategorie "1.A.3.A burgerluchtvaart" behoren als gelijk aan nul worden beschouwd voor de toepassing van deze verordening.

(8)De reductie die elke lidstaat tegen 2030 moet realiseren, moet worden vastgesteld in verhouding tot de beoordeelde hoeveelheid broeikasgasemissies in 2005 die onder deze verordening vallen, met uitzondering van de geverifieerde emissies van installaties die in 2005 bestonden maar pas na 2005 in de EU-ETS zijn opgenomen. De jaarlijkse emissieruimten voor 2021 tot en met 2030 moeten worden bepaald op basis van de gegevens die door de lidstaten zijn ingediend en door de Commissie zijn beoordeeld.

(9)De aanpak van de jaarlijkse bindende nationale doelstellingen die in Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad 19 wordt gehanteerd, moet van 2021 tot en met 2030 worden gehandhaafd, waarbij de trajectberekening begint in 2020 op basis van de gemiddelde broeikasgasemissies tijdens de periode 2016 tot en met 2018, en het eind van het traject voor elke lidstaat de doelstelling voor 2030 is. Voor de lidstaten met een positieve doelstelling volgens Beschikking 406/2009/EG en toenemende jaarlijkse emissieruimten tussen 2017 en 2020 volgens Besluit 2013/162/EU en Besluit 2013/634/EU is voorzien in een aanpassing van de ruimte in 2021, zodat de capaciteit voor toenemende broeikasgasemissies tijdens die jaren wordt weerspiegeld. De Europese Raad concludeerde dat de beschikbaarheid en het gebruik van de bestaande flexibiliteitsinstrumenten binnen de niet-ETS-sectoren aanzienlijk moeten worden verhoogd om ervoor te zorgen dat de collectieve inspanning van de EU kosteneffectief is en dat de emissies per hoofd van de bevolking uiterlijk tegen 2030 convergeren.

(10)Een nieuwe eenmalige flexibiliteit wordt ingebouwd om de verwezenlijking van de streefcijfers te vergemakkelijken voor lidstaten met nationale reductiedoelstellingen die aanzienlijk boven zowel het gemiddelde van de Unie als hun kosteneffectief reductiepotentieel liggen, alsook voor lidstaten die in 2013 niet kosteloos rechten hebben verstrekt aan industriële installaties, zoals uiteengezet in de effectbeoordeling 20 .

(11)Een reeks maatregelen van de Unie helpt de lidstaten hun klimaatverbintenissen na te komen en is van essentieel belang om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken in de sectoren die onder deze verordening vallen. Deze omvatten de wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen, de reductie van CO2-emissies van wegvoertuigen, de energieprestatie van gebouwen, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de circulaire economie, alsook de financieringsinstrumenten van de Unie voor klimaatgerelateerde investeringen.

(12)Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] stelt de boekhoudregels vast met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen die verband houden met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Waar het milieuresultaat uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de niveaus van de gerealiseerde broeikasgasemissiereductie wordt beïnvloed door het meerekenen van een hoeveelheid die maximaal de som bedraagt van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissie van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland als gedefinieerd in Verordening [], moet er flexibiliteit worden ingebouwd voor een maximale hoeveelheid van 280 miljoen ton CO2-equivalent van deze verwijderingen die overeenkomstig de cijfers in bijlage III tussen de lidstaten zijn verdeeld, als eventuele extra mogelijkheid voor de lidstaten om aan hun verbintenissen te voldoen. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van artikel 7 teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond in het kader van de in dat artikel genoemde flexibiliteit te weerspiegelen. Alvorens een dergelijke gedelegeerde handeling vast te stellen moet de Commissie evalueren hoe solide de boekhouding voor beheerde bosgrond is op basis van de beschikbare gegevens en met name in hoeverre de verwachte en de werkelijke kapcijfers met elkaar overeenstemmen. Daarbij moet in het kader van deze verordening de mogelijkheid worden geboden om vrijwillig jaarlijkse emissieruimte-eenheden te verwijderen zodat met dergelijke hoeveelheden kunnen worden meegerekend bij de beoordeling van de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening [] door de lidstaten.

