EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0270(01)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)

COM/2016/0270 final/2 - 2016/0133 (COD)

Brussel, 4.5.2016

COM(2016) 270 final

2016/0133(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De EU werkt aan een duurzamere aanpak van het migratiebeheer, zowel voor personen die internationale bescherming nodig hebben als voor personen die om andere redenen wegtrekken. Doel van de aanpak is om een einde te maken aan de irreguliere en gevaarlijke bewegingen en aan het bedrijfsmodel van mensensmokkelaars en te voorzien in veilige en legale manieren waarop mensen die internationale bescherming behoeven, naar de EU kunnen komen. Bescherming in de betrokken regio en hervestiging vandaaruit naar de EU moet het toekomstige model worden, dat tevens het meest geschikt is om de belangen en de veiligheid van de vluchtelingen te dienen.

Op de korte en middellange termijn zullen er echter mensen blijven aankomen aan de buitengrenzen van de EU. Personen die geen internationale bescherming vragen, moeten worden teruggestuurd. Wanneer er wel om asiel wordt verzocht, moet het verzoek efficiënt worden verwerkt en moeten aan de verzoekers fatsoenlijke opvangvoorzieningen en ondersteuning worden aangeboden in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun verzoeken terwijl de procedure loopt en ook daarna ingeval hun verzoeken gegrond blijken te zijn.

Uit recente ervaring is evenwel gebleken dat een grootschalige ongecontroleerde toestroom een buitensporige druk legt op de asielstelsels van de lidstaten, wat heeft geleid tot een toenemende veronachtzaming van de regels. Er wordt nu een begin gemaakt met de aanpak van dit probleem om de situatie opnieuw onder controle te krijgen, door de bestaande regels inzake Schengengrensbeheer en asiel toe te passen en door nauwer samen te werken met belangrijke derde landen, met name Turkije. De situatie heeft echter meer fundamentele tekortkomingen in onze asielwetgeving laten zien, die de doeltreffendheid ervan aantasten en geen duurzame verdeling van de verantwoordelijkheid garanderen, en nu moeten worden aangepakt.

Op 6 april 2016 heeft de Commissie haar prioriteiten voor de verbetering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel uiteengezet in haar mededeling "Naar een hervorming van het gemeenschappelijk asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen" 1 . De Commissie heeft aangekondigd dat zij geleidelijk zou komen tot een hervorming van het bestaande EU-kader inzake asiel, om een duurzaam en billijk systeem tot stand te brengen om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van asielverzoeken, het Eurodac-systeem te versterken, voor meer convergentie in het asielstelsel te zorgen, secundaire migratiestromen te voorkomen, en een krachtiger mandaat te geven aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO). De noodzaak van een hervorming wordt algemeen erkend, met name door het Europees Parlement 2 en de Europese Raad 3 .

Dit voorstel voor de herziening van de Dublin III-verordening maakt deel uit van de eerste reeks wetgevingsvoorstellen die tot een belangrijke hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel zal leiden. Het eerste pakket bevat ook een voorstel voor herschikking van de Eurodac-verordening en een voorstel tot oprichting van een Asielagentschap van de Europese Unie. Het Eurodac-voorstel bevat de nodige wijzigingen om het systeem aan te passen aan de voorgestelde Dublinregels, overeenkomstig zijn primaire doelstelling bij te dragen tot de uitvoering van de Dublinverordening. Eurodac zal een gegevensbestand voor bredere immigratiedoeleinden worden, en zo de terugkeer en de strijd tegen irreguliere migratie vergemakkelijken.

Het voorstel betreffende een Asielagentschap van de Europese Unie heeft als doel de uitvoering en de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te bevorderen, door voort te bouwen op de werkzaamheden van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken en het om te vormen tot een agentschap dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, het zorgen voor convergentie bij de beoordeling van de verzoeken om internationale bescherming in de Unie en het monitoren van de operationele en technische toepassing van het recht van de Unie.

Om te zorgen voor een volledige hervorming van alle delen van het EU-asielstelsel, volgt een tweede fase van wetgevingsvoorstellen voor een hervorming van de richtlijn asielprocedures, de richtlijn asielnormen en de richtlijn opvangvoorzieningen, onder meer om te voorkomen dat de werking van het Dublinmechanisme wordt ontregeld als gevolg van misbruik en asieltoerisme door verzoekers en begunstigden van internationale bescherming. Met name moeten asielprocedures sneller verlopen en meer samenhang vertonen, zijn er meer gestroomlijnde regels nodig inzake de procedures en de rechten voor personen die internationale bescherming genieten en zullen opvangvoorzieningen moeten worden aangepast, om te komen tot zoveel mogelijk harmonisatie tussen de lidstaten.

Zoals bepaald in de mededeling van 6 april, kent het Europees asielstelsel, en met name de Dublinregels, qua opzet en uitvoering belangrijke structurele zwakke punten en tekortkomingen, die door de migratie- en vluchtelingencrisis aan het licht zijn gekomen. Het huidige Dublinsysteem was er niet op berekend om de verantwoordelijkheid voor asielzoekers gedurende langere tijd in de EU te delen. Dit heeft geleid tot situaties waarin een beperkt aantal lidstaten het leeuwendeel van in de Unie aankomende asielzoekers te verwerken kreeg, wat de capaciteit van hun asielstelsels zwaar onder druk heeft gezet en heeft geleid tot een bepaalde veronachtzaming van de EU-regels. Daarnaast wordt de effectiviteit van het Dublinsysteem ondermijnd door een reeks complexe en betwistbare regels om de verantwoordelijkheid te bepalen en door langdurige procedures. Dit is met name het geval voor de huidige regels op grond waarvan de verantwoordelijkheid na verloop van tijd van de ene naar de andere lidstaat kan verschuiven. Bovendien wordt het huidige systeem vaak misbruikt door aanvragers aangezien het geen duidelijke bepalingen bevat over hun verplichtingen en over de gevolgen van de niet-naleving ervan.

De doelstellingen van de Dublinverordening - ervoor zorgen dat asielzoekers snel toegang krijgen tot een asielprocedure en dat een verzoek ten gronde wordt onderzocht door één duidelijk vastgestelde lidstaat - blijven geldig. Het is echter duidelijk dat het Dublinsysteem moet worden hervormd, zowel om het te vereenvoudigen en de doeltreffendheid ervan in de praktijk te verbeteren, als om het in staat te stellen zijn taak te vervullen om situaties aan te pakken waarin de asielstelsels van de lidstaten worden geconfronteerd met onevenredige druk.

Dit voorstel is een herschikking van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna "Dublin III-verordening" genoemd).

Dit voorstel heeft met name tot doel:

de capaciteit van het systeem te versterken om doelmatig en doeltreffend een enkele lidstaat aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Met name zouden de bepalingen over de beëindiging van de verantwoordelijkheid worden geschrapt en de termijnen voor het verzenden van verzoeken, het ontvangen van antwoorden en het verrichten van overdrachten tussen lidstaten, aanzienlijk worden verkort;

te zorgen voor een billijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten door het huidige systeem aan te vullen met een correctiemechanisme voor toewijzing. Dit mechanisme zou automatisch in gang worden gezet wanneer lidstaten worden geconfronteerd met een onevenredig aantal asielzoekers;

misbruik te ontmoedigen en secundaire bewegingen van verzoekers in de EU te voorkomen, door met name te voorzien in duidelijke verplichtingen voor verzoekers om asiel aan te vragen in de lidstaat van eerste binnenkomst en te blijven in de lidstaat die als verantwoordelijk is aangewezen. Dit vereist ook evenredige procedurele en materiële consequenties ingeval zij hun verplichtingen niet naleven.

Gericht overleg met het Europees Parlement en de lidstaten, onder meer op grond van de mededeling van 6 april, alsook met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen ("UNHCR") en het maatschappelijke middenveld, heeft bevestigd dat er uiteenlopende standpunten zijn over de aard van de hervorming en over de mate waarin de Dublinverordening moet worden hervormd 4 . Tegen deze achtergrond heeft de Commissie zorgvuldig de aangevoerde argumenten beoordeeld. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de huidige criteria in het Dublinsysteem moeten worden behouden, maar dat deze moeten worden aangevuld met een correctiemechanisme voor toewijzing om lidstaten die onder onevenredige druk staan, te ontlasten. Tegelijkertijd zal de nieuwe Dublinregeling van bij het begin gebaseerd zijn op een Europees referentiesysteem, waarbij een corrigerend solidariteitsmechanisme automatisch wordt geactiveerd zodra een lidstaat onevenredig belast wordt.

Tegelijkertijd worden andere fundamentele wijzigingen voorgesteld om misbruik te ontmoedigen en secundaire bewegingen van verzoekers in de EU te voorkomen.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Het Dublinsysteem is de hoeksteen van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielverzoek. Het werkt via de juridische en beleidsinstrumenten op het gebied van asiel, in het bijzonder asielprocedures, normen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor internationale bescherming, opvangvoorzieningen, en herplaatsing en hervestiging.

Gebrekkige uitvoering van de Europese asielwetgeving belemmert de voortgang van de maatregelen. Prioritair is dat de lidstaten zorgen voor de volledige en snelle uitvoering van de EU-wetgeving. De Commissie heeft de afgelopen jaren met name samengewerkt met de Griekse autoriteiten om te streven naar de normalisatie van de situatie die is ontstaan sinds de opschorting van de Dublinoverdrachten in 2010. Daartoe heeft de Commissie op 10 februari 2016 aan Griekenland een aanbeveling 5 gericht over de door dat land te nemen dringende maatregelen met het oog op de hervatting van de Dublinoverdrachten.

Dit voorstel maakt deel uit van een pakket met voorstellen tot hervorming van andere elementen van het Dublinsysteem, dat zal zorgen voor consistentie van de bepalingen op dit beleidsgebied. Het voorstel tot hervorming van de Eurodac-verordening bevat de nodige wijzigingen om rekening te houden met de voorgestelde wijzigingen in de Dublinverordening en om irreguliere migratie beter te helpen controleren. De Commissie stelt eveneens voor een Asielagentschap van de Europese Unie op te richten ter ondersteuning van de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van het herziene Dublinmechanisme.

Naar aanleiding van de crisissituatie in Griekenland en Italië heeft de Raad in september 2015 twee herplaatsingsbesluiten genomen 6 , die tot september 2017 zullen worden toegepast. Dit was een tijdelijke, ad hoc- en noodrespons op de situatie in deze twee lidstaten, die met een ongekende toestroom van migranten werden geconfronteerd en die hadden moeten worden bevrijd van een deel van die belasting door de overdracht van de verantwoordelijkheid voor een aantal asielzoekers van Italië en Griekenland aan andere lidstaten. De Commissie heeft twee keer verslag uitgebracht over de uitvoering van deze besluiten 7 .

Met het oog op een structurele oplossing voor het aanpakken van dergelijke crisissituaties heeft de Commissie in september 2015 een crisisherplaatsingsmechanisme voorgesteld 8 . Er werd voorgesteld de herplaatsing te activeren door middel van een gedelegeerde handeling, waarin ook het aantal te herplaatsen personen zou worden vastgesteld. Dit voorstel voorziet in een automatisch geactiveerd correctiemechanisme voor toewijzing. Het heeft derhalve een gelijkaardige doelstelling als het voorstel dat de Commissie in september 2015 heeft ingediend en, afhankelijk van de resultaten van de besprekingen over dit voorstel, zou de Commissie kunnen overwegen het voorstel in te trekken.

Het voorstel omvat ook nieuwe regels om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat is ingediend door een niet-begeleide minderjarige, namelijk dat – bij ontstentenis van gezinsrelaties — de lidstaat waar het verzoek het eerst wordt ingediend, verantwoordelijk is, tenzij dit niet in het belang van de minderjarige is. Deze regel zal het mogelijk maken snel te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is en op die manier deze kwetsbare groep verzoekers snel toegang tot de procedure verlenen, mede in het licht van de voorgestelde verkorte termijnen. Aangezien deze regel verschilt van die welke de Commissie in juni 2014 heeft voorgesteld 9 , is de Commissie voornemens om dat voorstel, waarover tot dusver geen overeenstemming kon worden bereikt, in te trekken.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel past in het brede langetermijnbeleid inzake beter migratiebeheer dat de Commissie heeft uiteengezet in de Europese migratieagenda 10 , waarin de politieke beleidslijnen van voorzitter Juncker zijn uitgewerkt tot een reeks samenhangende en elkaar onderling versterkende maatregelen. Deze maatregelen berusten op vier pijlers: de stimulansen voor irreguliere migratie reduceren, de buitengrenzen beveiligen en levens redden, een krachtig asielbeleid voeren en een nieuw beleid inzake legale migratie ontwikkelen. Dit voorstel, dat zorgt voor een verdere uitvoering van de Europese migratieagenda wat betreft de doelstelling het Europese asielbeleid te versterken, moet worden beschouwd als een onderdeel van het bredere EU-beleid om voor de toekomst een solide en doeltreffend systeem voor duurzaam migratiebeheer op te zetten, dat zowel billijk is voor de gastsamenlevingen en EU-burgers, als voor derdelanders en de landen van herkomst en doorreis.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is een herschikking van Verordening (EU) nr. 604/2013 en moet daarom worden aangenomen op dezelfde rechtsgrondslag, namelijk artikel 78, lid 2, onder e), van het VWEU, in overeenstemming met de gewone wetgevingsprocedure.

Variabele geometrie

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening (EU) nr. 604/2013 omdat zij op basis van het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te kennen hebben gegeven deel te willen nemen aan de aanneming en toepassing van die verordening.

Overeenkomstig voornoemd protocol kunnen het Verenigd Koninkrijk en Ierland besluiten dat zij aan de vaststelling van dit voorstel deelnemen. Ook na de vaststelling van dit voorstel beschikken ze over deze mogelijkheid.

Overeenkomstig het protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming door de Raad van maatregelen uit hoofde van titel V van het VWEU (met uitzondering van "maatregelen tot bepaling van de derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum of […] maatregelen betreffende een uniform visummodel"). Omdat Denemarken op grond van een in 2006 met de EG gesloten internationale overeenkomst 11 echter de huidige Dublinverordening wel toepast, dient het overeenkomstig artikel 3 van die overeenkomst de Commissie te laten weten of het al dan niet ook de inhoud van de gewijzigde verordening zal toepassen.

De deelname van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken aan de regelingen van dit voorstel tot herschikking van Verordening (EU) nr. 604/2013 zal worden vastgesteld tijdens de onderhandelingen overeenkomstig deze protocollen. Op grond van deze protocollen kunnen het Verenigd Koninkrijk en Ierland met name ervoor kiezen (maar zijn zij niet verplicht) deel te nemen aan initiatieven op het beleidsgebied vrijheid, veiligheid en recht, rekening houdend met de toepasbaarheid ervan.

Gevolgen van het voorstel voor niet-EU-lidstaten die betrokken zijn bij het Dublinsysteem

Zoals verschillende niet-EU-lidstaten bij het Schengenacquis zijn betrokken, zo heeft de Unie tevens een aantal overeenkomsten gesloten waarbij deze landen ook bij het Dublin/Eurodac-acquis worden betrokken:

– de overeenkomst met IJsland en Noorwegen, gesloten in 2001;

– de overeenkomst met Zwitserland, gesloten op 28 februari 2008;

– het protocol met Liechtenstein, gesloten op 7 maart 2011.

Om rechten en verplichtingen te creëren tussen Denemarken – dat, zoals hierboven uiteengezet, betrokken is bij het Dublin/Eurodac-acquis middels een internationale overeenkomst – en de hierboven genoemde landen, zijn nog twee instrumenten gesloten tussen de Unie en die landen 12 .

Overeenkomstig de drie bovengenoemde overeenkomsten accepteren de betrokken landen het Dublin/Eurodac-acquis en de ontwikkeling daarvan, zonder uitzondering. Zij nemen niet deel aan de vaststelling van besluiten die het Dublinacquis wijzigen of daarop voortbouwen (zoals dit voorstel), maar moeten de Commissie binnen een bepaalde termijn laten weten of zij de inhoud van die besluiten al dan niet aanvaarden, nadat ze zijn goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad. Wanneer Noorwegen, IJsland, Zwitserland of Liechtenstein een besluit tot wijziging of ontwikkeling van het Dublin/Eurodac-acquis niet aanvaarden, wordt de betrokken overeenkomst beëindigd, tenzij het desbetreffende bij de overeenkomsten ingestelde gemengd comité unaniem anders besluit.

Subsidiariteit

Titel V van het VWEU over de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht verleent de Europese Unie bepaalde bevoegdheden op dit gebied. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, te weten indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt.

Het voorstel stroomlijnt de huidige Dublinregels en vult deze aan met een nieuw correctiemechanisme voor toewijzing om een systeem in te voeren om situaties aan te pakken waarin de asielstelsels van lidstaten worden geconfronteerd met onevenredige druk.

De bedoeling is te komen tot een billijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten, door een lidstaat met een onevenredige belasting te ontlasten en die belasting te verdelen onder de overige lidstaten. Dit vereist per definitie EU-maatregelen. Bovendien heeft het voorstel als doel te zorgen voor de correcte toepassing van het Dublinsysteem in tijden van crisis en secundaire bewegingen van onderdanen van derde landen tussen lidstaten aan te pakken, kwesties die grensoverschrijdend van aard zijn. Het staat vast dat maatregelen van individuele lidstaten niet volstaan om aan de noodzaak van een gemeenschappelijke EU- aanpak voor een gemeenschappelijk probleem te voldoen.

Evenredigheid

Wat betreft de stroomlijning van de Dublinregels: de voorgestelde wijzigingen zijn beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om het systeem doeltreffend te doen werken, zowel met betrekking tot de snellere toegang van verzoekers tot de procedure voor het verlenen van internationale bescherming als tot de capaciteit van de overheidsinstanties van de lidstaten om het systeem toe te passen.

Wat betreft de invoering van een nieuw correctiemechanisme voor toewijzing: in haar huidige vorm voorziet Verordening (EU) nr. 604/2013 niet in instrumenten waarmee adequaat kan worden gereageerd op situaties waarin de asielstelsels van de lidstaten onder onevenredige druk staan. Met de bepalingen betreffende het correctiemechanisme voor toewijzing waarin het voorstel voorziet, wordt getracht om deze kloof te dichten. Deze bepalingen gaan niet verder dan wat nodig is voor de verwezenlijking van het doel, dat erin bestaat de situatie daadwerkelijk aan te pakken.

Keuze van het instrument

Aangezien het huidige Dublinmechanisme door middel van een verordening werd ingesteld, wordt hetzelfde rechtsinstrument gebruikt om het te stroomlijnen en aan te vullen met een correctiemechanisme voor toewijzing.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

In de Europese migratieagenda heeft de Commissie er bij de lidstaten op aangedrongen de Dublin III-verordening en het bestaande EU-asielacquis volledig ten uitvoer te leggen en tegelijkertijd aangekondigd de verordening in 2016 te evalueren en eventueel te herzien. In lijn met deze toezegging heeft de Commissie externe studies laten verrichten over de evaluatie van het Dublinsysteem 13 . Bij de evaluatie werd gekeken naar de effectiviteit, efficiëntie, relevantie, coherentie en toegevoegde waarde voor de EU van de Dublin III-verordening. Er werd onderzocht in hoeverre de verordening haar doelstellingen heeft bereikt en heeft voorzien in de bredere beleidsbehoeften van de EU en de behoeften van de doelgroepen 14 . De evaluatie omvatte een diepgaande studie over de praktische uitvoering van de Dublin III-verordening in de lidstaten 15 . De voornaamste bevindingen worden hieronder uiteengezet.

3.1. De relevantie van de Dublin III-verordening

Het Dublinsysteem is een hoeksteen van het EU-asielacquis en de doelstellingen ervan blijven gelden. Een EU-instrument voor de vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek, is van essentieel belang zolang er in de Unie verschillende nationale asielstelsels bestaan. Zonder dat instrument zouden de lidstaten afhankelijk zijn van ad-hocovereenkomsten zoals in het pre-Dublintijdperk, wat het uiterst moeilijk zou maken om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. De conclusie van de evaluatie luidde dat geen nationaal of bilateraal instrument hetzelfde algemene effect zou kunnen hebben, wat zou kunnen leiden tot het niet-behandelen van verzoeken om internationale bescherming die tussen de nationale rechtsstelsels vallen. Er was sprake van uiteenlopende standpunten over de werkelijke gevolgen van de verordening, die zou moeten zorgen voor een snelle toegang tot de asielprocedures voor de verzoeker en leiden tot een langetermijnstrategie om meervoudige verzoeken te ontmoedigen. Dit zou het asielstelsel efficiënter maken door misbruik te voorkomen en zou de totale kosten beperken.

3.2 Uitvoering van de verordening

Algemeen

Het belangrijkste probleem waarop in de evaluatie werd gewezen, was het gebrek aan consistente en correcte uitvoering door de lidstaten. Voorts werd geconcludeerd dat de Dublin III-verordening een aantal tekortkomingen vertoonde waardoor het moeilijker werd gemaakt om haar voornaamste doelstellingen te bereiken. De rangorde van de criteria waarin de Dublin III-verordening voorziet, houdt geen rekening met de capaciteit van de lidstaten en zij streeft evenmin naar een evenwichtige verdeling van de inspanningen. De methode voor de toewijzing van verantwoordelijkheid vertraagt de toegang tot de asielprocedure. In het huidige systeem moeten verzoekers mogelijk tot 10 maanden (in het geval van terugnameverzoeken) of 11 maanden (in het geval van overname) wachten voordat de procedure voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming wordt gestart. Dit ondermijnt de Dublindoelstelling om ervoor te zorgen dat een verzoeker snelle toegang tot de asielprocedure krijgt.

Verder is duidelijk geworden dat de Dublin III-verordening niet bedoeld was om het hoofd te bieden aan situaties van onevenredige druk. Zij is niet gericht op het doel de verantwoordelijkheid billijk te verdelen of de onevenredige verdeling van verzoekers in de lidstaten aan te pakken. Deze factoren zijn met name zichtbaar geworden in sommige lidstaten, die moeilijkheden hebben ondervonden bij de toepassing van de verordening in dit verband, met registraties van asielzoekers die niet altijd plaatsvonden, vertragingen in procedures en onvoldoende interne capaciteit om de gevallen tijdig te behandelen.

Procedurele waarborgen

De informatie voor de verzoeker over de Dublinprocedure verschilt aanzienlijk. Ongeveer de helft van de deelnemende lidstaten meldde dat de verstrekte informatie bestaat uit "algemene informatie", die wellicht niet beantwoordt aan de vereisten van artikel 4, lid 1. Bovendien blijkt uit de bevindingen dat in een klein aantal lidstaten mogelijk helemaal geen informatie wordt verstrekt en dat, als dat wel het geval is, die informatie achterhaald blijkt te zijn.

Het persoonlijke onderhoud is in bijna alle lidstaten een standaardpraktijk bij het bepalen van de verantwoordelijkheid, maar het gebrek aan capaciteit in sommige van de overbelaste landen heeft ertoe geleid dat de autoriteiten dergelijk onderhoud niet routineus kunnen uitvoeren. Wanneer een dergelijk onderhoud niet plaatsvindt, zal de verzoeker in het algemeen informatie in andere vormen mogen verstrekken. Veel lidstaten hebben gemeld dat het houden van een persoonlijk onderhoud ernstig vertraagd is als gevolg van de huidige grote instroom.

