EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0466

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, alsook tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

COM/2016/0466 final - 2016/0223 (COD)

Brussel, 13.7.2016

COM(2016) 466 final

2016/0223(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, alsook tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Achtergrond en motivering van het voorstel

De Europese Unie maakt werk van een geïntegreerd, duurzaam en alomvattend migratiebeleid dat steunt op solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid en doeltreffend functioneert, ook in perioden van crisis. In het kader van de Europese migratieagenda 1 neemt de Commissie maatregelen om de onmiddellijke en langetermijnproblemen in verband met het beheer van migratiestromen doeltreffend en grondig aan te pakken.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel berust op regels voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor verzoekers om internationale bescherming (met inbegrip van een gegevensbank voor de vingerafdrukken van asielzoekers) en op gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, opvangvoorzieningen, erkenning en bescherming van personen die internationale bescherming genieten. Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken steunt de lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Er is al aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Toch zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de voorzieningen voor de opvang van verzoekers, de erkenningspercentages en het type internationale bescherming dat wordt toegekend. Deze verschillen werken secundaire bewegingen en asielshopping in de hand, creëren aantrekkingsfactoren en leiden er uiteindelijk toe dat de verantwoordelijkheid om personen in nood te helpen, niet eerlijk wordt verdeeld over de lidstaten.

De recente grote instroom heeft aangetoond dat Europa behoefte heeft aan een doeltreffend en efficiënt asielstelsel om te zorgen voor een billijke en duurzame verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, voldoende en behoorlijke opvangvoorzieningen in de hele EU en een snelle en doeltreffende behandeling van asielverzoeken in de EU. Dat is ook nodig om de kwaliteit van de beslissingen te garanderen, zodat personen die behoefte hebben aan internationale bescherming, die daadwerkelijk krijgen. Tezelfdertijd moet de EU irreguliere en gevaarlijke bewegingen tegengaan en het bedrijfsmodel van mensensmokkelaars ontwrichten. In dat verband is het van belang de verzoeken van personen die geen internationale bescherming nodig hebben, snel te behandelen, en deze personen snel terug te sturen. Anderzijds moet worden voorzien in kanalen die onderdanen van derde landen die bescherming nodig hebben, de mogelijkheid bieden op een veilige en legale manier naar de EU te komen. Dat maakt ook deel uit van een breder partnerschap met prioritaire landen van herkomst en doorreis.

Op 6 april 2016 heeft de Commissie in haar mededeling "Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen" 2 haar prioriteiten voor een structurele hervorming van het Europese kader inzake asiel en migratie gepresenteerd. In de mededeling worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om het Europese asielbeleid humaner, billijker en efficiënter te maken en het beleid inzake legale migratie te bevorderen.

Op 4 mei 2016 heeft de Commissie een eerste reeks voorstellen gepresenteerd voor de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De voorstellen hebben betrekking op drie prioriteiten die zij in haar mededeling heeft genoemd: een duurzaam en billijk Dublinsysteem tot stand brengen voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek 3 , het Eurodac-systeem verbeteren om secundaire bewegingen beter te monitoren en irreguliere migratie beter te kunnen bestrijden 4 en een echt Europees asielagentschap instellen om de goede werking van het Europees asielstelsel te verzekeren 5 . Deze voorstellen zijn de eerste stappen in de hervorming van de structuur van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Om de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te voltooien, presenteert de Commissie een tweede pakket met vier aanvullende voorstellen: een voorstel om de richtlijn asielprocedures te vervangen door een verordening 6 , waarbij de huidige uiteenlopende regelingen in alle lidstaten worden geharmoniseerd tot een gemeenschappelijke procedure; een voorstel om de richtlijn asielnormen 7 te vervangen door een verordening 8 , waarbij uniforme normen worden vastgesteld voor de erkenning van personen die bescherming nodig hebben en voor de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, alsook een voorstel voor de herziening van de richtlijn opvangvoorzieningen 9 , om de opvangvoorzieningen in de EU verder te harmoniseren, de integratievooruitzichten van verzoekers te bevorderen en de secundaire bewegingen te reduceren. Om zoals aangekondigd in haar mededeling van 6 april 2016 de legale mogelijkheden om naar de EU te komen, te bevorderen, stelt de Commissie tot slot ook een gestructureerd Uniekader voor hervestiging voor. Dat moet zorgen voor een beter beheer van internationale bescherming in de EU, door personen die internationale bescherming nodig hebben de mogelijkheid te bieden op een ordelijke en veilige manier naar de EU te komen. Het systeem zou ervoor moeten zorgen dat de prikkels om irregulier te reizen, geleidelijk verdwijnen 10 .

Deze voorstellen zijn een essentieel onderdeel van de grondige hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en zijn nauw met elkaar verbonden. Met de tweede reeks wetgevingsvoorstellen voor de hervorming van het asielacquis liggen nu alle elementen op tafel die nodig zijn voor een solide, samenhangend en geïntegreerd gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat steunt op gemeenschappelijke, geharmoniseerde en doeltreffende regels die zorgen voor bescherming en volledig in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat wordt ontwikkeld, is doeltreffend en beschermend en is aldus opgezet dat het zorgt voor volledige convergentie van de nationale asielstelsels. Dit zal de prikkels voor secundaire bewegingen reduceren, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen en in het algemeen de goede werking van het Dublinsysteem garanderen.

Asielzoekers zullen overal in de EU op gelijke voet en op passende wijze worden behandeld en alle nodige instrumenten zullen aanwezig zijn om personen die daadwerkelijk internationale bescherming nodig hebben, snel als dusdanig te identificeren, en personen die geen bescherming nodig hebben, snel te doen terugkeren. Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is genereus voor de meest kwetsbaren, maar streng voor diegenen die het proberen te misbruiken, en houdt steeds rekening met de grondrechten. Het is ook kostenefficiënt en voldoende flexibel voor de complexe problemen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd.

Doelstellingen van het voorstel

In de richtlijn asielnormen zijn de criteria vastgesteld om te bepalen of een persoon in aanmerking komt voor asiel en subsidiaire bescherming, evenals de rechten van personen aan wie deze statussen worden verleend. Hoewel de herschikte richtlijn asielnormen 11 voor enige toenadering van de nationale regels heeft gezorgd, blijken er nog verschillen te zijn tussen de erkenningspercentages van de lidstaten. Ook wat betreft het type beschermingsstatus dat de lidstaten toekennen, zijn er nog verschillen 12 . Voorts zijn er ook grote discrepanties tussen het beleid van de lidstaten wat betreft de duur van de verleende verblijfstitels en de toegang tot rechten. De huidige bepalingen inzake het beëindigen van een status worden niet systematisch toegepast in de praktijk. Dit betekent dat de lidstaten er niet altijd op toezien enkel internationale bescherming te bieden zolang het risico van vervolging of ernstige schade aanhoudt, hoewel het EU-recht dat voorschrijft. Ook zijn bepaalde regels van de herschikte richtlijn asielnormen, die voorziet in gemeenschappelijke criteria voor de erkenning van verzoekers, facultatief van aard (bv. de taak van de verzoeker om zijn verzoek te staven, de regels met betrekking tot een beoordeling inzake binnenlandse bescherming, optionele gronden voor stopzetting), waardoor de lidstaten over een grote beoordelingsvrijheid beschikken.

De verschillen in erkenningspercentages en in de rechten die in de nationale asielstelsels aan een beschermingsstatus zijn verbonden, tonen duidelijk aan dat er een meer geharmoniseerde aanpak nodig is. De verschillen kunnen verzoekers om internationale bescherming ertoe aanzetten hun asielverzoek niet in te dienen in de lidstaat die op grond van de Dublinregels verantwoordelijk is, maar in een lidstaat waar de rechten en erkenningspercentages gunstiger worden geacht. Voorts is het van belang mogelijke secundaire bewegingen van personen die internationale bescherming genieten, tegen te gaan, door de betrokkenen duidelijk te maken dat zij moeten verblijven in de lidstaat die hun bescherming verleent.

Doordat niet wordt gecontroleerd of de behoefte aan bescherming nog steeds aanwezig is, is de bescherming de facto permanent van aard. Ook dit kan personen die internationale bescherming nodig hebben, ertoe aanzetten naar de EU te komen en niet naar een andere plaats te gaan, bijvoorbeeld een land dichter bij hun land van herkomst.

Gezien de duidelijke behoefte aan harmonisering en de omvang van de voorgestelde veranderingen, wordt voorgesteld de huidige richtlijn te vervangen door een verordening. Deze verordening is rechtstreeks toepasselijk en zal derhalve voor meer convergentie zorgen en de coherentie met de voorgestelde verordening inzake asielprocedures garanderen.

In het licht van het bovenstaande heeft het voorstel de volgende doelstellingen:

1.Verder harmoniseren van de gemeenschappelijke criteria voor de erkenning van verzoekers om internationale bescherming, door meer bindende voorschriften vast te stellen en de huidige facultatieve voorschriften te vervangen wat betreft de taak van de verzoeker om zijn verzoek te staven, de beoordeling van alternatieven van binnenlandse bescherming en de gronden voor stopzetting van de status van personen die internationale bescherming genieten en een gevaar vormen voor de veiligheid van een lidstaat of voor een bijzonder ernstig strafbaar feit zijn veroordeeld.

2.Beslissingen over asielverzoeken meer op één lijn brengen in de EU door de beslissingsautoriteiten van de lidstaten ertoe te verplichten bij de behandeling van verzoeken rekening te houden met de gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen inzake de situatie in het land van herkomst die op EU-niveau worden verstrekt door het Asielagentschap van de Europese Unie en de Europese netwerken inzake informatie over landen van herkomst, overeenkomstig de nieuwe bepalingen van de voorgestelde verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie 13 .

3.Erop toezien dat enkel bescherming wordt geboden zolang de gronden voor vervolging en ernstige schade aanwezig zijn, zonder evenwel de integratievooruitzichten van de betrokkene te beïnvloeden. Het voorstel bevat de verplichting voor lidstaten om statussen systematisch en regelmatig opnieuw te beoordelen in geval van significante veranderingen in de situatie in het land van herkomst en wanneer zij voornemens zijn om voor de eerste keer de verblijfstitel van een vluchteling te verlengen of voor de eerste of tweede keer de verblijfstitel van een persoon die subsidiaire bescherming geniet, te verlengen. Tezelfdertijd is het in het kader van het recht op bescherming van belang dat de lidstaten personen die bescherming genieten, helpen bij hun integratie in de samenleving. Het voorstel verduidelijkt de rechten en plichten die op dat gebied van toepassing zijn op personen die internationale bescherming genieten. Voorts voorziet het voorstel in elementen die actieve integratie tijdens de periode van bescherming aanmoedigen, door het voor de lidstaten mogelijk te maken aan de toekenning van bepaalde sociale bijstand de voorwaarde te verbinden van effectieve deelname aan integratiemaatregelen overeenkomstig het actieplan inzake integratie 14 . Tot slot treden beslissingen tot beëindiging van de vluchtelingenstatus of van de subsidiairebeschermingsstatus pas in werking na een periode van drie maanden, zodat personen van wie de status wordt stopgezet, over een reële mogelijkheid beschikken om een andere juridische status aan te vragen, bijvoorbeeld voor werkdoeleinden.

4.Secundaire bewegingen van personen die internationale bescherming genieten tegengaan, door deze personen duidelijk te wijzen op hun plicht te verblijven in de lidstaat die hun bescherming biedt en door te voorzien in aanvullende ontmoedigingsmaatregelen via de wijziging van de richtlijn langdurig ingezetenen 15 . Bij het berekenen van het vereiste rechtmatige verblijf van een persoon zou opnieuw van nul worden gestart wanneer de persoon wordt opgemerkt in een andere lidstaat terwijl hij niet het recht heeft daar te wonen of te verblijven.

5.De rechten van personen die internationale bescherming genieten, verder harmoniseren, met name wat betreft de geldigheid en het formaat van de verblijfstitels en door de reikwijdte van de rechten en plichten van personen te verduidelijken, in het bijzonder met betrekking tot sociale zekerheid en sociale bijstand.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Dit voorstel is net als zijn voorganger de richtlijn asielnormen een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en is volledig in overeenstemming met de eerste voorstellen voor de hervorming van het stelsel die op 4 mei 2016 zijn gepresenteerd. Het is ook in overeenstemming met het voorstel om de richtlijn inzake asielprocedures te hervormen en om te vormen tot een verordening, en met het voorstel voor een hervorming van de richtlijn inzake opvangvoorzieningen en het voorstel voor de vaststelling van een gestructureerd Uniekader voor hervestiging.

Het voorstel bouwt voort op de bepalingen van het voorstel inzake het Asielagentschap van de Europese Unie voor zover het de beslissingsautoriteiten van de lidstaten ertoe verplicht bij de behandeling van asielverzoeken rekening te houden met de informatie over landen van herkomst die het agentschap verzamelt en de gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen ervan met betrekking tot dergelijke informatie. Bovendien wordt bepaald dat indien de gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen duiden op significante, relevante veranderingen, de status van personen die internationale bescherming genieten, aan een beoordeling moet worden onderworpen.

Wat de rechten en plichten van verzoekers om internationale bescherming betreft, strookt de uitdrukkelijke verplichting om het verzoek met alle beschikbare elementen te staven en medewerking te verlenen, met de overeenkomstige bepalingen van het voorstel voor de herziening van de Dublinverordening 16 .

Dit voorstel voor een verordening is ook complementair met het voorstel voor een verordening inzake asielprocedures, in die zin dat in de eerstgenoemde verordening de criteria voor de erkenning en de gronden voor stopzetting worden vastgesteld en de laatstgenoemde verordening voorziet in de procedureregels voor verzoeken om internationale bescherming.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel sluit aan op het brede langetermijnbeleid inzake beter migratiebeheer dat de Commissie heeft uiteengezet in de Europese migratieagenda 17 . In de migratieagenda zijn de politieke beleidslijnen van voorzitter Juncker uitgewerkt tot een reeks samenhangende en elkaar onderling versterkende maatregelen, die zijn gebaseerd op vier pijlers: de stimulansen voor irreguliere migratie reduceren, de buitengrenzen van de Unie beveiligen en levens redden, een sterk asielbeleid voeren en een nieuw beleid inzake legale migratie ontwikkelen. Dit voorstel, dat in het kader van de uitvoering van de Europese migratieagenda wordt gepresenteerd, moet bijdragen tot het versterken van het asielbeleid van de Unie. Het moet worden opgevat als deel uitmakend van het bredere beleid op EU-niveau waarmee wordt gestreefd naar een solide en doeltreffend systeem voor duurzaam migratiebeheer dat billijk is voor gastgemeenschappen en EU-burgers en voor de betrokken onderdanen van derde landen, landen van herkomst en landen van doorreis.

De voorgestelde wijzigingen van de mogelijke integratieprikkels kunnen ook bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van het actieplan inzake integratie 18 .