(13)Om te zorgen voor efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en van andere informatie die noodzakelijk is om de voortgang van de lidstaten met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten te beoordelen, worden de voorschriften voor de jaarlijkse rapportage en evaluatie van deze verordening geïntegreerd in de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 525/2013 die derhalve dienovereenkomstig moet worden gewijzigd. De wijziging van deze verordening moet er tevens voor zorgen dat de jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de lidstaten op het gebied van emissiereductie wordt gehandhaafd, rekening houdend met de vorderingen bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie die door de lidstaten wordt verstrekt. Om de twee jaar moet de evaluatie betrekking hebben op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverbintenissen en van de lidstaten bij het voldoen aan hun verplichtingen. De toepassing van de aftrekkingen moet echter slechts om de vijf jaar in acht worden genomen zodat met de mogelijke bijdrage van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland uit hoofde van Verordening [] rekening kan worden gehouden. Dit laat de taak van de Commissie om te verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen, of de bevoegdheid van de Commissie om daartoe een inbreukprocedure in te leiden, onverlet.

(14)Om de algemene kosteneffectiviteit van de totale vermindering te verhogen, moeten de lidstaten een deel van hun jaarlijkse emissieruimte aan andere lidstaten kunnen overdragen. De transparantie van dergelijke overdrachten moet worden verzekerd en zij moeten kunnen worden uitgevoerd op een voor beide partijen aanvaardbare wijze, onder meer door middel van een veiling, de inschakeling van tussenpersonen die als agent optreden of op basis van een bilaterale overeenkomst.

(15)Het Europees Milieuagentschap heeft ten doel duurzame ontwikkeling te ondersteunen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van het Europese milieu te helpen verwezenlijken door tijdige, gerichte, relevante en betrouwbare informatie te verstrekken aan beleidsmakers, openbare instellingen en het publiek. Het Europees Milieuagentschap moet, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bijstaan.

(16)Om te zorgen voor passende boeking van de transacties in het kader van deze verordening, met inbegrip van gebruikmaking van de flexibiliteit en toepassing van de nalevingscontroles, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van artikel 11. De noodzakelijke bepalingen moeten worden opgenomen in een instrument dat de boekhoudkundige bepalingen uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG, Verordening (EU) nr. 525/2013, Verordening [] en deze verordening combineert. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(17)Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van artikel 4, dat bepaalt dat jaarlijkse emissiegrenswaarden voor de lidstaten moeten worden vastgesteld, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 21 .

(18)Deze verordening moet strengere nationale doelstellingen onverlet laten.

(19)Aanpassingen van het toepassingsgebied van de artikelen 11, 24, 24 bis en 27 van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 22 moeten gepaard gaan met een dienovereenkomstige aanpassing van de broeikasgasemissieplafonds die onder deze verordening vallen. Bijgevolg moeten de lidstaten die in het kader van deze verordening in hun verbintenissen aanvullende emissies opnemen van installaties die voordien onder Richtlijn 2003/87/EG vielen, aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen uitvoeren in de sectoren die onder deze verordening vallen teneinde die emissies te verminderen.

(20)Deze verordening moet vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs.

(21)Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening stelt verplichtingen vast voor de minimumbijdragen van de lidstaten om aan de verbintenis van de Unie op het gebied van het verminderen van broeikasgassen voor de periode 2021-2030 te voldoen, en stelt regels vast voor de bepaling van de jaarlijks toe te wijzen emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.Deze verordening is van toepassing op de emissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013, met uitzondering van de emissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG.

2.Deze verordening is niet van toepassing op de broeikasgasemissies en verwijderingen die vallen onder Verordening [] [LULUCF].

3.Voor de toepassing van deze verordening worden CO2-emissies die tot de IPCC-broncategorie "1.A.3.A burgerluchtvaart" behoren als gelijk aan nul beschouwd.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1."broeikasgasemissies": de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolstoffen (PFK’s), stikstoftrifluoride (NF3) en zwavelhexafluoride (SF6), uitgedrukt in ton CO2equivalent, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 525/2013, die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt;

2."jaarlijkse emissieruimten": de per jaar maximaal toegestane broeikasgasemissies van 2021 tot en met 2030, zoals bepaald op grond van artikel 4, lid 3, en artikel 10.

Artikel 4

Jaarlijkse emissieniveaus voor de periode 2021-2030

1.Iedere lidstaat beperkt in 2030 zijn krachtens lid 3 vastgestelde broeikasgasemissies met ten minste het percentage dat voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is bepaald ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005.

2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit, de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, en rekening houdend met de aftrekkingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies in die lidstaat tussen 2021 en 2029 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2020 met zijn gemiddelde broeikasgasemissie gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3, en eindigend in 2030 op de doelstelling die voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd.