De uitlegging van het begrip belang van het kind loopt uiteen. Dit heeft in sommige gevallen geleid tot communicatieproblemen en wantrouwen tussen de lidstaten. Bovendien zijn er praktische problemen geconstateerd bij de benoeming van een vertegenwoordiger voor de minderjarige, met name als gevolg van de huidige grote instroom. Dit is echter een groter probleem voor de asielprocedure.

Criteria om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is en bewijs

De vaakst gehanteerde criteria als reden voor de overdracht hielden verband met documenten en binnenkomst (artikelen 12 en 13), waardoor een aanzienlijk deel van de verantwoordelijkheid bij de lidstaten aan de buitengrenzen kwam te liggen. Dit heeft ertoe geleid dat verzoekers vermeden vingerafdrukken te laten afnemen, hetgeen heeft bijdragen tot secundaire bewegingen.

Verscheidene lidstaten hebben aangegeven dat de interpretaties van wat door de autoriteiten in het ontvangende land als aanvaardbaar bewijs wordt beschouwd, een onredelijke bewijslast op het uitzendende land heeft geplaatst. Gegevens uit Eurodac en het Visuminformatiesysteem (VIS) worden door bijna alle lidstaten als bewijs aanvaard, en vormen het bewijs op grond waarvan het vaakst de verantwoordelijkheid wordt bepaald. Gegevens die via een persoonlijk onderhoud zijn verkregen, volstonden in het algemeen niet als bewijs. De discretionaire bepaling en de bepalingen over afhankelijke personen (artikelen 16 en 17) voor de aanpak van humanitaire gevallen, worden niet vaak gebruikt, behalve in slechts een klein aantal lidstaten.

 

De criteria betreffende verwantschap werden minder vaak gebruikt, vooral als gevolg van de moeilijkheden om familieleden op te sporen of bewijs van familiebanden te verkrijgen. Er bestaan grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft het voor deze criteria aanvaard bewijs, maar een vereiste is doorgaans schriftelijk bewijs (zoals geboorte- of huwelijksakte), dat vaak moeilijk kan worden overgelegd door de asielzoeker. De belangrijke verschillen op het gebied van aanvaardbaar bewijs van verwantschap maken het moeilijk om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, hetgeen leidt tot langdurige procedures. Dit kan een factor zijn die secundaire bewegingen teweegbrengt, waarbij asielzoekers trachten door te reizen.

Procedures voor overname en terugname

Het aantal verzoeken om terugname was aanzienlijk hoger dan het aantal verzoeken om overname. Tussen 2008 en 2014 waren 72 % van de uitgaande Dublinverzoeken terugnameverzoeken en 28 % overnameverzoeken. Evenzo waren 74 % van de inkomende Dublinverzoeken terugnameverzoeken en 26 % overnameverzoeken. De termijnen om deze verzoeken in te dienen en te beantwoorden, werden meestal door alle lidstaten nageleefd, maar de grote instroom van migranten heeft de asieldiensten onder toenemende druk gezet, waardoor de reactietijd voor bepaalde lidstaten langer is geworden. Dit heeft ook geleid tot een toename van onvolledige verzoeken, hetgeen op zijn beurt zou kunnen leiden tot afwijzingen en geschillen. Dit heeft ook gevolgen gehad voor de praktijk van de "impliciete aanvaarding", waarbij sommige landen opzettelijk niet binnen de termijn reageren op verzoeken, als een manier om het grote aantal zaken te behandelen.

In 2014 waren er in totaal 84 586 overname- en terugnameverzoeken, wat 13 % vertegenwoordigt van alle asielverzoeken die in de EU zijn ingediend en een daling inhoudt in vergelijking met de voorbije jaren. Van alle verzoeken werd 33 % door de ontvangende lidstaat afgewezen, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat de inwerkingtreding van de Dublin III-verordening in 2014 het voor de lidstaten moeilijker heeft gemaakt een consensus te bereiken over de verantwoordelijkheid. In 2014 heeft slechts ongeveer een kwart van alle aanvaarde overname- en terugnameverzoeken daadwerkelijk geleid tot fysieke overdracht. Uit deze lage cijfers blijkt dat er problemen zijn met de praktische toepassing van de Dublin III-verordening. Dit kan echter ook ten dele worden verklaard door vertragingen in de overdracht, hetgeen niet tot uiting komt in de jaarlijkse gegevens die bij de evaluatie worden gebruikt. Een andere belangrijke reden voor het lage percentage overdrachten is, zoals bevestigd door vele lidstaten, de hoge mate van onderduiken tijdens de Dublinprocedures, wat resulteert in een verschuiving van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten. 

Uitvoering van overdrachten

De termijn voor de uitvoering van overdrachten loopt sterk uiteen. De doeltreffendheid hangt af van de capaciteit en de middelen in de diensten die belast zijn met de uitvoering van de overdrachten, het feit dat een aparte instantie belast was met de regeling, het aantal gevallen, de mate van medewerking van de verzoekers en de vraag of hun verblijfplaats gekend is. Als een van de redenen voor de vertragingen werd de verlenging van de termijnen als bedoeld in artikel 29, lid 2, aangegeven. Twintig lidstaten hebben aangegeven dat het onderduiken van de verzoeker, waardoor de overdracht binnen 18 maanden moet plaatsvinden, de belangrijkste verklaring voor de vertragingen was. De praktijk van bewaring, waarvan 21 van de 31 landen meldden dat zij vaak wordt toegepast, loopt sterk uiteen wat betreft de fase van de procedure: sommige autoriteiten nemen hun toevlucht tot bewaring van bij het begin van de Dublinprocedure, andere slechts wanneer het verzoek tot overdracht door de verantwoordelijke lidstaat werd aanvaard. Deze uiteenlopende praktijken leiden tot rechtsonzekerheid en praktische problemen. Bovendien hebben 13 lidstaten benadrukt dat de overdracht in het algemeen doeltreffendheid mist, door erop te wijzen dat vaak secundaire bewegingen worden vastgesteld na de voltooiing van een overdracht.

Beroep

Tegen een overdrachtsbesluit zijn in elke lidstaat rechtsmiddelen beschikbaar. De lidstaten geven de voorkeur aan gerechtelijk beroep, meestal voor de administratieve rechter. Alle lidstaten hebben in de beroepsprocedure voorzien in termijnen waarbinnen een verzoeker zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte moet uitoefenen, maar de uitlegging van wat een "redelijke termijn" is, loopt sterk uiteen, van drie tot 60 dagen. Wanneer in een zaak beroep wordt ingesteld, zullen sommige lidstaten automatisch de overdracht opschorten, terwijl andere artikel 27, lid 3, onder c), toepassen, in welk geval de betrokkene daarom moet verzoeken.

 

Administratieve samenwerking

Alle lidstaten hebben aangegeven frequent gebruik te maken van het beveiligde elektronische DubliNet-netwerk voor de uitwisseling van informatie en slechts in uitzonderlijke omstandigheden van informele informatiekanalen. Ter vergemakkelijking van de toepassing van de Dublin III-verordening hebben veel lidstaten administratieve regelingen getroffen, zoals bedoeld in artikel 36. Tot op heden heeft echter nog geen enkele lidstaat gebruik gemaakt van de bemiddelingsprocedure waarin artikel 37 voorziet, aangezien eventuele geschillen informeel worden opgelost.

Mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing en paraatheid

Het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing en paraatheid is tot op heden niet ten uitvoer gelegd. Terwijl sommige lidstaten aanvoerden dat de voorwaarden voor de inwerkingstelling van het mechanisme nooit waren vervuld, vonden andere lidstaten dat het moeilijk is om een politiek akkoord te bereiken over de inwerkingstelling van het mechanisme bij gebrek aan duidelijke criteria en indicatoren voor het meten van de druk. Deze procedure werd ook als langdurig en ingewikkeld beschouwd. Andere steunmaatregelen hebben er ook toe bijgedragen dat de druk werd verlicht en hebben mogelijk de noodzaak om het mechanisme in werking te stellen, weggenomen. Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken werd aangehaald als voorbeeld van ondersteuning die het onnodig maakte om het mechanisme te activeren, doordat het crises op het gebied van internationale bescherming helpt te voorkomen of te beheersen.

3.3 De doelstellingen van de Dublin III-verordening verwezenlijken

De belangrijkste bevindingen van de externe studie met betrekking tot de evaluatie van de Dublin III-verordening waren als volgt.

Voorkomen dat verzoekers meerdere verzoeken indienen - en zo secundaire bewegingen verminderen

Ook al is het de doelstelling om secundaire bewegingen terug te brengen, toch blijven meervoudige asielverzoeken een vaak voorkomend probleem in de EU. In 2014 had 24% van de verzoekers voordien al verzoeken ingediend in andere lidstaten, hetgeen er lijkt op te wijzen dat de verordening weinig of niet heeft ingewerkt op deze doelstelling. Voorts werd aangevoerd dat de verordening misschien onbedoeld tot een toename van andere soorten secundaire bewegingen heeft geleid, omdat de nationale verschillen in de kwaliteit van de opvang- en asielsystemen bleven bestaan en secundaire bewegingen bleven aanmoedigen.

Een billijke spreiding over de lidstaten van personen die om internationale bescherming verzoeken en deze genieten

De Dublin III-verordening heeft beperkte invloed gehad op de spreiding van de verzoekers binnen de EU, aangezien het aantal netto-overdrachten in Dublinprocedures bijna nul bedraagt. Wanneer lidstaten vergelijkbare aantallen verzoekers ontvangen en overdragen, worden hun inkomende en uitgaande verzoeken tegen elkaar weggestreept, hetgeen een indicatie is dat de Dublin III-verordening geen of een zeer beperkt herverdelend effect heeft. Dit lijkt toe te schrijven aan: de rangorde van criteria, die geen rekening houdt met de capaciteit van lidstaten; de onevenredige verantwoordelijkheid die rust op lidstaten aan de buitengrens, doordat meestal de criteria van het eerste land van binnenkomst worden toegepast, en het geringe aantal daadwerkelijke overdrachten, hetgeen er op wijst dat verzoekers verzoeken kunnen indienen waar zij dat verkiezen, waardoor er een grotere verantwoordelijkheid komt te rusten op meer aantrekkelijke bestemmingen. Dit blijkt uit de cijfers voor 2014, toen 70% van alle eerste asielverzoeken in slechts vijf lidstaten werden ingediend.

De redelijke kostprijs in termen van bij de tenuitvoerlegging van de Dublin III-verordening ingezette financiële en personele middelen

In 2014 beliep de geraamde directe en indirecte kostprijs van werkzaamheden in het kader van Dublin in Europa ongeveer 1 miljard EUR. Zonder dit soort mechanisme zouden de kosten voor de EU-lidstaten en de EVA-Staten nog hoger oplopen, maar uit de evaluatie bleek dat het bij de Dublin III-verordening doorgaans aan doelmatigheid schortte. De beoogde wettelijke termijn om een verzoeker over te dragen, is lang en het percentage daadwerkelijke overdrachten gering: deze beide elementen hebben aanzienlijke financiële implicaties voor de indirecte kosten en voor de algemene doelmatigheid van het systeem. Door de inspanningen om onderduiken tegen te gaan, liggen de kosten inzake bewaring in sommige lidstaten zeer hoog. Onderduiken doet andere indirecte kosten ontstaan en gaat ten koste van de doelmatigheid van het systeem. Bij gebreke van overdrachten en de terugkeer van afgewezen verzoekers liggen in de praktijk de aan irreguliere migratie verbonden sociale kosten hoog. Naar raming blijft maximaal 42% van de verzoekers onder Dublin die niet daadwerkelijk worden overgedragen, misschien nog als irreguliere migranten in de EU.

De kans is zeer groot dat het bestaande systeem onhoudbaar zal blijven tegen de achtergrond van een aanhoudende migratiedruk. Dat de Dublinoverdrachten naar Griekenland sinds 2011 de facto zijn opgeschort, blijkt een kritiek zwak punt van het systeem te zijn, gelet op het grote aantal migranten dat de laatste maanden in Griekenland aankomt.

3.4Raadplegingen van belanghebbenden

Naast de externe evaluatie heeft de Commissie ook gerichte raadplegingen gehouden met LIBE-coördinatoren van fracties van de Commissie Burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement, met lidstaten en met andere belanghebbenden.

De coördinatoren van fracties van de Commissie Burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement werden geraadpleegd op basis van een discussiestuk en voorlopige uitkomsten van de externe evaluatie van de Dublinverordening. In het algemeen was er brede steun voor een fundamentele hervorming van het Dublinsysteem en werd erkend dat de status quo niet houdbaar was. Sommigen spraken zich uit voor het bestaan van objectieve criteria om de verantwoordelijkheid te bepalen, onder meer in de vorm van een verdeelsleutel, terwijl anderen er op wezen dat het belangrijk is rekening te houden met voorkeuren/kenmerken van een verzoeker, niettegenstaande de moeilijkheid om dit op een objectieve, billijke en werkbare wijze te doen.

De lidstaten zijn geraadpleegd op basis van dezelfde documenten. Er was overeenstemming over het feit dat de bestaande verordening te complex is en te veel regels bevat, zodat ze voor overheidsdiensten zeer moeilijk toepasbaar is. De veranderingen die met de Dublin III-hervorming van 2013 werden doorgevoerd, leidden tot een toename van de rechten van verzoekers, waarvan misbruik zou kunnen worden gemaakt om het hele systeem te ondermijnen. Secundaire bewegingen werden genoemd als het dringendste probleem bij de uitvoering. De discussie over de noodzaak om Dublin III al dan niet te hervormen tot een instrument om verantwoordelijkheid te delen - waardoor het huidige karakter van een loutere toewijzing van verantwoordelijkheid zou veranderen - bevestigde dat er in wezen twee standpunten zijn: sommige lidstaten pleitten voor een permanent systeem van lastendeling via een verdeelsleutel, terwijl andere voorstander waren van het behoud en het stroomlijnen van het bestaande systeem, met inbegrip van het criterium van de irreguliere binnenkomst.

De standpunten liepen uiteen waar het ging over de vraag of de voorkeuren van verzoekers in aanmerking dienen te worden genomen: sommigen verklaarden dat voorkeuren niet volledig mochten worden genegeerd omdat dit haast onvermijdelijk zou leiden tot secundaire bewegingen, terwijl anderen hiervan uitgesproken tegenstander waren omdat duidelijke, objectieve criteria nodig waren en het meenemen van voorkeuren zou resulteren in complexe beoordelingen van individuele zaken. Voorts herhaalden lidstaten dat verzoekers internationale bescherming zoeken of voor vervolging vluchten en dat ze daarom niet al te veel ruimte mogen krijgen bij de keuze voor het uiteindelijke land van asiel, aangezien de basisfilosofie van Dublin is dat het geen (economische) migratieregeling is.

Ook andere belanghebbenden zoals UNHCR en niet-gouvernementele organisaties die op het gebied van asiel actief zijn, werden geraadpleegd. Zij waren het ermee eens dat de bestaande Dublin III-verordening aanzienlijke tekortkomingen vertoont omdat het idee dat er aan ten grondslag ligt - het criterium van de irreguliere binnenkomst als standaardcriterium in de eerste plaats - en dat de praktijk de afgelopen maanden heeft geleerd dat een ingrijpende hervorming noodzakelijk is. De algemene opvatting was dat voorkeuren of kenmerken van een verzoeker in aanmerking moeten worden genomen bij de toewijzing van een verantwoordelijke lidstaat, gelet op vooruitzichten op integratie en om secundaire bewegingen te verminderen. Met het oog daarop moet ook het gezinscriterium worden verruimd. Vaak werd de noodzaak beklemtoond om vooruitgang te boeken in de richting van een gelijk speelveld in alle lidstaten, met name wat betreft de opvangvoorzieningen en procedures.

3.5Grondrechten

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met grondrechten en algemene beginselen van het Unierecht en het internationale recht.

Met name kunnen asielzoekers dankzij betere informatieverschaffing over de toepassing van deze verordening en over hun rechten en plichten in dat verband beter hun rechten verdedigen, terwijl daarmee ook de omvang van secundaire bewegingen wordt teruggebracht omdat asielzoekers meer geneigd zullen zijn zich aan het systeem te houden. Het recht op voorzieningen in rechte zal meer substantie krijgen, doordat de beroepsmogelijkheden scherper worden afgebakend en een geharmoniseerde termijn voor het nemen van besluiten wordt vastgesteld. Bovendien zal beroep automatisch een opschortende werking hebben.

Het recht op vrijheid en de bewegingsvrijheid zullen worden versterkt door de verkorting van de periode dat iemand in bewaring mag worden gehouden in een door de verordening vastgesteld geval en alleen indien een en ander in overeenstemming is met het noodzakelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel.

Het recht op gezinshereniging zal worden versterkt, met name door het toepassingsbereik van de verordening te verruimen tot broer(s)/zus(sen) en gezinnen die in landen van doorreis zijn ontstaan.

Ook de rechten van niet-begeleide minderjarigen zijn versterkt dankzij een scherper afgelijnde definitie van het beginsel van de belangen van het kind en door een mechanisme uit te werken om in alle omstandigheden waarin er sprake is van een overdracht van een minderjarige, de belangen van het kind te bepalen.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De totale financiële middelen die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van dit voorstel te ondersteunen, worden voor de periode 2017-2020 op 1 828,6 miljoen EUR geraamd. Hiermee zouden de kosten worden gedekt voor de overdrachten zodra het correctiemechanisme voor toewijzing ten behoeve van een lidstaat is geactiveerd, voor de oprichting en de exploitatie van het IT-systeem voor de registratie en de automatische toewijzing van asielaanvragers, maar ook om de uitbouw te steunen van de nodige opvangcapaciteit, wat betreft zowel de infrastructuur als de exploitatiekosten, met name in lidstaten die tot dusver slechts met een gering aantal asielverzoekers te maken kregen.

De financiële behoeften zijn verenigbaar met het huidige meerjarig financieel kader, maar eventueel moet een beroep worden gedaan op speciale instrumenten als omschreven in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013. 16

5.NADERE TOELICHTING BIJ DE AFZONDERLIJKE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL

Het voorstel behoudt de koppeling tussen de verantwoordelijkheid op asielgebied en de inachtneming door de lidstaten van hun verplichtingen wat betreft de bescherming van de buitengrens, met uitzonderingen om de eenheid van het gezin en het belang van het kind te beschermen. De bestaande criteria voor de toewijzing van verantwoordelijkheid blijven in wezen behouden, maar gerichte aanpassingen worden voorgesteld, met name om de eenheid van het gezin in het Dublinsysteem te versterken door de gezinsdefinitie uit te breiden.

De belangrijkste wijzigingen zijn bedoeld om de doelmatigheid van het systeem te verbeteren, met name door een stabiele verantwoordelijkheid van een bepaalde lidstaat voor de behandeling van een verzoek te handhaven, zodra die verantwoordelijkheid is vastgesteld. Daartegenover staat dat de wijzigingen dienen om secundaire bewegingen te beperken, met name door de regels inzake het verschuiven van de verantwoordelijkheid tussen lidstaten te schrappen.

Het systeem wordt aangevuld met een nieuw correctiemechanisme voor toewijzing, dat gebaseerd is op een referentiesleutel, die de mogelijkheid biedt om in bepaalde omstandigheden de toewijzing van verzoekers aan te passen. Een en ander betekent dus dat het systeem situaties aankan waarin de asielsystemen van lidstaten onder onevenredige druk komen te staan, doordat er nu een passend systeem komt voor de verdeling van verantwoordelijkheid tussen lidstaten.

I. De Dublinverordening stroomlijnen en doelmatiger maken

Om de Dublinprocedure soepel en houdbaar te laten functioneren - en zodoende de doelstelling te bereiken van snelle toegang tot de procedure voor de behandeling van het verzoek en tot bescherming voor wie die nodig heeft - en om secundaire bewegingen te ontmoedigen, worden diverse aanpassingen voorgesteld, met name:

Een nieuwe verplichting wordt ingevoerd waarbij een verzoeker zijn verzoek moet indienen in de lidstaat van eerste irreguliere binnenkomst of, ingeval van legaal verblijf, in die lidstaat. Doel is te zorgen voor een ordelijk beheer van stromen, zodat eenvoudiger valt te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, en secundaire bewegingen te voorkomen. Met deze wijziging wordt duidelijk gemaakt dat een verzoeker niet het recht heeft de lidstaat van verzoek te kiezen noch de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. Ingeval van niet-inachtneming van deze nieuwe verplichting door een verzoeker, moet de lidstaat het verzoek in een versnelde procedure behandelen. Bovendien zal een verzoeker alleen recht op materiële opvangvoorzieningen hebben wanneer hij aanwezig moet zijn.

Met de verordening komt er nu, vóór de aanvang van de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, voor de lidstaat van verzoek een verplichting om na te gaan of het verzoek niet-ontvankelijk is, op grond van het feit dat de verzoeker uit een eerste land van asiel of een veilig derde land komt. Is dat het geval, dan zal de verzoeker worden teruggezonden naar dat eerste land of veilige derde land, en zal de lidstaat die de onontvankelijkheid heeft nagegaan, voor dat verzoek verantwoordelijk worden beschouwd. De lidstaat van verzoek moet ook nagaan of de verzoeker uit een veilig land van herkomst komt of een veiligheidsrisico inhoudt, in welk geval de lidstaat van verzoek verantwoordelijk zal zijn en het verzoek in een versnelde procedure moet behandelen.

De verordening voert een regel in dat zodra een lidstaat in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke lidstaat het verzoek heeft behandeld, hij ook verantwoordelijk blijft voor de behandeling van verdere verklaringen en verzoeken van de betrokken verzoeker. Hiermee wordt de nieuwe regel versterkt dat slechts één lidstaat verantwoordelijk is én blijft voor het behandelen van een verzoek en dat de criteria inzake verantwoordelijkheid slechts eenmaal worden toegepast.

Het vereiste van de medewerking van verzoekers wordt aangescherpt om snelle toegang te garanderen tot de procedure voor de vaststelling van de status, het correcte functioneren van het systeem en het voorkomen van het omzeilen van de regels, met name door onder te duiken. De verordening zet evenredige verplichtingen van de verzoeker uiteen wat betreft het tijdig verschaffen van alle elementen en informatie die relevant zijn om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, alsmede wat betreft de medewerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Ook wordt uitdrukkelijk verklaard dat verzoekers de verplichting hebben aanwezig en beschikbaar te zijn voor de autoriteiten in een betrokken lidstaat en het overdrachtsbesluit na te leven. Niet-inachtneming van wettelijke verplichtingen die in de verordening zijn uiteengezet, zal evenredige procedurele gevolgen hebben voor de verzoeker, zoals de weigering informatie in aanmerking te nemen die, zonder rechtvaardigingsgrond, te laat werd ingediend.

De verordening verruimt de aard en de inhoud van de aan verzoekers te verstrekken informatie. Het persoonlijke onderhoud dient om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, doordat het alle nodige informatie helpt te verzamelen. Dit mag evenwel niet leiden tot het vertragen van de procedure wanneer de verzoeker is ondergedoken of wanneer al voldoende informatie is verschaft.

De regel van de rangorde in de criteria om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, verklaart uitdrukkelijk dat de criteria slechts eenmaal worden toegepast. Dit betekent dat, vanaf het tweede verzoek, de regels inzake overname (terugname) zonder uitzondering van toepassing zullen zijn. De regel dat criteria worden bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat heeft ingediend, geldt thans voor alle criteria, met inbegrip van die met betrekking tot gezinsleden en minderjarigen. Dankzij een duidelijke eindtermijn voor het verschaffen van relevante informatie zal het mogelijk zijn snel een onderzoek te voeren en een besluit te nemen.