.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Gezien de doelstelling van het voorstel om enerzijds ervoor te zorgen dat de lidstaten gemeenschappelijke criteria toepassen voor de erkenning van personen die werkelijk internationale bescherming nodig hebben, en anderzijds erop toe te zien dat deze personen in alle lidstaten een gemeenschappelijk pakket rechten genieten, is de rechtsgrondslag artikel 78, lid 2, onder a), en b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In dat artikel wordt bepaald dat de EU bevoegd is voor het ontwikkelen van een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming, teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft, een passende status te verlenen, en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen. Dit beleid moet in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen alsmede met de andere toepasselijke verdragen.

In het kader van deze bevoegdheid kan de EU maatregelen nemen voor onder meer:

(a) een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen, die in de hele Unie geldt;

(b) een uniforme subsidiairebeschermingsstatus voor onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven.

Artikel 79, lid 2, onder a), VWEU, wordt opgenomen als rechtsgrondslag gezien de voorgestelde wijziging van Richtlijn 2003/109/EG betreffende langdurig ingezetenen in verband met personen die internationale bescherming genieten.

   Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden) 

Op dit moment lopen de erkenningspercentages uiteen, krijgen asielzoekers met een soortgelijk verzoek niet overal in de EU dezelfde beschermingsstatus en zijn er verschillen wat betreft de duur van de verblijfstitels en de omvang van de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten. Deze factoren werken asielshopping en secundaire bewegingen binnen de EU in de hand.

De bedoeling is nu de huidige richtlijn te vervangen door een verordening om de convergentie van beslissingen over asielverzoeken en van de inhoud van de verleende bescherming te verhogen. Dit moet de prikkels voor bewegingen binnen de EU reduceren en ervoor zorgen dat personen die internationale bescherming genieten, overal in de EU gelijk worden behandeld.

Aangezien het gemeenschappelijk Europees asielstelsel gemeenschappelijke normen voor de EU omvat voor alle asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten, kunnen de doelstellingen niet individueel door de lidstaten worden bereikt. Er is optreden op EU-niveau nodig om de convergentie van asielbeslissingen te verhogen en de gevolgen van een gebrek aan convergentie te verzachten.

De lidstaten blijven vrij om andere vormen van bescherming toe te passen overeenkomstig het nationaal recht.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Hoewel Richtlijn 2004/38/EG en Richtlijn 2011/95/EU voor aanzienlijke harmonisatie hebben gezorgd, zijn er nog grote verschillen wat betreft de erkenningspercentages, het type beschermingsstatus dat de lidstaten toekennen, en de inhoud van de bescherming. Bovendien onderwerpen de lidstaten de statussen momenteel zelden aan een nieuwe beoordeling, hoewel zij ertoe verplicht zijn een status stop te zetten wanneer het risico van vervolging of ernstige schade niet langer aanwezig is. Tot slot beschikken de lidstaten door de facultatieve regels van de huidige richtlijn (bv. de taak van de verzoeker om zijn verzoek te staven, de regels met betrekking tot de beoordeling van binnenlandse bescherming en de facultatieve gronden voor stopzetting) over enige beoordelingsvrijheid wat betreft de manier waarop zij asielverzoeken beoordelen.

Meer geharmoniseerde regels inzake erkenning en de inhoud van de bescherming zullen leiden tot convergentere asielbeslissingen in de lidstaten en derhalve tot een beter werkend gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat een duurzaam en billijk systeem omvat om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor asielzoekers, zoals wordt beoogd met de voorgestelde herziening van de Dublinverordening.

De voorgestelde wijzigingen gaan niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen te bereiken en betreffen gebieden waarop verdere harmonisatie een grote impact zal hebben. Bovendien wordt met de nieuwe bepalingen op grond waarvan de beslissingsautoriteiten in de lidstaten rekening moeten houden met de gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen van het Asielagentschap van de Europese Unie inzake de situatie in een specifiek land van herkomst, opgetreden tegen het gebrek aan voldoende convergentie bij de asielbeslissingen. De lidstaten passen de bepalingen inzake de beëindiging van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus van de huidige herschikte richtlijn asielnormen niet systematisch toe. Om daarin verandering te brengen, voorziet het voorstel voor een verordening in sterkere bepalingen op dit gebied. Voorts wordt voorgesteld de regels betreffende het in aanmerking komen voor internationale bescherming en de inhoud van deze status te verduidelijken in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), de reikwijdte van de toegekende rechten te verduidelijken, waar nodig in harmonisatie te voorzien, met name met betrekking tot de geldigheid en het formaat van de verblijfstitels, en in integratiestimulansen op het gebied van sociale bijstand te voorzien. Tot slot wordt een wijziging van de EU-richtlijn inzake langdurig ingezetenen voorgesteld om irreguliere bewegingen van personen die internationale bescherming genieten in de EU, tegen te gaan, waarbij niet verder wordt gegaan dan wat nodig is voor een ontmoedigend effect.

Variabele geometrie

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn aan de eerste richtlijn asielnormen (Richtlijn 2004/83/EG) gebonden, aangezien zij kennisgeving hebben gedaan van hun wens deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn op grond van het protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het VEU en VWEU. Zij hebben er niet voor gekozen om deel te nemen aan de herschikte richtlijn asielnormen (Richtlijn 2011/95/EU).

Overeenkomstig bovengenoemd protocol kunnen het Verenigd Koninkrijk en Ierland beslissen deel te nemen aan de vaststelling van dit voorstel. Ook na de vaststelling van dit voorstel beschikken zij nog over deze mogelijkheid.

Overeenkomstig het protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de goedkeuring door de Raad van maatregelen uit hoofde van titel V van het VWEU (met uitzondering van "maatregelen tot bepaling van de derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum of […] maatregelen betreffende een uniform visummodel").

 

Over de deelname van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken aan de regelingen die in dit voorstel tot intrekking van de herschikte Richtlijn 2011/95/EU inzake asielnormen worden vastgesteld, zal worden beslist tijdens de onderhandelingen overeenkomstig deze protocollen. Deze protocollen bieden het Verenigd Koninkrijk en Ierland met name de mogelijkheid te beslissen deel te nemen aan initiatieven op de beleidsgebieden vrijheid, veiligheid en recht, met inachtneming van de operabiliteit van deze initiatieven.

Keuze van het instrument

Er wordt voorgesteld de huidige herschikte richtlijn asielnormen te vervangen door een verordening, teneinde de convergentie op het gebied van asielbeslissingen te verhogen. De huidige facultatieve regels die voorzien in gemeenschappelijke criteria voor de erkenning van asielzoekers, worden verplicht, de inhoud van internationale bescherming wordt verder verduidelijkt en gespecificeerd (met name met betrekking tot de duur van verblijfstitels en sociale rechten) en er worden regels vastgesteld die secundaire bewegingen moeten voorkomen.

De initiële richtlijn asielnormen, Richtlijn 2004/83/EG, werd al herschikt tot de huidige richtlijn asielnormen, Richtlijn 2011/95/EU. Hoewel de richtlijn voor aanzienlijke toenadering van de nationale voorschriften heeft gezorgd, blijken er nog verschillen te zijn tussen de erkenningspercentages van de lidstaten. Ook wat betreft het type beschermingsstatus dat wordt toegekend, zijn de verschillen nog te groot.

Zoals de Commissie heeft aangekondigd in haar mededeling van 6 april 2016 "Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen" wordt bovenop de substantiële wijziging van de huidige herschikte richtlijn asielnormen, de vorm van het rechtsinstrument gewijzigd naar een verordening. Deze wijziging zal op zichzelf zorgen voor meer convergentie, doordat er geen verschillen zijn in omzetting en de regels rechtstreeks toepasselijk zijn. Bovendien garandeert deze wijziging coherentie met de voorgestelde verordening inzake asielprocedures, waarbij ook de omzetting in een verordening is voorgesteld.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties van bestaande wetgeving

De Commissie heeft in 2015 opdracht gegeven tot twee externe studies 19 : één over de wijze waarop de lidstaten de huidige richtlijn asielnormen toepassen en een andere waarbij uitvoeringsproblemen zijn onderzocht, tekortkomingen zijn geïdentificeerd en is onderzocht of de richtlijn de convergentie in Europa heeft bevorderd. De Commissie heeft tijdens de studie nauw contact onderhouden met de contractanten en heeft een aantal voorlopige bevindingen kunnen gebruiken voor de voorbereiding van dit voorstel.

De studie over de uitvoering van de richtlijn heeft uitgewezen dat de huidige herschikte richtlijn asielnormen op bepaalde gebieden de nationale regels meer op één lijn heeft gebracht. Op andere gebieden blijkt de praktische toepassing van de richtlijn echter nog steeds sterk te variëren, waardoor de lidstaten anders over asielverzoeken beslissen en de erkenningspercentages uiteen lopen, zelfs voor verzoekers met hetzelfde land van herkomst. Er zijn ook grote verschillen wat betreft de wijze waarop de feiten en omstandigheden van een verzoek worden beoordeeld, de beoordeling van "sur place"-verzoeken en alternatieven voor bescherming, en de toepassing van de beëindigingsclausules.

Belangrijke oorzaken van de uiteenlopende erkenningspercentages in de EU hebben ook te maken met het opstellen en toepassen van informatie over landen van herkomst en lijsten van veilige landen, evenals het beoordelen van de geloofwaardigheid van de verzoeker wanneer wordt onderzocht of zijn vrees voor vervolging of ernstige schade gegrond is. Uit de studie wordt geconcludeerd dat de richtlijn ervoor heeft gezorgd dat de inhoud van de rechten die aan personen die subsidiaire bescherming genieten, worden verleend, nu meer op één lijn is gebracht met de inhoud van de rechten van vluchtelingen (bv. wat betreft toegang tot arbeid, onderwijs en gezondheidszorg). Tussen de lidstaten zijn er echter nog verschillen wat betreft de rechten die zij aan vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming genieten toekennen op het gebied van het afgeven van verblijfstitels en reisdocumenten, het verlenen van sociale bijstand, het type integratieprogramma's en de kwaliteit ervan en bijstand bij repatriëring. De verschillen zijn onder meer het gevolg van verschillende interpretaties van bepalingen, maar hebben ook te maken met de uiteenlopende manieren waarop de lidstaten bepaalde facultatieve clausules (om bepaalde beperkingen op te leggen of gunstigere regels vast te stellen) in nationale wetgeving hebben omgezet.

Raadplegingen van belanghebbenden

Naar aanleiding van haar mededeling van 6 april 2016 "Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen" 20 is de Commissie een dialoog gestart over de manier waarop de EU-asielregels in de toekomst kunnen worden hervormd.

De Commissie heeft in mei de mededeling besproken met de lidstaten, niet-gouvernementele organisaties en de UNHCR en in juni 2016 hebben besprekingen plaatsgevonden met de coördinatoren van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft de mededeling ook besproken tijdens de plenaire vergadering van 11 mei. Voorts werden schriftelijke bijdragen ontvangen.

De lidstaten hebben zich over het algemeen voorstander getoond van meer harmonisatie. Om tot meer convergentie te komen op het gebied van de erkenningspercentages en de types beschermingsstatus die worden verleend, is nadruk gelegd op het belang van praktische samenwerking en aanwijzingen van het agentschap.

In verband met een nieuwe beoordeling van een reeds verleende beschermingsstatus is er met name steun voor het voorstel om de status opnieuw te beoordelen in geval van een wijziging van de informatie over het land van herkomst op EU-niveau. Tegelijkertijd waarschuwen een aantal lidstaten voor zware administratieve lasten indien het algemeen en uitdrukkelijk verplicht zou zijn om bij elke verlenging van een verblijfstitel te onderzoeken of de status eventueel moet worden beëindigd.

Ook het voorstel om de duur van afgegeven verblijfstitels verder te harmoniseren, wordt goed ontvangen. Een aantal lidstaten is evenwel van mening dat de mogelijkheid om bij beëindiging van de beschermingsstatus een verblijfstitel op andere gronden af te geven (bv. om humanitaire redenen of in verband met legale migratie), niet mag worden ondermijnd. Voorts geeft een aantal lidstaten aan dat moet worden vermeden dat door de perceptie dat de bescherming misschien slechts tijdelijk is, de integratievooruitzichten van de betrokkenen worden ondermijnd.

Wat betreft de rechten van personen die bescherming genieten, zijn de lidstaten over het algemeen geen voorstander van het idee om nog meer een onderscheid te maken tussen de twee statussen van internationale bescherming. Sommige lidstaten vragen om meer flexibiliteit op het gebied van sociale bescherming en gezondheidszorg, terwijl andere lidstaten benadrukken dat er nog ruimte is voor meer harmonisatie op het gebied van gezinshereniging voor personen die subsidiaire bescherming genieten.

In verband met secundaire bewegingen is er enige steun voor het verbeteren van de informatieverstrekking wat betreft de verplichting om te verblijven in de lidstaat die de bescherming biedt, om ervoor te zorgen dat de betrokkenen goed op de hoogte zijn van de mogelijke gevolgen als zij zich naar een andere lidstaat begeven.

Inzake integratiemaatregelen is gesproken over de mogelijkheid om personen ertoe te verplichten deel te nemen aan taal- en inburgeringscursussen.

De coördinatoren van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement hebben gewaarschuwd tegen lagere normen. Wat het opnieuw beoordelen van statussen betreft, is bezorgdheid geuit over de gevolgen voor de integratievooruitzichten van de betrokkenen. Voorts is benadrukt dat iedere maatregel evenredig moet zijn en in overeenstemming moet zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Handvest van de grondrechten. Tot slot is in verband met de rechten van vrij verkeer aangegeven dat het voor begunstigden mogelijk moet zijn om vóór de in Richtlijn 2003/109/EG vastgelegde termijn van vijf jaar de status van langdurig ingezetene in de EU te krijgen, zodat zij rechten van vrij verkeer genieten.

Ngo's zijn over het algemeen geen voorstander van meer harmonisatie, omdat zij vrezen voor lagere normen. Zij vinden het meer van belang dat de huidige bepalingen beter worden uitgevoerd en het agentschap aanwijzingen geeft. De ngo's benadrukken dat een eventuele wijziging van de huidige bepalingen gepaard moet gaan met een versterking van de rechten van verzoekers.

Op het gebied van convergentie zijn de ngo's er over het algemeen niet voor te vinden dat de clausule inzake binnenlandse bescherming verplicht zou worden gemaakt. Zij zijn ook geen voorstander van een verplichte beoordeling om na te gaan of een status moet worden beëindigd, aangezien dit de integratievooruitzichten negatief zou beïnvloeden en tot zware administratieve lasten zou leiden.

Wat rechten betreft, zijn de ngo's voorstander van behoud van mogelijkheden voor gunstigere behandeling, onder meer met betrekking tot de duur van verblijfstitels, en verzetten zij zich tegen verdere differentiëring tussen de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus.

De ngo's zijn geen voorstander van sancties om secundaire bewegingen tegen te gaan en benadrukken dat het belangrijk is in de eerste plaats de oorzaken van deze bewegingen beter te begrijpen en prikkels om deze tegen te gaan, te overwegen. Zij vinden het wel belangrijk preciezere regels vast te stellen met betrekking tot de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van informatieverstrekking.