3. De Commissie stelt in een uitvoeringshandeling de jaarlijkse emissieruimten vast voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals gespecificeerd in de leden 1 en 2. Voor de toepassing van deze uitvoeringshandeling verricht de Commissie een uitgebreide beoordeling van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018.

4.In deze uitvoeringshandeling worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, lid 2, worden meegedeeld, eveneens de hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 na te komen. Indien de som van de hoeveelheden in alle lidstaten hoger zou liggen dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de hoeveelheden voor elke lidstaat verhoudingsgewijs verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden.

5.Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 5

Flexibiliteitsinstrumenten om de jaarlijkse grenswaarden te bereiken

1.De lidstaten kunnen gebruikmaken van de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in de artikelen 6 en 7 genoemde flexibiliteit.

2.Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.

3.Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot 2030.

4.Een lidstaat mag maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030.

5.Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn emissieruimte voor dat jaar, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 2 tot en met 4 en artikel 6, aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030 na te komen.

6.De lidstaten kunnen, zonder enige kwantitatieve beperking en zonder ze dubbel te tellen, gebruikmaken van kredieten uit projecten afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.

Artikel 6

Flexibiliteit voor bepaalde lidstaten ingevolge de vermindering van EU-ETS-emissierechten

1.De lidstaten die een beperkte maximale hoeveelheid van 100 miljoen EU-ETS-emissierechten zoals gedefinieerd in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2003/87/EG, die worden samengeteld voor het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening, mogen annuleren, zijn opgenomen in bijlage II bij deze Verordening.

2.De lidstaten die in bijlage II zijn opgenomen, stellen de Commissie uiterlijk 31 december 2019 in kennis van hun voornemen om gebruik te maken van een beperkte annulering van rechten tot maximaal het in bijlage II voor die lidstaat opgenomen percentage om aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.

3.De in het kader van artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG benoemde centrale administrateur (hierna "de centrale administrateur" genoemd) houdt rekening met de in artikel 4, lid 4, bedoelde hoeveelheid voor de naleving door die lidstaat overeenkomstig artikel 9. Van 2021 tot en met 2030 wordt voor elk jaar een tiende van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, vastgestelde hoeveelheid emissierechten geannuleerd krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG.

Artikel 7

Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland

1.In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat:

a) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor alle jaren in de periode 2021-2030 niet hoger ligt dan het in bijlage III voor die lidstaat vastgestelde niveau;

b) dergelijke hoeveelheid hoger ligt dan wat voor die lidstaat in het kader van artikel 4 van Verordening [] [LULUCF] is vereist;

c) de lidstaat in het kader van Verordening [] [LULUCF] niet meer nettoverwijderingen heeft ontvangen van andere lidstaten dan hij heeft overgedragen; en

d) de lidstaat aan zijn verplichtingen in het kader van Verordening [] [LULUCF] heeft voldaan.

2. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond te weerspiegelen.

Artikel 8

Corrigerende maatregelen

1.Een lidstaat waarvan de vorderingen ingevolge de beoordeling in het kader van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ontoereikend zijn, dient binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan in met:

a) door de lidstaat uit te voeren maatregelen om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen in het kader van artikel 4, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de tenuitvoerlegging van maatregelen van de Unie;

b) een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld.

2. Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om de actieplannen te evalueren.

Artikel 9

Nalevingscontrole

1.Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte, zijn in 2027 en 2032 de volgende maatregelen van toepassing:

a)aan het emissiecijfer van de lidstaat voor het volgende jaar wordt een hoeveelheid toegevoegd gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van de overtollige broeikasgasemissies, vermenigvuldigd met een factor 1,08, in overeenstemming met de maatregelen die zijn genomen overeenkomstig artikel 11; en

b)de lidstaat wordt tijdelijk verboden een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan een andere lidstaat over te dragen tot hij voldoet aan de verplichtingen van deze verordening. De centrale administrateur past dit verbod toe in het in artikel 11 bedoelde register.

2. Indien de onder Verordening [] vallende broeikasgasemissies van een lidstaat in de periode 2021-2025 of in de periode 2026-2030 hoger lagen dan de broeikasgasverwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, worden de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat verkleind met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van deze overtollige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren.