De definitie van "gezinslid" wordt op twee wijzen verruimd: 1) door de broer/zus of broers/zussen van de verzoeker op te nemen, en 2) door gezinsrelaties op te nemen die tot stand kwamen na het verlaten van het land van herkomst, maar vóór aankomst op het grondgebied van de lidstaat. Broers/zussen zijn een vrij precies omschreven, maar belangrijke categorie waar de mogelijkheid om de gezinsrelaties aan te tonen en na te gaan, betrekkelijk eenvoudig is en het potentieel voor misbruik dus laag is. De uitbreiding tot gezinnen die tijdens de doorreis tot stand kwamen, is een afspiegeling van recente migratiefenomenen zoals een langer verblijf buiten het land van herkomst voordat de EU wordt bereikt, zoals in vluchtelingenkampen. Deze gerichte verruimingen van de gezinsdefinitie zullen naar verwachting het risico op irreguliere bewegingen of onderduiken terugdringen voor personen die onder de verruimde regels vallen.

Een aantal wijzigingen is voorgesteld om de verantwoordelijkheidscriteria uit de artikelen 14, 15 en 16 te stroomlijnen. In artikel 14 zijn de criteria inzake de verantwoordelijkheid ten aanzien van visa en verblijfstitels verduidelijkt. In artikel 15 (over irreguliere binnenkomst) is de bepaling tot beëindiging van de verantwoordelijkheid na 12 maanden vanaf de irreguliere binnenkomst en de ingewikkelde en moeilijk te bewijzen bepaling met betrekking tot illegaal verblijf geschrapt. Wat betreft het criterium van visumvrijstelling is de uitzondering met betrekking tot volgende binnenkomsten in lidstaten waarvoor geen visumplicht bestaat, ook geschrapt, in lijn met de aanpak dat de lidstaat van eerste binnenkomst, in de regel, verantwoordelijk moet zijn, mede met het oog op het voorkomen van ongerechtvaardigde secundaire bewegingen na binnenkomst. De discretionaire bepaling wordt aangescherpt, om ervoor te zorgen dat deze alleen wordt gebruikt op humanitaire gronden met betrekking tot het gezin in ruimere zin.

In de gewijzigde verordening worden kortere termijnen bepaald voor de verschillende stappen van de Dublinprocedure, om de vaststellingsprocedure te versnellen en om een verzoeker soepeler toegang te geven tot de asielprocedure. Daarbij gaat het om de termijnen voor het indienen en beantwoorden van een overnameverzoek, het doen van een kennisgeving inzake terugname, en het nemen van een overdrachtsbesluit. Door deze verkorting van de termijnen kon de spoedprocedure worden geschrapt.

Het verstrijken van termijnen zal niet langer leiden tot een verschuiving van de verantwoordelijkheid tussen lidstaten (met uitzondering van de termijn om overnameverzoeken te beantwoorden). Die verschuivingen blijken het omzeilen van de regels en het belemmeren van de procedure te hebben aangemoedigd. De nieuwe regel zou nu moeten zijn dat, zodra een lidstaat als verantwoordelijk is aangemerkt, die lidstaat verantwoordelijk blijft.

Terugnameverzoeken zijn omgevormd tot eenvoudige kennisgevingen van terugname, omdat helder is welke lidstaat verantwoordelijk is en er niet langer enige marge zal zijn om de verantwoordelijkheid te verschuiven. Die aanmeldingen behoeven geen antwoord, maar wel een onmiddellijke bevestiging van ontvangst. Dit zal een belangrijk instrument zijn om secundaire bewegingen aan te pakken, gelet op het feit dat terugnameverzoeken momenteel de overhand hebben op overnameverzoeken.

In verband hiermee zijn er procedurele gevolgen voor de behandeling van het verzoek na een terugnameoverdracht. De regels zijn gewijzigd wat betreft de vraag hoe de verantwoordelijke lidstaten het verzoek dienen te behandelen na de terugname van de persoon, teneinde secundaire bewegingen te ontmoedigen en te bestraffen.

Voor de verantwoordelijke lidstaat is er een terugnameverplichting toegevoegd voor een persoon die internationale bescherming geniet en die een verzoek heeft ingediend of zich onregelmatig ophoudt in een andere lidstaat. Met deze verplichting krijgen lidstaten het vereiste juridische instrument in handen om terugnames af te dwingen, hetgeen van belang is om secundaire bewegingen te beperken.

De regels inzake rechtsmiddelen zijn aangepast om de beroepsprocedure aanzienlijk te versnellen en te harmoniseren. Niet alleen worden specifieke, korte termijnen vastgesteld, maar het gebruik van een rechtsmiddel schort ook de overdracht automatisch op. Een nieuw rechtsmiddel wordt geïntroduceerd voor gevallen waarin er geen overdrachtsbesluit is genomen, en de verzoeker stelt dat een gezinslid of, in het geval van minderjarigen, ook een familielid zich legaal ophoudt in een andere lidstaat. 

Sinds de bemiddelingsprocedure in de Overeenkomst van Dublin van 1990 is ingevoerd (zij het in een licht verschillende vorm), is deze niet formeel gebruikt als een middel voor geschillenbeslechting. Zij lijkt dus niet noodzakelijk te zijn en dient te worden afgeschaft.

De doelstellingen van het bestaande mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing en paraatheid zouden volgens het voorstel worden overgenomen door het nieuwe Asielagentschap van de Europese Unie, zoals met name beschreven in hoofdstuk 5 (monitoring en beoordeling) en hoofdstuk 6 (operationele en technische bijstand) in het voorstel voor een verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie. Dat mechanisme is daarom uit de Dublinverordening geschrapt.

Een netwerk van Dublineenheden wordt opgezet en wordt door het Asielagentschap van de Europese Unie gefaciliteerd, met het oog op een betere praktische samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden met betrekking tot de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de ontwikkeling van praktische instrumenten en richtsnoeren.

Wat niet-begeleide minderjarigen betreft, het voorstel maakt duidelijk dat de lidstaat waar de minderjarige voor het eerst zijn verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, verantwoordelijk is, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is. Dankzij deze regel zal snel kunnen worden bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is en krijgt deze kwetsbare groep verzoekers dus ook snel toegang tot de procedure, mede gelet op de voorgestelde verkorte termijnen.

De bepaling betreffende waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen is aangepast om de vaststelling van het belang van de minderjarige beter hanteerbaar te maken. Zodoende moeten de overdragende lidstaten, voordat een niet-begeleide minderjarige aan een andere lidstaat wordt overgedragen, zich ervan vergewissen dat die lidstaat onverwijld de nodige maatregelen zal nemen in het kader van de richtlijnen inzake asielprocedures en opvangvoorzieningen. Ook wordt bepaald dat besluiten om een niet-begeleide minderjarige over te dragen, moeten worden voorafgegaan door een beoordeling van de belangen van die minderjarige die snel moet worden uitgevoerd door daartoe gekwalificeerd personeel.

II. Correctiemechanisme voor toewijzing

In de herschikte verordening wordt een correctiemechanisme voor toewijzing ingesteld dat moet zorgen voor een billijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en een snelle toegang van verzoekers tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming in situaties waarin een lidstaat wordt geconfronteerd met een onevenredig aantal aanvragen om internationale bescherming waarvoor de lidstaat op grond van de verordening verantwoordelijk is. Een en ander moet aanzienlijke onevenredigheid tussen lidstaten mitigeren wat betreft hun aandeel asielverzoeken dat voortvloeit uit de toepassing van de verantwoordelijkheidscriteria.

Registratie- en monitoringsysteem

Een geautomatiseerd systeem wordt opgezet waarmee alle verzoeken kunnen worden geregistreerd en het aandeel van elke lidstaat in het totale aantal verzoeken kan worden gemonitord. Het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) zal worden belast met de ontwikkeling en de technische exploitatie van het systeem. Zodra een verzoek wordt ingediend, registreert de lidstaat dat verzoek in het geautomatiseerde systeem, dat ieder verzoek onder een uniek verzoeknummer zal registreren. Zodra is bepaald dat een lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is, wordt ook deze informatie in het systeem opgenomen. Het geautomatiseerde systeem zal in real-time ook aangeven: het totale aantal verzoeken dat in de Unie is ingediend en het aantal verzoeken per lidstaat, alsmede - nadat een verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld - het aantal verzoeken dat door elke lidstaat als verantwoordelijke lidstaat moet worden behandeld, en het aandeel dat dit vertegenwoordigt, vergeleken met andere lidstaten. Het systeem zal ook het aantal personen aangeven dat daadwerkelijk door elke lidstaat is hervestigd.

Activering van het correctiemechanisme voor toewijzing

Het aantal verzoeken waarvoor een bepaalde lidstaat verantwoordelijk is, en het aantal personen dat een lidstaat daadwerkelijk heeft hervestigd, dient als basis voor de berekening van de respectieve aandelen. Dit omvat verzoeken waarvoor een lidstaat verantwoordelijk zou zijn op grond van de controle op onontvankelijkheid, het feit dat er sprake is van een veilig land van herkomst en veiligheidsgronden. De berekeningen vinden plaats op basis van een voortschrijdende periode van één jaar, d.w.z. telkens op basis van het aantal nieuwe verzoeken waarvoor een lidstaat in het voorafgaande jaar als verantwoordelijke is aangewezen, en het aantal personen dat daadwerkelijk is hervestigd. Het systeem berekent doorlopend het aantal verzoeken waarvoor elke lidstaat als verantwoordelijke is aangewezen, en vergelijkt dit met het op een sleutel gebaseerd referentiepercentage. Deze referentiesleutel is gebaseerd op twee criteria met elk een wegingsfactor 50%: de bevolkingsomvang en het totale bbp van een lidstaat.

De toepassing van het correctiemechanisme voor toewijzing ten behoeve van een lidstaat wordt automatisch geactiveerd wanneer het aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is, groter is dan 150% van het met de referentiesleutel verkregen aantal.

Toewijzing van verzoeken via een referentiesleutel en beëindiging

Zodra het mechanisme is geactiveerd, worden alle nieuwe verzoeken die worden ingediend in de lidstaat die onder onevenredige druk staat, na de ontvankelijkheidstoets maar vóór de Dublintoets, toegewezen aan de lidstaten met een aantal verzoeken waarvoor zij de verantwoordelijke lidstaat zijn, dat lager ligt dan het met de referentiesleutel verkregen aantal; de toewijzingen worden evenredig over die lidstaten verdeeld, op basis van de referentiesleutel. Een lidstaat zal geen verdere toewijzingen krijgen zodra het aantal verzoeken waarvoor hij verantwoordelijk is, het met de referentiesleutel verkregen aantal overschrijdt.

De toewijzing blijft doorgaan zolang de lidstaat die onder onevenredige druk staat, boven 150% van zijn referentieaantal blijft.

Gezinsleden op wie de toewijzingsprocedure van toepassing is, zullen aan dezelfde lidstaat worden toegewezen. Het correctiemechanisme voor toewijzing mag er niet toe leiden dat gezinsleden van elkaar worden gescheiden.

Financiële solidariteit

Een lidstaat van toewijzing kan besluiten om voor een periode van twaalf maanden tijdelijk niet deel te nemen aan het correctiemechanisme voor toewijzing. De lidstaat voert deze informatie in het geautomatiseerde systeem in en stelt de overige lidstaten, de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie daarvan in kennis. Vervolgens worden de verzoekers die aan die lidstaat zouden zijn toegewezen, dan aan de overige lidstaten toegewezen. De lidstaat die tijdelijk niet aan het correctiemechanisme voor toewijzing deelneemt, moet aan de lidstaten die zijn aangewezen als de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de betrokken verzoeken, een solidariteitsbijdrage van 250 000 EUR betalen per verzoeker. De Commissie dient een uitvoeringshandeling vast te stellen, met nadere regels voor de uitvoering van het mechanisme voor de solidariteitsbijdrage. Het Asielagentschap van de Europese Unie monitort de toepassing van het mechanisme voor financiële solidariteit en brengt daarover jaarlijks verslag uit aan de Commissie.

Procedure in de overdragende lidstaat en in de lidstaat van toewijzing

De door het correctiemechanisme voor toewijzing begunstigde lidstaat draagt de verzoeker over aan de lidstaat van toewijzing en verschaft ook de vingerafdrukken van de verzoeker om een veiligheidsverificatie in de lidstaat van toewijzing mogelijk te maken. Hiermee moeten obstakels voor toewijzing worden voorkomen die zich tijdens de tenuitvoerlegging van de herplaatsingsbesluiten zouden voordoen. Na de overdracht voert de lidstaat van toewijzing de Dublintoets uit om na te gaan of er primaire criteria zijn (zoals gezinsleden in een andere lidstaat) die in het geval van de verzoeker van toepassing zijn. Wanneer dit het geval is, wordt de verzoeker overgedragen aan de lidstaat die vervolgens verantwoordelijk wordt.

Herzieningsclausule

Bepaald is dat de Commissie het functioneren van het correctiemechanisme voor toewijzing 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, en vervolgens jaarlijks, zal toetsen, om na te gaan of het correctiemechanisme voor toewijzing voldoet aan de doelstelling ervan: zorgen voor een billijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en onevenredige druk op bepaalde lidstaten verlichten.

De Commissie zal met name nagaan of de drempel voor het activeren en beëindigen van het correctiemechanisme voor toewijzing daadwerkelijk zorgt voor een billijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en voor een snelle toegang van verzoekers tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming in situaties waarin een lidstaat wordt geconfronteerd met een onevenredig aantal aanvragen om internationale bescherming waarvoor hij op grond van deze verordening verantwoordelijk is.

ê 604/2013

2016/0133 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder e),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

ê 604/2013 overweging 1 (aangepast)

(1)Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend 17  Ö Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad 18  Õ , moet op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

ê 604/2013 overweging 2

(2)Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel (Common European Asylum System — CEAS) omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken.

ê 604/2013 overweging 3

(3)De Europese Raad is bij zijn bijzondere bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van het CEAS dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna "het Verdrag van Genève" genoemd), en zo te waarborgen dat niemand naar het land van vervolging wordt teruggestuurd, dus het beginsel van non-refoulement te handhaven. Onverminderd de verantwoordelijkheidscriteria die in deze verordening zijn opgenomen, worden de lidstaten, die alle het beginsel van nonrefoulement eerbiedigen, in dit verband beschouwd als veilige landen voor onderdanen voor derde landen.

ê 604/2013 overweging 4

(4)In de conclusies van Tampere werd ook aangegeven dat het CEAS op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.

ê 604/2013 overweging 5

(5)Deze methode moet zijn gebaseerd op objectieve en zowel voor de lidstaten als voor de betrokken asielzoekers eerlijke criteria. Met de methode moet met name snel kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen en de doelstelling om verzoeken om internationale bescherming snel te behandelen, niet te ondermijnen.

ê 604/2013 overweging 6

(6)De eerste fase van de totstandbrenging van een CEAS, dat op langere termijn moet leiden tot een gemeenschappelijke procedure en een uniforme, in de gehele Unie geldige status voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend, is nu afgerond. De Europese Raad van 4 november 2004 heeft het Haags programma aangenomen; daarin werden voor de periode 2005-2010 de doelstellingen geformuleerd op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. In het programma werd de Europese Commissie verzocht haar evaluatie van de rechtsinstrumenten van de eerste fase af te ronden en de instrumenten en maatregelen van de tweede fase aan het Europees Parlement en aan de Raad voor te leggen met het oog op de goedkeuring ervan vóór 2010.

ê 604/2013 overweging 7

ð nieuw

(7)In het programma van Stockholm heeft de Europese Raad herhaald zich te blijven inspannen om uiterlijk in 2012 te zorgen voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke en solidaire ruimte waarin bescherming wordt geboden voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend, in overeenstemming met artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Voorts heeft hij benadrukt dat het Dublinsysteem een hoeksteen blijft bij de opbouw van het CEAS, aangezien daarin ondubbelzinnig wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. ð In mei 2015 gaf de Commissie in haar mededeling over een Europese migratieagenda aan dat de Dublinverordening zou worden geëvalueerd en dat er, indien nodig, een voorstel tot wijziging van de Dublinverordening zou worden ingediend, om met name te komen tot een eerlijkere verdeling van asielzoekers in Europa ï .

ê 604/2013 overweging 8

(8)De middelen van het bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad 19  opgerichte Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office — EASO) moeten ter beschikking staan voor het verlenen van passende ondersteuning aan de bevoegde diensten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening. Meer bepaald moet het EASO voorzien in solidariteitsmaatregelen, zoals de asielinterventiepool met asielondersteuningsteams om lidstaten bij te staan die onder bijzondere druk staan en waar personen die om internationale bescherming verzoeken (hierna „verzoekers” genoemd) met name geen passende opvang en bescherming genieten.

ò nieuw

(9)Het Asielagentschap van de Europese Unie moet passende steun verlenen bij de uitvoering van deze verordening, met name door in het kader van het correctiemechanisme voor toewijzing de referentiesleutel vast te stellen voor de verdeling van asielzoekers en door jaarlijks de aan de referentiesleutel ten grondslag liggende cijfers en de referentiesleutel zelf aan te passen, op basis van gegevens van Eurostat.

ê 604/2013 overweging 9 (aangepast)

ð nieuw

(10)Gezien de resultaten van de verrichte evaluaties van de uitvoering van Ö Verordening (EU) nr. 604/2013 Õ de instrumenten uit de eerste fase is het nu tijd om de uitgangspunten van Verordening (EG) nr. 343/2003 (EU) nr. 604/2013 te bevestigen en tegelijkertijd de verbeteringen aan te brengen waarvan de ervaring heeft geleerd dat ze nodig zijn om het Dublinsysteem effectiever te maken en verzoekers uit hoofde van dat systeem beter te beschermen. Aangezien een goedwerkend Dublinsysteem essentieel is voor het CEAS, moeten de beginselen en de werking ervan worden geëvalueerd terwijl andere onderdelen van het CEAS en de solidariteitsinstrumenten van de Unie worden ontwikkeld. Er moet worden voorzien in een uitgebreide "fitness check" door middel van het verrichten van een empirisch onderbouwde evaluatie van de juridische, economische en maatschappelijke gevolgen van het Dublinsysteem, met inbegrip van de gevolgen voor de grondrechten. ðOp basis van deze evaluatie en in overleg met de lidstaten, het Europees Parlement en andere belanghebbenden, wordt het ook passend geacht om in de verordening maatregelen op te nemen die tussen de lidstaten moeten zorgen voor een eerlijke verdeling van verantwoordelijkheid met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming, met name om ervoor te zorgen dat sommige lidstaten niet onevenredig worden belast. ï

ê 604/2013 overweging 10

(11)Om ervoor te zorgen dat iedereen die om internationale bescherming verzoekt of internationale bescherming geniet gelijk wordt behandeld, en met het oog op de samenhang met het bestaande Unieacquis inzake asiel, met name met Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming 20 , dient de werkingssfeer van deze verordening te worden uitgebreid tot personen die om subsidiaire bescherming verzoeken en personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming.

ò nieuw

(12)Om ervoor te zorgen dat personen die internationale bescherming genieten en die het grondgebied van een andere lidstaat dan de verantwoordelijke lidstaat zijn binnengekomen zonder te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf in die andere lidstaat, worden teruggenomen door de verantwoordelijke lidstaat, is het noodzakelijk personen die internationale bescherming genieten onder deze verordening te laten vallen.

ê 604/2013 overweging 11

(13)Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming 21 dient van toepassing te zijn op de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat volgens de voorschriften van deze verordening, behoudens de beperkingen betreffende de toepassing van die richtlijn.

ê 604/2013 overweging 12

(14)Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming 22 moet van toepassing zijn naast en onverminderd de bepalingen betreffende de bij deze verordening gereglementeerde procedurele vrijwaringen, behoudens de beperkingen betreffende de toepassing van die richtlijn.

ê 604/2013 overweging 13

(15)Overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind voorop te staan. Bij het beoordelen van het belang van het kind dienen de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit alsmede diens achtergrond, terdege in aanmerking te nemen. Voorts dienen voor niet-begeleide minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid specifieke procedurele waarborgen te worden vastgelegd.

ê 604/2013 overweging 14

(16)Overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop te staan.

ò nieuw

(17)Om te voorkomen dat verzoekers met niet-ontvankelijke verzoeken of verzoekers die waarschijnlijk geen internationale bescherming nodig hebben of die een veiligheidsrisico vormen, worden overgedragen tussen de lidstaten, moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaat waar het eerst een verzoek wordt ingediend de ontvankelijkheid van het verzoek onderzoekt met betrekking tot het eerste land van asiel en veilige derde landen alsook in een versnelde procedure verzoeken behandelt die zijn ingediend door verzoekers uit een land dat is opgenomen op de EUlijst van veilige landen van herkomst en door verzoekers die een veiligheidsrisico vormen.

ê 604/2013 overweging 15

(18)De gezamenlijke behandeling van verzoeken om internationale bescherming van de leden van een gezin door dezelfde lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeken grondig worden behandeld en de beslissingen daarover coherent zijn en dat gezinsleden niet van elkaar worden gescheiden.

ò nieuw

(19)De in deze verordening gehanteerde definitie van een gezinslid moet ook de broer(s) en zus(sen) van de verzoeker omvatten. Het herenigen van broers en zussen is van bijzonder belang om de kans op integratie van verzoekers te vergroten en om aldus secundaire bewegingen tegen te gaan. De definitie van gezinslid moet ook de realiteit van de huidige migratietrends weerspiegelen, waarbij verzoekers vaak op het grondgebied van de lidstaten aankomen na een langere periode van doorreis. De definitie moet bijgevolg ook gezinnen die buiten het land van herkomst maar vóór de aankomst op het grondgebied van de lidstaat zijn gevormd, omvatten. Deze beperkte en gerichte verruiming van de definitie zal naar verwachting ontmoedigend werken voor bepaalde secundaire bewegingen van asielzoekers binnen de EU.

ê 604/2013 overweging 16

ð nieuw

(20)Om ervoor te zorgen dat het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd, dient het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn kind, broer of zus of ouder vanwege zwangerschap of moederschap, de gezondheidssituatie of de hoge leeftijd van de verzoeker, een bindend verantwoordelijkheidscriterium te worden. Indien de verzoeker een nietbegeleide minderjarige is, dient de aanwezigheid van een gezins- of familielid in een andere lidstaat die voor de niet-begeleide minderjarige kan zorgen, eveneens een bindend verantwoordelijkheidscriterium te worden. ð Ter ontmoediging van secundaire bewegingen van niet-begeleide minderjarigen, die in strijd zijn met het belang van die minderjarigen, moet, bij ontstentenis van een gezinslid of een ander familielid, de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat zijn waar de niet-begeleide minderjarige het eerst zijn verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van het kind zou zijn. Alvorens een niet-begeleide minderjarige aan een andere lidstaat over te dragen, moet de overdragende lidstaat ervoor zorgen dat die andere lidstaat alle nodige en passende maatregelen neemt om een adequate bescherming van het kind te waarborgen, en met name de spoedige aanwijzing van een vertegenwoordiger of vertegenwoordigers die is of zijn belast met de vrijwaring van alle rechten waarop het kind aanspraak kan maken. Elk besluit om een niet-begeleide minderjarige over te dragen, moet worden voorafgegaan door een beoordeling van de belangen van de betrokken minderjarige door personeel dat over de nodige kwalificaties en expertise beschikt. ï

ê 604/2013 overweging 17 (aangepast)

ð nieuw

(21)ð Het op zich nemen door een lidstaat van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een bij hem ingediend verzoek, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening vastgestelde criteria niet verplicht, kan de doeltreffendheid en duurzaamheid van het stelsel ondermijnen en moet uitzonderlijk blijven. ï Een lidstaat moet ð , voordat is bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is,  ï echter Ö bijgevolg Õ ð uitsluitend ï om humanitaire redenen of uit mededogen ð , en met name om gezinsredenen, ï kunnen afwijken van de verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden, familieleden of andere familierelaties bijeen te kunnen brengen en een verzoek om internationale bescherming dat bij deze lidstaat of bij een andere lidstaat is ingediend kunnen behandelen, ook al is hij volgens de bindende criteria van deze verordening niet verantwoordelijk voor de behandeling.