Inzake gezinshereniging benadrukken de ngo's dat de rechten van personen die subsidiaire bescherming genieten, meer op één lijn moeten worden gebracht met de rechten van vluchtelingen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Naast de studies van de Commissie over de toepassing en uitvoering van de herschikte richtlijn asielnormen, is ter voorbereiding van dit voorstel ook een beroep gedaan op publicaties van het EASO. Het gaat met name om de gegevensverzameling in het kader van de kwaliteitsmatrix inzake insluiting en uitsluiting en de praktische handleiding inzake artikel 15, onder c), en judiciële analyse van artikel 12 en artikel 17 van de herschikte richtlijn asielnormen.

Grondrechten

De voorgestelde verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd) zijn erkend. Deze verordening moet zorgen voor volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en van het recht op asiel van asielzoekers en hun begeleidende gezinsleden. De verordening heeft als doel de toepassing te bevorderen van de artikelen van het Handvest die betrekking hebben op menselijke waardigheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, het recht op onderwijs, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op asiel, non-discriminatie, de rechten van het kind, sociale zekerheid en sociale bijstand en gezondheidszorg, en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd. Het voorstel eerbiedigt het verbod op refoulement, zoals uiteengezet in artikel 19 van het Handvest van de EU, ook bij de behandeling van asielverzoeken met betrekking tot binnenlandse bescherming. Het voorstel versterkt de procedurele waarborgen, door uiteen te zetten dat het aan de beslissingsautoriteiten is om te bewijzen dat er een mogelijkheid van binnenlandse bescherming is en door te bepalen dat de beoordeling moet worden uitgevoerd zodra is vastgesteld dat anders de erkenningscriteria van toepassing zouden zijn.

Het voorstel bepaalt dat de lidstaten het verkrijgen van bepaalde sociale bijstand afhankelijk kunnen maken van daadwerkelijke deelname aan integratiemaatregelen. Ook bepaalt het dat de lidstaten voorwaarden inzake verblijf kunnen opleggen voor het verkrijgen van bepaalde sociale uitkeringen, waarbij deze voorwaarden uitsluitend mogen worden toegepast met als doel de integratie van personen die internationale bescherming genieten, te bevorderen. Deze bepalingen zijn in overeenstemming met artikel 34, lid 3, van het Handvest en artikel 23 van het Verdrag van Genève, die betrekking hebben op sociale bijstand.

Er is bijzondere aandacht besteed aan de rechten van vrouwen en baby's tijdens de bevalling en in de pre- en postnatale periode. Voorts houdt het voorstel ook rekening met de verplichtingen van de lidstaten op grond van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul). In het licht van de voorstellen van de Commissie voor besluiten van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting van het Verdrag van Istanbul, en om vrouwen die slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld en internationale bescherming nodig hebben, passende bescherming te garanderen, moet bij de uitlegging en toepassing van deze verordening een genderbewuste aanpak worden gehanteerd. Dat zal in ieder geval een vereiste zijn zodra de EU is toegetreden tot het Verdrag van Istanbul.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel leidt niet tot financiële of administratieve lasten voor de Unie. Het heeft dan ook geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Regelingen betreffende toezicht, evaluatie en verslaglegging

De Commissie zal over de toepassing van deze verordening verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad binnen twee jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar. Van de lidstaten zal worden verlangd dat zij de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie ten behoeve van het verslag relevante informatie toesturen. Het agentschap zal toezicht houden op de naleving van deze verordening door de lidstaten, via het monitoringmechanisme dat de Commissie heeft voorgesteld bij de herziening van het mandaat van het agentschap 21 .

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Er wordt voorgesteld de huidige herschikte richtlijn asielnormen te vervangen door een verordening. De inhoud van de richtlijn wordt echter enkel gewijzigd a) in het licht van de in deel 1 genoemde doelstellingen, b) voor zover het nodig was de formulering van de richtlijn aan te passen met het oog op rechtstreekse toepasselijkheid en c) voor zover de bestaande bepalingen moesten worden verduidelijkt in het licht van de betrokken rechtspraak. De onderstaande toelichtingen betreffen derhalve enkel de bepalingen die substantieel zijn gewijzigd ten opzichte van de huidige herschikte richtlijn asielnormen.

1.Verdere harmonisering van de gemeenschappelijke criteria voor de erkenning van verzoekers om internationale bescherming

Artikel 3 - Materieel toepassingsgebied

Het toepassingsgebied van de verordening blijft tweeledig: het vastleggen van normen enerzijds voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en anderzijds voor de inhoud van de verleende internationale bescherming. Aangezien voor dit voorstel als rechtsinstrument een verordening is gekozen, is er geen bepaling meer op grond waarvan de lidstaten gunstigere behandeling kunnen kiezen. Artikel 3, lid 2, bepaalt echter dat de lidstaten vrij zijn om een nationale humanitaire status toe te kennen aan personen die niet aan de voorwaarden van deze verordening voldoen. Voorts wordt in een overweging verduidelijkt dat de lidstaten nationale maatregelen kunnen nemen die verder gaan dan deze verordening, op voorwaarde dat deze maatregelen de toepassing van de bepalingen van de verordening niet ondermijnen.

Artikel 4 - Beoordeling van de feiten

Artikel 4, lid 1, bepaalt dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming moet staven; ten behoeve van het staven van het verzoek is de verzoeker er uitdrukkelijk toe verplicht alle elementen waarover hij beschikt, over te leggen, medewerking te verlenen en – overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Dublinvoorstel 22 en het voorstel voor een verordening inzake asielprocedures – tijdens de procedure op het grondgebied van de betrokken lidstaat aanwezig te blijven.

Artikel 5 - Ter plaatse ontstane behoefte aan internationale bescherming

Artikel 5, lid 3, is uitgebreid en biedt de lidstaten de mogelijkheid een verzoeker om internationale bescherming niet de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus toe te kennen wanneer deze persoon een volgend verzoek indient op basis van omstandigheden die hij zelf heeft veroorzaakt nadat hij zijn land van herkomst heeft verlaten.

Artikel 8 - Binnenlandse bescherming

Artikel 8, lid 1, voorziet in een nieuwe verplichting om de mogelijkheid van binnenlandse bescherming te onderzoeken en vast te stellen dat de verzoeker geen internationale bescherming nodig heeft indien wordt vastgesteld dat hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang kan verschaffen tot een ander deel van zijn land van herkomst en er redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt. Naast de vaststelling van de verplichting om de mogelijkheid van binnenlandse bescherming te beoordelen, zijn met artikel 8, lid 4, waarborgen toegevoegd die verduidelijken hoe het asielverzoek in dat verband moet worden behandeld.

Artikel 10 - Gronden voor vervolging

Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 23 wordt met artikel 10, lid 3, verduidelijkt dat de beslissingsautoriteit niet redelijkerwijs van een verzoeker kan verwachten dat hij met betrekking tot bepaalde gedragingen of praktijken die inherent zijn aan zijn identiteit, zich discreet gedraagt, of zich van deze gedragingen of praktijken onthoudt, om risico van vervolging in zijn land van herkomst te voorkomen.

Artikel 12 - Uitsluiting

Aan artikel 12 worden met lid 5 meer gedetailleerde bepalingen toegevoegd op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 24 , die verduidelijken dat het plegen van bepaalde strafbare feiten (bijzonder wrede daden en terreurdaden) ook een grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus is wanneer deze strafbare feiten met een politiek oogmerk zijn gepleegd.

Artikel 12, lid 6, verduidelijkt, eveneens op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 25 , dat de uitsluiting van een persoon van de vluchtelingenstatus uitsluitend afhankelijk is van het al dan niet voldoen aan de voorwaarden van dat artikel, en niet afhankelijk kan zijn van enige aanvullende evenredigheidsbeoordeling.

2.Convergentere asielbeslissingen in de EU door de beslissingsautoriteiten van de lidstaten ertoe te verplichten rekening te houden met de aanwijzingen van het Asielagentschap van de Europese Unie

Artikel 7 - Actoren van bescherming

Om de praktijken inzake asielbeslissingen in de EU meer op één lijn te brengen, bepaalt artikel 7, lid 3, dat de beslissingsautoriteiten zich bij het beoordelen of een internationale organisatie een staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheerst, moeten baseren op de Unierichtsnoeren, met name de gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen inzake de situatie in het land van herkomst die worden verschaft door het Asielagentschap van de Europese Unie en de Europese netwerken inzake informatie over landen van herkomst. De artikelen 8 en 10 van het voorstel inzake het Asielagentschap van de Europese Unie 26 voorzien in de bevoegdheid om analyses te verrichten en aanwijzingen te verschaffen. Artikel 7, lid 3, bevat een kruisverwijzing naar deze analyses en aanwijzingen (hierna "aanwijzingen van het agentschap" genoemd).

Artikel 8 - Binnenlandse bescherming

Om convergentie van asielbeslissingen met betrekking tot binnenlandse bescherming te garanderen, moeten de beslissingsautoriteiten van de lidstaten vergelijkbaar met wat artikel 7, lid 3, voorschrijft, rekening houden met onder meer de aanwijzingen van het agentschap.

Artikelen 11 en 17 - Beëindiging van de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus

Op grond van artikel 11, lid 2, onder b), inzake de beëindiging van de vluchtelingenstatus, en artikel 17, lid 2, onder b), met betrekking tot de subsidiairebeschermingsstatus, moeten de beslissingsautoriteiten bij het beoordelen of een vluchteling of persoon die subsidiaire bescherming geniet nog steeds in aanmerking komt voor de internationale bescherming die hem is verleend, zich baseren op de aanwijzingen van het agentschap.

3.Invoering van systematische en regelmatige nieuwe beoordeling van de toegekende status

Artikelen 14 en 20 - Intrekking en beëindiging van de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus en weigering van verlenging van de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus

Op grond van artikel 14, lid 1, en artikel 20, lid 1, moeten de beslissingsautoriteiten de status intrekken of beëindigen of weigeren deze te verlengen wanneer de betrokkenen niet langer bescherming nodig hebben of wanneer uitsluitingsgronden van toepassing zijn geworden nadat de bescherming is verleend. In het licht daarvan moet de status opnieuw worden beoordeeld om na te gaan of nog steeds wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor die status (vrees voor vervolging, willekeurig geweld).

Artikelen 15 en 21 - Opnieuw beoordelen van de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus

In het voorstel worden de situaties vastgesteld waarin een nieuwe beoordeling moet plaatsvinden. Die houden verband met enerzijds materiële en anderzijds temporele aspecten. Er wordt voorgesteld de beslissingsautoriteiten ertoe te verplichten statussen aan een nieuwe beoordeling te onderwerpen wanneer de situatie in een land van herkomst aanzienlijk is gewijzigd en dit tot uiting komt in op EU-niveau gepresenteerde documenten (in de aanwijzingen van het agentschap, zie artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 21, lid 1, onder a)), evenals wanneer zij voor de eerste keer de verblijfstitel van een vluchteling verlengen of voor de eerste of tweede keer de verblijfstitel van een persoon die internationale bescherming geniet verlengen (zie artikel 15, lid 1, onder b), en artikel 21, lid 1, onder b)). Het opnieuw beoordelen van een status zou niet mogen leiden tot meer administratieve lasten voor de nationale autoriteiten, aangezien deze beoordelingen gericht plaatsvinden en enkel worden uitgevoerd wanneer er toch al een beslissing over de verlenging van een verblijfstitel moet worden genomen, of er een significante wijziging van de situatie in een specifiek land van herkomst is gemeld. Het voorstel zal derhalve de harmonisatie en controle bevorderen, zonder de lidstaten onnodig te belasten.

Wanneer een status wordt ingetrokken vanwege een verandering van de omstandigheden, krijgt de betrokken persoon op grond van het voorstel drie maanden de tijd om te proberen een andere status te verkrijgen op basis van andere gronden (bv. in verband met familie, werk of studies, of om humanitaire redenen) (zie artikel 14, lid 5, en artikel 20, lid 3).

4.Secundaire bewegingen tegengaan door de begunstigden duidelijk te wijzen op hun plicht in de lidstaat die hun bescherming biedt te blijven en door te voorzien in aanvullende ontmoedigingsmaatregelen via de wijziging van de richtlijn langdurig ingezetenen

Artikel 29 - Bewegingen binnen de Unie

Artikel 29 bepaalt als algemene regel dat een persoon die internationale bescherming geniet, moet verblijven in de lidstaat die hem bescherming biedt. Samen met artikel 44 voorziet het in ontmoedigingsmaatregelen die moeten voorkomen dat begunstigden in een andere lidstaat verblijven of wonen zonder dat zij daartoe het recht hebben. Artikel 29, lid 2, verwijst naar de voorgestelde bepalingen van de Dublinverordening (artikel 20, lid 1, onder e)) in dit verband. Voorts wordt voorgesteld Richtlijn 2003/109/EG betreffende langdurig ingezetenen te wijzigen en te bepalen dat de berekening van de periode van vijf jaar waarna personen die internationale bescherming genieten in aanmerking komen voor de status van langdurig ingezetene, steeds opnieuw van nul moet beginnen iedere keer dat een persoon wordt opgemerkt in een andere lidstaat dan die welke hem internationale bescherming biedt zonder dat hij het recht heeft daar te wonen of te verblijven overeenkomstig het relevante nationale recht of Unierecht. Verwacht wordt dat deze maatregel personen die internationale bescherming genieten ertoe zal aanmoedigen de regels te volgen en niet-toegestane secundaire bewegingen te vermijden, omdat zij anders het risico zouden lopen langer te moeten wachten op de toekenning van de status van langdurig ingezetene en het daaraan verbonden recht van mobiliteit binnen de EU.

Artikel 29 bevestigt ook dat een begunstigde op grond van de desbetreffende Schengenbepalingen, wanneer de voorwaarden van artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst vervuld zijn, in een andere lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast mag verblijven gedurende 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Voorts verduidelijkt het artikel dat een begunstigde een verzoek kan indienen om in een andere lidstaat te mogen verblijven op grond van andere toepasselijke EU-regels (zoals is voorgesteld in het voorstel betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan 27 ) of op grond van eventuele nationale regels van de lidstaten.

Artikel 24 - Informatie

Artikel 24 voorziet in strengere regels inzake informatie, die ervoor moeten zorgen dat personen die internationale bescherming genieten op de hoogte zijn van hun rechten en plichten, met name met betrekking tot bewegingen binnen de Unie. Er wordt voorgesteld een uitvoeringshandeling aan te nemen die voorziet in uniforme regels inzake de inhoud en de vorm van de informatie die in de EU wordt verspreid.

5.De rechten van personen die internationale bescherming genieten, verder harmoniseren

Artikel 22 - Algemene regels

Hoofdstuk VII betreft de inhoud van de bescherming en de rechten en plichten, en bestaat uit drie delen: algemene bepalingen, rechten in verband met verblijf en rechten in verband met integratie. De voorgestelde veranderingen moeten voor meer harmonisatie zorgen. Er wordt voorzien in uniforme regels met name op het gebied van verblijfstitels en reisdocumenten. Voorts wordt het toepassingsgebied van de rechten waartoe toegang moet worden verleend, verduidelijkt, met name wat sociale rechten betreft.