Artikel 10

Aanpassingen

1.De jaarlijkse rechten voor elke lidstaat in het kader van artikel 4 van deze verordening worden aangepast zodat zij het volgende weerspiegelen:

a) de aanpassingen van het aantal krachtens artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG verleende broeikasgasemissierechten die het resultaat zijn van een wijziging van het toepassingsgebied van die richtlijn ten aanzien van de bronnen die eronder vallen;

b) de aanpassingen van het aantal krachtens de artikelen 24 en 24 bis van Richtlijn 2003/87/EG verleende emissierechten of kredieten voor emissiereducties in een lidstaat; en

c) de aanpassingen van het aantal rechten voor broeikasgasemissies van installaties die overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG van de EU-ETS zijn uitgesloten, gedurende de uitsluitingsperiode.

2.De in bijlage IV bij deze verordening opgenomen hoeveelheid wordt aan de in die bijlage bedoelde ruimte voor elke lidstaat voor het jaar 2021 toegevoegd.

3.De Commissie maakt de cijfers die het resultaat zijn van die aanpassingen bekend.

Artikel 11

Register

1.De Commissie zorgt in het kader van deze verordening voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde EU-register, met inbegrip van de jaarlijkse emissieruimten, de in het kader van de artikelen 4 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, naleving overeenkomstig artikel 9 en wijzigingen van het toepassingsgebied in het kader van artikel 10. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Deze informatie is toegankelijk voor het publiek.

2.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 1 uit te voeren.

Artikel 12

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 7, lid 2, en artikel 11 van deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3. De in artikel 7, lid 2, en artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over betere wetgeving van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 7, lid 2, en artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 13

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) nr. 525/2013 ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 14

Evaluatie

De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en kan eventueel passende voorstellen indienen.

Artikel 15

Wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013

Verordening (EU) nr. 525/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 7, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

Het volgende punt a bis) wordt ingevoegd:

"a bis)vanaf 2023, hun antropogene emissies van broeikasgassen als bedoeld in artikel 2 van de verordening [ verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR) ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor het jaar X-2, overeenkomstig de rapportagevoorschriften van het UNFCCC;".

2.In artikel 7, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

"De lidstaten stellen de Commissie in hun rapporten jaarlijks in kennis van hun voornemen gebruik te maken van de flexibele instrumenten in artikel 5, leden 4 en 5, van Verordening [ ESR ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030.".

3.Aan artikel 13, lid 1, onder c), wordt het volgende punt viii) toegevoegd:

"viii)vanaf 2023, informatie over nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn genomen om hun verplichtingen uit hoofde van Verordening [ ESR ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 na te komen, en informatie over geplande aanvullende nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn bedoeld om broeikasgasemissies verder te beperken dan hun verbintenissen in het kader van deze verordening;".

4.Aan artikel 14, lid 1, wordt het volgende punt f) toegevoegd:

"f)vanaf 2023, de totale prognoses van broeikasgassen en afzonderlijke ramingen voor de geschatte broeikasgasemissies voor de emissiebronnen die vallen onder Richtlijn 2003/87/EG en onder Verordening [ ESR ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030.".

5. Aan artikel 21, lid 1, wordt het volgende punt c) toegevoegd:

"c) de verplichtingen in het kader van artikel 4 van Verordening [ ESR ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030. Bij het opstellen van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte vooruitgang bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie van de lidstaten. Om de twee jaar heeft de beoordeling ook betrekking op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverplichting en van de lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening.".

6. In artikel 21 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

"De Commissie kan advies uitbrengen over de actieplannen die door de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening [ ESR ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 zijn ingediend.".

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

1.4.Doelstelling(en)

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.6.Duur en financiële gevolgen

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen.

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 23  

Beleidsterrein: klimaatactie

ABB-activiteit: klimaatactie op EU-niveau en internationaal niveau (ABB-code 34 02 01)

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie 

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie 24  

X Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie 

Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Het voorstel maakt deel uit van de wetgeving tot uitvoering van het in oktober 2014 door de Europese Raad overeengekomen klimaat- en energiepakket 2030, die ten doel heeft het streefcijfer van de EU om de eigen broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen ten opzichte van 1990 op een kosteneffectieve wijze te bereiken en bij te dragen aan het beperken van de opwarming van de aarde.

Het voorstel maakt deel uit van de tien politieke prioriteiten van de Commissie en is een belangrijk onderdeel van het strategische kader voor de energie-unie.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Specifieke doelstelling nr. 1

De voortgang bewaken en de naleving controleren van de verplichtingen inzake emissiereductie van de lidstaten uit hoofde van het voorstel, teneinde de EU-brede broeikasgasemissiereductie van 30 % in de niet-ETS-sectoren ten opzichte van 2005 op een billijke en kostenefficiënte wijze te verwezenlijken, waarbij de milieu-integriteit wordt gewaarborgd.