ò nieuw

(22)Om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze verordening worden verwezenlijkt en belemmeringen voor de toepassing ervan uit de weg worden geruimd, en in het bijzonder om onderduiking en secundaire bewegingen tussen lidstaten te voorkomen, moeten er duidelijke verplichtingen worden vastgesteld waaraan in het kader van de procedure moet worden voldaan door de verzoeker en waarvan de verzoeker tijdig en naar behoren in kennis moet worden gesteld. Schending van deze juridische verplichtingen moet leiden tot passende en evenredige procedurele gevolgen voor de verzoeker en tot passende en evenredige gevolgen in termen van zijn opvangvoorzieningen. Conform het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet de lidstaat waar een dergelijke asielzoeker zich bevindt, er in elk geval voor zorgen dat in de dringende materiële behoeften van die persoon wordt voorzien.

ê 604/2013 overweging 18 (aangepast)

ð nieuw

(23)Er dient een persoonlijk onderhoud met de verzoeker plaats te vinden om gemakkelijker te kunnen bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming ð , tenzij de verzoeker is ondergedoken of de door de verzoeker verstrekte informatie toereikend is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is ï. Zodra het verzoek om internationale bescherming wordt ingediend, moet de verzoeker Ö met name in kennis worden gesteld van de toepassing van deze verordening, Õ ð en van het feit dat hij niet kan kiezen welke lidstaat zijn asielverzoek zal behandelen, alsook van zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening en van de gevolgen van de niet-inachtneming ervan .ï over de toepassing van deze verordening worden geïnformeerd, en ervan in kennis worden gesteld dat het onderhoud de verzoeker de mogelijkheid biedt om informatie te verstrekken over de aanwezigheid van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de lidstaten, om gemakkelijker te kunnen bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.

ê 604/2013 overweging 19

ð nieuw

(24)Teneinde de rechten van de betrokkenen daadwerkelijk te beschermen, dienen, overeenkomstig met name de rechten die zijn erkend in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juridische waarborgen te worden ingebouwd en dient een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen besluiten tot overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te worden gewaarborgd. ð Een daadwerkelijk rechtsmiddel moet ook beschikbaar zijn wanneer er geen overdrachtsbesluit is genomen maar de verzoeker aanvoert dat een andere lidstaat verantwoordelijk is omdat hij een gezinslid, of, voor niet-begeleide minderjarigen, een familielid heeft in een andere lidstaat. ï Teneinde de naleving van het internationale recht te waarborgen, dient een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen dergelijke besluiten zowel betrekking te hebben op de toepassing van deze verordening als op de juridische en feitelijke situatie in de lidstaat aan welke de verzoeker wordt overgedragen. ð De reikwijdte van het daadwerkelijke rechtsmiddel moet beperkt zijn tot een beoordeling van de vraag of er gevaar bestaat voor een schending van het grondrecht op de eerbiediging van het familie- en gezinsleven, de rechten van het kind, of het verbod van onmenselijke of vernederende behandeling .ï

ò nieuw

(25)De lidstaat die op grond van deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is, moet verantwoordelijk blijven voor de behandeling van elk verzoek van de betrokken verzoeker, met inbegrip van elk volgend verzoek, conform de artikelen 40, 41 en 42 van Richtlijn 2013/32/EU, ongeacht of de verzoeker het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten of daarvan is verwijderd. Een aantal bepalingen van Verordening (EU) nr. 604/2013 die in bepaalde situaties voorzagen in de beëindiging van de verantwoordelijkheid, zoals wanneer overdrachten niet binnen een bepaalde termijn waren verricht, vormde een stimulans voor onderduiking, en moet bijgevolg worden geschrapt.

(26)Met het oog op een snelle vaststelling van de verantwoordelijkheid en de toewijzing tussen de lidstaten van personen die om internationale bescherming verzoeken, moeten de termijnen voor het indienen en beantwoorden van overnameverzoeken, voor het indienen van kennisgevingen inzake terugname en voor het verrichten van overdrachten, alsook voor het instellen van en het beslissen over beroepen, zoveel mogelijk worden gestroomlijnd en ingekort.

ê 604/2013 overweging 20

(27)De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat personen niet in bewaring mogen worden gehouden om de enkele reden dat zij internationale bescherming zoeken. De bewaring dient zo kort mogelijk te duren en te beantwoorden aan het noodzakelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel. De bewaring van verzoekers moet in het bijzonder in overeenstemming zijn met artikel 31 van het Verdrag van Genève. De procedures waarin deze verordening voorziet met betrekking tot een in bewaring gehouden persoon moeten bij voorrang en binnen zo kort mogelijke termijnen worden uitgevoerd. Wat de algemene waarborgen met betrekking tot bewaring en, in voorkomend geval, de bewaringsvoorwaarden betreft, moeten de lidstaten ook ten aanzien van personen die uit hoofde van deze verordening in bewaring worden gehouden, de bepalingen van Richtlijn 2013/33/EU toepassen.

ê 604/2013 overweging 21

(28)Tekortkomingen in, of het instorten van, asielstelsels, vaak verergerd door bijzondere druk, kunnen de soepele werking van het bij deze verordening ingevoerde stelsel in gevaar brengen, waardoor schending dreigt van de rechten van verzoekers, zoals die zijn verankerd in het Unieacquis inzake asiel en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van andere internationale mensenrechten en vluchtelingenrechten.

ò nieuw

(29)Een correcte registratie, onder één uniek verzoeknummer, van alle asielverzoeken in de EU, moet helpen bij de opsporing van meervoudige verzoeken en moet helpen irreguliere secundaire bewegingen en asielshopping te voorkomen. Er moet een geautomatiseerd systeem worden opgezet om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken. Het systeem moet de registratie van in de EU ingediende asielverzoeken mogelijk maken, alsook een doeltreffende monitoring van wat het aandeel is van elke lidstaat in de verzoeken en een juiste toepassing van het correctiemechanisme voor toewijzing.

(30)Het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1077/2011 23 , moet worden belast met de opzet, de ontwikkeling en het operationele beheer van het centrale systeem en de communicatie-infrastructuur tussen het centrale systeem en de nationale infrastructuren.

ê 604/2013 overweging 22

ð nieuw

(31)Ter voorkoming van tekortkomingen of instortingen van asielstelsels moet er een proces van vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en beheersing van asielcrises worden opgezet, waarbij het EASO op grond van zijn bevoegdheden krachtens Verordening (EU) nr. 439/2010 een sleutelrol vervult, teneinde te zorgen voor een solide samenwerking in het kader van deze verordening en tegelijkertijd tussen de lidstaten onderling vertrouwen met betrekking tot asielbeleid op te bouwen. Door middel van dat proces moet de Unie zo snel mogelijk attent worden gemaakt wanneer er bezorgdheid rijst dat de soepele werking van het bij deze verordening ingevoerde stelsel in gevaar wordt gebracht doordat het asielstelsel van een of meer lidstaten onder bijzondere druk komt te staan en/of vanwege tekortkomingen in het asielstelsel van een of meer lidstaten. Een dergelijk proces zou de Unie in staat stellen al in een vroeg stadium preventieve maatregelen te propageren en aan dergelijke situaties adequate politieke aandacht te schenken. Solidariteit is een kernelement in het CEAS, en gaat hand in hand met onderling vertrouwen. Door het sterken van dit vertrouwen zou het proces van vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en beheersing van asielcrises ervoor kunnen zorgen dat concrete maatregelen die oprechte en daadwerkelijke solidariteit inhouden, beter op de lidstaten worden gericht teneinde de betrokken lidstaten in het algemeen, en de verzoekers in het bijzonder, bij te staan. Overeenkomstig artikel 80 VWEU van het Verdrag, moeten handelingen van de Unie telkens wanneer dat nodig is passende bepalingen voor de toepassing van het solidariteitsbeginsel bevatten., ð Er moet een correctiemechanisme voor toewijzing worden vastgesteld om te zorgen voor een eerlijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en een snelle toegang van verzoekers tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming, in situaties waarin een lidstaat wordt geconfronteerd met een onevenredig aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor hij krachtens deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is. ï en moet dit proces vergezeld gaan van dergelijke solidariteitsbepalingen. In de door de Raad op 8 maart 2012 aangenomen conclusies over een gemeenschappelijk kader voor oprechte en daadwerkelijke solidariteit met lidstaten waarvan de asielstelsels onder bijzondere druk staan, onder meer vanwege gemengde migratiestromen, wordt voorzien in een 'gereedschapskist' met bestaande en mogelijke nieuwe maatregelen, die in het kader van een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing in aanmerking moet worden genomen.

ò nieuw

(32)Een sleutel gebaseerd op de omvang van de bevolking en van de economie van de lidstaten moet, in combinatie met een drempel, worden gebruikt als referentiepunt voor de werking van het correctiemechanisme voor toewijzing, zodat het mechanisme kan functioneren als een instrument voor hulp aan lidstaten die onder onevenredige druk staan. De toepassing van het correctiemechanisme ten gunste van een lidstaat moet automatisch in gang worden gezet wanneer het aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is meer dan 150 % bedraagt van het volgens de referentiesleutel bepaalde cijfer. Om ten volle rekening te houden met de inspanningen van elke lidstaat, moet in het kader van deze berekening het aantal personen dat daadwerkelijk is hervestigd in die lidstaat worden opgeteld bij het aantal verzoeken om internationale bescherming.

(33)Wanneer het toewijzingsmechanisme van toepassing is, moeten verzoekers die hun verzoeken in de begunstigde lidstaat hebben ingediend, worden toegewezen aan lidstaten die hun op basis van de referentiesleutel vastgestelde aandeel in de verzoeken niet halen. Er moeten passende voorschriften worden vastgesteld voor gevallen waarin een verzoeker om ernstige redenen kan worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, met name voorschriften voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde asielinstanties van de lidstaten. Na de overdracht moet de lidstaat van toewijzing bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, en moet hij verantwoordelijk worden voor de behandeling van het verzoek, tenzij op grond van dwingende criteria inzake verantwoordelijkheid, met name met betrekking tot de aanwezigheid van gezinsleden, wordt bepaald dat een andere lidstaat verantwoordelijk zou moeten zijn.

(34)In het kader van het toewijzingsmechanisme moeten de kosten voor de overdracht van een verzoeker aan de lidstaat van toewijzing worden terugbetaald uit de EU-begroting.

(35)Een lidstaat van toewijzing kan beslissen de toegewezen verzoekers niet te aanvaarden gedurende een periode van twaalf maanden, in welk geval hij deze informatie in het geautomatiseerde systeem moet invoeren en de andere lidstaten, de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie daarvan in kennis moet stellen. Daarna moeten de verzoekers die zouden zijn toegewezen aan die lidstaat, worden toegewezen aan de andere lidstaten. De lidstaat die tijdelijk niet deelneemt aan het correctiemechanisme moet per niet-aanvaarde verzoeker een solidariteitsbijdrage van 250 000 EUR betalen aan de lidstaat die is aangewezen als de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van dergelijke verzoeken. De Commissie moet in een uitvoeringshandeling de praktische regelingen voor de toepassing van het mechanisme inzake de solidariteitsbijdrage vaststellen. Het Asielagentschap van de Europese Unie ziet toe op de toepassing van het mechanisme voor financiële solidariteit en brengt daarover jaarlijks verslag uit aan de Commissie.

ê 604/2013 overweging 22

De lidstaten moeten met het EASO samenwerken bij het vergaren van informatie over hun vermogen om bijzondere druk op hun asiel- en opvangstelsel op te vangen, met name in het kader van de toepassing van deze verordening. Het EASO dient op gezette tijden verslag uit te brengen over de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 439/2010 vergaarde informatie.

ê 604/2013 overweging 24

(36)Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie 24 , kan een overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming plaatsvinden op basis van vrijwilligheid, in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide. De lidstaten dienen vrijwillige overdracht te bevorderen door passende informatie aan de verzoekers te verstrekken, en erop toe te zien dat overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek of onder geleide op humane wijze gebeuren, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de menselijke waardigheid, en geheel in het belang van het kind, en met de grootst mogelijke consideratie voor de ontwikkelingen in de desbetreffende jurisprudentie, in het bijzonder wat de overdracht op humanitaire gronden betreft.

ê 604/2013 overweging 25

(37)Voor de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen van het VWEU, en voor de vaststelling van een uniaal beleid inzake de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van onderdanen van derde landen, waaronder ook gezamenlijke inspanningen voor het beheer van de buitengrenzen, is het nodig de verantwoordelijkheidscriteria op evenwichtige wijze en vanuit een oogpunt van solidariteit vast te stellen.

ò nieuw

(38)De [algemene verordening gegevensbescherming (EU) .../2016] is vanaf de in die verordening vastgestelde datum van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten op grond van de onderhavige verordening; tot die datum is Richtlijn 95/46/EG van toepassing. De lidstaten moeten alle passende technische en organisatorische maatregelen toepassen om te waarborgen en te kunnen aantonen dat de verwerking wordt uitgevoerd overeenkomstig die verordening en de in de onderhavige verordening opgenomen nadere voorschriften ter zake. Deze maatregelen moeten met name zorgen voor de beveiliging van de op grond van de onderhavige verordening verwerkte persoonsgegevens en moeten in het bijzonder onwettige of ongeoorloofde toegang of vrijgave, wijziging of verlies van verwerkte persoonsgegevens voorkomen. De bevoegde toezichthoudende autoriteit of autoriteiten van elke lidstaat moet of moeten toezien op de wettigheid van de verwerking van persoonsgegevens door de betrokken autoriteiten, met inbegrip van de verzending ervan naar en van het geautomatiseerde systeem en naar de met veiligheidscontroles belaste autoriteiten.

(39)Op de verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap van de Europese Unie moet worden toegezien door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 en de bepalingen inzake gegevensbescherming van [het voorstel voor een verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010].

ê 604/2013 overweging 26 (aangepast)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens 25 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens op grond van de onderhavige verordening.

ê 604/2013 overweging 27

De uitwisseling van persoonsgegevens van een verzoeker, waaronder gevoelige gegevens betreffende zijn gezondheid, voorafgaand aan een overdracht, zal ervoor zorgen dat de bevoegde asielinstanties verzoekers de juiste bijstand kunnen verlenen en waarborgt de continuïteit van de bescherming en de rechten die aan hen zijn toegekend. Overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG dienen specifieke bepalingen te worden opgenomen ter bescherming van de persoonsgegevens van verzoekers die zich in die situatie bevinden.

ê 604/2013 overweging 28

(40)De toepassing van deze verordening kan eenvoudiger en doeltreffender worden gemaakt door middel van bilaterale regelingen tussen de lidstaten om de communicatie tussen de bevoegde diensten te verbeteren, de proceduretermijnen te verkorten, de behandeling van overname- en terugnameverzoeken te vereenvoudigen, of praktische regels vast te stellen voor de overdracht van verzoekers.

ê 604/2013 overweging 29

(41)De continuïteit van het systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, dat bij Verordening (EG) nr. 343/2003 (EU) nr. 604/2013 was ingesteld en nu bij deze verordening wordt geregeld, moet worden gewaarborgd. Daarnaast moet worden gewaakt over de coherentie tussen deze verordening en Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad] van 26 juni 2013 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving 26 .

ò nieuw

(42)Een netwerk van bevoegde autoriteiten van de lidstaten moet worden opgezet en gefaciliteerd door het Asielagentschap van de Europese Unie teneinde de praktische samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden in verband met de toepassing van deze verordening te verbeteren, met inbegrip van de ontwikkeling van praktische instrumenten en richtsnoeren.

ê 604/2013 overweging 30

(43)De toepassing van het Eurodac-systeem, zoals ingesteld bij Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad] zal de toepassing van de onderhavige verordening vergemakkelijken.

ê 604/2013 overweging 31

(44)De toepassing van het visuminformatiesysteem, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf 27 , en in het bijzonder de uitvoering van de artikelen 21 en 22 daarvan, zal de toepassing van de onderhavige verordening vergemakkelijken.

ê 604/2013 overweging 32

(45)Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen op grond van instrumenten van internationaal recht, waaronder de desbetreffende jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

ê 604/2013 overweging 33

(46)Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 28 .

ê 604/2013 overweging 34 (aangepast)

ð nieuw

(47)De onderzoeksprocedure dient te worden gevolgd voor het vaststellen van een gemeenschappelijke informatiebrochure over Dublin/Eurodac, alsmede van een specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen; van een standaardformulier voor het uitwisselen van relevante informatie over niet-begeleide minderjarigen; van eenvormige voorwaarden voor het raadplegen en het uitwisselen van informatie over minderjarigen en afhankelijke personen; van eenvormige voorwaarden voor het voorbereiden en het indienen van overnameÖ verzoeken Õ en ð kennisgevingen inzake ï terugnameverzoeken; van twee lijsten met relevante bewijsmiddelen en indirecte bewijzen en het regelmatig herzien ervan; van een laissez-passer; van eenvormige voorwaarden voor het raadplegen en het uitwisselen van informatie over overdrachten; van een standaardformulier voor het uitwisselen van gegevens voorafgaand aan een overdracht; van een gemeenschappelijk gezondheidscertificaat; van eenvormige voorwaarden en praktische regelingen voor het uitwisselen van informatie over de gezondheidsgegevens van een persoon voorafgaand aan een overdracht, en van veilige kanalen voor het elektronisch verzenden van verzoeken.

ê 604/2013 overweging 35 (aangepast)

(48)Teneinde te voorzien in aanvullende regels voor de identificatie van gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige; de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie, de in acht te nemen criteria voor de beoordeling van het vermogen van het familielid om voor de nietbegeleide minderjarige te zorgen, met inbegrip van de situatie waarin gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in meer dan één lidstaat verblijven; de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie; de beoordeling van het vermogen van een familielid om voor een afhankelijke persoon te zorgen en de in acht te nemen elementen voor de beoordeling van het onvermogen om gedurende een significante tijdsspanne te reizen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Bij het uitoefenen van haar bevoegdheden mag de Commissie niet verder gaan dan wat nodig is voor het belang van het kind, als bedoeld in artikel 68lid 3, van deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau Ö en dat deze raadplegingen worden uitgevoerd overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 Õ. Ö Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen .Õ De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden gezonden.

ê 604/2013 overweging 36

(49)Bij de toepassing van de verordening, daaronder begrepen de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, moet de Commissie het advies inwinnen van deskundigen van onder meer alle relevante nationale instanties.

ê 604/2013 overweging 37

(50)De voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 343/2003 (EU) nr. 604/2013 vereiste nadere regels zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1560/2003. Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1560/2003, als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 118/2014, dienen in de onderhavige verordening te worden opgenomen omdat dit meer duidelijkheid schept of omdat zij een algemeen doel kunnen dienen. Het is in het bijzonder zowel voor de lidstaten als voor de verzoekers van belang dat met behulp van een algemeen mechanisme een oplossing kan worden gevonden voor het geval dat de lidstaten van mening verschillen over de toepassing van een bepaling van deze verordening. Daarom is het gerechtvaardigd het mechanisme dat bij Verordening (EG) nr. 1560/2003 is ingevoerd voor het beslechten van geschillen over de humanitaire clausule, op te nemen in deze verordening en de werkingssfeer ervan uit te breiden tot deze verordening in haar totaliteit.

ê 604/2013 overweging 38

(51)Voor een doeltreffend toezicht op de toepassing van deze verordening moeten regelmatig evaluaties worden verricht.

ò nieuw

(52)Om te beoordelen of het in deze verordening vastgestelde correctiemechanisme voor toewijzing tegemoet komt aan de doelstelling van een eerlijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en een vermindering van de onevenredige druk op bepaalde lidstaten, moet de Commissie de werking van het correctiemechanisme voor toewijzing toetsen en met name nagaan of de drempel voor het in gang zetten en het stopzetten van het correctiemechanisme daadwerkelijk zorgt voor een eerlijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en een snelle toegang van verzoekers tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming in situaties waarin een lidstaat wordt geconfronteerd met een onevenredig aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor hij krachtens deze verordening verantwoordelijk is.

ê 604/2013 overweging 39

(53)Deze verordening is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze verordening is met name gericht op volledige waarborging van het recht op asiel dat wordt gegarandeerd door artikel 18 van het Handvest, en van de rechten die worden erkend bij de artikelen 1, 4, 7, 24 en 47 daarvan. Deze verordening dient derhalve dienovereenkomstig te worden toegepast.

ê 604/2013 overweging 40

(54)Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en daarom wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) maatregelen nemen. Overeenkomstig het beginsel van evenredigheid zoals bedoeld in genoemd artikel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

ê 604/2013 overweging 41

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, hebben die lidstaten te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen.

ò nieuw

(55)[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, hebben die lidstaten te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen.]

OF

(56)[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat Protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaten.]

OF

(53)[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat Protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(54) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft Ierland (bij brief van …) te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.]

OF

(53) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft het Verenigd Koninkrijk (bij brief van …) te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.

(54) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat Protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.]