De erkenning van de vluchtelingenstatus heeft declaratoire kracht. In artikel 22, lid 3, wordt evenwel uitdrukkelijk verduidelijkt dat bepaalde rechten (met betrekking tot toegang tot werk en sociale zekerheid) pas worden toegekend nadat een verblijfstitel is afgegeven.

Artikel 25 - Instandhouding van het gezin

Met betrekking tot de instandhouding van het gezin (artikel 25) wordt de reikwijdte van "gezinsleden" verruimd, rekening houdend met de huidige migratietendensen waarbij verzoekers vaak pas na een lange periode van transit op het grondgebied van de lidstaten aankomen. In de overeenkomstige overweging inzake de instandhouding van het gezin wordt verduidelijkt dat deze bepaling een lex specialis vormt ten opzichte van de regels van de richtlijn inzake gezinshereniging.

Artikel 26 - Verblijfstitels

Met betrekking tot verblijfstitels voorziet artikel 26 in nieuwe, uitdrukkelijke harmonisatie van zowel de geldigheidsduur als het formaat. Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen personen die subsidiaire bescherming genieten en vluchtelingen, wordt evenwel behouden. Voor personen die subsidiaire bescherming genieten, zal de verblijfstitel één jaar geldig zijn en met perioden van twee jaar kunnen worden verlengd (volgens de formule 1+2+2). Voor vluchtelingen zal de verblijfstitel drie jaar geldig zijn en met perioden van drie jaar kunnen worden verlengd (volgens de formule 3+3+3).

Artikel 27 – Reisdocumenten

In artikel 27 wordt bepaald aan welke minimale vereisten de reisdocumenten moeten voldoen wat veiligheid en biometrische kenmerken betreft, om deze te harmoniseren. De lidstaten moeten reisdocumenten afgeven die ten minste één jaar geldig zijn en die derhalve moeten voldoen aan de regels voor technische harmonisering van Verordening (EG) nr. 2252/2004.

Artikel 28 - Vrij verkeer binnen de lidstaat

Wat het vrije verkeer binnen een lidstaat betreft, codificeert artikel 28, lid 2, rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 28 door voor de lidstaten de mogelijkheid te introduceren voorwaarden inzake verblijf op te leggen wanneer deze nodig zijn om de integratie te bevorderen.

Artikel 30 - Toegang tot werk

Artikel 30 inzake toegang tot werk zorgt voor verdere verduidelijking van de rechten inzake gelijke behandeling met betrekking tot werk. Er worden collectieve arbeidsrechten toegevoegd en de bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek en de faciliteringsplicht worden verduidelijkt.

Artikel 32 - Toegang tot procedures voor de erkenning van kwalificaties en validering van vaardigheden

Wat de bepalingen inzake de erkenning van kwalificaties betreft (artikel 32, leden 1 en 2), worden de verplichting inzake gelijke behandeling en de faciliteringsplicht beter tot uitdrukking gebracht. Wat de validering van vaardigheden betreft, wordt de verplichting tot gelijke behandeling afzonderlijk vermeld, om het onderscheid tussen de beide regelingen goed weer te geven.

Artikel 33 - Sociale zekerheid

Om redenen van juridische duidelijkheid wordt de reikwijdte van sociale zekerheid verduidelijkt via een kruisverwijzing naar de verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (zie artikel 2, punt 17).

6.De integratieprikkels voor personen die internationale bescherming genieten, versterken

Artikel 34 - Sociale bijstand

Sociale bijstand wordt nu in artikel 2, punt 18, gedefinieerd op basis van rechtspraak 29 . De huidige mogelijkheid om de sociale bijstand die wordt verleend aan personen die subsidiaire bescherming genieten, te beperken tot de meest fundamentele prestaties, wordt behouden. Met fundamentele prestaties worden ten minste minimale inkomenssteun, steun bij ziekte of zwangerschap en bij hulpverlening aan ouders bedoeld, voor zover deze prestaties bestaan en aan eigen onderdanen worden toegekend.

Om te voorzien in integratieprikkels wordt in artikel 34 daarnaast ook voorgesteld om de lidstaten de mogelijkheid te bieden om personen die internationale bescherming genieten slechts specifieke sociale bijstand te verlenen indien zij daadwerkelijk deelnemen aan integratiemaatregelen.

Artikel 38 - Toegang tot integratievoorzieningen

Als corresponderende maatregel voorziet artikel 38 in de mogelijkheid om begunstigden te verplichten tot deelname aan integratiemaatregelen. Wanneer de lidstaten personen die internationale bescherming genieten ertoe verplichten daadwerkelijk deel te nemen aan integratiemaatregelen, overeenkomstig de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, moeten zij evenwel rekening houden met de individuele moeilijkheden van het individu 30 .

2016/0223 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, alsook tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder a) en b), en artikel 79, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In Richtlijn 2011/95/EU van de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) 31 , moeten een aantal ingrijpende wijzigingen worden aangebracht. Om te zorgen voor harmonisatie en meer convergentie op het gebied van asielbeslissingen en de inhoud van internationale bescherming en op deze manier de prikkels voor bewegingen binnen de Europese Unie te reduceren en een gelijke behandeling van personen die internationale bescherming genieten, te garanderen, moet de richtlijn worden ingetrokken en worden vervangen door een verordening.

(2)Een gemeenschappelijk asielbeleid, met een gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna het "Verdrag van Genève" genoemd), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor degenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid dient te zijn gebaseerd op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.

(3)Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is gebaseerd op gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, erkenning en bescherming op Unieniveau, opvangvoorzieningen en een systeem voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielzoekers. Hoewel er al vooruitgang is geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de erkenningspercentages, het soort bescherming dat wordt verleend, en de materiële opvangvoorzieningen en prestaties voor personen die om internationale bescherming verzoeken of die internationale bescherming genieten. Deze verschillen zetten in grote mate aan tot secundaire bewegingen en ondermijnen het doel ervoor te zorgen dat alle verzoekers gelijk worden behandeld, waar ook in de Unie zij een verzoek indienen.

(4)In haar mededeling van 6 april 2016 32 heeft de Commissie de mogelijkheden uiteengezet om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren; het gaat met name om het tot stand brengen van een duurzaam en billijk systeem voor het bepalen van de voor asielzoekers verantwoordelijke lidstaat, het verbeteren van het Eurodac-systeem, het zorgen voor een convergenter EU-asielsysteem, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Europese Unie en het vaststellen van een nieuw mandaat voor het Asielagentschap van de Europese Unie. De mededeling is op één lijn met de oproep van de Europese Raad van 18-19 februari 2016 33 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande EU-kader teneinde een humaan en efficiënt asielbeleid te garanderen. Voorts worden in de mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn initiatiefverslag van 12 april 2016.

(5)Ten behoeve van de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van het Dublinsysteem, moet de convergentie van de nationale asielstelsels aanzienlijk worden bevorderd, met name wat betreft de erkenningspercentages en het type beschermingsstatus dat de lidstaten toekennen. Ook zijn er strengere regels nodig inzake het opnieuw beoordelen van een status, om ervoor te zorgen dat bescherming enkel wordt verleend aan personen die bescherming nodig hebben, en zolang zij bescherming nodig hebben. Voorts moeten de verschillende praktijken inzake de duur van verblijfstitels meer op één lijn worden gebracht, en moeten de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, verder worden verduidelijkt en geharmoniseerd.

(6)In het licht van het bovenstaande moet een verordening worden vastgesteld die zorgt voor meer harmonisatie in de Unie en de rechtszekerheid en transparantie bevordert.

(7)Het hoofddoel van deze richtlijn is enerzijds te verzekeren dat de lidstaten gemeenschappelijke criteria toepassen voor de identificatie van personen die daadwerkelijk internationale bescherming nodig hebben, en anderzijds ervoor te zorgen dat deze personen in alle lidstaten een gemeenschappelijk pakket rechten genieten.

(8)De verdere onderlinge aanpassing van de regels inzake de erkenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus moet bovendien bijdragen tot het terugdringen van de secundaire bewegingen van personen die internationale bescherming genieten of daarom verzoeken, wanneer het gaat om bewegingen die kunnen zijn veroorzaakt door eventuele verschillen tussen de nationale wettelijke maatregelen die de lidstaten hebben genomen tot omzetting van de richtlijn asielnormen die met deze verordening wordt vervangen.

(9)Deze verordening heeft geen betrekking op andere nationale humanitaire statussen die de lidstaten op grond van het nationaal recht kunnen toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus. De toekenning van dergelijke andere statussen mag niet tot verwarring met internationale bescherming kunnen leiden.

(10)Kandidaten voor hervestiging die daadwerkelijk worden hervestigd, moet internationale bescherming worden verleend. De bepalingen van deze verordening inzake de inhoud van internationale bescherming, met inbegrip van de regels om secundaire bewegingen te ontmoedigen, zijn van overeenkomstige toepassing.

(11)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het "Handvest" genoemd) zijn erkend. Deze verordening moet in het bijzonder zorgen voor volledige eerbiediging van de menselijk waardigheid en van het recht op asiel van asielzoekers en hun begeleidende gezinsleden, en heeft als doel de toepassing te bevorderen van de artikelen van het Handvest die betrekking hebben op menselijke waardigheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, het recht op onderwijs, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op asiel, non-discriminatie, de rechten van het kind, sociale zekerheid en sociale bijstand en gezondheidszorg, en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd.

(12)Met betrekking tot de behandeling van personen die tot het toepassingsgebied van deze verordening behoren, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn, met name die welke discriminatie verbieden.

(13)Er moet gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie om de lidstaten passende ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de normen van deze verordening, in het bijzonder die lidstaten die met name als gevolg van hun geografische of demografische situatie met specifieke en onevenredige druk op hun asielstelsel worden geconfronteerd.

(14)Het Asielagentschap van de Europese Unie moet de lidstaten passende ondersteuning bieden voor de toepassing van deze verordening, meer bepaald door deskundigen ter beschikking te stellen die de autoriteiten van de lidstaten helpen bij het in ontvangst nemen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming, door actuele informatie over derde landen te verstrekken, waaronder informatie over landen van herkomst, en door te voorzien in andere relevante richtsnoeren en instrumenten. De autoriteiten van de lidstaten moeten bij de toepassing van deze richtlijn de operationele normen, indicatieve richtsnoeren en beste praktijken van het Asielagentschap van de Europese Unie (hierna het "Asielagentschap" genoemd) in acht nemen. Bij het behandelen van verzoeken om internationale bescherming moeten de autoriteiten van de lidstaten met name rekening houden met de informatie, verslagen, gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen inzake de situatie in de landen van herkomst die door het Asielagentschap en de Europese netwerken inzake informatie over landen van herkomst worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van de verordening inzake het Asielagentschap 34 .

(15)Bij de uitvoering van deze verordening moet het belang van het kind voorop staan, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. In het kader van de beoordeling van het belang van het kind moeten de autoriteiten van de lidstaten met name terdege rekening houden met het beginsel van eenheid van gezin, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

(16)Het begrip "gezinsleden" moet rekening houden met de verschillende vormen van afhankelijkheid en bijzondere aandacht moet worden besteed aan het belang van het kind. Het moet ook zijn afgestemd op de huidige migratietendensen, waarbij verzoekers vaak pas na een lange periode van transit op het grondgebied van de lidstaten aankomen. Onder het begrip "gezinsleden" moeten ook personen vallen die buiten het land van herkomst, voorafgaand aan de aankomst op het grondgebied van de lidstaat, een gezin hebben gevormd.

(17)Deze verordening geldt onverminderd het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU gehechte Protocol inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie.

(18)De erkenning van de vluchtelingenstatus heeft declaratoire kracht.

(19)Overleg met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen kan de autoriteiten van de lidstaten waardevol advies opleveren bij het vaststellen van de vluchtelingenstatus overeenkomstig artikel 1 van het Verdrag van Genève.

(20)Er dienen normen voor de omschrijving en de inhoud van de vluchtelingenstatus te worden vastgesteld om de bevoegde nationale instanties van de lidstaten bij de toepassing van het Verdrag van Genève voor te lichten.

(21)Het is noodzakelijk gemeenschappelijke criteria in te voeren voor de erkenning van asielzoekers als vluchtelingen in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève.

(22)Met name is het nodig tot gemeenschappelijke begrippen te komen ten aanzien van ter plaatse ontstane behoeften aan bescherming, de oorsprong van schade en bescherming, binnenlandse bescherming en vervolging, met inbegrip van de redenen voor vervolging.

(23)Bescherming kan geboden worden door de staat, of door partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening en die een regio of een deel van enige omvang van het grondgebied van de staat beheersen, mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden. Deze bescherming moet doeltreffend en van niet-tijdelijke aard zijn.

(24)De verzoeker moet daadwerkelijk binnenlandse bescherming tegen vervolging of ernstige schade kunnen genieten in een deel van het land van herkomst waar hij op een veilige en wettige manier naartoe kan reizen, zich toegang toe kan verschaffen en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt. Het onderzoek of binnenlandse bescherming aanwezig is, moet inherent zijn aan de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en moet plaatsvinden zodra de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat anders de erkenningscriteria van toepassing zouden zijn. Het moet aan de beslissingsautoriteit zijn om aan te tonen dat er een mogelijkheid van binnenlandse bescherming is.

(25)Wanneer de staat of staatsfunctionarissen de actoren van vervolging of ernstige schade zijn, moet worden aangenomen dat er geen doeltreffende bescherming beschikbaar is voor de verzoeker. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, moet bij het nagaan of er daadwerkelijk bescherming aanwezig is, worden onderzocht of er passende zorg en opvang beschikbaar is, die in het belang van de niet-begeleide minderjarige zijn.

(26)Het is noodzakelijk dat de beslissingsautoriteiten bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van minderjarigen, bijzondere aandacht besteden aan op kinderen gerichte vormen van vervolging.

(27)Een van de voorwaarden om te worden erkend als vluchteling in de zin van artikel 1, onder A, van het Verdrag van Genève is het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de redenen voor vervolging, namelijk ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep en de daden van vervolging of de afwezigheid van bescherming tegen dergelijke daden.

(28)Het is evenzeer nodig tot een gemeenschappelijk begrip te komen van de vervolgingsgrond "het behoren tot een bepaalde sociale groep". Bij het omschrijven van een bepaalde sociale groep moet, voor zover deze verband houdt met de gegronde vrees voor vervolging van de verzoeker, terdege rekening worden gehouden met genderaspecten, met inbegrip van genderidentiteit en seksuele gerichtheid, die kunnen samenhangen met bepaalde juridische tradities en gewoonten, en die bijvoorbeeld kunnen leiden tot genitale verminking, gedwongen sterilisatie of gedwongen abortus.

(29)Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het beoordelen van verzoeken om internationale bescherming de geloofwaardigheid van de verzoeker onderzoeken met inachtneming van de rechten van het individu als gewaarborgd door het Handvest, met name het recht op menselijke waardigheid en de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven. In het bijzonder met betrekking tot homoseksualiteit mag de individuele beoordeling van de geloofwaardigheid van de verzoeker niet worden gebaseerd op stereotype opvattingen met betrekking tot homoseksuele personen en mag de verzoeker niet worden onderworpen aan gedetailleerde ondervragingen of testen met betrekking tot zijn seksuele gewoonten.