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Klimaatactie.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Het voorstel zal ervoor zorgen dat de EU-doelstelling om de broeikasgasemissies in de niet-ETS-sectoren met 30 % te verminderen tegen 2030 ten opzichte van 2005 wordt bereikt.

Het voorstel stelt nationale, voornamelijk op het bbp per hoofd van de bevolking gebaseerde, niet-ETS-doelstellingen vast en biedt daarmee een antwoord op het belangrijkste punt van zorg van de lidstaten, nl. billijkheid. Dankzij de voorziene aanpassingen van de doelstellingen voor lidstaten met een hoog inkomen, en de verbetering van de bestaande en nieuwe vormen van flexibiliteit kan de doelstelling op kostenefficiënte wijze worden behaald. Om volledige milieu-integriteit te garanderen, moet het beginpunt in 2021 voor de doelstellingstrajecten worden gebaseerd op historische emissies, en nieuwe vormen van flexibiliteit moeten worden beperkt om te vermijden dat de internationale verbintenis van de EU om de eigen broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen ten opzichte van 1990 onvoldoende wordt behaald.

Aanbevolen wordt de naleving minder vaak te controleren, namelijk om de vijf jaar in plaats van jaarlijks, om zo de administratieve lasten voor zowel de lidstaten als de Europese Commissie te verminderen. Voor ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en micro-ondernemingen zijn er geen verplichtingen tot rechtstreekse rapportage, noch andere administratieve gevolgen.

Het voorstel is gericht tot de lidstaten als institutionele actoren. Het voorgestelde beleid moet op nationaal niveau worden uitgevoerd en heeft dus voornamelijk gevolgen voor de nationale overheidsdiensten. Afhankelijk van de aard en de omvang van de nationale maatregelen die door de lidstaten worden getroffen, zullen deze gevolgen hebben voor verschillende belanghebbenden in de betrokken sectoren.

Overige effecten zullen afhankelijk zijn van de nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die in elk specifiek land worden genomen.

1.4.4.Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Indicator 1: niveau van de vermindering van niet-ETS-broeikasgasemissies in de EU.

Indicator 2: niveau van de vermindering van emissies in de lidstaten.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De lidstaten zorgen voor naleving van hun nationale emissiereductiedoelstellingen in 2030. Zij moeten beleidsinitiatieven en maatregelen uitvoeren, en wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen die op nationaal niveau nodig zijn om aan het voorstel te voldoen. De Commissie moet de relevante uitvoeringsmaatregelen voor de periode na 2020 ontwikkelen.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem. Aangezien de doelstelling van de voorgestelde actie niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de individuele lidstaten, is het noodzakelijk om klimaatactie op Europees niveau en waar mogelijk op mondiaal niveau te coördineren en is EU-actie op basis van subsidiariteit gerechtvaardigd. De EU en haar lidstaten zorgen samen voor de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs. Gezamenlijk optreden biedt de EU de mogelijkheid om kwesties omtrent kansengelijkheid en efficiëntie aan te pakken en tegelijk een ambitieuze klimaatdoelstelling te verwezenlijken. In de artikelen 191 tot en met 193 van het VWEU worden de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering bevestigd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Hoewel de uitvoering van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (ESD) zich nog in een vroeg stadium bevindt, kan worden geacht dat de verbintenissen van de lidstaten ten minste gedeeltelijk doeltreffend zijn geweest voor het bevorderen van nieuwe nationale beleidsinitiatieven en maatregelen om de broeikasgasemissies doeltreffend te verminderen binnen de werkingssfeer van de ESD. Dit effect is versterkt door het feit dat de beschikking samen met een aantal andere klimaat- en energiebeleidsinitiatieven op EU-niveau is gelanceerd als onderdeel van het 2020-pakket, met name op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Voor verschillende sectoren die onder de ESD vallen, waaronder de bouwsector, vervoer, landbouw en de afvalsector, geldt dat een aanzienlijk deel van de emissiereductie tot op heden kan worden toegeschreven aan factoren zoals technologische veranderingen die worden beïnvloed door beleidsmaatregelen in het kader van het 2020-pakket. In het algemeen heeft de ESD als resultaat dat de lidstaten actiever kijken naar nieuwe maatregelen voor de vermindering van emissies in de betrokken sectoren alsook naar de manier waarop deze het best kunnen worden opgezet. De ESD blijkt op het niveau van de lidstaten voor beperkte extra administratieve belasting te hebben gezorgd, hoewel er mogelijkheden kunnen zijn om de administratieve kosten te verlagen.