ê 604/2013 overweging 42

(57)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

VOORWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Voorwerp

In deze verordening worden de criteria en instrumenten vastgesteld om te bepalen welke lidstaat Ö als enige Õ verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten is ingediend (hierna "de verantwoordelijke lidstaat" genoemd).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en die geen onderdaan is van een staat die op grond van een overeenkomst met de Europese Unie aan deze verordening deelneemt;

b) "verzoek om internationale bescherming": een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 2, onder h), van Richtlijn 2011/95/EU;

c) "verzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

d) "behandeling van een verzoek om internationale bescherming": alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2011/95/EU, met uitzondering van de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald krachtens de bepalingen van deze verordening;

e) "intrekking van een verzoek om internationale bescherming": de handelingen waarmee de verzoeker, overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU, expliciet of stilzwijgend een einde maakt aan de procedures die in werking zijn getreden na de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming;

f) "persoon die internationale bescherming geniet": een onderdaan van een derde land of een staatloze aan wie internationale bescherming is verleend in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 2011/95/EU;

g) "gezinsleden": voor zover het gezin reeds in het land van herkomst bestond ð voordat de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen ï, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn:

de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van diens recht met betrekking tot onderdanen van een derde land;

de minderjarige kinderen van paren als bedoeld onder het eerste streepje, of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn, ongeacht of zij volgens het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

indien de verzoeker een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de volwassene aanwezig is, voor de verzoeker verantwoordelijk is;

indien de persoon die internationale bescherming geniet een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de persoon die internationale bescherming geniet aanwezig is, voor hem verantwoordelijk is;

ò nieuw

de broer(s) en zus(sen) van de verzoeker;

ê 604/2013

h) "familielid": de volwassen tante of oom of grootouder van de verzoeker die op het grondgebied van een lidstaat aanwezig is, ongeacht of de verzoeker volgens het nationale recht een wettig, buitenechtelijk of geadopteerd kind is;

i) "minderjarige": een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

j) "niet-begeleide minderjarige": een minderjarige die zonder begeleiding van een krachtens de wet of volgens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; onder dit begrip valt ook een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van een lidstaat is aangekomen;

k) "vertegenwoordiger": een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen in procedures waarin in deze verordening is voorzien, teneinde het belang van het kind te behartigen en zo nodig rechtshandelingen voor de minderjarige te verrichten. Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, wijst zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de minderjarige zijn taken uit te voeren, overeenkomstig deze verordening;

l) "verblijfstitel": een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen in de zin van deze verordening of tijdens de behandeling van een verzoek om internationale bescherming of een aanvraag voor een verblijfsvergunning;

m) "visum": de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is met het oog op een doorreis of de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of verscheidene lidstaten. Voor de verschillende soorten visa gelden de volgende definities:

"visum voor verblijf van langere duur": een door een van de lidstaten overeenkomstig zijn nationale recht of het Unierecht afgegeven machtiging of beslissing die vereist is voor de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat van meer dan drie maanden;

"visum voor kort verblijf": een machtiging of beslissing van een lidstaat met betrekking tot een doorreis over, of een voorgenomen verblijf op, het grondgebied van een of meer of alle lidstaten van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden vanaf de datum van eerste binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten;

"luchthaventransitvisum": een visum dat geldig is voor doorreis via de internationale transitzones van een of meer luchthavens van de lidstaten;

   n) "risico op onderduiken": het in een individueel geval bestaan van redenen gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een verzoeker of een onderdaan van een derde land of een staatloze op wie een overdrachtsprocedure van toepassing is, zou kunnen onderduiken;

ò nieuw

o) "begunstigde lidstaat": de lidstaat die baat heeft bij het in hoofdstuk VII van deze verordening vastgestelde correctiemechanisme voor toewijzing en de toewijzing van de verzoeker verricht;

p) "lidstaat van toewijzing": de lidstaat waaraan een verzoeker zal worden toegewezen op grond van het in hoofdstuk VII van deze verordening vastgestelde toewijzingsmechanisme;

q) "hervestigde persoon": een persoon die is onderworpen aan een proces van hervestiging waarbij, op verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen ("UNHCR"), op basis van de behoefte van een persoon aan internationale bescherming, onderdanen van derde landen vanuit een derde land worden overgebracht naar een lidstaat waar zij mogen verblijven met een van de volgende statussen:

i) "vluchtelingenstatus" in de zin van artikel 2, onder e), van Richtlijn 2011/95/EU;

ii) "subsidiairebeschermingsstatus" in de zin van artikel 2, onder g), van Richtlijn 2011/95/EU, of

iii) elke andere status op grond waarvan krachtens het nationale recht of het Unierecht soortgelijke rechten en voordelen worden verleend als bij de onder i) en ii) bedoelde statussen;

r) "Asielagentschap van de Europese Unie": het Agentschap dat is opgericht bij Verordening (EU) [het voorstel voor een verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010].

ê 604/2013

HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEGINSELEN EN WAARBORGEN

Artikel 3

Toegang tot de procedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

1. De lidstaten behandelen elk verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend, inclusief aan de grens of in de transitzones. Het verzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is.

2. Wanneer op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria geen verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming het eerst werd ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

Indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.

Indien de overdracht uit hoofde van dit lid niet kan geschieden aan een op grond van de criteria van hoofdstuk III aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend, wordt de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, de verantwoordelijke lidstaat.

ò nieuw

3. Iedere lidstaat behoudt de mogelijkheid om, met inachtneming van de regels en waarborgen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2013/32/EU, een verzoeker naar een veilig derde land te zenden.

3.   Alvorens de criteria toe te passen op grond waarvan overeenkomstig de hoofdstukken III en IV wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is, is de eerste lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is ingediend verplicht:

a) na te gaan of het verzoek om internationale bescherming moet worden geacht nietontvankelijk te zijn op grond van artikel 33, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 2013/32/EU (wanneer een land dat geen lidstaat is, voor de verzoeker wordt aangemerkt als het eerste land van asiel of als veilig derde land), en

b) het verzoek te behandelen in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU, wanneer de volgende gronden van toepassing zijn:

i) de verzoeker heeft de nationaliteit van een derde land, of hij is staatloos en had voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats, welk land is aangemerkt als veilig land van herkomst in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst zoals vastgesteld bij Verordening [Voorstel COM(2015) 452 van 9 september 2015], of

ii) de verzoeker kan om ernstige redenen worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker is onder dwang uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht.

4. Wanneer de lidstaat een verzoek als niet-ontvankelijk beschouwt of een verzoek behandelt in een versnelde procedure overeenkomstig lid 3, wordt die lidstaat geacht de verantwoordelijke lidstaat te zijn.

5. De lidstaat die een verzoek om internationale bescherming heeft behandeld, met inbegrip van de in lid 3 bedoelde gevallen, is verantwoordelijk voor de behandeling van verdere verklaringen of een volgend verzoek van de betrokken verzoeker als bedoeld in de artikelen 40, 41 en 42 van Richtlijn 2013/32/EU, ongeacht of de verzoeker het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten of daarvan is verwijderd.

Artikel 4

Verplichtingen van de verzoeker

1. Wanneer een persoon die voornemens is om een verzoek om internationale bescherming in te dienen op irreguliere wijze is binnengekomen op het grondgebied van de lidstaten, wordt het verzoek ingediend in de lidstaat van die eerste binnenkomst. Wanneer een persoon die voornemens is om een verzoek om internationale bescherming in te dienen zich wettig ophoudt in een lidstaat, wordt het verzoek in die lidstaat ingediend.

2. De verzoeker verstrekt zo spoedig mogelijk en uiterlijk tijdens het in artikel 7 bedoelde onderhoud alle elementen en gegevens die relevant zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, en werkt samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

3. De verzoeker:

a)    voldoet aan een overdrachtsbesluit waarvan hij overeenkomstig artikel 27, leden 1 en 2, en artikel 38, onder b), in kennis is gesteld;

b)    is aanwezig en beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van verzoek, respectievelijk in de lidstaat waaraan hij wordt overgedragen.

Artikel 5

Gevolgen van niet-nakoming

1. Indien een verzoeker niet voldoet aan de in artikel 4, lid 1, bedoelde verplichting, behandelt de op grond van deze verordening verantwoordelijke lidstaat het verzoek in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU.

2. De lidstaat waar de verzoeker aanwezig moet zijn, zet de procedures om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voort, ook wanneer de verzoeker het grondgebied van deze lidstaat zonder toestemming verlaat of anderszins niet beschikbaar is voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaat.

3. De verzoeker kan tijdens de procedures uit hoofde van deze verordening in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij aanwezig moet zijn, geen aanspraak maken op de opvangvoorzieningen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 19 van Richtlijn 2013/33/EU, met uitzondering van dringende medische zorg.

4. De bevoegde autoriteiten houden slechts rekening met de voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat relevante elementen en gegevens, voor zover deze werden verstrekt binnen de in artikel 4, lid 2, vastgestelde termijn.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

Artikel 4 6

Recht op informatie

1. Zodra een verzoek om internationale bescherming in een lidstaat is ingediend in de zin van artikel 20 21, lid 2, stellen de bevoegde autoriteiten van die lidstaat de verzoeker in kennis van de toepassing van deze verordening ð en van de in artikel 4 vastgestelde verplichtingen en van de in artikel 5 bedoelde gevolgen van de niet-nakoming ï , en met name van:

ò nieuw

a) van het feit dat het recht te verzoeken om internationale bescherming niet inhoudt dat de verzoeker kan kiezen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming;

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

ab) Ö van Õ de doelstellingen van deze verordening en de gevolgen van het indienen van een ander verzoek in een andere lidstaat, alsmede de gevolgen van het zich verplaatsen van een lidstaat naar een andere lidstaat ð het verlaten van de lidstaat waar hij aanwezig moet zijn ï zolang de verantwoordelijke lidstaat op grond van deze verordening nog niet bepaald is en zolang het verzoek om internationale bescherming nog in behandeling is ð , en met name van het feit dat de verzoeker in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij aanwezig moet zijn geen aanspraak kan maken op de opvangvoorzieningen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 19 van Richtlijn 2013/33/EU, met uitzondering van dringende medische zorg ï;

bc) Ö van Õ de criteria ð en de procedures ï voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, de rangorde volgens welke zij van toepassing zijn in de verschillende fasen van de procedure en hun verwachte duur, met vermelding van het feit dat een verzoek om internationale bescherming dat in een bepaalde lidstaat wordt ingediend, ertoe kan leiden dat die lidstaat op grond van deze verordening verantwoordelijk wordt voor de behandeling ervan, ook al volgt die verantwoordelijkheid niet uit de criteria voor de toekenning van verantwoordelijkheid;

cd) Ö van Õ het persoonlijk onderhoud overeenkomstig artikel 5 7 en de mogelijkheid ð verplichting ï om informatie over de aanwezigheid van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de lidstaten te verstrekken ð en nader te staven ï , met inbegrip van de wijze waarop de verzoeker die informatie kan verstrekken;

de) Ö van Õ de mogelijkheid om een overdrachtsbesluit aan te vechten en, in voorkomend geval, om te verzoeken om de opschorting van de overdracht ð binnen zeven dagen na de kennisgeving en van het feit dat deze betwisting is beperkt tot een beoordeling van de vraag of er sprake is van een schending van artikel 3, lid 2, in verband met het bestaan van een risico op onmenselijke of vernederende behandeling dan wel van de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 18 ï ;

ef) Ö van Õ het feit dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten ð en het Asielagentschap van de Europese Unie persoonsgegevens van de verzoeker verwerken, met inbegrip van de ï gegevens over hem kunnen uitwisselen Ö uitwisseling van gegevens over hem Õ, uitsluitend om hun verplichtingen die uit deze verordening voortvloeien, na te komen;

ò nieuw

g) van de betrokken categorieën persoonsgegevens;

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

fh) Ö van Õ het recht op toegang tot de hem betreffende gegevens en het recht te verzoeken om hem betreffende onjuiste gegevens recht te laten zetten of hem betreffende onrechtmatig verwerkte gegevens te laten verwijderen, alsmede de procedures om die rechten te doen gelden, met inbegrip van de contactgegevens van de in artikel 35 47 bedoelde autoriteiten en van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten die bevoegd zijn kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens, ð en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming; ï .

ò nieuw

i) in voorkomend geval, van de in hoofdstuk VII vastgestelde toewijzingsprocedure.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt, in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat. De lidstaten maken gebruik van de overeenkomstig lid 3 voor dat doel opgestelde gemeenschappelijke brochure.

Indien dit nodig is om de verzoeker de informatie te doen begrijpen, wordt de informatie ook mondeling verstrekt, bijvoorbeeld in samenhang met het in artikel 5 7 bedoelde persoonlijk onderhoud.

3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een gemeenschappelijke brochure op, alsmede een specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen, waarin ten minste de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie wordt opgenomen. De gemeenschappelijke brochure bevat tevens informatie over de toepassing van Verordening (EU) [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] en met name over het doeleinde waarvoor de gegevens van een verzoeker in Eurodac kunnen worden verwerkt. De gemeenschappelijke brochure wordt zodanig opgesteld dat de lidstaten deze kunnen aanvullen met informatie die eigen is aan de lidstaat in kwestie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 5 7

Persoonlijk onderhoud

1. Om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, voert de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijk lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud met de verzoeker ð , tenzij de verzoeker is ondergedoken of de door de verzoeker overeenkomstig artikel 4, lid 2, verstrekte informatie toereikend is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is ï. Het onderhoud biedt de verzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 4 6 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen.

2. Het persoonlijk onderhoud kan achterwege blijven indien de verzoeker:

a) is ondergedoken, of

b) na de in artikel 4 bedoelde informatie te hebben ontvangen, reeds op andere wijze de informatie heeft verstrekt die relevant is voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Lidstaten die het onderhoud achterwege laten, bieden de verzoeker de gelegenheid om alle verdere informatie te verstrekken die relevant is om op correcte wijze de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, voordat er een besluit tot overdracht van de verzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig artikel 26, lid 1, wordt genomen.

32. Het persoonlijk onderhoud vindt tijdig plaats en in elk geval voordat er een besluit tot overdracht van de verzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig artikel 26, lid 1, wordt genomen ð overnameverzoek overeenkomstig artikel 24 wordt ingediend ï.

43. Het persoonlijk onderhoud wordt gevoerd in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat en waarin hij kan communiceren. Zo nodig stelt de lidstaat een tolk aan die kan zorgen voor een goede communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijk onderhoud voert.

54. Het persoonlijk onderhoud vindt plaats in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding is gewaarborgd. Het wordt gevoerd door een krachtens nationaal recht gekwalificeerde persoon.

65. De lidstaat die het persoonlijk onderhoud voert, stelt een schriftelijke samenvatting op met ten minste de belangrijkste informatie die de verzoeker tijdens het onderhoud heeft verstrekt. Die samenvatting kan de vorm van een verslag of een standaardformulier aannemen. De lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeker en/of de juridisch adviseur of andere raadsman die de verzoeker vertegenwoordigt, tijdig toegang tot de samenvatting heeft.

Artikel 6 8

Waarborgen voor minderjarigen

1. Bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, stellen de lidstaten het belang van het kind voorop.

2. De lidstaten zorgen Ö Elke lidstaat zorgt Õ ervoor dat ð , wanneer een niet-begeleide minderjarige aanwezig moet zijn, ï de niet-begeleide minderjarige bij alle Ö de relevante Õ procedures waarin deze verordening voorziet, wordt vertegenwoordigd en/of bijgestaan door een vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger beschikt over de kwalificaties en de expertise om ervoor te zorgen dat tijdens de procedures die in het kader van deze verordening worden gevolgd, rekening wordt gehouden met het belang van de minderjarige. Deze vertegenwoordiger heeft toegang tot de inhoud van de toepasselijke documenten in het dossier van de verzoeker, met inbegrip van de specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen.

Dit lid laat de toepasselijke bepalingen van artikel 25 van Richtlijn 2013/32/EU onverlet.

3. Om vast te stellen wat het belang van het kind is, werken de lidstaten nauw samen en houden zij in het bijzonder rekening met de volgende factoren:

a) de mogelijkheden van gezinshereniging;

b) het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige;

c) veiligheid en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;

d) de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

ò nieuw

4. Alvorens een niet-begeleide minderjarige over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat of, in voorkomend geval, aan de lidstaat van toewijzing, ziet de overdragende lidstaat erop toe dat de verantwoordelijke lidstaat of de lidstaat van toewijzing onverwijld de maatregelen neemt die zijn bedoeld in de artikelen 14 en 24 van Richtlijn 2013/33/EU en artikel 25 van Richtlijn 2013/32/EU. Elk besluit om een niet-begeleide minderjarige over te dragen, wordt voorafgegaan door een beoordeling van de belangen van de minderjarige. Deze beoordeling is gebaseerd op de in lid 3 genoemde factoren. De beoordeling wordt snel uitgevoerd door personeel dat over de kwalificaties en expertise beschikt om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met het belang van de minderjarige.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

45. Voor de toepassing van artikel 8 10 onderneemt de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, zo spoedig mogelijk het nodige om na te gaan of er gezinsleden , broers of zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn, waarbij het belang van het kind wordt beschermd.

Daartoe kan die lidstaat de hulp van internationale of andere relevante organisaties inroepen en kan hij de toegang van de minderjarige tot de opsporingsdiensten van die organisaties faciliteren.

De personeelsleden van de in artikel 35 47 bedoelde bevoegde autoriteiten die verzoeken van niet-begeleide minderjarigen behandelen, hebben een passende opleiding gekregen, en blijven die krijgen, met betrekking tot de specifieke behoeften van minderjarigen.

56. Teneinde de passende acties tot identificatie van de gezinsleden, broers of zussen, dan wel familieleden van de niet-begeleide minderjarige die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft, te faciliteren overeenkomstig lid 4 5 van dit artikel, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast, met inbegrip van een standaardformulier voor de uitwisseling van de desbetreffende informatie tussen de lidstaten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK III

CRITERIA VOOR HET AANWIJZEN VAN DE VERANTWOORDELIJKE LIDSTAAT

Artikel 7 9

Rangorde van de criteria

1. De in dit hoofdstuk vastgestelde criteria aan de hand waarvan de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, zijn van toepassing ð worden slechts één keer toegepast, ï in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst.

2. Welke lidstaat met toepassing van de in dit hoofdstuk beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is, wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient.

3. Met het oog op de toepassing van de in de artikelen 8, 10 en 16 bedoelde criteria houden de lidstaten rekening met elk beschikbaar bewijs betreffende de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties van de verzoeker, mits dergelijk bewijs wordt overgelegd voordat een andere lidstaat het verzoek tot overname of tot terugname van de betrokkene inwilligt overeenkomstig respectievelijk de artikelen 22 en 25 en mits er nog geen eerste beslissing ten gronde is genomen over de vorige verzoeken om internationale bescherming van de verzoeker.

Artikel 8 10

Minderjarigen

Ö 1. Wanneer de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, zijn alleen de in dit artikel vastgestelde criteria van toepassing, in de volgorde waarin zij voorkomen in de leden 2 tot en met 5. Õ 

12. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, is Dde verantwoordelijke lidstaat Ö is Õ de lidstaat waar een gezinslid of een broer of zus van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is. Indien de verzoeker een gehuwde minderjarige is van wie de echtgenoot zich niet wettig op het grondgebied van de lidstaten ophoudt, is de lidstaat waar de vader, moeder, of andere volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van die lidstaat voor de minderjarige verantwoordelijk is, dan wel zijn broer of zus, mits die zich wettig op het grondgebied ophoudt, de verantwoordelijke lidstaat.

23. Indien de verzoeker een niet begeleide minderjarige is met een familielid Ö heeft Õ dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor hem kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met zijn familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is.

34. Indien in meer dan één lidstaat gezinsleden, broers of zussen of familieleden als vermeld in de leden 1 2 en 2 3, verblijven, wordt op basis van het belang van de niet-begeleide minderjarige bepaald welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.

45. Bij ontstentenis van gezinsleden, broers of zussen of familieleden als vermeld in de leden 1 2 en 2 3, is de lidstaat waarbij de niet-begeleide minderjarige zijn verzoek om internationale bescherming ð het eerst ï heeft ingediend de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is Ö tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is Õ.

56. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 45 57 vast te stellen betreffende de identificatie van gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige; de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie; de criteria voor de beoordeling van het vermogen van een familielid om voor de niet-begeleide minderjarige te zorgen ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven. Bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen beperkt de Commissie zich tot het vooropstellen van het belang van het kind, zoals bepaald in artikel 6 8, lid 3.

67. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige procedures voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9 11

Gezinsleden die internationale bescherming genieten

Wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

Artikel 10 12

Gezinsleden die om internationale bescherming verzoeken

Wanneer een gezinslid van een verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

Artikel 11 13

Gezinsprocedure

Indien meerdere gezinsleden en/of minderjarige ongehuwd broers of zussen in dezelfde lidstaat gelijktijdig of met dusdanig korte tussenpozen een verzoek om internationale bescherming indienen dat de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald allemaal tegelijk kunnen worden afgewikkeld, en indien de toepassing van de criteria van deze verordening tot gevolg zou hebben dat de betrokkenen van elkaar worden gescheiden, wordt de verantwoordelijke lidstaat aangewezen op grond van de volgende bepalingen:

a) de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de overname van het grootste aantal gezinsleden en/of minderjarige ongehuwde broers of zussen, is verantwoordelijk voor de behandeling van al hun verzoeken om internationale bescherming;

b) indien op grond van het voorgaande geen enkele lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, is de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek van het oudste lid van de groep, verantwoordelijk voor de behandeling van alle verzoeken.

Artikel 12 14

Afgifte van verblijfstitels of visa

1. Wanneer de verzoeker houder is van een geldige verblijfstitel ð of van een verblijfstitel die minder dan twee jaar vóór de indiening van het eerste verzoek is verlopen ï , is de lidstaat die deze titel heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

2. Wanneer de verzoeker houder is van een geldig visum ð of van een visum dat minder dan zes maanden vóór de indiening van het eerste verzoek is verlopen ï , is de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij dit visum namens een andere lidstaat is afgegeven op grond van een vertegenwoordigingsregeling als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode 29 . In dat geval is de vertegenwoordigde lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

3. Wanneer de verzoeker houder is van verscheidene geldige verblijfstitels of visa die door verschillende lidstaten zijn afgegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming achtereenvolgens bij:

a) de lidstaat die de verblijfstitel met het langste verblijfsrecht heeft afgegeven of, indien de geldigheidsduur niet verschilt, de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt;

b) de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt, indien het om gelijksoortige visa gaat;

c) wanneer de visa van verschillende aard zijn, de lidstaat die het visum met de langste geldigheidsduur heeft afgegeven of, indien de visa dezelfde geldigheidsduur hebben, de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt.

4. Wanneer de verzoeker slechts houder is van één of meer verblijfstitels die minder dan twee jaar zijn verlopen of van één of meer visa die minder dan zes maanden zijn verlopen en die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, zijn de leden 1, 2 en 3 van toepassing zolang de verzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.

Wanneer de verzoeker houder is van één of meer verblijfstitels die meer dan twee jaar zijn verlopen of van één of meer visa die meer dan zes maanden zijn verlopen en die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, en hij het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk.

54. Het feit dat de verblijfstitel of het visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten, vormt geen belemmering voor het toewijzen van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven. De lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven, is echter niet verantwoordelijk indien hij kan aantonen dat er is gefraudeerd nadat de verblijfstitel of het visum werd verstrekt.

Artikel 13 15

Binnenkomst en/of verblijf

1. Wanneer is vastgesteld, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3 25, lid 4, van deze verordening genoemde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013], dat een verzoeker op illegale irreguliere wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij die lidstaat. Die verantwoordelijkheid eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden.

2. Wanneer een lidstaat niet of niet meer verantwoordelijk kan worden gesteld overeenkomstig lid 1 van dit artikel en wanneer, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3, genoemde lijsten, is vastgesteld dat de verzoeker — die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen — gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf maanden in een lidstaat heeft verbleven alvorens het verzoek om internationale bescherming in te dienen, dan berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij die lidstaat.

Indien de verzoeker gedurende perioden van ten minste vijf maanden in verscheidene lidstaten heeft verbleven, dan is de lidstaat waar hij het meest recentelijk heeft verbleven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Artikel 14 16

Visumvrijstelling

1. Indien een onderdaan van een derde land of een staatloze het grondgebied betreedt van een lidstaat waar hij niet visumplichtig is, is de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

2. Het in lid 1 vastgestelde beginsel is niet van toepassing indien de onderdaan van het derde land of de staatloze zijn verzoek om internationale bescherming indient in een andere lidstaat waar hij evenmin visumplichtig is voor de toegang tot het grondgebied. In dat geval is die andere lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Artikel 15 17

Verzoeken in een internationale transitzone van een luchthaven

Indien in een internationale transitzone van een luchthaven van een lidstaat een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend door een onderdaan van een derde land of een staatloze, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek.