(30)Handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, zijn omschreven in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties, en zijn onder andere neergelegd in de resoluties van de Verenigde Naties betreffende maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, waarin wordt verklaard dat "terroristische daden, methoden en werkwijzen strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties", en dat "het doelbewust financieren en plannen van en het aanzetten tot terroristische daden eveneens strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties".

(31)Het plegen van een politiek misdrijf vormt in beginsel geen grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus. Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten bijzonder wrede handelingen, waarbij de handeling in kwestie niet in verhouding staat tot het beweerde politieke doel, en terroristische daden die worden gekenmerkt door geweld tegen de burgerbevolking, ook wanneer zij met een beweerd politiek oogmerk zijn uitgevoerd, als niet-politieke misdrijven worden aangemerkt; dergelijke handelingen en daden kunnen derhalve leiden tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus.

(32)Er moeten ook normen worden vastgesteld voor de omschrijving en inhoud van de subsidiairebeschermingsstatus. De subsidiairebeschermingsregeling moet de in het Verdrag van Genève vastgelegde regeling ter bescherming van vluchtelingen aanvullen.

(33)Er moeten gemeenschappelijke criteria worden vastgesteld op basis waarvan verzoekers om internationale bescherming moeten worden erkend als personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen. Deze criteria moeten in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen uit hoofde van mensenrechteninstrumenten en met de bestaande praktijken in de lidstaten.

(34)Voor het beoordelen van de ernstige schade op grond waarvan verzoekers in aanmerking kunnen komen voor subsidiaire bescherming, moet onder willekeurig geweld, overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ook geweld jegens personen ongeacht hun persoonlijke omstandigheden worden verstaan.

(35)Overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 35 moeten voor de beoordeling van ernstige schade situaties waarin de strijdkrachten van een derde land de confrontatie aangaan met een of meerdere gewapende groeperingen, of waarin twee of meer gewapende groeperingen met elkaar de confrontatie aangaan, als een intern gewapend conflict worden beschouwd. Het is niet noodzakelijk dat het conflict op grond van het internationaal humanitair recht is aangemerkt als een gewapend conflict dat geen internationaal karakter draagt; noch is het noodzakelijk dat bovenop een beoordeling van de intensiteit van het geweld op het betrokken grondgebied een afzonderlijke beoordeling plaatsvindt van de intensiteit van de gewapende confrontaties, het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten of de duur van het conflict.

(36)Met betrekking tot de bewijsvereisten in verband met het bestaan van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een verzoeker mogen de beslissingsautoriteiten overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 36 niet van de verzoeker verlangen dat hij aantoont dat hij specifiek wordt geviseerd om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden. De mate van willekeurig geweld die vereist is ter staving van het verzoek, is echter lager indien de verzoeker kan aantonen dat hij specifiek wordt geviseerd om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden. Bovendien moet het bestaan van een ernstige en individuele bedreiging bij uitzondering door de beslissingsautoriteiten worden vastgesteld louter op basis van de aanwezigheid van de verzoeker op het grondgebied of in het betrokken gebied van het land van herkomst, indien de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het land van herkomst of het betrokken gebied ervan louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige bedreiging zou lopen.

(37)De verblijfstitels en de reisdocumenten die na de inwerkingtreding van deze verordening voor het eerst worden afgegeven aan personen die internationale bescherming genieten of worden verlengd, moeten in overeenstemming zijn met de regels die zijn vastgesteld bij respectievelijk Verordening (EG) nr. 1030/2002 en Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad.

(38)Gezinsleden zijn door hun nauwe band met de vluchteling normaal gezien op zodanige wijze kwetsbaar voor daden van vervolging dat zulks een grond voor de toekenning van internationale bescherming zou kunnen vormen. Indien zij niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, hebben zij ten behoeve van de instandhouding van het gezin het recht om een verblijfstitel aan te vragen en recht op dezelfde rechten als die welke worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten. Onverminderd de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de instandhouding van het gezin, moeten gezinsleden van personen die internationale bescherming genieten, die niet individueel in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, een verblijfstitel en rechten krijgen overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, indien de situatie tot het toepassingsgebied van deze richtlijn behoort en aan de daarin vastgestelde voorwaarden voor gezinshereniging wordt voldaan. Deze verordening moet van toepassing zijn onverminderd Richtlijn 2004/38/EG.

(39)Om na te gaan of personen die internationale bescherming genieten, nog steeds dergelijke bescherming nodig hebben, moeten de beslissingsautoriteiten de toegekende status opnieuw beoordelen, in het geval van vluchtelingen, wanneer de verblijfstitel voor de eerste keer moet worden verlengd, en in het geval van personen die subsidiaire bescherming genieten, wanneer de verblijfstitel voor de eerste en tweede keer moet worden verlengd, evenals wanneer de situatie in het land van herkomst van de betrokken persoon aanzienlijk is gewijzigd volgens de gemeenschappelijke analyse en aanwijzingen inzake de situatie in het land van herkomst die op EU-niveau overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van de verordening inzake het Asielagentschap worden verschaft door het Asielagentschap en de Europese netwerken inzake informatie over landen van herkomst 37 .

(40)Bij het beoordelen van een wijziging van de omstandigheden in een derde land, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inachtneming van de individuele situatie van de vluchteling, nagaan of de actoren van bescherming in het betrokken land redelijke stappen hebben gezet om vervolging te voorkomen, of zij in dat verband onder meer een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging vormen hebben ingesteld en of de betrokken onderdaan toegang zal hebben tot dergelijke bescherming indien de vluchtelingenstatus ophoudt te bestaan.

(41)Wanneer de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus ophoudt te bestaan, moet de toepassing van de beslissing van de beslissingsautoriteit van een lidstaat om de status in te trekken, te beëindigen of niet te verlengen, voor een redelijke termijn nadat die beslissing is genomen, worden uitgesteld, zodat de onderdaan van een derde land of staatloze in de mogelijkheid wordt gesteld een verzoek om verblijf in te dienen op andere gronden dan die op basis waarvan internationale bescherming werd toegekend, zoals familieredenen of redenen die verband houden met werk of onderwijs, overeenkomstig het relevante Unierecht en nationale recht.

(42)Personen die internationale bescherming genieten, moeten verblijven in de lidstaat die hun bescherming biedt. Personen die in het bezit zijn van een geldig reisdocument en een verblijfstitel die zijn afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, moeten de toelating krijgen om het grondgebied van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen binnen te komen en zich daar vrij te verplaatsen gedurende een periode van maximaal 90 dagen binnen elke periode van 180 dagen, overeenkomstig de Schengengrenscode 38 en artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst 39 . Personen die internationale bescherming genieten, kunnen ook een verzoek om verblijf in een andere lidstaat dan de lidstaat die hun bescherming biedt indienen, overeenkomstig de relevante EU-regels, met name inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan 40 , en de nationale regels; hierbij vindt echter geen overdracht van de internationale bescherming en de bijhorende rechten plaats.

(43)Om secundaire bewegingen binnen de Europese Unie te voorkomen, moeten personen die internationale bescherming genieten en in een andere lidstaat worden opgemerkt dan die welke hun bescherming biedt zonder dat zij aan de voorwaarden voldoen om daar te verblijven of te wonen, worden teruggenomen door de lidstaat die voor hen verantwoordelijk is op grond van de procedure van de nieuwe Dublinverordening 41 .

(44)Om secundaire bewegingen binnen de Europese Unie tegen te gaan, moet Richtlijn 2003/109/EG betreffende langdurig ingezetenen worden gewijzigd, teneinde te bepalen dat de berekening van de periode van vijf jaar waarna personen die internationale bescherming genieten in aanmerking komen voor de status van langdurig ingezetene, steeds opnieuw van nul moet beginnen iedere keer dat een persoon wordt opgemerkt in een andere lidstaat dan die welke hem internationale bescherming biedt zonder dat hij het recht heeft daar te wonen of te verblijven overeenkomstig het relevante nationale recht of Unierecht.

(45)Het begrip nationale veiligheid en openbare orde heeft ook betrekking op gevallen waarin een onderdaan van een derde land behoort tot een vereniging die steun verleent aan internationaal terrorisme of een dergelijke vereniging steunt.

(46)Bij beslissingen over het recht op prestaties uit hoofde van deze verordening moeten de bevoegde autoriteiten terdege rekening houden met het belang van het kind, en met de bijzondere omstandigheden die bestaan in geval van afhankelijkheid van de persoon die internationale bescherming geniet van naaste verwanten die reeds in de lidstaat aanwezig zijn en die geen gezinslid zijn van die persoon. In uitzonderlijke omstandigheden, wanneer de naaste verwant van de persoon die internationale bescherming geniet een gehuwde minderjarige is die niet door zijn echtgenoot is vergezeld, kan worden geoordeeld dat het belang van de minderjarige bij zijn oorspronkelijke familie ligt.

(47)Binnen de grenzen van de internationale verplichtingen is voor de toekenning van voordelen inzake toegang tot werk en sociale zekerheid voorafgaande afgifte van een verblijfstitel vereist.

(48)De bevoegde autoriteiten kunnen de toegang tot een beroepsactiviteit als werknemer of zelfstandige beperken wat betreft betrekkingen die de uitoefening van openbaar gezag en de verantwoordelijkheid voor het beschermen van het algemeen belang van de staat of andere overheidsinstanties behelzen. Evenzo, in verband met het uitoefenen van het recht inzake gelijke behandeling, kunnen personen die internationale bescherming genieten, met betrekking tot lidmaatschap van een werknemersorganisatie en tot het uitoefenen van een specifiek beroep worden uitgesloten van deelneming aan het bestuur van publiekrechtelijke lichamen alsook van uitoefening van een publiekrechtelijke functie.

(49)Om ervoor te zorgen dat personen die internationale bescherming genieten, de in deze verordening beschreven rechten en voordelen beter benutten, moet rekening worden gehouden met hun speciale behoeften en met de specifieke integratieproblemen waarmee zij worden geconfronteerd, en moet hun toegang tot met integratie verband houdende rechten worden bevorderd, met name op het gebied van werkgebonden onderwijsmogelijkheden en beroepsopleiding en toegang tot procedures voor de erkenning van buitenlandse diploma's, getuigschriften en andere bewijzen van officiële kwalificaties, in het bijzonder in het licht van het ontbreken van bewijsstukken en hun onvermogen om de kosten van de erkenningsprocedures te betalen.

(50)Personen die internationale bescherming genieten, moeten op het gebied van sociale zekerheid gelijk worden behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming biedt.

(51)Met name om sociale moeilijkheden te voorkomen is het voorts aangewezen dat personen die internationale bescherming genieten, niet worden gediscrimineerd op het gebied van sociale bijstand. Ten aanzien van personen die subsidiaire bescherming genieten, moet de lidstaten evenwel enige flexibiliteit worden toegekend om de rechten op dit gebied tot fundamentele prestaties te beperken, waaronder ten minste worden verstaan minimale inkomenssteun, steun bij ziekte of zwangerschap en bij hulpverlening aan ouders, voor zover deze prestaties aan eigen onderdanen worden toegekend op grond van het nationaal recht. Om de integratie van vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming genieten, te bevorderen, moeten de lidstaten over de mogelijkheid beschikken om aan de toegang tot bepaalde in het nationaal recht gespecificeerde sociale bijstand de voorwaarde te verbinden dat de persoon die internationale bescherming geniet daadwerkelijk deelneemt aan integratiemaatregelen. 

(52)Personen die internationale bescherming genieten, moeten toegang hebben tot gezondheidszorg, met inbegrip van lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg.

(53)Personen die internationale bescherming genieten, moeten ten behoeve van hun integratie in de samenleving toegang hebben tot integratiemaatregelen; de lidstaten beslissen over de desbetreffende modaliteiten. De lidstaten kunnen de deelname aan dergelijke integratiemaatregelen, zoals taalcursussen, inburgeringscursussen, beroepsopleiding en andere werkgebonden cursussen, verplicht stellen.

(54)Voor de doeltreffende monitoring van de toepassing van deze verordening, moet deze op gezette tijden worden geëvalueerd.

(55)Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening te waarborgen met betrekking tot de vorm en de inhoud van de informatie die wordt verstrekt, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 42 .

(56)Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk normen vast te stellen voor de toekenning door de lidstaten van internationale bescherming aan onderdanen van derde landen en staatlozen, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5, VEU, neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(57)[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, hebben deze lidstaten te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.]

OF

[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.]

OF

[(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(XX) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft Ierland (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.]

OF

[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft het Verenigd Koninkrijk (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.]

(58)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

Bij deze verordening worden normen vastgesteld voor:

(a)de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten;

(b)een uniforme status voor vluchtelingen en voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming;

(c)de inhoud van de internationale bescherming die wordt verleend.

Artikel 2
Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)"internationale bescherming": de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus zoals omschreven in de punten (4) en (6);

(2)"persoon die internationale bescherming geniet": een persoon aan wie de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus is verleend in de zin van de punten (4) en (6);

(3) "vluchteling": een onderdaan van een derde land die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, buiten het land bevindt waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, wegens deze vrees, niet wil inroepen, dan wel een staatloze die zich om dezelfde reden buiten het land bevindt waar hij vroeger gewoonlijk verbleef en daarheen niet kan, dan wel wegens genoemde vrees niet wil terugkeren, en op wie artikel 12 niet van toepassing is;

(4)"vluchtelingenstatus": de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling;

(5)"persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 16, en op wie artikel 18, leden 1 en 2, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen;

(6)"subsidiairebeschermingsstatus": de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt;

(7)"verzoek om internationale bescherming": een verzoek van een onderdaan van een derde land of een staatloze om bescherming van een lidstaat, waarbij de betrokken persoon kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wenst;

(8)"verzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

(9)"gezinsleden": voor zover het gezin reeds bestond voordat de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen, de volgende leden van het gezin van de persoon die internationale bescherming geniet, die in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat aanwezig zijn:

(a)de echtgenoot van de persoon die internationale bescherming geniet, of diens niet-gehuwde partner met wie hij een duurzame relatie onderhoudt, indien het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat ongehuwde paren krachtens zijn recht inzake onderdanen van derde landen op een vergelijkbare wijze behandelt als gehuwde paren;

(b)de minderjarige kinderen van de onder a) bedoelde paren of van de persoon die internationale bescherming geniet, mits zij ongehuwd zijn, ongeacht de vraag of zij naar nationaal recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

(c)de vader, moeder of een andere volwassene die volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijk is voor de persoon die internationale bescherming geniet, indien deze persoon minderjarig en ongehuwd is;

(10)"minderjarige": een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

(11)"niet-begeleide minderjarige": een minderjarige die zonder begeleiding van een voor hem hetzij wettelijk, hetzij volgens de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van de lidstaten aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene is gesteld, met inbegrip van minderjarigen die, nadat zij het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen, zonder begeleiding zijn komen te verkeren;

(12)"verblijfstitel": iedere door de instanties van een lidstaat verstrekte vergunning of machtiging die in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad 43 en op grond waarvan een onderdaan van een derde land of staatloze op het grondgebied van die lidstaat mag verblijven;

(13)"land van herkomst": het land of de landen van de nationaliteit of, voor staatlozen, van de vroegere gewone verblijfplaats;

(14)"stopzetting van de internationale bescherming": de beslissing van een bevoegde autoriteit om een vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus in te trekken, te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren;

(15)"volgend verzoek": een later verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van gevallen waarin de verzoeker zijn verzoek expliciet heeft ingetrokken of de beslissingsautoriteit, door de impliciete stopzetting van een verzoek, heeft aangenomen dat van het verzoek is afgezien en het verzoek heeft afgewezen;

(16)"beslissingsautoriteit": elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen;

(17)"sociale zekerheid": de takken van sociale zekerheid zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 44 , namelijk prestaties bij ziekte, moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, uitkeringen bij invaliditeit, uitkeringen bij ouderdom, uitkeringen aan nabestaanden, prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, uitkeringen bij overlijden, uitkeringen bij werkloosheid, uitkeringen bij vervroegde uittreding, en gezinsbijlagen;

(18)"sociale bijstand": prestaties die worden verleend naast of bovenop de socialezekerheidsuitkeringen als gedefinieerd in punt (17), met als doel ervoor te zorgen dat wordt voorzien in de basisbehoeften van personen die niet over toereikende middelen beschikken;

(19)"voogd": een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen in procedures waarin in deze verordening is voorzien, teneinde het belang van het kind te behartigen en zo nodig rechtshandelingen voor de minderjarige te verrichten.