1.5.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Het voorstel handhaaft het huidige EU-mechanisme van gedeelde inspanning voor de niet-ETS-sectoren tot 2030 en maakt integraal deel uit van het klimaat- en energiekader 2030 alsook van de kaderstrategie van de Commissie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering. Het voorstel draagt in het bijzonder bij aan de verwezenlijking van de vierde dimensie van de energie-unie, namelijk het koolstofvrij maken van de economie.

Het is in overeenstemming met andere onderdelen van het pakket voor de energie-unie, zoals het energie-efficiëntiepakket dat sterk gericht is op energie-efficiëntie in gebouwen, het pakket hernieuwbare energie en het initiatief voor het koolstofvrij maken van de vervoersector.

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van beleidsinitiatieven en maatregelen om aan hun verplichtingen te voldoen; een aantal daarvan zal naar verwachting bijdragen aan het nakomen van de verbintenissen van de EU inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.

1.6.Duur en financiële gevolgen

X Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur: 

   Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 2021 tot en met 2030

   Financiële gevolgen vanaf 2019 tot en met 2031

 Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en) 25  

X Direct beheer door de Commissie

◻ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen;

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻de EIB en het Europees Investeringsfonds;

◻ de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke organen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

Het voorstel handhaaft de huidige Beschikking nr. 406/2009/EG (de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen) met dezelfde verplichtingen inzake toezicht en rapportage voor de lidstaten en beheerstaken voor de Commissie. De Commissie zal verder worden ondersteund door het Europees Milieuagentschap om toezicht te houden op de vooruitgang die de lidstaten boeken bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van dit voorstel.

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Het toezicht op de vorderingen en de beoordeling van de naleving zullen steunen op een al bestaand allesomvattend kader voor bewaking, rapportage en verificatie, dat deels in de ESD en deels in de verordening betreffende het bewakingssysteem (Verordening (EU) nr. 525/2013) en de uitvoeringsbepalingen daarvoor wordt vastgesteld. De in de ESD vastgelegde solide rapportage- en nalevingscyclus wordt in het voorstel gehandhaafd. De lidstaten blijven verplicht te voldoen aan de jaarlijkse emissiegrenswaarden en een lineair traject te volgen tijdens de periode 2021-2030 ook al zal de eigenlijke nalevingscontrole om de vijf jaar zal worden georganiseerd in plaats van jaarlijks.

Om te garanderen dat de nalevingscontrole steunt op nauwkeurige gegevens, zal de Commissie doorgaan met het beoordelen van de door de lidstaten ingediende broeikasgasinventarissen. Het Europees Milieuagentschap zal het toezicht op de transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van de ingediende informatie blijven coördineren.

De bestaande voorschriften, waarbij de lidstaten om de twee jaar moeten rapporteren over de uitgevoerde beleidsinitiatieven en maatregelen teneinde hun verplichtingen in het kader van dit voorstel na te komen enerzijds, en over hun emissieprognoses anderzijds, blijven van kracht.

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.2.1.Mogelijke risico's

Lidstaten die hun jaarlijkse broeikasgasemissies niet of niet tijdig rapporteren.

2.2.2.Informatie over het ingestelde systeem voor interne controle

Dankzij het al bestaande en gevestigde jaarlijkse rapportagesysteem voor de broeikasgasemissies van de lidstaten als vastgesteld bij de verordening betreffende het bewakingssysteem, bestaan er procedures om te garanderen dat de emissieverslagen tijdig worden ingediend en dat lidstaten die hun rapportageverplichtingen niet nakomen, kunnen worden bijgestaan.

2.2.3.Raming van de kosten en baten van de controles en evaluatie van het verwachte foutenrisico

Het foutenrisico is niet van toepassing.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Het toezicht op de vorderingen van de lidstaten om hun verbintenissen uit hoofde van dit voorstel na te komen, steunt op een bestaand en gevestigd systeem voor kwaliteitscontrole en verificatie van hun jaarlijkse rapporten over broeikasgasemissies. Dit garandeert dat lacunes of onregelmatigheden met betrekking tot de gerapporteerde emissiegegevens tijdig worden aangepakt en worden gecorrigeerd met het oog op de nalevingscontrole.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
krediet

Bijdrage

GK/NGK 26

van EVA-landen 27

van kandidaat-lidstaten 28

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

2

34.02.01 29

GK

NEE

NEE

NEE

NEE

2

07.02.06 30

GK

JA

JA

JA

NEE

5

34,01 %

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: niet van toepassing. 