HOOFDSTUK IV

AFHANKELIJKE PERSONEN EN DISCRETIONAIRE BEPALINGEN

Artikel 16 18

Afhankelijke personen

1. Wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.

2. Wanneer het kind, de broer of zus, of de ouder, bedoeld in lid 1, wettig verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt, is de lidstaat waar het kind, de broer of zus, of de ouder wettig verblijft, de verantwoordelijke lidstaat, tenzij de gezondheidstoestand van de verzoeker hem gedurende een significante tijdsspanne belet naar die lidstaat te reizen. In dat geval is de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt de verantwoordelijke lidstaat. Dit brengt voor deze lidstaat niet de verplichting met zich mee dat het kind, de broer of zus, of de ouder naar die lidstaat moeten worden gebracht.

3. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 45 57 vast te stellen betreffende de in acht te nemen elementen voor de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie, de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie, de criteria voor de beoordeling van het vermogen van de betrokkene om voor de afhankelijke persoon te zorgen en de in acht te nemen elementen voor de beoordeling van het onvermogen om gedurende een significante tijdsspanne te reizen

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 17 19

Discretionaire bepalingen

1. In afwijking van artikel 3, lid 1, ð en slechts zolang nog geen lidstaat als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, ï kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ð op gezinsgerelateerde gronden die verband houden met een ruimer gezinsbegrip dat niet onder artikel 2, onder g), valt ï , ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.

De lidstaat die besluit een verzoek om internationale bescherming op grond van dit lid in behandeling te nemen, wordt de verantwoordelijke lidstaat en neemt de daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich. Indien van toepassing, stelt hij de lidstaat die op grond van de criteria van deze verordening voorheen verantwoordelijk was, de lidstaat die een procedure uitvoert waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, of de lidstaat tot welke een verzoek tot overname, of terugname van de verzoeker is gericht, daarvan in kennis , door middel van het "DubliNet", het netwerk voor elektronische communicatie dat tot stand is gebracht bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003.

De lidstaat die op grond van dit lid verantwoordelijk wordt, vermeldt dit feit onmiddellijk in Eurodac, overeenkomstig Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] door het vermelden van de datum waarop het besluit tot behandeling van het verzoek genomen werd.

2. De lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, kan, te allen tijde voordat ð is bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is ï in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen, op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 8 10 tot 11 13 en 16 18 vastgelegde criteria. De betrokkenen moeten hiermee schriftelijk instemmen.

Het overnameverzoek omvat alle elementen waarover de verzoekende lidstaat beschikt om het de aangezochte staat mogelijk te maken de situatie te beoordelen.

De aangezochte lidstaat verricht alle verificaties die nodig zijn om de aangevoerde humanitaire gronden te onderzoeken en geeft binnen twee ð een ï maanden na ontvangst van het verzoek een antwoord aan de verzoekende lidstaat via „DubliNet”, het netwerk voor elektronische communicatie dat tot stand is gebracht bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003. In geval van een afwijzing wordt vermeld om welke redenen het verzoek wordt geweigerd.

Indien de aangezochte lidstaat het verzoek inwilligt, wordt de verantwoordelijkheid voor de behandeling aan deze staat overgedragen.

HOOFDSTUK V

VERPLICHTINGEN VAN DE VERANTWOORDELIJKE LIDSTAAT

Artikel 18 20

Verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat

1. De verantwoordelijke lidstaat is verplicht:

a) een verzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, volgens de in de artikelen 21 24, 22 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden over te nemen

b) een verzoeker wiens verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen;

c) een onderdaan van een derde land of een staatloze die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een verzoek heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen;

d) een onderdaan van een derde land of een staatloze wiens verzoek is afgewezen en die een verzoek heeft ingediend in een andere lidstaat of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen.;

ò nieuw

e) een persoon die internationale bescherming geniet en die een verzoek heeft ingediend in een andere lidstaat dan de verantwoordelijke lidstaat die deze beschermingsstatus heeft verleend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat dan de verantwoordelijke lidstaat die deze bescherming heeft verleend, volgens de in de artikelen 26 en 30 bepaalde voorwaarden terug te nemen.

2. In de in lid 1, onder a), bedoelde gevallen behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af.

3. In de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU.

4. In de in lid 1, onder c), bedoelde gevallen behandelt de verantwoordelijke lidstaat verdere verklaringen of een nieuw verzoek van de verzoeker als een volgend verzoek in de zin van Richtlijn 2013/32/EU.

5. In de in lid 1, onder d), bedoelde gevallen staat tegen de door de bevoegde instantie van de verantwoordelijke lidstaat genomen beslissing tot afwijzing van het verzoek geen rechtsmiddel meer open in het kader van hoofdstuk V van Richtlijn 2013/32/EU.

6. Wanneer een lidstaat een verblijfstitel afgeeft aan de verzoeker, gaan de in lid 1 genoemde verplichtingen over op die lidstaat.

7. De verantwoordelijke lidstaat geeft in het in artikel 22, lid 2, bedoelde elektronische bestand aan dat hij de verantwoordelijke lidstaat is.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

2 In alle in lid 1, onder a) en b), bedoelde omstandigheden behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af.

Voor de in lid 1, onder c) bedoelde gevallen, indien de verantwoordelijke lidstaat de behandeling van een verzoek had gestaakt omdat de verzoeker het verzoek had ingetrokken voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde was genomen, zorgt die lidstaat ervoor dat de verzoeker gerechtigd is te verzoeken dat de behandeling van zijn verzoek wordt afgerond, of een nieuw verzoek om internationale bescherming in te dienen dat niet wordt behandeld als een volgend verzoek als bedoeld in Richtlijn 2013/32/EU. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de behandeling van het verzoek wordt afgerond.

In de in lid 1, onder d), bedoelde gevallen, zorgt de verantwoordelijke lidstaat ervoor dat de betrokkene, indien het verzoek alleen in eerste aanleg is afgewezen, een beroep kan doen of heeft kunnen doen op een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU.

Artikel 19

Beëindiging van de verantwoordelijkheid

1. Indien een lidstaat de verzoeker een verblijfstitel verstrekt, gaan de in artikel 18, lid 1, genoemde verplichtingen over op deze lidstaat.

2. De in artikel 18, lid 1, gespecificeerde verplichtingen komen te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek tot over- of terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.

Een verzoek dat na de in de eerste alinea bedoelde periode van afwezigheid wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.

3. De in artikel 18, lid 1, onder c) en d), genoemde verplichtingen komen te vervallen wanneer de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek om terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten op grond van een terugkeerbesluit of een verwijderingsmaatregel dat is afgegeven na de intrekking of de afwijzing van het verzoek.

Een verzoek dat na een daadwerkelijke verwijdering wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.

HOOFDSTUK VI

OVER- EN TERUGNAMEPROCEDURES

DEEL I

Begin van de procedure

Artikel 20 21

Begin van de procedure

1. De procedure waarbij wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, vangt aan zodra het verzoek voor de eerste maal bij een lidstaat wordt ingediend ð , mits de lidstaat waar het verzoek het eerst wordt ingediend niet reeds de verantwoordelijke lidstaat is overeenkomstig artikel 3, lid 4 of lid 5 ï .

2. Een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Bij een niet-schriftelijk verzoek dient de termijn tussen de intentieverklaring en het opstellen van een proces-verbaal zo kort mogelijk te zijn.

3. Voor de toepassing van deze verordening is de situatie van de minderjarige die de verzoeker vergezelt en onder de definitie van gezinslid valt, onlosmakelijk verbonden met de situatie van diens gezinslid; die situatie valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van dat gezinslid, ook al is de minderjarige zelf geen individuele verzoeker, mits dit in het belang van de minderjarige is. Kinderen die na de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten zijn geboren, krijgen dezelfde behandeling, zonder dat een nieuwe procedure voor hun overname behoeft te worden ingeleid.

4. Wanneer een verzoek om internationale bescherming bij de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt ingediend door een verzoeker die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, is het de taak van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verzoeker zich bevindt, om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. De lidstaat waar de verzoeker zich bevindt, wordt onverwijld van het verzoek in kennis gesteld door de lidstaat waarbij het is ingediend, en wordt vervolgens voor de toepassing van deze verordening beschouwd als de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend.

De verzoeker wordt schriftelijk in kennis gesteld van deze wijziging wat betreft de staat die belast is met het bepalen van de verantwoordelijke staat en van de datum waarop deze heeft plaatsgevonden.

5. De lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, is verplicht om, op de in de artikelen 23, 26 24, 25 en 29 30 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, over te gaan tot terugname van de verzoeker die zich zonder verblijfstitel in een andere lidstaat ophoudt of daar opnieuw een verzoek heeft ingediend na zijn eerste, in een andere lidstaat ingediende verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is.

Deze verplichting geldt niet meer wanneer de lidstaat die wordt verzocht de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat af te ronden, kan aantonen dat de verzoeker het grondgebied van de lidstaten inmiddels ten minste drie maanden heeft verlaten of door een andere lidstaat in het bezit is gesteld van een verblijfstitel.

Een verzoek dat na een in de tweede alinea bedoelde periode van afwezigheid wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.

ò nieuw

DEEL II

Verzoek: registratie en toezicht

Artikel 22

Registratie

1. De lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend, neemt binnen de in artikel 10, lid 1, van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] vastgestelde termijn de volgende elementen op in het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem:

a) het feit dat er een dergelijk verzoek is ingediend;

b) in voorkomend geval, links naar de verzoeken van samen reizende gezinsleden of familieleden;

c) het referentienummer als bedoeld in artikel 12, onder i), van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013].

2. Na opname van de informatie overeenkomstig lid 1, registreert het in artikel 44 bedoelde geautomatiseerde systeem elk verzoek onder één uniek verzoeknummer en creëert het voor elk verzoek een elektronisch bestand en deelt het het unieke verzoeknummer mee aan de lidstaat van verzoek.

3. De lidstaten verstrekken het Asielagentschap van de Europese Unie wekelijks informatie over het aantal daadwerkelijk hervestigde onderdanen van derde landen. Het Asielagentschap valideert deze informatie en neemt de gegevens op in het geautomatiseerde systeem.

4. Wanneer een treffer in Eurodac uitwijst dat de verzoeker reeds een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarna hij het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten of daarvan is verwijderd, geeft de lidstaat waarbij het nieuwe verzoek is ingediend ook aan welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat was voor de behandeling van het eerdere verzoek.

5. De lidstaat waarbij het verzoek is ingediend, doorzoekt het VIS overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008. Wanneer een treffer in het VIS uitwijst dat de verzoeker houder is van een geldig visum of van een visum dat minder dan zes maanden vóór de indiening van het eerste verzoek is verlopen, vermeldt de lidstaat het nummer van het visumverzoek en geeft hij aan welke de lidstaat is waarvan de autoriteit het visum heeft afgegeven of verlengd en of het visum is afgegeven namens een andere lidstaat.

Artikel 23

Informatie in het geautomatiseerde systeem

1. Het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem geeft in realtime het volgende aan:

a)    het totale aantal verzoeken dat in de Unie is ingediend;

b)    het werkelijke aantal verzoeken dat in elke lidstaat is ingediend;

c)    het aantal onderdanen van derde landen dat door elke lidstaat is hervestigd;

d)    het werkelijke aantal verzoeken dat door elke lidstaat moet worden behandeld als verantwoordelijke lidstaat;

e)    het aandeel van elke lidstaat conform de in artikel 35 vastgestelde referentiesleutel.

2. In het in artikel 22, lid 2, bedoelde elektronische bestand worden slechts de volgende gegevens opgeslagen:

a)    het unieke verzoeknummer als bedoeld in artikel 22, lid 2;

b)    links naar de verzoeken als bedoeld in artikel 22, lid 1, onder b), en artikel 22, lid 4;

c)    het referentienummer als bedoeld in artikel 12, onder d), i), van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013];

d)    het bestaan van een signalering naar aanleiding van de veiligheidsverificatie in de zin van artikel 40;

e)    de verantwoordelijke lidstaat;

f)    in het geval van een in artikel 22, lid 4, bedoelde melding van een eerder verzoek om internationale bescherming door dezelfde verzoeker, de lidstaat die verantwoordelijk was voor dat eerdere verzoek;

g)    in het geval van een in artikel 22, lid 5, bedoelde melding van een visum afgegeven aan de verzoeker, de lidstaat die het visum heeft afgegeven of verlengd of namens welke het visum is afgegeven en het nummer van het visumverzoek;

h)    indien het toewijzingsmechanisme van hoofdstuk VII van toepassing is, de informatie als bedoeld in artikel 36, lid 4, en artikel 39, onder h).

3. Nadat de verantwoordelijke lidstaat mededelingen in de zin van artikel 20, lid 7, en artikel 22, lid 3, heeft gedaan, wordt het betrokken verzoek en de daadwerkelijk hervestigde onderdaan van een derde land door het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem meegeteld voor de berekening van het aandeel van die lidstaat.

4. De elektronische bestanden worden automatisch gewist na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 17, lid 1, van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013].

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

DEEL II III

Procedures voor overnameverzoeken

Artikel 21 24

Indiening van een overnameverzoek

1. De lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, kan ð verzoekt ï die andere lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie ð een ï maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 20 21, lid 2, om overname verzoeken.

Niettegenstaande de eerste alinea wordt, in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 13 van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] ð of in het geval van een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) nr. 767/2008, ï het verzoek uiterlijk twee maanden ð weken ï na ontvangst van de treffer toegezonden overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die verordening.

Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

2. De verzoekende lidstaat kan om een spoedig antwoord vragen indien het verzoek om internationale bescherming enkel is ingediend als gevolg van een weigering tot toegang of verblijf, een aanhouding wegens illegaal verblijf of de betekening of de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel.

In het overnameverzoek wordt gemotiveerd op welke gronden met spoed een antwoord nodig is en binnen welke termijn dit antwoord wordt verwacht. Die termijn dient minstens één week te bedragen.

32. In de in lid de leden 1 en 2 bedoelde gevallen wordt het verzoek om overname door een andere lidstaat met behulp van een standaardformulier gedaan en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3 25, lid 4, genoemde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaring van de verzoeker aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van overnameverzoeken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 22 25

Beantwoording van een overnameverzoek

1. De lidstaat die om overname wordt verzocht, verricht de nodige naspeuringen en reageert op het verzoek tot overname van een verzoeker binnen twee ð een ï maanden nadat hij het heeft ontvangen.

ò nieuw

2. In afwijking van lid 1 neemt de aangezochte lidstaat, in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 13 van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] of in het geval van een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) nr. 767/2008, binnen twee weken na ontvangst van het verzoek een besluit over het verzoek.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

23. Voor het afhandelen van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat worden bewijsmiddelen en indirecte bewijzen gebruikt.

34. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen twee lijsten vast, waarin volgens de criteria in de punten a) en b) van dit lid de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld, en herziet deze lijsten periodiek. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

a) Bewijsmiddelen:

i) Dit zijn formele bewijzen die overeenkomstig deze verordening de verantwoordelijkheid bepalen, zolang er geen bewijs is van het tegendeel;

ii) De lidstaten leveren het comité van artikel 44 56 modellen van de verschillende soorten administratieve documenten, overeenkomstig de in de lijst van formele bewijzen gegeven type-indeling;

b) Indirecte bewijzen:

i) Dit zijn aanwijzingen die, hoewel weerlegbaar, in sommige gevallen voldoende kunnen zijn, overeenkomstig de bewijskracht die eraan wordt toegekend;

ii) De kracht van bewijs van deze aanwijzingen wordt, in samenhang met de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van het verzoek om internationale bescherming, per geval bekeken.

45. De bewijsvereisten mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de correcte toepassing van deze verordening.

56. Indien formele bewijzen ontbreken, erkent de aangezochte lidstaat zijn verantwoordelijkheid wanneer de indirecte bewijzen samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd zijn om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is.

6. Indien de verzoekende lidstaat, overeenkomstig artikel 21, lid 2, met spoed om antwoord vraagt, stelt de aangezochte lidstaat alles in het werk om zich te houden aan de gevraagde termijn. In uitzonderlijke gevallen, waarin kan worden aangetoond dat de behandeling van een verzoek tot overname van een verzoeker buitengewoon complex is, kan de aangezochte lidstaat na de gevraagde termijn antwoorden, maar in ieder geval binnen een maand. In dergelijke situaties moet de aangezochte lidstaat zijn besluit om later te antwoorden, binnen de oorspronkelijk gevraagde termijn meedelen aan de verzoekende lidstaat.

7. Het zonder reactie laten verstrijken van ð Wanneer de aangezochte lidstaat zich niet verzet tegen het verzoek binnen ï de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden ð een maand ï en van de in lid 6 bedoelde termijn van een maand staat ð middels een met redenen omkleed antwoord, of, in voorkomend geval, binnen de in lid 2 genoemde termijn van twee weken, staat dit ï gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt ð dit ï de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.

DEEL III IV

Procedures voor Ö kennisgevingen inzake Õterugnameverzoeken 

Artikel 23 26

Indiening van een Ö kennisgeving inzake Õ terugnameverzoek wanneer er in de verzoekende lidstaat een nieuw verzoek is ingediend

1. Wanneer een lidstaat waar een persoon Ö In een situatie Õ als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder b), c), of d) ð of e), ï een nieuw verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, van oordeel is Ö dient de lidstaat waar de persoon aanwezig is Õ dat een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 20, lid 5, en artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), kan hij die andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen ð een kennisgeving inzake terugname in uiterlijk twee weken na ontvangst van de Eurodac-treffer en draagt hij die persoon over aan de verantwoordelijke lidstaat ï .

2. Een verzoek tot terugname wordt zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.

Indien het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, wordt het terugnameverzoek aan de aangezochte lidstaat gezonden binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2.

3. Indien het verzoek tot terugname niet binnen de in lid 2 vermelde termijnen wordt ingediend, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend.

42. Een verzoek tot terugname ð kennisgeving inzake terugname ï wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen, als omschreven in de in artikel 22, lid 3 25, lid 4, vermelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene, op grond waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.

ò nieuw

3. De verantwoordelijke lidstaat bevestigt onmiddellijk de ontvangst van de kennisgeving aan de lidstaat die de kennisgeving heeft ingediend.

ê 604/2013

ð nieuw

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van ð kennisgevingen inzake ï verzoeken tot terugname. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 24

Indiening van een terugnameverzoek wanneer er in de verzoekende lidstaat geen nieuw verzoek is ingediend

1. Wanneer een lidstaat op het grondgebied waarvan een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), zich zonder verblijfstitel ophoudt en waar er geen nieuw verzoek om internationale bescherming is ingediend, van oordeel is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 20, lid 5, en artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), kan hij die andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen.

2. Wanneer, in afwijking van artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven 30 , een lidstaat op het grondgebied waarvan een persoon zich zonder verblijfstitel ophoudt, besluit het Eurodac-systeem te raadplegen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 603/2013, wordt het verzoek tot terugname van een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b) of c) van deze verordening, of van een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder d), wiens verzoek om internationale bescherming niet bij definitieve beslissing is afgewezen, zo snel mogelijk ingediend, en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 17, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.

Indien het terugnameverzoek is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, wordt het aan de aangezochte lidstaat gezonden binnen drie maanden nadat de verzoekende lidstaat vaststelt dat wellicht een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de betrokken persoon.

3. Indien het verzoek tot terugname niet binnen de in lid 2 bepaalde termijnen wordt ingediend, biedt de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokkene zich zonder verblijfstitel ophoudt, de betrokkene de gelegenheid een nieuw verzoek in te dienen.

4. Wanneer een persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder d), van deze verordening wiens verzoek om internationale bescherming in een lidstaat bij definitieve beslissing is afgewezen, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat, kan die andere lidstaat hetzij de eerstgenoemde lidstaat verzoeken de betrokkene terug te nemen, hetzij gebruikmaken van een terugkeerprocedure overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG.

Wanneer die andere lidstaat besluit de eerstgenoemde lidstaat te verzoeken de betrokkene terug te nemen, zijn de regels van Richtlijn 2008/115/EG niet van toepassing.

5. Het verzoek tot terugname van de persoon bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b), c) of d), wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen, als omschreven in de in artikel 22, lid 3, vermelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene, aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van deze verordening verantwoordelijk is.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen twee lijsten vast, waarin volgens de criteria van artikel 22, lid 3, onder a) en b), de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld, en herziet deze lijsten periodiek; zij stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van verzoeken tot terugname. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 44, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25

Beantwoording van een terugnameverzoek

1. De aangezochte lidstaat verifieert de gegevens en neemt een besluit over het terugnameverzoek, en wel zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek. Wanneer het verzoek is gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens, wordt die termijn teruggebracht tot twee weken.

2. Het zonder reactie laten verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van één maand of twee weken, staat gelijk met aanvaarding van het verzoek en houdt de verplichting in om de betrokken persoon terug te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.

DEEL IV V

Procedurele waarborgen

Artikel 26 27

Kennisgeving van een overdrachtsbesluit

1. Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname of de terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), stelt de verzoekende lidstaat de betrokkene ð verzoeker onverwijld schriftelijk ï in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat en, indien van toepassing, van het besluit om zijn verzoek om internationale bescherming niet te behandelen.

ò nieuw

2. Wanneer de verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder c), d) of e), moet worden teruggenomen, stelt de lidstaat waar de betrokkene zich ophoudt, de betrokkene zonder onnodige vertraging schriftelijk in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

3. Indien een juridisch adviseur of andere raadsman de betrokkene vertegenwoordigt, kunnen de lidstaten besluiten deze juridisch adviseur of raadsman in plaats van de betrokkene van het besluit in kennis te stellen en, indien van toepassing, het besluit aan de betrokkene mee te delen.

24. Het in lid de leden 1 ð en 2 ï bedoelde besluit bevat informatie over de beschikbare rechtsmiddelen, waaronder het recht om te verzoeken om opschortende werking indien van toepassing alsmede, en de termijnen om van de beschikbare rechtsmiddelen gebruik te maken; in het besluit wordt vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en, indien de betrokkene zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden.

De lidstaten zien er op toe dat aan de betrokkene, samen met het in lid de leden 1 ð en 2 ï bedoelde besluit, informatie wordt meegedeeld over personen of instanties die hem rechtsbijstand kunnen verlenen, indien die informatie hem niet eerder is verstrekt.

35. Wanneer de betrokkene niet door een juridisch adviseur of een andere raadsman wordt bijgestaan of vertegenwoordigd, stellen de lidstaten hem van de voornaamste elementen van het besluit, die altijd informatie omvatten over de beschikbare rechtsmiddelen en de termijnen om daarvan gebruik te maken, in kennis in een taal die de betrokkene begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden verondersteld dat hij die begrijpt.

Artikel 27 28

Rechtsmiddelen

1. De verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18 20 lid 1 , onder c), of d), ð of e), ï heeft het recht tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.

2. De lidstaten stellen een redelijke termijn vast ð van zeven dagen na de kennisgeving van een overdrachtsbesluit ï waarbinnen de betrokkene zijn recht op het instellen van een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig lid 1, kan uitoefenen.

3. Voor Wat een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit betreft, bepalen de lidstaten in hun nationale recht dat: ð neemt de rechterlijke instantie binnen een termijn van vijftien dagen een beslissing ten gronde over het beroep of het bezwaar. Er vindt geen overdracht plaats voordat deze beslissing over het beroep of het bezwaar is genomen. ï

a) het beroep of het bezwaar de betrokkene het recht verleent om in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar in de betrokken lidstaat te blijven, of

b) de overdracht automatisch wordt opgeschort en dat dergelijke opschorting verstrijkt na een bepaalde redelijke termijn, binnen welke een rechterlijke instantie na nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het verzoek een beslissing heeft genomen of een beroep of bezwaar al dan niet opschortende werking heeft, of

c) de betrokkene de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. De lidstaten zorgen ervoor dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek wordt gegeven. Beslissingen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit worden gegeven binnen een redelijke termijn die evenwel een nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het opschortingsverzoek mogelijk maakt. Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.