Artikel 3
Materieel toepassingsgebied

1.Deze verordening heeft betrekking op de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten en op de inhoud van de verleende internationale bescherming.

2.Deze verordening heeft geen betrekking op andere nationale humanitaire statussen die de lidstaten op grond van het nationaal recht toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus. De toekenning van dergelijke andere statussen mag niet tot verwarring met internationale bescherming kunnen leiden.

HOOFDSTUK II

BEOORDELING VAN VERZOEKEN OM INTERNATIONALE BESCHERMING

Artikel 4
Indienen van informatie en beoordeling van feiten en omstandigheden

1.De verzoeker verstrekt alle elementen waarover hij beschikt ter staving van het verzoek om internationale bescherming. Hij verleent medewerking aan de beslissingsautoriteit en blijft gedurende de procedure aanwezig en beschikbaar.

2.De in lid 1 bedoelde elementen bestaan uit de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie waarover hij beschikt in verband met zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken [om internationale bescherming en de resultaten van een eventuele versnelde hervestigingsprocedure zoals gedefinieerd in Verordening (EU) XXX/XX [verordening inzake hervestiging]], reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.

3.De beslissingsautoriteit beoordeelt de relevante elementen van het verzoek overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake procedures].

4.Het feit dat een verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, wordt beschouwd als een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.

5.Wanneer aspecten van de verklaringen van de verzoeker niet met bewijsmateriaal worden gestaafd, wordt geen aanvullend bewijsmateriaal verlangd met betrekking tot deze aspecten wanneer aan de volgende voorwaarden voldaan is:

(a)de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;

(b)alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;

(c)de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn verzoek;

(d)de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten, en

(e)vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.

Artikel 5
Ter plaatse ontstane behoefte aan internationale bescherming

1.Een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade kan gegrond zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de verzoeker het land van herkomst heeft verlaten.

2.Een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade kan gegrond zijn op activiteiten die de verzoeker heeft verricht sedert hij zijn land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken activiteiten de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing.

3.Onverminderd het Verdrag van Genève en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens wordt een verzoeker die een volgend verzoek indient overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening inzake procedures] normaliter niet de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus toegekend indien het risico van vervolging of ernstige schade gegrond is op omstandigheden die de verzoeker zelf heeft veroorzaakt nadat hij zijn land van herkomst heeft verlaten.

Artikel 6
Actoren van vervolging of ernstige schade

Actoren van vervolging of ernstige schade kunnen uitsluitend zijn:

(a)de staat;

(b)partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen;

(c)niet-overheidsactoren, indien kan worden aangetoond dat de actoren als bedoeld in de punten a) en b), inclusief internationale organisaties, geen bescherming als bedoeld in artikel 7 kunnen of willen bieden tegen vervolging of ernstige schade.

Artikel 7
Actoren van bescherming

1.Bescherming tegen vervolging of ernstige schade kan alleen worden geboden door de volgende actoren:

(a)de staat;

(b)partijen of organisaties, inclusief internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen,

mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden overeenkomstig lid 2.

2.De bescherming tegen vervolging of ernstige schade is doeltreffend en van niet-tijdelijke aard. De bescherming wordt aanwezig geacht wanneer de actoren als bedoeld in lid 1 redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging of het lijden van ernstige schade treffen, onder andere door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen, en wanneer de verzoeker toegang tot dergelijke bescherming heeft.

3.Bij het beoordelen of een internationale organisatie een staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheerst en bescherming biedt als bedoeld in lid 2, baseren de beslissingsautoriteiten zich op de richtsnoeren van het relevante recht van de Unie, met name informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie].

Artikel 8
Binnenlandse bescherming

1.Als onderdeel van de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming bepaalt de beslissingsautoriteit dat een verzoeker geen internationale bescherming nodig heeft indien hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang kan verschaffen tot een deel van het land van herkomst en er redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt, en indien hij in dat deel van het land:

(a)geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; of

(b)toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of ernstige schade.

2.De beoordeling van de beschikbaarheid van binnenlandse bescherming vindt plaats zodra de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat anders de erkenningscriteria van toepassing zouden zijn. De bewijslast van de beschikbaarheid van binnenlandse bescherming rust bij de beslissingsautoriteit. Van de verzoeker wordt niet verlangd dat hij bewijst dat hij voorafgaand aan het verzoeken om internationale bescherming alle mogelijkheden heeft uitgeput om in zijn land van herkomst bescherming te krijgen.

3.Wat betreft de beoordeling of een verzoeker een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig lid 1, houden de beslissingsautoriteiten bij hun beslissing over het verzoek rekening met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker overeenkomstig artikel 4. Te dien einde zorgen de beslissingsautoriteiten ervoor dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld van alle relevante bronnen, met inbegrip van de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] evenals de informatie en aanwijzingen van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.

4.Bij het beschouwen van de algemene omstandigheden in het deel van het land waar bescherming beschikbaar is als bedoeld in artikel 7, moet rekening worden gehouden met de toegankelijkheid, doeltreffendheid en duurzaamheid van die bescherming. Bij het beschouwen van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker moet met name rekening worden gehouden met de gezondheid, de leeftijd, het geslacht, de seksuele gerichtheid, de genderidentiteit en de sociale status van de betrokkene, en moet worden beoordeeld of het leven in het deel van het land dat als veilig wordt beschouwd, de verzoeker geen onnodige moeilijkheden zal opleveren.

HOOFDSTUK III

VOORWAARDEN VOOR HET VERKRIJGEN VAN DE VLUCHTELINGENSTATUS

Artikel 9
Daden van vervolging

1.Een daad wordt beschouwd als een daad van vervolging in de zin van artikel 1, onder A, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna het "Verdrag van Genève" genoemd) wanneer deze:

(a)zo ernstig van aard is of zo vaak voorkomt dat deze een ernstige schending vormt van de grondrechten van de mens, met name de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; of

(b)een samenstel is van verschillende maatregelen, waaronder mensenrechtenschendingen, die voldoende ernstig zijn om iemand op een soortgelijke wijze te treffen als bedoeld onder a).

2.Daden van vervolging in de zin van lid 1 kunnen onder meer de vorm aannemen van:

(a)daden van lichamelijk of geestelijk geweld, inclusief seksueel geweld;

(b)wettelijke, administratieve, politiële en/of gerechtelijke maatregelen die op zichzelf discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd;

(c)onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;

(d)ontneming van de toegang tot rechtsmiddelen, waardoor een onevenredig zware of discriminerende straf wordt opgelegd;

(e)vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder het toepassingsgebied van de uitsluitingsgronden van artikel 12, lid 2, vallen;

(f)daden van genderspecifieke of kindspecifieke aard.

3.Overeenkomstig artikel 2, punt 3, moet er een verband zijn tussen de in artikel 10 genoemde gronden en de daden die als vervolging worden aangemerkt in de zin van lid 1 van dit artikel of het ontbreken van bescherming tegen dergelijke daden.

Artikel 10
Gronden voor vervolging

1.Bij de beoordeling van de gronden voor vervolging wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

(a)het begrip "ras" omvat met name de aspecten huidskleur, afkomst of het behoren tot een bepaalde etnische groep;

(b)het begrip "godsdienst" omvat met name theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald;

(c)het begrip "nationaliteit" is niet beperkt tot staatsburgerschap of het ontbreken daarvan, maar omvat met name ook het behoren tot een groep die wordt bepaald door haar culturele, etnische of linguïstische identiteit, door een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong of door verwantschap met de bevolking van een andere staat;

(d)het begrip "specifieke sociale groep" omvat met name een groep:

waarvan de leden een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en

die in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd;

Afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst kan een specifieke sociale groep een groep zijn die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft (deze term kan geen handelingen omvatten die volgens het nationale recht van de lidstaten als strafbaar worden beschouwd); er wordt terdege rekening gehouden met genderaspecten, waaronder genderidentiteit, wanneer moet worden vastgesteld of iemand tot een specifieke sociale groep behoort of wanneer een kenmerk van een dergelijke groep wordt geïdentificeerd;

(e)    het begrip "politieke overtuiging" houdt met name onder meer in dat de betrokkene een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 6 genoemde potentiële actoren van vervolging en hun beleid of methoden, ongeacht of de verzoeker zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden.

2.Bij het beoordelen of de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is, doet het niet ter zake of de verzoeker in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven.

3.Bij het beoordelen of de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is, kan de beslissingsautoriteit niet redelijkerwijs van een verzoeker verwachten dat hij zich, om risico van vervolging in zijn land van herkomst te voorkomen, met betrekking tot bepaalde gedragingen discreet opstelt of zich van bepaalde praktijken onthoudt wanneer deze gedragingen of praktijken inherent zijn aan zijn identiteit.

Artikel 11
Beëindiging

1.Een onderdaan van een derde land of staatloze houdt op vluchteling te zijn als een of meer van de volgende situaties van toepassing zijn:

(a)de persoon heeft vrijwillig opnieuw de bescherming ingeroepen van het land van zijn nationaliteit;

(b)de persoon heeft na verlies van zijn nationaliteit deze vrijwillig opnieuw verworven;

(c)de persoon heeft een nieuwe nationaliteit verworven en geniet de bescherming van het land van zijn nieuwe nationaliteit;

(d)de persoon heeft zich vrijwillig opnieuw gevestigd in het land dat hij had verlaten of waarbuiten hij zich bevond uit vrees voor vervolging;

(e)de persoon kan, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling werd erkend, hebben opgehouden te bestaan, niet langer weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land van zijn nationaliteit;

(f)de staatloze persoon kan terugkeren naar het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling is erkend, hebben opgehouden te bestaan.

De punten e) en f) zijn niet van toepassing op een vluchteling die dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere vervolging, kan aanvoeren om te weigeren de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, of, in het geval van een staatloze, van het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, in te roepen.

2.Wanneer de punten e) en f) van lid 1 van toepassing zijn,

(a)gaat de beslissingsautoriteit na of de verandering van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft om de gegronde vrees van de vluchteling voor vervolging weg te nemen;

(b)baseert de beslissingsautoriteit zich op nauwkeurige en actuele informatie die zij verzamelt van alle relevante bronnen, met inbegrip van de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] of de informatie en aanwijzingen van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.

Artikel 12
Uitsluiting

1.Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer:

(a)hij onder artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève valt, dat betrekking heeft op de bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen. Is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden zonder dat de positie van de betrokkene definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, dan heeft de betrokkene op grond van dit feit recht op de voorzieningen uit hoofde van deze verordening;

(b)hij door de bevoegde autoriteiten van het land waar hij zich heeft gevestigd, beschouwd wordt de rechten en verplichtingen te hebben die met het bezit van de nationaliteit van dat land verbonden zijn, of daarmee gelijkwaardige rechten en verplichtingen.

2.Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

(a)hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

(b)hij buiten het land van toevlucht een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten, dat wil zeggen voorafgaand aan de afgifte van een verblijfstitel op grond van de toekenning van de vluchtelingenstatus; bijzonder wrede handelingen kunnen, zelfs indien zij met een beweerd politiek oogmerk zijn uitgevoerd, als ernstige, niet-politieke misdrijven worden aangemerkt;

(c)hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties.

3.Lid 2 is van toepassing op personen die aanzetten tot of anderszins deelnemen aan de daarin genoemde misdrijven of daden.

4.Bij het onderzoeken of de bescherming overeenkomstig lid 1, onder a), opgehouden is te bestaan, gaat de beslissingsautoriteit na of de betrokken persoon verplicht is geweest het grondgebied waarop het betrokken orgaan of de betrokken instelling actief is, te verlaten. Dit is het geval wanneer de persoon zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid bevond en het voor het betrokken orgaan of de betrokken instelling onmogelijk was hem in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee dat orgaan of die instelling is belast.

5.Voor de toepassing van lid 2, onder b), en c), worden de volgende daden als ernstige, niet-politieke misdrijven aangemerkt:

(a)bijzonder wrede handelingen, wanneer de daad in kwestie niet in verhouding staat tot het beweerde politieke doel,

(b)terroristische daden, die worden gekenmerkt door geweld tegen de burgerbevolking, ook wanneer zij met een beweerd politiek oogmerk zijn uitgevoerd.

6.De uitsluiting van een persoon van de vluchtelingenstatus is uitsluitend afhankelijk van het al dan niet voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 1 tot en met 5, en er wordt geen aanvullende evenredigheidsbeoordeling uitgevoerd van individuele gevallen.

HOOFDSTUK IV

VLUCHTELINGENSTATUS

Artikel 13
Verlening van de vluchtelingenstatus

De beslissingsautoriteit verleent de vluchtelingenstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en III in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling.

Artikel 14
Intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus

1.De beslissingsautoriteit trekt de vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze in, beëindigt deze of weigert deze te verlengen indien:

(a)de persoon overeenkomstig artikel 11 is opgehouden vluchteling te zijn;

(b)de persoon op grond van artikel 12 van de vluchtelingenstatus uitgesloten is of had moeten zijn;

(c)de persoon feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus;

(d)er goede redenen bestaan om de persoon te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(e)de persoon definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en derhalve een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(f) artikel 23, lid 2, van toepassing is.

2.De beslissingsautoriteit kan in de in lid 1, onder d) tot en met f), bedoelde situaties besluiten geen status te verlenen aan een vluchteling wanneer nog geen besluit in die zin is genomen.

3.Personen op wie lid 1, onder d) tot en met f), of lid 2 van toepassing is, genieten de rechten die zijn vastgelegd in de artikelen 3, 4, 16, 22, 31, 32 en 33 van het Verdrag van Genève of daarmee vergelijkbare rechten, voor zover zij in de lidstaat aanwezig zijn.