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
krediet

Bijdrage

Nummer
[Omschrijving………………………………………]

GK/ NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

[XX.YY.YY.YY]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

]

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële
kader:

Nummer

Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen

DG: CLIMA

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

 Beleidskredieten

34 02 01

Vastleggingen

(1)

0,900

0,900

Betalingen

(2)

0,540

0,360

0,900

07 02 06

Vastleggingen

(1a)

0,200

0,200

0,400

Betalingen

(2 a)

0,200

0,200

0,400

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten 31  

Nummer begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG CLIMA

Vastleggingen

=1+1a +3

1,100

0,200

1,300

Betalingen

=2+2a

+3

0,740

0,560

1,300






TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

1,100

0,200

1,300

Betalingen

(5)

0,740

0,560

1,300

• TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 2
van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

=4+ 6

1,100

0,200

1,300

Betalingen

=5+ 6

0,740

0,560

1,300

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken

• TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

• TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4
van het meerjarige financiële kader

(referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+ 6

1,100

0,200

1,300

Betalingen

=5+ 6

0,740

0,560

1,300

De voorgestelde maatregelen zullen worden uitgevoerd door gebruik te maken van de financiële middelen voor LIFE, en in mindere mate door het Europees Milieuagentschap, zoals overeengekomen in het MFK 2014-2020.





Rubriek van het meerjarige financiële
kader:

5

"Administratieve uitgaven"

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

DG: CLIMA

• Personele middelen

0,402

0,402

0,606

0,606

2,016

• Andere administratieve uitgaven

0,015

0,015

0,030

TOTAAL DG CLIMA

Kredieten

0,402

0,402

0,621

0,621

2,046

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader
 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,402

0,402

0,621

0,621

2,046

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5
van het meerjarige financiële kader
 

Vastleggingen

0,402

0,402

1,721

0,821

3,346

Betalingen

0,402

0,402

1,361

1,181

3,346

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

X    Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 32

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1

- Output

Dienstencontract

0,900

1

0,900

1

0,900

- Output

IT ontwikkeling

0,200

1

0,200

1

0,200

2

0,400

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

2

1,100

1

0,200

5

3,100

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTALE KOSTEN

2

1,100

1

0,200

3

1,300

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.Samenvatting

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

X    Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

0,402

0,402

0,606

0,606

2,016

Andere administratieve uitgaven

0,015

0,015

0,030

Subtotaal RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

0,402

0,402

0,621

0,621

2,046

Buiten RUBRIEK 5 33
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal buiten RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

TOTAAL

0,402

0,402

0,621

0,621

2,046

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.2.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

X    Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar 2019

Jaar 2020

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

34 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

3

3

4

4

XX 01 01 02 (delegaties)

XX 01 05 01 (onderzoek door derden)

10 01 05 01 (eigen onderzoek)

Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE) 34

34 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")

1

1

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)

XX 01 04 jj  35

- zetel

- delegaties

XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

3

3

5

5

34 is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Aangezien met het voorstel de huidige beschikking inzake de verdeling van de inspanningen wordt gehandhaafd, zal het huidige AD-team in DG CLIMA verder instaan voor het beheer. Vanaf 2019 is een extra ambtenaar op AD-niveau vereist voor klantenondersteuning aan de vertegenwoordigers van de lidstaten en voor de ontwikkeling en het beheer van het ESD-deel van het bestaande Unie-register, een complex en essentieel systeem.

Extern personeel

Een arbeidscontractant (AC) zal noodzakelijk zijn om ondersteuning te verlenen bij de overgang en de overlappende fase tussen de bestaande en de nieuwe beschikking inzake de verdeling van de inspanningen in de jaren 2019 en 2020 en assistentie te verlenen in de opstartfase van het nieuwe initiatief.

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

X    Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

   Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibele instrument of herziening van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.Bijdragen van derden

X Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

… invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten



3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

X    Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor de diverse ontvangsten

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 36

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

… invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ………….

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

(1) Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
(2) COM(2016) 395 final.
(3) COM(2016) 110 final.
(4) Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
(5) COM(2016) 483 - Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie van de uitvoering van Beschikking nr. 406/2009/EG, krachtens artikel 14 van die beschikking.
(6) De raadpleging vond plaats van 26 maart tot en met 18 juni 2015 en kan worden geraadpleegd op de EU Survey website: http://ec.europa.eu/clima/consultations/articles/0025_en.htm
(7) Zie SWD(2016) 247, bijlage 8.2.
(8) Europese Commissie: EU Reference Scenario 2016, Energy, Transport and GHG Emissions, Trends to 2050.
(9) Supporting study for the Evaluation of Decision No. 406/2009/EC (Effort Sharing Decision), Ricardo Energy and Environment i.s.m. Trinomic en Vito.
(10)

   SWD(2016) 247 en SWD(2016) 248. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies uitgebracht over het ontwerpeffectbeoordelingsverslag (zie SEC(2016) 339).