4. De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteiten ambtshalve kunnen besluiten de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar.

ò nieuw

4. De reikwijdte van het daadwerkelijke rechtsmiddel als bedoeld in lid 1 is beperkt tot een beoordeling van de vraag of er sprake is van een schending van artikel 3, lid 2, in verband met het bestaan van een risico op onmenselijke of vernederende behandeling, dan wel van de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 18.

5. Indien er geen overdrachtsbesluit in de zin van lid 1 is genomen, voorzien de lidstaten in een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie, wanneer de verzoeker stelt dat een gezinslid of, in het geval van niet-begeleide minderjarigen, een familielid zich wettig ophoudt in een andere lidstaat dan de lidstaat die zijn verzoek om internationale bescherming behandelt en hij daarom van mening is dat die andere lidstaat de voor de behandeling van zijn verzoek verantwoordelijke lidstaat is.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

56. De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokkene toegang heeft tot rechtsbijstand en zo nodig tot taalkundige bijstand.

67. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtsbijstand op verzoek kosteloos wordt verstrekt indien de betrokkene de kosten niet kan opbrengen. De lidstaten kunnen bepalen dat de behandeling van verzoekers, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de doorgaans aan hun burgers gegunde behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand.

Zonder de toegang tot rechtsbijstand willekeurig te beperken, kunnen de lidstaten bepalen dat er niet kosteloos rechtsbijstand en vertegenwoordiging wordt verstrekt wanneer de bevoegde autoriteit of een rechterlijke instantie van oordeel is dat het beroep geen reële kans van slagen heeft.

Wanneer overeenkomstig dit lid een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verstrekken, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, voorzien de lidstaten in een daadwerkelijk rechtsmiddel om dat besluit voor een rechterlijke instantie aan te vechten. ð Ingeval het besluit wordt aangevochten, vormt dit rechtsmiddel een integrerend onderdeel van het in lid 1 bedoelde rechtsmiddel. ï

Bij de naleving van de vereisten van dit lid zien de lidstaten erop toe dat de rechtsbijstand en de vertegenwoordiging niet willekeurig wordt beperkt, en dat de daadwerkelijke toegang van de verzoeker tot de rechter niet wordt belemmerd.

De rechtsbijstand omvat ten minste het voorbereiden van de vereiste procedurestukken en het vertegenwoordigen voor een rechterlijke instantie en kan worden beperkt tot de juridische adviseurs of andere raadslieden die specifiek bij het nationale recht zijn aangewezen om te voorzien in bijstand en vertegenwoordiging.

De regels voor de toegang tot rechtsbijstand worden bij het nationale recht vastgesteld.

DEEL V VI

Bewaring met het oog op overdracht

Artikel 28 29

Bewaring

1. De lidstaten houden niemand in bewaring om de enkele reden dat hij aan de bij deze verordening ingestelde procedure onderworpen is.

2. Wanneer er een significant risico op onderduiken van een persoon bestaat, mogen de lidstaten de betrokken persoon in bewaring houden om overdrachtsprocedures overeenkomstig deze verordening veilig te stellen, op basis van een individuele beoordeling en, enkel voor zover bewaring evenredig is, en wanneer andere, minder dwingende alternatieve maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

3. De bewaring duurt zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd.

Wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, duurt de termijn voor het indienen van een overname- of terugnameverzoek ð of een kennisgeving inzake terugname ï niet langer dan één maand ð twee weken ï vanaf het tijdstip van indiening van het verzoek. De lidstaat die de procedure uit hoofde van deze verordening uitvoert, vraagt in dergelijke gevallen om een spoedig antwoord ð op een overnameverzoek ï . Dit antwoord wordt gegeven binnen twee weken ð een week ï na ontvangst van het overname- of terugnameverzoek. Het zonder antwoord laten verstrijken van de termijn van twee weken ð een week ï staat gelijk met aanvaarding van het ð overname ïverzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen of terug te nemen en te voorzien in een passende aankomstregeling.

Wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, wordt de overdracht van de betrokkene van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen zes ð vier ï weken ð vanaf het definitieve overdrachtsbesluit ï vanaf de impliciete of expliciete aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek door een andere lidstaat, dan wel vanaf het tijdstip waarop het beroep of het bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 27, lid 3.

Wanneer de verzoekende lidstaat zich niet houdt aan de termijnen voor het indienen van een overname- of terugnameverzoek ð of een kennisgeving inzake terugname ï of wanneer de overdracht niet binnen de in de derde alinea genoemde termijn van zes ð vier ï weken geschiedt, wordt de betrokkene niet langer in bewaring gehouden. De artikelen 21 24, 23, 26 24 en 29 30 blijven van overeenkomstige toepassing.

4. Op de voorwaarden voor de bewaring van personen en op de waarborgen die gelden voor in bewaring gehouden personen zijn, met het oog op het veilig stellen van de procedures voor overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat, de artikelen 9, 10 en 11 van Richtlijn 2013/33/EU van toepassing.

DEEL VI VII

Overdrachten

Artikel 29 30

Werkwijzen en termijnen

ò nieuw

1. De met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat waarvan het overnameverzoek als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder a), is aanvaard of die een kennisgeving inzake terugname als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder b) tot en met e), heeft ingediend, neemt uiterlijk een week na de aanvaarding of de kennisgeving een overdrachtsbesluit en draagt de verzoeker of de betrokkene over aan de verantwoordelijke lidstaat.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

De verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder c), of d), ð of e) ï wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van ð vier weken na het definitieve overdrachtsbesluit ï zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.

Als overdrachten aan de verantwoordelijke lidstaat plaatsvinden in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide, dragen de lidstaten er zorg voor dat dit op humane wijze gebeurt, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de menselijke waardigheid.

De verzoekende lidstaat verstrekt de verzoeker zo nodig een doorlaatbewijs. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen betreffende het model van dit doorlaatbewijs vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De verantwoordelijke lidstaat laat de verzoekende lidstaat weten dat de betrokkene is aangekomen of dat hij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld.

2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.

32. Indien een persoon ten onrechte is overgedragen of indien een overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar wordt vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, neemt de lidstaat die de overdracht heeft verricht, de betrokkene onmiddellijk terug.

43. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het overleg en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, met name in geval van uitgestelde of te laat verrichte overdracht, overdracht na impliciete aanvaarding, overdracht van minderjarigen of afhankelijke personen, en overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 30 31

Kosten van overdrachten

1. De kosten die moeten worden gemaakt om een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder c), of d), ð of e), ï over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat worden gedragen door de overdragende lidstaat.

2. Wanneer de betrokkene moet worden teruggezonden naar een lidstaat omdat hij ten onrechte is overgedragen of omdat het overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar is vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, worden de kosten van het terugzenden gedragen door de lidstaat die de overdracht oorspronkelijk heeft verricht.

3. Van personen die moeten worden overgedragen op grond van deze verordening, wordt niet verlangd de kosten van de overdracht te dragen.

Artikel 31 32

Uitwisseling van relevante informatie voordat een overdracht wordt verricht

1. De lidstaat die de overdracht van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18 20, lid 1, onder c) of d), verricht, deelt de verantwoordelijke lidstaat Ö adequate Õ toereikende, ter zake dienende en niet buitensporige ð tot het noodzakelijke beperkte ï persoonsgegevens betreffende de over te dragen persoon mee, uitsluitend om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht in de verantwoordelijke lidstaat die persoon de juiste ondersteuning kunnen verlenen, zoals de onmiddellijke medische zorg die noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van die persoon, en om de continuïteit van de bij deze Vverordening en andere desbetreffende rechtsinstrumenten op asielgebied toegekende bescherming en rechten te waarborgen. Die informatie wordt binnen een redelijke termijn voordat de overdracht plaatsvindt, aan de verantwoordelijke lidstaat verstrekt om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht over voldoende tijd beschikken om de nodige maatregelen te nemen.

2. De overdragende lidstaat verstrekt de verantwoordelijke lidstaat elke informatie, voor zover die voor de bevoegde autoriteit overeenkomstig het nationale recht beschikbaar is, die essentieel is om de rechten van de over te dragen persoon te waarborgen en zijn onmiddellijke bijzondere behoeften te lenigen, en in het bijzonder:

a) welke onmiddellijke maatregelen de verantwoordelijke lidstaat moet nemen om ervoor te zorgen dat op gepaste wijze rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, zoals de onmiddellijke medische zorg die noodzakelijke kan zijn;

b) contactgegevens van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de ontvangende lidstaat, indien van toepassing;

c) in het geval van minderjarigen, informatie over hun opleiding;

d) een bepaling van de leeftijd van de verzoeker.

3. De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de overeenkomstig artikel 35 47 van deze verordening bij de Commissie aangemelde autoriteiten, die daarbij gebruikmaken van het bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 opgerichte elektronische communicatienetwerk "DubliNet". De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

4. Om de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te vergemakkelijken, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een standaardformulier vast voor de doorgifte van de op grond van dit artikel vereiste gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.

5. De in artikel 34, leden 8 tot 12 ð 46, lid 8 ï, vastgelegde regels zijn van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

Artikel 32 33

Uitwisseling van gezondheidsgegevens voordat een overdracht wordt verricht

1. Enkel om ervoor te zorgen dat de adequate medische verzorging of behandeling gegeven wordt aan met name personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, minderjarigen en personen die zijn blootgesteld aan foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, verstrekt de overdragende lidstaat, voor zover zijn bevoegde autoriteit overeenkomstig het nationale recht daarover kan beschikken, de verantwoordelijke lidstaat informatie over eventuele bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, die in specifieke gevallen ook informatie over de fysieke of mentale gezondheidstoestand van die persoon kan omvatten. De informatie wordt doorgegeven in een gemeenschappelijke gezondheidsverklaring met de nodige bijgevoegde stukken. De verantwoordelijke lidstaat zorgt ervoor dat goed in deze bijzondere behoeften wordt voorzien, met name als het gaat om essentiële medische zorg.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring op. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.

2. De overdragende lidstaat verstrekt de in lid 1 bedoelde informatie aan de verantwoordelijke lidstaat enkel nadat de eerstgenoemde lidstaat de uitdrukkelijke instemming verkregen heeft van de verzoeker en/of zijn vertegenwoordiger, of, indien de verzoeker lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn instemming te betuigen, wanneer het verstrekken van de informatie nodig is ter bescherming ð van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, ï Ö of, indien de verzoeker lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn instemming te betuigen, wanneer het verstrekken van de informatie nodig is ter bescherming Õ van de vitale belangen van de verzoeker of van een andere persoon. Het ontbreken van instemming, inclusief het weigeren van instemming vormt geen beletsel voor de overdracht.

3. De in lid 1 bedoelde persoonlijke gezondheidsgegevens worden alleen verwerkt door gezondheidswerkers die, op grond van het nationale recht of op grond van voorschriften die door nationale bevoegde instanties zijn vastgesteld, onderworpen zijn aan het beroepsgeheim, of door andere personen voor wie een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht uit hoofde van hun beroep geldt.

4. De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de in lid 3 bedoelde gezondheidswerkers of andere personen. De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor de uitwisseling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.

6. De in artikel 34, leden 8 tot en met 12,  ð 46, lid 8 ï , vastgelegde regels zijn van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

Artikel 33

Mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing

1. Indien de Commissie, in het bijzonder op basis van de door de op grond van Verordening (EU) nr. 439/2010 door het EASO vergaarde informatie, constateert dat de toepassing van deze verordening in gevaar kan komen hetzij door een kennelijk risico van bijzondere druk op het asielstelsel van een lidstaat en/of doordat er zich problemen voordoen in de werking van het asielstelsel van een lidstaat, richt de Commissie in samenwerking met het EASO aanbevelingen aan die lidstaat waarin zij hem verzoekt een preventief actieplan op te stellen.

De betrokken lidstaat stelt de Raad en de Commissie ervan in kennis of hij voornemens is een preventief actieplan voor te leggen teneinde de druk op zijn asielstelsel en/of de problemen in de werking daarvan te boven te komen, en daarbij tevens de bescherming van de grondrechten van personen die om internationale bescherming verzoeken te waarborgen.

Een lidstaat kan naar eigen inzicht en op eigen initiatief een preventief actieplan opstellen en dat vervolgens een of meer malen herzien. Bij het opstellen van een preventief actieplan kan de lidstaat de hulp van de Commissie, andere lidstaten, het EASO en andere bevoegde bureaus of agentschappen van de Unie inroepen.

2. Wanneer er een preventief actieplan wordt opgesteld, legt de betrokken lidstaat dit plan en periodieke verslagen over de uitvoering ervan aan de Raad en de Commissie voor. De Commissie stelt het Europees Parlement vervolgens in kennis van de hoofdpunten van het preventieve actieplan. De Commissie legt uitvoeringsverslagen voor aan de Raad en zendt uitvoeringsverslagen aan het Europees Parlement toe.

De betrokken lidstaat treft alle passende maatregelen om de toestand van bijzondere druk op zijn asielstelsel onder controle te krijgen of om ervoor te zorgen dat de gesignaleerde tekortkomingen worden ondervangen voordat de situatie verslechtert. Wanneer het preventieve actieplan maatregelen bevat die ertoe strekken de bijzondere druk op het asielstelsel van een lidstaat waardoor de toepassing van deze verordening in gevaar kan komen, te ondervangen, vraagt de Commissie het EASO om advies alvorens verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad.

3. Wanneer de Commissie op basis van de analyse van het EASO constateert dat de uitvoering van het preventieve actieplan de gesignaleerde tekortkomingen niet verholpen heeft, of wanneer er een ernstig risico bestaat dat de asielsituatie in de betrokken lidstaat uitmondt in een crisis, die waarschijnlijk niet met een preventief actieplan kan worden verholpen, kan de Commissie, indien van toepassing in samenwerking met het EASO, de betrokken lidstaat verzoeken een actieplan voor crisisbeheersing op te stellen en dat zo nodig te herzien. Het actieplan voor crisisbeheersing garandeert gedurende het gehele proces de naleving van het Unieacquis inzake asiel, met name wat betreft de grondrechten van de personen die om internationale bescherming verzoeken.

Na het verzoek tot opstelling van een actieplan voor crisisbeheersing gaat de betrokken lidstaat in samenwerking met de Commissie en het EASO snel hiertoe over, en uiterlijk binnen drie maanden na het verzoek, op.

De betrokken lidstaat legt zijn actieplan voor crisisbeheersing voor en brengt ten minste om de drie maanden verslag uit over de uitvoering ervan aan de Commissie en aan andere relevante actoren, zoals het EASO, indien van toepassing.

De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad over het actieplan voor crisisbeheersing en over eventuele herzieningen alsmede over de uitvoering ervan. In die verslagen verstrekt de betrokken lidstaat gegevens ten behoeve van de bewaking van de naleving van het actieplan voor crisisbeheersing, bijvoorbeeld over de duur van de procedure, de bewaringsomstandigheden en de opvangcapaciteit in verhouding tot de toevloed van verzoekers.

4. Gedurende het gehele in dit artikel vastgestelde proces voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing houdt de Raad de situatie nauwlettend in het oog en kan hij om nadere informatie verzoeken en politieke sturing geven, met name met betrekking tot de urgentie en de ernst van de situatie en bijgevolg de noodzaak voor een lidstaat om een preventief actieplan dan wel, indien noodzakelijk, een actieplan voor crisisbeheersing op te stellen. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gedurende het gehele proces besprekingen voeren en sturing geven over de solidariteitsmaatregelen die zij passend achten.

ò nieuw

HOOFDSTUK VII

Correctiemechanisme voor toewijzing

Artikel 34

Algemeen beginsel

1. Het toewijzingsmechanisme als bedoeld in dit hoofdstuk wordt toegepast ten gunste van een lidstaat, wanneer deze lidstaat wordt geconfronteerd met een onevenredig aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor hij krachtens deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is.

2. Lid 1 is van toepassing wanneer het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem aangeeft dat het aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is op grond van de criteria van hoofdstuk III en artikel 3, lid 2 of lid 3, en de artikelen 18 en 19, bovenop het aantal daadwerkelijk hervestigde personen, groter is dan 150 % van het referentieaantal voor die lidstaat zoals vastgesteld volgens de in artikel 35 bedoelde sleutel.

3. Het referentieaantal van een lidstaat wordt bepaald door de in artikel 35 genoemde sleutel toe te passen op het totale aantal verzoeken en het totale aantal hervestigde personen die door de respectieve verantwoordelijke lidstaten gedurende de voorafgaande twaalf maanden zijn ingevoerd in het geautomatiseerde systeem.

4. Het geautomatiseerde systeem stelt de lidstaten, de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie een keer per week in kennis van de respectieve aandelen van de lidstaten in de verzoeken waarvoor de lidstaten de verantwoordelijke lidstaat zijn.

5. Het geautomatiseerde systeem monitort voortdurend of een lidstaat de in lid 2 bedoelde drempel overschrijdt, en in voorkomend geval stelt het de lidstaten en de Commissie daarvan in kennis, waarbij wordt vermeld met hoeveel verzoeken deze drempel is overschreden.

6. Na de in lid 5 bedoelde kennisgeving wordt het toewijzingsmechanisme toegepast.

Artikel 35

Referentiesleutel

1. Met het oog op de toepassing van het correctiemechanisme wordt het referentieaantal voor elke lidstaat bepaald aan de hand van een sleutel.

2. De in lid 1 bedoelde referentiesleutel is gebaseerd op de volgende criteria voor elke lidstaat, op basis van cijfers van Eurostat:

a)    de omvang van de bevolking (wegingsfactor 50 %);

b)    het totale bbp (wegingsfactor 50 %).

3. De in lid 2 bedoelde criteria worden toegepast conform de in bijlage I opgenomen formule.

4. Het Asielagentschap van de Europese Unie stelt de referentiesleutel vast en gaat jaarlijks over tot de aanpassing van de cijfers van de criteria voor de referentiesleutel en de referentiesleutel zelf als bedoeld in lid 2, op basis van cijfers van Eurostat.

Artikel 36

Toepassing van de referentiesleutel

1. Wanneer de in artikel 34, lid 2, bedoelde drempel is bereikt, past het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem de in artikel 35 bedoelde referentiesleutel toe op de lidstaten waarvan het aantal verzoeken waarvoor zij verantwoordelijk zijn, onder hun aandeel in de zin van artikel 35, lid 1, ligt, en stelt het de lidstaten daarvan in kennis.

2. Verzoekers die hun verzoek hebben ingediend in de begunstigde lidstaat na de kennisgeving van toewijzing als bedoeld in artikel 34, lid 5, worden aan de lidstaten toegewezen conform het bepaalde in lid 1, en deze lidstaten bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.

3. Verzoeken die niet-ontvankelijk zijn verklaard of die zijn behandeld in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 3, lid 3, worden niet onderworpen aan toewijzing.

4. Op basis van de toepassing van de referentiesleutel overeenkomstig lid 1, wijst het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem de lidstaat van toewijzing aan en deelt het deze informatie uiterlijk 72 uur na de in artikel 22, lid 1, bedoelde registratie mee aan de begunstigde lidstaat en aan de lidstaat van toewijzing en neemt het de lidstaat van toewijzing op in het in artikel 23, lid 2, bedoelde elektronische bestand.

Artikel 37

Financiële solidariteit

1. Een lidstaat kan na het verstrijken van een termijn van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en na afloop van elke periode van twaalf maanden daarna in het geautomatiseerde systeem aangeven dat hij tijdelijk niet zal deelnemen aan het in hoofdstuk VII van deze verordening vastgestelde correctiemechanisme voor toewijzing als lidstaat van toewijzing; hij stelt de lidstaten, de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie daarvan in kennis.

2. Het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem past tijdens deze periode van twaalf maanden de referentiesleutel toe op de lidstaten waarvoor het aantal verzoeken waarvoor zij verantwoordelijk zijn onder hun aandeel in de zin van artikel 35, lid 1, ligt, met uitzondering van de lidstaat die de bovenbedoelde informatie heeft opgenomen en de begunstigde lidstaat. Het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem telt elk verzoek dat anders zou zijn toegewezen aan de lidstaat die de bovenbedoelde informatie heeft opgenomen mee voor de berekening van het aandeel van die lidstaat, conform artikel 36, lid 4.

3. Aan het einde van de in lid 2 bedoelde periode van twaalf maanden deelt het geautomatiseerde systeem aan de lidstaat die niet deelneemt aan het correctiemechanisme voor toewijzing het aantal verzoeken mee waarvoor die lidstaat anders de lidstaat van toewijzing zou zijn geweest. Die lidstaat betaalt vervolgens een solidariteitsbijdrage van 250 000 EUR voor iedere verzoeker die tijdens de betrokken periode van twaalf maanden anders aan hem zou zijn toegewezen. De solidariteitsbijdrage wordt betaald aan de lidstaat die is aangewezen als de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de betrokken verzoeken.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast volgens de in artikel 56 bedoelde onderzoeksprocedure, met nadere regels voor de uitvoering van lid 3.

5. Het Asielagentschap van de Europese Unie monitort de toepassing van het mechanisme voor financiële solidariteit en brengt daarover jaarlijks verslag uit aan de Commissie.

Artikel 38

Verplichtingen van de begunstigde lidstaat

De begunstigde lidstaat: 

a)    neemt uiterlijk een week na de in artikel 36, lid 4, bedoelde mededeling het besluit om de verzoeker over te dragen aan de lidstaat van toewijzing, tenzij de begunstigde lidstaat binnen dezelfde termijn kan aanvaarden dat hij verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek conform de criteria die zijn vastgesteld in de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 18;

b)    stelt de verzoeker onverwijld in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de lidstaat van toewijzing;

c)    draagt de verzoeker uiterlijk vier weken na het definitieve overdrachtsbesluit over aan de lidstaat van toewijzing.

Artikel 39

Verplichtingen van de lidstaat van toewijzing

De lidstaat van toewijzing:

a)    bevestigt aan de begunstigde lidstaat de ontvangst van de mededeling inzake toewijzing en wijst de bevoegde autoriteit aan waarbij de verzoeker zich na zijn overdracht moet melden;

b)    stelt de begunstigde lidstaat in kennis van de aankomst van de verzoeker of van het feit dat deze zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld;

c)    ontvangt de verzoeker en neemt in voorkomend geval het persoonlijk onderhoud overeenkomstig artikel 7 af;

d)    behandelt als verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming, tenzij volgens de criteria van de artikelen 10 tot en met 13 en de artikelen 16 tot en met 18, een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek;

e)    vraagt, wanneer volgens de criteria van de artikelen 10 tot en met 13 en de artikelen 16 tot en met 18 een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, dat die andere lidstaat de verzoeker overneemt;

f)    stelt in voorkomend geval de verantwoordelijke lidstaat in kennis van de overdracht aan die lidstaat;

g)    draagt in voorkomend geval de verzoeker over aan de verantwoordelijke lidstaat;

h)    geeft in voorkomend geval in het in artikel 23, lid 2, bedoelde elektronische bestand aan dat hij het verzoek om internationale bescherming zal behandelen als verantwoordelijke lidstaat.

Artikel 40

Uitwisseling van relevante informatie met het oog op veiligheidsverificatie

1. Wanneer een overdrachtsbesluit in de zin van artikel 38, onder a), is genomen, zendt de begunstigde lidstaat, op hetzelfde ogenblik en met als enig doel te verifiëren of de verzoeker om ernstige redenen kan worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, de overeenkomstig Verordening (voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening 603/2013/EU) opgeslagen vingerafdrukgegevens van de verzoeker toe aan de lidstaat van toewijzing.