4.Onverminderd de plicht van de vluchteling uit hoofde van artikel 4, lid 1, om alle relevante feiten te melden en alle relevante documenten waarover hij beschikt, over te leggen, toont de beslissingsautoriteit die de vluchtelingenstatus heeft verleend per geval aan dat de betrokken persoon geen vluchteling meer is of dat nooit geweest is, overeenkomstig lid 1.

5.Beslissingen van de beslissingsautoriteit om de vluchtelingenstatus in te trekken of te beëindigen of te weigeren deze te verlengen overeenkomstig lid 1, onder a), worden pas drie maanden later van kracht, zodat de onderdaan van een derde land of staatloze de mogelijkheid heeft een verzoek om verblijf in de lidstaat op andere gronden in te dienen, overeenkomstig het relevante Unierecht en nationale recht.

Artikel 15
Opnieuw beoordelen van de vluchtelingenstatus

Ten behoeve van de toepassing van artikel 14, lid 1, onderwerpt de beslissingsautoriteit de vluchtelingenstatus aan een nieuwe beoordeling met name:

(a)wanneer uit de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] blijkt dat er zich op het gebied van de situatie in het land van herkomst een aanzienlijke verandering heeft voorgedaan die relevant is voor de beschermingsbehoeften van de verzoeker;

(b)wanneer een aan een vluchteling afgegeven verblijfstitel voor de eerste keer wordt verlengd.

HOOFDSTUK V

VOORWAARDEN OM IN AANMERKING TE KOMEN VOOR SUBSIDIAIRE BESCHERMING

Artikel 16
Ernstige schade

Ernstige schade als bedoeld in artikel 2, punt 5, bestaat uit:

(a)de doodstraf of executie; of

(b)foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of

(c)ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

Artikel 17
Beëindiging

1.Een onderdaan van een derde land of staatloze komt niet meer in aanmerking voor subsidiaire bescherming wanneer de omstandigheden op grond waarvan de subsidiaire bescherming is verleend, niet langer bestaan, of zodanig zijn gewijzigd dat deze bescherming niet langer nodig is.

2.De beslissingsautoriteit:

(a)gaat na of de wijziging in de omstandigheden zo ingrijpend en niet-voorbijgaand is dat de persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, niet langer een reëel risico op ernstige schade loopt;

(b)baseert zich op nauwkeurige en actuele informatie die zij verzamelt van alle relevante bronnen, met inbegrip van de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] of de informatie en aanwijzingen van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.

3.Lid 1 is niet van toepassing op een persoon aan wie de subsidiairebeschermingsstatus is verleend en die dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere ernstige schade, kan aanvoeren om te weigeren de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, of, in het geval van een staatloze, van het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, in te roepen.

Artikel 18
Uitsluiting

1.Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van subsidiaire bescherming wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

(a)hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

(b)hij een ernstig misdrijf heeft gepleegd;

(c)hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties;

(d)hij een gevaar vormt voor de gemeenschap of voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(e)hij, voordat hij tot de betrokken lidstaat werd toegelaten, een of meer andere dan de onder a), b), of c), bedoelde misdrijven heeft gepleegd die strafbaar zouden zijn met gevangenisstraf, indien zij in de betrokken lidstaat waren gepleegd, en indien hij zijn land van herkomst alleen heeft verlaten om straffen als gevolg van deze misdrijven te ontlopen.

2.Lid 1, onder a) tot en met d), is van toepassing op personen die aanzetten tot of anderszins deelnemen aan de daarin genoemde misdrijven of daden.

HOOFDSTUK VI

SUBSIDIAIREBESCHERMINGSSTATUS

Artikel 19
Verlening van de subsidiairebeschermingsstatus

De beslissingsautoriteit verleent de subsidiairebeschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.

Artikel 20
Intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de subsidiairebeschermingsstatus

1.De beslissingsautoriteit trekt de subsidiairebeschermingsstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze in, beëindigt deze of weigert deze te verlengen indien:

(a)de persoon overeenkomstig artikel 17 niet meer in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming;

(b)de persoon, nadat hem de subsidiairebeschermingsstatus is verleend, op grond van artikel 18 van subsidiaire bescherming uitgesloten is of had moeten zijn;

(c)de persoon feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, of valse documenten heeft gebruikt, en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de subsidiairebeschermingsstatus;

(d)artikel 23, lid 2, van toepassing is.

2.Onverminderd de plicht van de onderdaan van een derde land of staatloze uit hoofde van artikel 4, lid 1, om alle relevante feiten te melden en alle relevante documenten waarover hij beschikt, over te leggen, toont de lidstaat die de subsidiairebeschermingsstatus heeft verleend per geval aan dat de betrokken persoon niet of niet langer in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, overeenkomstig lid 1.

3.Beslissingen van de beslissingsautoriteit om de subsidiairebeschermingsstatus in te trekken of te beëindigen of te weigeren deze te verlengen overeenkomstig lid 1, onder a), worden pas drie maanden later van kracht, zodat de onderdaan van een derde land of staatloze de mogelijkheid heeft een verzoek om verblijf in de lidstaat op andere gronden in te dienen, overeenkomstig het relevante Unierecht en nationale recht.

Artikel 21
Opnieuw beoordelen van de subsidiairebeschermingsstatus

Ten behoeve van de toepassing van artikel 20, lid 1, onderwerpt de beslissingsautoriteit de subsidiairebeschermingsstatus aan een nieuwe beoordeling met name:

(a)wanneer uit de informatie over landen van herkomst die op Unieniveau beschikbaar is en de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie] blijkt dat er zich op het gebied van de situatie in het land van herkomst een aanzienlijke verandering heeft voorgedaan die relevant is voor de beschermingsbehoeften van de verzoeker;

(b)wanneer een verblijfstitel die is afgegeven aan een persoon die subsidiaire bescherming geniet, voor de eerste en de tweede keer wordt verlengd.

HOOFDSTUK VII

INHOUD VAN DE AAN INTERNATIONALE BESCHERMING VERBONDEN RECHTEN EN PLICHTEN VAN PERSONEN DIE INTERNATIONALE BESCHERMING GENIETEN

Afdeling I
Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 22
Algemene bepalingen

1.Voor vluchtelingen en personen aan wie de subsidiairebeschermingsstatus is verleend, gelden de in dit hoofdstuk vastgestelde rechten en verplichtingen. Dit hoofdstuk geldt onverminderd de in het Verdrag van Genève neergelegde rechten en plichten.

2.Dit hoofdstuk geldt zowel voor vluchtelingen als voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, tenzij anders is bepaald.

3.Binnen de grenzen van de internationale verplichtingen is voor de toekenning van voordelen inzake de toegang tot werk en sociale zekerheid de voorafgaande afgifte van een verblijfstitel vereist.

4.Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt rekening gehouden met de specifieke situatie van personen met bijzondere behoeften, zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen die lijden aan een geestesziekte en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, als na een individuele beoordeling van hun situatie wordt vastgesteld dat zij bijzondere behoeften hebben.

5.Bij de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk die betrekking hebben op minderjarigen, plaatsen de relevante autoriteiten het belang van het kind voorop.

Artikel 23
Bescherming tegen refoulement

1.De lidstaten eerbiedigen het beginsel van non-refoulement met inachtneming van hun internationale verplichtingen.

2.Wanneer dit op grond van de in lid 1 bedoelde internationale verplichtingen niet verboden is, kan een al dan niet formeel erkende vluchteling of persoon die subsidiaire bescherming geniet, worden uitgezet of teruggeleid, wanneer:

(a)er goede redenen bestaan om hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt;

(b)hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en derhalve een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt.

In deze gevallen wordt ook de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus beëindigd overeenkomstig respectievelijk artikel 14 of artikel 20.

Artikel 24
Informatie

De bevoegde autoriteiten verschaffen personen die internationale bescherming genieten, zo spoedig mogelijk nadat hun de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus is verleend, toegang tot informatie betreffende de rechten en plichten die verbonden zijn aan die status. Deze informatie wordt verstrekt in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijs geacht kunnen worden te begrijpen, en vermeldt uitdrukkelijk de gevolgen van het niet nakomen van de in artikel 28 omschreven verplichtingen op het gebied van bewegingen binnen de Unie.

De Commissie stelt de vorm waarin de informatie wordt verschaft, en de inhoud ervan, vast door middel van een uitvoeringshandeling die wordt goedgekeurd overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 58, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX [Verordening inzake procedures].

Artikel 25
Instandhouding van het gezin

1.Gezinsleden van de persoon die internationale bescherming geniet, die zelf niet in aanmerking komen voor die bescherming, hebben het recht om een verblijfstitel aan te vragen overeenkomstig de nationale procedures en voor zover verenigbaar met de persoonlijke juridische status van het gezinslid.

2.De overeenkomstig lid 1 afgegeven verblijfstitels hebben een geldigheidsduur die gelijk is aan de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de persoon die internationale bescherming geniet, en kunnen worden verlengd. De verblijfstitel die wordt afgegeven aan gezinsleden, kan in beginsel niet langer geldig zijn dan de datum waarop de verblijfstitel van de persoon die internationale bescherming geniet, verstrijkt.

3.Er wordt geen verblijfstitel afgegeven aan een gezinslid dat op grond van de hoofdstukken III en V van internationale bescherming uitgesloten is of zou zijn.

4.Wanneer dat om dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde noodzakelijk is, wordt geen verblijfstitel afgegeven aan een gezinslid, en wordt een reeds afgegeven verblijfstitel stopgezet of niet verlengd.

5.Gezinsleden aan wie een verblijfstitel wordt afgegeven overeenkomstig lid 1, genieten de in de artikel 27 tot en met 39 bedoelde rechten.

6.De lidstaten kunnen besluiten dat dit artikel ook geldt voor andere naaste verwanten die ten tijde van het vertrek uit het land van herkomst of voorafgaand aan de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten, deel uitmaakten van het gezin van de persoon die internationale bescherming geniet, en die op dat tijdstip volledig of grotendeels te zijnen laste kwamen.

Afdeling II
Rechten en plichten in verband met woonplaats en verblijf

Artikel 26
Verblijfstitels

1.Uiterlijk 30 dagen na de toekenning van de internationale bescherming wordt een verblijfstitel afgegeven volgens het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

(a)Personen met de vluchtelingenstatus krijgen een verblijfstitel die drie jaar geldig is en die met perioden van drie jaar kan worden verlengd.

(b)Personen met de subsidiairebeschermingsstatus krijgen een verblijfstitel die één jaar geldig is en die met perioden van twee jaar kan worden verlengd.

2.Een verblijfstitel wordt niet verlengd of wordt ingetrokken wanneer:

(a)de bevoegde autoriteiten de vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen overeenkomstig artikel 14, of de subsidiairebeschermingsstatus van een onderdaan van een derde land intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen overeenkomstig artikel 20;

(b)artikel 23, lid 2, van toepassing is;

(c)de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen.

3.    Bij de toepassing van artikel 14, lid 5, en artikel 20, lid 3, wordt de verblijfstitel pas ingetrokken na het verstrijken van de in deze bepalingen bedoelde termijn van drie maanden.

Artikel 27
Reisdocumenten

1.De bevoegde autoriteiten verstrekken personen met de vluchtelingenstatus reisdocumenten in de in de bijlage bij het Verdrag van Genève vermelde vorm en met de minimale veiligheidskenmerken en biometrische gegevens die worden beschreven in Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad 45 . De reisdocumenten zijn ten minste één jaar geldig.

2.De bevoegde autoriteiten verstrekken reisdocumenten met de minimale veiligheidskenmerken en biometrische gegevens die worden beschreven in Verordening (EG) nr. 2252/2004 aan personen met de subsidiairebeschermingsstatus die geen nationaal paspoort kunnen verkrijgen. De documenten zijn ten minste één jaar geldig.

3.    De in de leden 1 en 2 bedoelde documenten worden niet afgegeven indien dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde zich daartegen verzetten.

Artikel 28
Vrij verkeer binnen de lidstaat

1.Personen die internationale bescherming genieten, genieten het recht van vrij verkeer binnen het grondgebied van de lidstaat die de internationale bescherming verleent, met inbegrip van het recht hun verblijfsplaats op dat grondgebied vrij te kiezen, onder dezelfde voorwaarden en beperkingen als die welke gelden voor andere onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied verblijven en zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

2.Binnen de grenzen van de internationale verplichtingen kunnen voorwaarden inzake verblijf worden opgelegd aan personen die internationale bescherming genieten en bepaalde socialezekerheids of socialebijstandsuitkeringen ontvangen, indien deze voorwaarden noodzakelijk zijn om de integratie van de betrokken personen in de lidstaat die de bescherming verleent, te bevorderen. 

Artikel 29
Verkeer binnen de Unie

1.    Personen die internationale bescherming genieten, hebben niet het recht te verblijven in een andere lidstaat dan die welke de bescherming verleent. Dit doet geen afbreuk aan hun recht om een verzoek voor verblijf in een andere lidstaat in te dienen en ingewilligd te krijgen overeenkomstig de relevante bepalingen van het Unierecht en nationaal recht en aan hun recht om zich vrij te verplaatsen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

2.    Wanneer een persoon wordt opgemerkt in een andere lidstaat dan die welke hem bescherming verleent, zonder dat hij het recht heeft om daar te wonen of te verblijven overeenkomstig het relevante Unierecht of nationaal recht, wordt hij onderworpen aan een terugnameprocedure als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder e), van Verordening (EU) xxx/xxx.

Afdeling III
Rechten in verband met integratie

Artikel 30
Toegang tot werk

1.Personen die internationale bescherming genieten, hebben het recht om onmiddellijk nadat hun deze bescherming is verleend, een beroepsactiviteit als werknemer of zelfstandige op te nemen, waarbij de algemene voorschriften die gelden voor het beroep en de overheidsdienst moeten worden nageleefd.

2.Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent, wat betreft: 

(a)arbeidsomstandigheden, met inbegrip van salaris en ontslag, werktijden, verlof en vakantie, alsmede de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk;

(b)vrijheid van vereniging en aansluiting bij of participatie in een werkgevers- of werknemersorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte voordelen;

(c)werkgebonden onderwijsaanbod voor volwassenen, beroepsopleiding, met inbegrip van bijscholing en praktische werkervaring op de arbeidsplaats;

(d)door arbeidsbureaus verleende adviesdiensten.

3.De bevoegde autoriteiten faciliteren waar nodig de volledige toegang tot de activiteiten als bedoeld in lid 2, onder c) en d).

Artikel 31
Toegang tot onderwijs

1.Minderjarigen aan wie internationale bescherming is verleend, hebben onbeperkt toegang tot het onderwijsstelsel, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent.

2.Volwassenen aan wie internationale bescherming is verleend, hebben toegang tot het algemene onderwijsstelsel, voortgezette opleidingsvoorzieningen en om- en herscholing, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor onderdanen van derde landen die legaal in die lidstaat verblijven en zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

Artikel 32
Toegang tot procedures voor de erkenning van kwalificaties en validering van vaardigheden

1.    Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot de bestaande procedures voor de erkenning van buitenlandse diploma's, getuigschriften en andere bewijzen van officiële kwalificaties.