(11) SWD(2014) 15 en SWD(2014) 255 final.
(12) In het rapport zullen de vorderingen worden voorgesteld van de lidstaten bij het behalen van hun doelstellingen in het kader van de energie-unie en het governancesysteem daarvan.
(13) PB C […] van […], blz. […].
(14) PB C […] van […], blz. […].
(15) PB C […] van […], blz. […].
(16) COM(2015) 80 final.
(17) Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
(18) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(19) Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
(20) SWD(2016) 247.
(21) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(22) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(23) ABM: activity-based management; ABB: activity-based budgeting.
(24) In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(25) Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html
(26) GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(27) EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(28) Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.
(29) Broeikasgasemissiereductie (mitigatie).
(30) Subsidie aan het Europees Milieuagentschap.
(31) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(32) Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(33) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(34) AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).
(35) Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).
(36) Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.
Top

Brussel, 20.7.2016

COM(2016) 482 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering

{SWD(2016) 247 final}
{SWD(2016) 248 final}


BIJLAGE I

Broeikasgasemissiereducties van de lidstaten in 2030 onder de niveaus van 2005 zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3

België

-35 %

Bulgarije

-0 %

Tsjechië

-14 %

Denemarken

-39 %

Duitsland

-38 %

Estland

-13 %

Ierland

-30 %

Griekenland

-16 %

Spanje

-26 %

Frankrijk

-37 %

Kroatië

-7 %

Italië

-33 %

Cyprus

-24 %

Letland

-6 %

Litouwen

-9 %

Luxemburg

-40 %

Hongarije

-7 %

Malta

-19 %

Nederland

-36 %

Oostenrijk

-36 %

Polen

-7 %

Portugal

-17 %

Roemenië

-2 %

Slovenië

-15 %

Slowakije

-12 %

Finland

-39 %

Zweden

-40 %

Verenigd Koninkrijk

-37 %

BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIEDOELSTELLINGEN VAN DE LIDSTATEN OP GROND VAN ARTIKEL 4

BIJLAGE II

LIDSTATEN DIE EEN BEPERKTE MAXIMALE HOEVEELHEID ETS-RECHTEN MOGEN ANNULEREN DIE WORDEN MEEGEREKEND OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 6

Maximumpercentage van de emissies uit 2005 zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3, van deze verordening

België

2 %

Denemarken

2 %

Ierland

4 %

Luxemburg

4 %

Malta

2 %

Nederland

2 %

Oostenrijk

2 %

Finland

2 %

Zweden

2 %



BIJLAGE III

TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN ONTBOST LAND, BEBOST LAND, BEHEERD BOUWLAND EN BEHEERD GRASLAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 20212030 OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7

Maximumhoeveelheid uitgedrukt in miljoen ton CO2-equivalent

België

3,8

Bulgarije

4,1

Tsjechië

2,6

Denemarken

14,6

Duitsland

22,3

Estland

0,9

Ierland

26,8

Griekenland

6,7

Spanje

29,1

Frankrijk

58,2

Kroatië

0,9

Italië

11,5

Cyprus

0,6

Letland

3,1

Litouwen

6,5

Luxemburg

0,25

Hongarije

2,1

Malta

0,03

Nederland

13,4

Oostenrijk

2,5

Polen

21,7

Portugal

5,2

Roemenië

13,2

Slovenië

1,3

Slowakije

1,2

Finland

4,5

Zweden

4,9

Verenigd Koninkrijk

17,8

Maximumtotaal:

280

BIJLAGE IV

TOTALE AANPASSING KRACHTENS ARTIKEL 10, LID 2

Totale aanpassing krachtens artikel 10, lid 2, uitgedrukt in ton CO2-equivalent

Bulgarije

1 602 912

Tsjechië

4 440 079

Estland

145 944

Kroatië

1 148 708

Letland

547 061

Litouwen

2 165 895

Hongarije

6 705 956

Polen

7 456 340

Portugal

1 655 253

Roemenië

1 093 2743

Slovenië

178 809

Slowakije

2 160 210

Top