2.    De bevoegde autoriteiten faciliteren de volledige toegang tot de in lid 1 genoemde procedures voor personen die internationale bescherming genieten en geen bewijsstukken van hun kwalificaties kunnen overleggen, onverminderd artikel 2, lid 2, en artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 46 .

3.    Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot passende regelingen voor de beoordeling, validering en erkenning van hun eerdere scholing en ervaring.

Artikel 33
Sociale zekerheid

Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot sociale zekerheid.

Artikel 34
Sociale bijstand

1.Personen die internationale bescherming genieten, worden gelijk behandeld met onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent met betrekking tot sociale bijstand.

Aan de toegang tot bepaalde in de nationale wetgeving vastgestelde sociale bijstand kan de voorwaarde worden verbonden dat de persoon die internationale bescherming geniet, daadwerkelijk deelneemt aan integratiemaatregelen. 

2.Voor personen met de subsidiairebeschermingsstatus kunnen de lidstaten de sociale bijstand beperken tot de meest fundamentele prestaties.

Artikel 35
Gezondheidszorg

1.Personen die internationale bescherming genieten, hebben toegang tot gezondheidszorg onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent.

2.Personen die internationale bescherming genieten en bijzondere behoeften hebben, zoals zwangere vrouwen, gehandicapten, personen die foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan of minderjarigen die het slachtoffer zijn geweest van enige vorm van mishandeling, verwaarlozing, uitbuiting, foltering, wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of die onder een gewapend conflict hebben geleden, krijgen passende gezondheidszorg, met inbegrip van de behandeling van geestesziekten waar nodig, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor onderdanen van de lidstaat die de bescherming verleent.

Artikel 36
Niet-begeleide minderjarigen

1.Zo spoedig mogelijk nadat de internationale bescherming is verleend en uiterlijk binnen vijf werkdagen nemen de bevoegde autoriteiten, zoals uiteengezet in artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) xxx/xxx [Verordening inzake procedures] de nodige maatregelen om te verzekeren dat niet-begeleide minderjarigen worden vertegenwoordigd door een wettelijke voogd, dan wel, indien nodig, door een organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van minderjarigen, of op een andere passende wijze worden vertegenwoordigd, zoals op basis van wetgeving of een rechterlijke uitspraak.

Wanneer een organisatie als voogd is aangewezen, wijst deze zo spoedig mogelijk een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taak van voogd uit te voeren, overeenkomstig deze verordening.

2.De aangewezen voogd heeft als taak erop toe te zien dat de minderjarige toegang heeft tot alle rechten die uit deze verordening voortvloeien. De bevoegde autoriteiten voeren regelmatig een beoordeling uit van het presteren van de aangewezen voogd.

3.Niet-begeleide minderjarigen worden op een van de volgende wijzen geplaatst:

(a)bij een volwassen bloedverwant;

(b)in een pleeggezin;

(c)in speciale centra voor minderjarigen;

(d)in andere huisvesting die geschikt is voor minderjarigen.

De minderjarige krijgt inspraak in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

4.Voor zover mogelijk worden broers en zussen bij elkaar gehuisvest, rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit. Veranderingen in de verblijfplaats van minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

5.Indien een niet-begeleide minderjarige internationale bescherming wordt verleend en er nog niet begonnen is met het opsporen van zijn gezinsleden, beginnen de bevoegde autoriteiten hen zo snel mogelijk na het verlenen van de internationale bescherming op te sporen, waarbij zij het belang van de minderjarige vooropstellen. Indien het opsporen al is gestart, wordt dat waar nodig voortgezet. In gevallen waarin gevaar bestaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden, met name indien zij in het land van herkomst zijn achtergebleven, moet bij het verzamelen, verwerken en verspreiden van gegevens over deze personen de vertrouwelijkheid worden gewaarborgd.

6.De personen en organisaties die met niet-begeleide minderjarigen werken, krijgen passende voortgezette opleiding op het gebied van de rechten en behoeften van minderjarigen en de normen inzake het vrijwaren van kinderen worden geëerbiedigd als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) xxx/xxx [Verordening inzake procedures].

Artikel 37
Toegang tot huisvesting

1.Personen die internationale bescherming genieten, hebben toegang tot huisvesting onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op andere onderdanen van derde landen die legaal op grondgebied van de lidstatenverblijven en zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

2.De nationale praktijken van spreiding van personen die internationale bescherming genieten, worden voor zover mogelijk uitgevoerd zonder discriminatie van personen die internationale bescherming genieten, en garanderen gelijke kansen wat toegang tot huisvesting betreft.

Artikel 38
Toegang tot integratiemaatregelen

1.Om hun integratie in de samenleving te bevorderen, krijgen personen die internationale bescherming genieten, toegang tot integratiemaatregelen waarin de lidstaten voorzien, met name taalcursussen, inburgeringscursussen en beroepsopleiding, waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van de betrokkenen.

2.De lidstaten kunnen deelname aan integratiemaatregelen verplicht stellen.

Artikel 39
Repatriëring

De lidstaten verlenen bijstand aan personen die internationale bescherming genieten en gerepatrieerd wensen te worden.

HOOFDSTUK VIII

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 40
Samenwerking

Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan en deelt het adres daarvan mee aan de Commissie. De Commissie stelt de andere lidstaten van deze gegevens in kennis.

De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde autoriteiten tot stand te brengen.

Artikel 41
Personeel

De autoriteiten en andere organisaties die de bepalingen van deze verordening uitvoeren, hebben de nodige opleiding ontvangen of zullen deze ontvangen, en zijn wat de informatie betreft die zij uit hoofde van hun werk verkrijgen, gebonden aan geheimhouding als omschreven in de nationale wetgeving.

HOOFDSTUK IX

SLOTBEPALINGEN

Artikel 42
Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door het [bij artikel 58 van Verordening (EU) XXX/XXX [Verordening inzake procedures] opgerichte comité]. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

Artikel 43
Toezicht en evaluatie

De Commissie brengt over de toepassing van deze verordening verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad binnen twee jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar, en stelt in voorkomend geval eventueel noodzakelijke wijzigingen voor. 

De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk negen maanden vóór die datum alle gegevens die relevant zijn voor de opstelling van het verslag.

Artikel 44

Wijziging van Richtlijn 2003/109/EG

1. In artikel 4 van Richtlijn 2003/109/EG wordt het volgende lid 3 bis ingevoegd:

"3 bis. Wanneer een persoon die internationale bescherming geniet, wordt opgemerkt in een andere lidstaat dan die welke de bescherming verleent, zonder dat hij het recht heeft daar te wonen of te verblijven overeenkomstig het relevante Unierecht of nationale recht, wordt de periode van legaal verblijf voorafgaand aan deze situatie niet in aanmerking genomen voor het berekenen van de in lid 1 bedoelde periode."

2. Het volgende artikel 26 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 26 bis

Omzetting van artikel 4, lid 3 bis

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] aan artikel 4, lid 3 bis, van deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis."

Artikel 45
Intrekking

Richtlijn 2011/95/EU wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage I opgenomen concordantietabel.

Artikel 46
Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding ervan].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter
[…]

(1) COM(2015) 240 final.
(2) COM(2016) 197 final.
(3) COM(2016) 270 final.
(4) COM(2016) 272 final.
(5) COM(2016) 271 final.
(6) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.
(7) PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.
(8) PB L […] van […], blz. […].
(9) PB L […] van […], blz. […].
(10) PB L […] van […], blz. […].
(11) Richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (hierna de "herschikte richtlijn asielnormen" genoemd).
(12) Zo varieerde het erkenningspercentage voor asielzoekers uit Afghanistan in de periode van januari tot en met september 2015 van bijna 100 % in Italië tot 5,88 % in Bulgarije (Eurostat). Met betrekking tot de verschillen in het type status dat wordt toegekend, blijkt uit gegevens van het EASO voor het tweede kwartaal van 2015 dat Duitsland (99 %), Griekenland (98 %) en Bulgarije (85 %) aan bijna alle Syrische verzoekers de vluchtelingenstatus toekennen, terwijl Malta (100 %), Zweden (89 %), Hongarije (83 %) en Tsjechië (80 %) Syrische verzoekers de subsidiaire beschermingsstatus toekennen.  https://easo.europa.eu/wp-content/uploads/Quarterly-Asylum-Report-2015_Q2_Final.pdf .
(13) COM(2016) 271 final.
(14) COM(2016) 377 final.
(15) Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.
(16) COM(2016) 270 final.
(17) COM(2015) 240 final.
(18) COM(2016) 377 final.
(19) De studies worden binnenkort gepubliceerd.
(20) COM(2016) 197 final.
(21) COM(2016) 271 final.
(22) COM(2016) 270 final.
(23) C-199/12.
(24) C-57/09.
(25) C-57/09.
(26) COM(2016) 271 final.
(27) COM(2016) 378 final.
(28) Zaak C-443/14.
(29) Zaak C-140/12.
(30) Zaak C-579/13.
(31) PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.
(32) COM(2016) 197 final.
(33) EUCO 19.2.2016, SN 1/16.
(34) COM(2016) 271 final.
(35) C-285/12.
(36) C-465/07.
(37) COM(2016) 271 final.
(38) Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen.
(39) Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
(40) COM(2016) 378 final.
(41) Verordening (EU) [xxx/xxxx nieuwe Dublinverordening].
(42) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(43) PB L157 van 15.6.2002, blz.1.
(44) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
(45) Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385 van 29.12.2004, blz. 1).
(46) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties ( PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22 ).
Top

Brussel, 13.7.2016

COM(2016) 466 final

BIJLAGE

bij het

VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, alsook tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen


BIJLAGE 1

Concordantietabel

Richtlijn 2011/95/EU

Onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, onder c)

-

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, onder j), eerste streepje

Artikel 2, punt 9, onder a)

Artikel 2, onder j), tweede streepje

Artikel 2, punt 9, onder b)

Artikel 2, onder j), derde streepje

Artikel 2, punt 9, onder c)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, onder l)

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, onder m)

Artikel 2, punt 12

Artikel 2, onder n)

Artikel 2, punt 13

-

Artikel 2, punten 14 tot en met 19

Artikel 3

-

-

Artikel 3

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 4, leden 1 en 2

-

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3, onder a) tot en met e)

- 1

Artikel 4, leden 4 en 5

Artikel 4, leden 4 en 5

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 1

-

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3

-

Artikel 8, lid 4

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 10, leden 1 en 2

-

Artikel 10, lid 3

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 1, eerste alinea

Artikel 11, lid 2

Artikel 11, lid 2, onder a)

-

Artikel 11, lid 2, onder b)

Artikel 11, lid 3

Artikel 11, lid 1, tweede alinea

Artikel 12, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 12, lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 12, lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 12, lid 3

Artikel 12, lid 3

-

Artikel 12, leden 4 tot en met 6

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14, lid 1

Artikel 14, lid 1, onder a)

Artikel 14, lid 2

Artikel 14, lid 4

Artikel 14, lid 3, onder a)

Artikel 14, lid 1, onder b)

Artikel 14, lid 3, onder b)

Artikel 14, lid 1, onder c)

Artikel 14, lid 4, onder a)

Artikel 14, lid 1, onder d)

Artikel 14, lid 4, onder b)

Artikel 14, lid 1, onder e)

-

Artikel 14, lid 1, onder f)

Artikel 14, lid 5

Artikel 14, lid 2

Artikel 14, lid 6

Artikel 14, lid 3

-

Artikel 14, lid 5

-

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 16, lid 2

Artikel 17, lid 2, onder a)

-

Artikel 17, lid 2, onder b)

Artikel 16, lid 3

Artikel 17, lid 3

Artikel 17, lid 1, onder a) tot en met d)

Artikel 18, lid 1, onder a) tot en met d)

Artikel 17, lid 2

Artikel 18, lid 2

Artikel 17, lid 3

Artikel 18, lid 1, onder e)

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 19, lid 1

Artikel 20, lid 1, onder a)

Artikel 19, lid 2

Artikel 20, lid 1, onder b)

Artikel 19, lid 3, onder a)

Artikel 20, lid 1, onder b)

Artikel 19, lid 3, onder b)

Artikel 20, lid 1, onder c)

-

Artikel 20, lid 1, onder d)

Artikel 19, lid 4

Artikel 20, lid 2

-

Artikel 20, lid 3

-

Artikel 21

Artikel 20, leden 1 en 2

Artikel 22, leden 1 en 2

-

Artikel 22, lid 3

Artikel 20, lid 3

Artikel 22, lid 4

Artikel 20, lid 4

Artikel 22, lid 4

Artikel 20, lid 5

Artikel 22, lid 5

Artikel 21, lid 1

Artikel 23, lid 1

Artikel 21, lid 2

Artikel 23, lid 2, eerste alinea

Artikel 21, lid 3

-

-

Artikel 23, lid 2, tweede alinea

Artikel 22

Artikel 24, eerste alinea

-

Artikel 24, tweede alinea

Artikel 23, lid 1

-

Artikel 23, lid 2

Artikel 25, leden 1 en 5

-

Artikel 25, lid 2

Artikel 23, lid 3

Artikel 25, lid 3

Artikel 23, lid 4

Artikel 25, lid 4, en artikel 26, lid 2, onder c)

Artikel 23, lid 5

Artikel 25, lid 6

Artikel 24, lid 1, eerste alinea

Artikel 26, lid 1, onder a)

Artikel 24, lid 2

Artikel 26, lid 1, onder b)

-

Artikel 26, lid 2, onder a) en b)

-

Artikel 26, lid 3

Artikel 25

Artikel 27

Artikel 26, lid 1

Artikel 30, lid 1

Artikel 26, lid 2

Artikel 30, lid 2, onder a) tot en met d)

Artikel 26, lid 3

Artikel 30, lid 3

Artikel 26, lid 4

Artikel 33

Artikel 27

Artikel 31

Artikel 28, leden 1 en 2

Artikel 32, leden 1 en 2

-

Artikel 32, lid 3

Artikel 29, lid 1

Artikel 34, lid 1, eerste alinea

-

Artikel 34, lid 1, tweede alinea

Artikel 29, lid 2

Artikel 34, lid 2

Artikel 30

Artikel 35

Artikel 31, lid 1

Artikel 36, lid 1, eerste alinea

-

Artikel 36, lid 1, tweede alinea

Artikel 31, leden 2 tot en met 6

Artikel 36, leden 2 tot en met 6

Artikel 32

Artikel 37

Artikel 33

Artikel 28, lid 1

-

Artikel 28, lid 2

-

Artikel 29, leden 1 en 2

Artikel 34

Artikel 38, lid 1

-

Artikel 38, lid 2

Artikel 35

Artikel 39

Artikel 36

Artikel 40

Artikel 37

Artikel 41

-

Artikel 42

Artikel 38

Artikel 43

Artikel 39

-

-

Artikel 44

Artikel 40

Artikel 45

Artikel 41

Artikel 46

Artikel 42

-

(1) Zie artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) XXX/XX [Verordening inzake procedures].
Top