2. Wanneer, na een veiligheidsverificatie, uit informatie over een verzoeker blijkt dat deze om ernstige redenen wordt geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, wordt informatie over de aard van de signalering gedeeld met de rechtshandhavingsinstanties in de begunstigde lidstaat, met dien verstande dat deze informatie niet wordt meegedeeld via de elektronische communicatiekanalen in de zin van artikel 47, lid 4.

De lidstaat van toewijzing stelt de begunstigde lidstaat in kennis van het bestaan van een dergelijke signalering, waarbij wordt vermeld welke rechtshandhavingsinstanties in de lidstaat van verzoek volledig op de hoogte zijn gebracht, en meldt binnen één week na ontvangst van de vingerafdrukgegevens het bestaan van de signalering in het geautomatiseerde systeem, conform artikel 23, lid 2, onder d).

3. Wanneer de uitkomst van de veiligheidsverificatie bevestigt dat de verzoeker om ernstige redenen kan worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde, is de begunstigde lidstaat van verzoek de verantwoordelijke lidstaat en behandelt hij het verzoek in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU.

4. De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

Artikel 41

Procedure voor toewijzing

1. Hoofdstuk V en hoofdstuk VI, delen II tot en met VII, zijn mutatis mutandis van toepassing.

2. Gezinsleden op wie de toewijzingsprocedure van toepassing is, worden toegewezen aan dezelfde lidstaat.

Artikel 42

Kosten van overdrachten in het kader van toewijzingen

Voor de kosten van de overdracht van een verzoeker aan de lidstaat van toewijzing, wordt aan de begunstigde lidstaat een vast bedrag betaald van 500 EUR per persoon die wordt overgedragen overeenkomstig artikel 38, onder c). Deze financiële steun wordt verleend volgens de procedures van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 516/2014.

Artikel 43

Beëindiging van het correctiemechanisme voor toewijzing

Zodra het aantal verzoeken in de begunstigde lidstaat waarvoor die lidstaat overeenkomstig deze verordening de verantwoordelijke lidstaat is onder de 150 % van zijn in artikel 35, lid 1, bedoelde aandeel ligt, wordt dat door het geautomatiseerde systeem gemeld aan de lidstaten en de Commissie.

Na de in lid 1 bedoelde melding, wordt de toepassing van het correctiemechanisme voor toewijzing voor die lidstaat beëindigd.

ê 604/2013

HOOFDSTUK VII VIII

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

ò nieuw

Artikel 44

Geautomatiseerd systeem voor registratie en monitoring, en het toewijzingsmechanisme

1. Met het oog op de registratie en de monitoring van het aandeel in de verzoeken om internationale bescherming als bedoeld in artikel 22 en de toepassing van het in hoofdstuk VII vastgestelde toewijzingsmechanisme wordt een geautomatiseerd systeem ingesteld.

2. Het geautomatiseerde systeem omvat het centrale systeem en de communicatieinfrastructuur tussen het centrale systeem en de nationale infrastructuren.

3. Het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1077/2011, wordt belast met de opzet, de ontwikkeling en het operationele beheer van het centrale systeem en de communicatie-infrastructuur tussen het centrale systeem en de nationale infrastructuren.

4. De nationale infrastructuren worden ontwikkeld en beheerd door de lidstaten.

Artikel 45

Toegang tot het geautomatiseerde systeem

1. De in artikel 47 bedoelde bevoegde asielinstanties van de lidstaten krijgen toegang tot het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem met het oog op de invoer van de informatie als bedoeld in artikel 20, lid 7, artikel 22, leden 1, 4 en 5, artikel 37, lid 1, en artikel 39, onder h).

2. Het Asielagentschap van de Europese Unie krijgt toegang tot het geautomatiseerde systeem met het oog op de invoer en de aanpassing van de referentiesleutel overeenkomstig artikel 35, lid 4, en de invoer van de informatie als bedoeld in artikel 22, lid 3.

3. De informatie als bedoeld in artikel 23, lid 2, artikel 36, lid 4, en artikel 39, onder h), kan alleen worden geraadpleegd door de in artikel 47 bedoelde bevoegde asielinstanties van de lidstaten met het oog op de toepassing van deze verordening en Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013].

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden en praktische regelingen vast voor de invoer en de raadpleging van de in de leden 1 en 3 bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, vastgestelde onderzoeksprocedure.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

Artikel 34 46

Informatie-uitwisseling

1. Elke lidstaat verstrekt aan alle lidstaten die daarom vragen Ö adequate Õ toereikende, ter zake dienende en niet buitensporige ð tot het noodzakelijke beperkte ï persoonsgegevens betreffende de verzoeker teneinde:

a) vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

b) het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

c) alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen.

2. De in lid 1 bedoelde informatie mag alleen betrekking hebben op:

a) de gegevens ter identificatie van de verzoeker en, in voorkomend geval, van zijn gezinsleden, familieleden of andere familierelaties (naam, voornaam — eventueel vroegere naam —, bijnaam of pseudoniem, nationaliteit — huidige en vorige —, geboortedatum en -plaats);

b) de identiteits- en reisdocumenten (nummer, geldigheidsduur, datum van afgifte, instantie die het document heeft afgegeven, plaats van afgifte enz.);

c) andere gegevens die nodig zijn om de identiteit van de verzoeker vast te stellen, inclusief vingerafdrukken die overeenkomstig Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] worden verwerkt ð door de lidstaat zijn genomen van de verzoeker, in het bijzonder met het oog op de toepassing van artikel 40 ï;

d) de verblijfplaatsen en reisroutes;

e) de door een lidstaat afgegeven verblijfstitels of visa;

f) de plaats waar het verzoek is ingediend;

g) de datum waarop een eventueel vroeger verzoek om internationale bescherming is ingediend, de datum waarop het huidige verzoek is ingediend, de stand van de procedure en de strekking van de eventueel genomen beslissing.

3. Bovendien kan de verantwoordelijke lidstaat, voor zover dat nodig is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, een andere lidstaat verzoeken hem de door de verzoeker opgegeven redenen ter staving van zijn verzoek en, in voorkomend geval, de redenen van de jegens betrokkene genomen beslissing mee te delen. De aangezochte lidstaat kan weigeren op het verzoek in te gaan als de verstrekking van de gegevens ten koste gaat van essentiële staatsbelangen of van de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene of van anderen. In ieder geval heeft de verzoekende lidstaat voor het doorgeven van deze inlichtingen de schriftelijke toestemming van de persoon die om internationale bescherming verzoekt nodig. In dat geval dient de betrokkene te beseffen op welke specifieke informatie zijn toestemming betrekking heeft.

4. Elk verzoek om informatie wordt ingediend in het kader van een specifiek verzoek om internationale bescherming. Het verzoek wordt gemotiveerd en als het verzoek bedoeld is om het bestaan na te gaan van een criterium op grond waarvan de aangezochte lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, wordt in het verzoek aangegeven op welke indicatie, waaronder betrokken informatie uit betrouwbare bronnen over de wijze waarop verzoekers het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, of op welke gedetailleerde en verifieerbare gegevens in de verklaringen van de verzoeker het verzoek is gebaseerd. Dergelijke informatie uit betrouwbare bronnen is als zodanig onvoldoende om de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van een lidstaat krachtens deze verordening te bepalen, maar kan bijdragen tot de beoordeling van andere indicaties met betrekking tot de individuele verzoeker.

5. De aangezochte lidstaat moet binnen vijf ð twee ï weken antwoorden. Eventuele overschrijdingen van die termijn worden gemotiveerd. De niet-naleving van de termijn van vijf ð twee ï weken ontslaat de aangezochte lidstaat niet van zijn antwoordplicht. Indien uit onderzoek van de aangezochte lidstaat die de termijn heeft overschreden, blijkt dat hij de verantwoordelijke lidstaat is, mag die lidstaat het verstrijken van de in de artikelen 21, 23 en 24 gestelde termijnen niet aanvoeren als reden om niet in te gaan op een overname- of een terugnameverzoek. In dat geval worden de in de artikelen 21, 24 23 en 24 gestelde termijnen voor de indiening van een overname- respectievelijk terugnameverzoek verlengd met de duur van overschrijding van de antwoordtermijn door de aangezochte lidstaat.

6. De uitwisseling van gegevens vindt plaats op verzoek van een lidstaat en uitsluitend tussen de autoriteiten die daartoe door elke lidstaat zijn aangewezen en gemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 35 47, lid 1.

7. De uitgewisselde informatie mag slechts voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt. In elke lidstaat mogen deze gegevens, afhankelijk van de aard ervan en afhankelijk van de bevoegdheid van de autoriteit waarvoor ze zijn bestemd, slechts worden verstrekt aan de autoriteiten en rechterlijke instanties die tot taak hebben:

a) vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

b) het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

c) alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen.

8. De lidstaat die de gegevens verstrekt, ziet erop toe dat deze juist en bijgewerkt zijn. Wanneer blijkt dat deze lidstaat onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens die niet meegedeeld hadden mogen worden, worden de ontvangende lidstaten daarvan onverwijld op de hoogte gebracht. Zij zijn verplicht deze gegevens te corrigeren of te wissen.

9. De verzoeker heeft het recht op zijn verzoek kennis te nemen van de verwerkte gegevens die hem betreffen.

Indien de verzoeker constateert dat bij de verwerking van deze gegevens de bepalingen van deze verordening of van Richtlijn 95/46/EG zijn geschonden, met name omdat het om onvolledige of onnauwkeurige gegevens gaat, heeft hij het recht te eisen dat deze gegevens worden gecorrigeerd of gewist.

De autoriteit die de gegevens corrigeert of wist, stelt de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt of ontvangen, daarvan in kennis.

De verzoeker heeft het recht een rechtsvordering in te stellen of een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteiten of rechterlijke instanties van die lidstaat die hem het recht op toegang tot of op het rechtzetten van of het wissen van gegevens die op hem betrekking hebben, heeft ontzegd.

108. In elke betrokken lidstaat wordt de verstrekking of de ontvangst van de uitgewisselde gegevens geregistreerd in het persoonlijk dossier van de betrokkene en/of in een register.

11. De uitgewisselde gegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij uitgewisseld zijn.

12. Indien de gegevens niet automatisch worden verwerkt, of niet zijn of zullen worden opgenomen in een bestand, neemt elke lidstaat passende maatregelen om ervoor te zorgen dat dit artikel door middel van doeltreffende controlemiddelen wordt nageleefd.

Artikel 35 47

Bevoegde autoriteiten en middelen

1. Elke lidstaat deelt de Commissie onverwijld mee welke autoriteiten specifiek belast zijn met de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening en eventuele wijzigingen daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat die autoriteiten over voldoende middelen beschikken om hun taak te vervullen en met name om binnen de gestelde termijnen te kunnen antwoorden op informatie-,overname- en terugnameverzoeken ð en kennisgevingen inzake terugname en om, indien van toepassing, hun verplichtingen uit hoofde van het toewijzingsmechanisme na te komen ï.

2. De Commissie publiceert een geconsolideerde lijst van de in lid 1 bedoelde autoriteiten in het Publicatieblad van de Europese Unie. Wanneer zich wijzigingen voordoen, maakt de Commissie eenmaal per jaar een bijgewerkte geconsolideerde lijst bekend.

3. De in lid 1 bedoelde autoriteiten krijgen de nodige opleiding betreffende de toepassing van deze verordening.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen van veilige kanalen vast voor het elektronisch verzenden van ð informatie, vingerafdrukgegevens opgeslagen overeenkomstig Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013]ï verzoeken, ð kennisgevingen, ï antwoorden en alle schriftelijke correspondentie tussen de in lid 1 bedoelde autoriteiten ð en tussen deze autoriteiten en het Asielagentschap van de Europese Unie, ï en om ervoor te zorgen dat de verzenders automatisch een elektronisch bewijs van ontvangst krijgen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 44, 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 36 48

Administratieve regelingen

1. De lidstaten kunnen onderling op bilaterale basis administratieve regelingen treffen voor de praktische toepassing van deze verordening, teneinde deze gemakkelijker en doeltreffender ten uitvoer te leggen. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op:

a) de uitwisseling van verbindingsambtenaren;

b) een vereenvoudiging van de procedures en een verkorting van de termijnen voor de indiening en de behandeling van overname- en terugnameverzoeken.

2. De lidstaten mogen tevens bestaande krachtens Verordening (EG) nr. 343/2003 ðen Verordening (EU) nr. 604/2013ï getroffen, administratieve regelingen behouden. Voor zover dergelijke regelingen niet verenigbaar zijn met deze verordening wijzigen de betrokken lidstaten de regelingen zodanig dat de opgemerkte onverenigbare elementen worden weggenomen.

3. Alvorens een regeling als bedoeld in lid 1, onder b), te treffen of te wijzigen, raadplegen de betrokken lidstaten de Commissie om na te gaan of de regeling verenigbaar is met deze verordening.

4. Indien de Commissie van oordeel is dat een regeling als bedoeld in lid 1, onder b), onverenigbaar is met deze verordening, stelt zij de betrokken lidstaten hiervan binnen een redelijke termijn in kennis. De lidstaten doen al het nodige om de regeling binnen een redelijke termijn zodanig te wijzigen dat alle opgemerkte onverenigbare elementen worden weggenomen.

5. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle regelingen als bedoeld in lid 1, alsmede van eventuele opzegging of wijziging van deze regelingen.

ò nieuw

Artikel 49

Netwerk van Dublineenheden

Het Asielagentschap van de Europese Unie ontwikkelt en faciliteert de activiteiten van een netwerk van de in artikel 47, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteiten, met het oog op een betere praktische samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden in verband met de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de ontwikkeling van praktische instrumenten en richtsnoeren.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

HOOFDSTUK VIII

BEMIDDELING

Artikel 37

Bemiddeling

1. Wanneer de lidstaten het blijvend oneens zijn over elke aangelegenheid die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening, kunnen zij gebruikmaken van de bemiddelingsprocedure van lid 2.

2. De bemiddelingsprocedure wordt ingeleid door een verzoek dat door een van de lidstaten die het niet eens zijn tot de voorzitter van het comité ingesteld bij artikel 44 wordt gericht. Door te aanvaarden dat gebruik wordt gemaakt van de bemiddelingsprocedure, verbinden de betrokken lidstaten zich ertoe zoveel mogelijk rekening te houden met de oplossing die zal worden voorgesteld.

De voorzitter van het comité wijst drie leden van het comité aan die drie lidstaten vertegenwoordigen die niet bij de zaak zijn betrokken. Deze ontvangen, schriftelijk of mondeling, de argumenten van de partijen en stellen binnen een termijn van één maand, in voorkomend geval na een stemming, één oplossing voor.

De voorzitter van het comité, of zijn plaatsvervanger, zit de beraadslagingen voor. Hij mag zijn standpunt kenbaar maken, maar neemt niet deel aan de stemming.

De voorgestelde oplossing is definitief, ongeacht of zij door de partijen wordt aanvaard of verworpen, en kan in geen geval worden herzien.

HOOFDSTUK IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 38 50

Gegevensbeveiliging en -bescherming

1. De lidstaten nemen alle Ö passen Õ passende Ö technische en organisatorische Õ maatregelen Ö toe Õ om de veiligheid van de ð in het kader van deze verordening verwerkte ï verzonden persoonsgegevens te garanderen en in het bijzonder om onwettige of ongeoorloofde toegang of vrijgave, wijziging of verlies van verwerkte persoonsgegevens te voorkomen.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG aangewezen nationale toezichthoudende autoriteit respectievelijk autoriteiten in overeenstemming met het respectieve nationale recht onafhankelijk toeziet, respectievelijk toezien op de rechtmatige verwerking, in overeenstemming met deze verordening, van persoonsgegevens door deze lidstaat.

ò nieuw

2. De bevoegde toezichthoudende autoriteit of autoriteiten van elke lidstaat ziet of zien toe op de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens door de in artikel 47 bedoelde autoriteiten van de betrokken lidstaat, met inbegrip van de verzending ervan naar en van het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem en naar de autoriteiten die bevoegd zijn voor het uitvoeren van de in artikel 40 bedoelde verificaties.

3. Op de verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap van de Europese Unie wordt toegezien door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 en de bepalingen inzake gegevensbescherming van [het voorstel voor een verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010].

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

Artikel 39 51

Geheimhouding

De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 35 47 bedoelde autoriteiten ten aanzien van alle informatie welke zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door de in het nationale recht bepaalde geheimhoudingregels.

Artikel 40 52

Sancties

De lidstaten Ö stellen voorschriften vast voor het opleggen van Õ nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat elke vorm van misbruik van de gegevens die overeenkomstig deze verordening worden verwerkt, wordt bestraft met volgens het nationale recht vastgestelde sancties, met inbegrip van administratieve en/of strafrechtelijke sancties, ð wanneer inbreuk wordt gepleegd op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze voorschriften worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten ï die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 41 53

Overgangsmaatregelen

Bij verzoeken die na de in artikel 49, tweede alinea, genoemde datum [de eerste dag volgend op de inwerkingtreding van deze verordening] worden ingediend, wordt ook rekening gehouden met de feiten op grond waarvan krachtens deze verordening de verantwoordelijkheid aan een lidstaat kan worden toegeschreven, als ze dateren van vóór die datum , uitgezonderd in de in artikel 13, lid 2, genoemde gevallen.

ò nieuw

In afwijking van artikel 34, lid 2, wordt het correctiemechanisme voor toewijzing niet in gang gezet tijdens de eerste drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening. In afwijking van artikel 34, lid 3, is de referentieperiode na het verstrijken van de periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en tot het verstrijken van een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, de periode die is verstreken sinds de inwerkingtreding van deze verordening.

ê 604/2013

Artikel 42 54

Berekening van termijnen

De in deze verordening vastgestelde termijnen worden als volgt berekend:

a) wanneer een in dagen, weken of maanden omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

b) een in weken of maanden omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week of maand — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

c) de zaterdagen, zondagen en wettelijk erkende feestdagen in alle lidstaten zijn bij de termijnen inbegrepen.

Artikel 43 55

Territoriale werkingssfeer

De bepalingen van deze verordening zijn voor wat betreft de Franse Republiek slechts van toepassing op het Europese grondgebied van de Franse Republiek.

Artikel 44 56

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Als het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 45 57

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 8, lid 5, 10, lid 6, en 16 18, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 8, lid 5, 10, lid 6, en 16 18, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

ê 604/2013 (aangepast)

Ö4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.Õ

ê 604/2013

45. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

56. Een overeenkomstig de artikelen 8, lid 5 10, lid 6, en 16 18, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier ð twee ï maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 46 58

Ö Toetsing, Õ tToezicht en evaluatie

Uiterlijk [achttien maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens jaarlijks toetst de Commissie de werking van het in hoofdstuk VII vastgestelde correctiemechanisme voor toewijzing en met name de in artikel 34, lid 2, en artikel 43 vastgestelde drempels.

Uiterlijk ð [drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] ï op 21 juli 2016 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening en stelt zij eventueel de noodzakelijke wijzigingen voor. De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk zes maanden vóór die datum alle gegevens die relevant zijn voor de opstelling van dit verslag.

Na de indiening van dit verslag brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit van de toepassing van deze verordening op hetzelfde moment dat zij de in artikel 40 42 van Verordening [voorstel voor een verordening tot herschikking van Verordening (EU) nr. 603/2013] bedoelde verslagen over de tenuitvoerlegging van het Eurodac-systeem indient.

Artikel 47 59

Statistieken

1. Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming 31 , verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) statistieken over de toepassing van de onderhavige verordening en van Verordening (EG) nr. 1560/2003.

ò nieuw

2. Het Asielagentschap van de Europese Unie publiceert elk kwartaal de overeenkomstig artikel 34, lid 4, doorgegeven informatie.

ê 604/2013 (aangepast)

ð nieuw

Artikel 48 60

Intrekking

Verordening (EG) nr. 343/2003 Ö (EU) nr. 604/2013 Õ wordt ingetrokken ð met betrekking tot de lidstaten die door deze verordening zijn gebonden wat betreft hun uit hun onderlinge betrekkingen voortvloeiende verplichtingen ï.

Artikel 11, lid 1, en de artikelen 13, 14 en 17 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening of artikelen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 49 61

Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend vanaf de eerste dag [Ö volgend op de inwerkingtreding ervan Õ van de zesde maand na de inwerkingtreding ervan, en is vanaf die dag van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname van verzoekers, ongeacht de datum waarop het verzoek is ingediend. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat vóór die datum is ingediend, wordt bepaald volgens de in Verordening (EG) nr. 343/2003 (EU) nr. 604/2013 vastgestelde criteria.

Verwijzingen in deze verordening naar Verordening (EU) nr. 603/2013, Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2013/33/EU worden, tot aan de datum waarop ze van toepassing worden, gelezen als verwijzingen naar respectievelijk Verordening (EG) nr. 2725/2000 32 , Richtlijn 2003/9/EG 33 en Richtlijn 2005/85/EG 34 .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

ê 604/2013 (aangepast)

BIJLAGE I

Ingetrokken verordeningen (bedoeld in artikel 48)

Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad

(PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1)

Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie, alleen artikel 11, lid 1, en de artikelen 13, 14 en 17.

(PB L 222 van 5.9.2003, blz. 3)

ê 604/2013 (aangepast)

BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 343/2003

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2 ,onder h)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, onder j) en k)

Artikel 2, onder l) en m)

Artikel 2, onder n)

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 17, lid 1

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 4, lid 1, inleidende formulering

Artikel 4, lid 1, onder a) tot f)

Artikel 4, leden 2 en 3

Artikel 4, leden 1 tot 5

Artikel 20, leden 1 tot 5

Artikel 20, lid 5, derde alinea

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 5, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 6, eerste alinea

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 3

Artikel 6, tweede alinea

Artikel 8, lid 4

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 13

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 13

Artikel 3, lid 2

Artikel 14

Artikel 11

Artikel 15, lid 1

Artikel 17, lid 2, eerste alinea

Artikel 15, lid 2

Artikel 16, lid 1

Artikel 15, lid 3

Artikel 8, lid 2

Artikel 15, lid 4

Artikel 17, lid 2, vierde alinea

Artikel 15, lid 5

Artikel 8, leden 5 en 6, en artikel 16, lid 2

Artikel 16, lid 1, onder a)

Artikel 18, lid 1, onder a)

Artikel 16, lid 1, onder b)

Artikel 18, lid 2

Artikel 16, lid 1, onder c)

Artikel 18, lid 1, onder b)

Artikel 16, lid 1, onder d)

Artikel 18, lid 1, onder c)

Artikel 16, lid 1, onder e)

Artikel 18, lid 1, onder d)

Artikel 16, lid 2

Artikel 19, lid 1

Artikel 16, lid 3

Artikel 19, lid 2, eerste alinea

Artikel 19, lid 2, tweede alinea

Artikel 16, lid 4

Artikel 19, lid 3

Artikel 19, lid 3, tweede alinea

Artikel 17

Artikel 21

Artikel 18

Artikel 22

Artikel 19, lid 1

Artikel 26, lid 1

Artikel 19, lid 2

Artikel 26, lid 2 en artikel 27, lid 1

Artikel 27, leden 2 tot 6

Artikel 19, lid 3

Artikel 29, lid 1

Artikel 19, lid 4

Artikel 29, lid 2

Artikel 29, lid 3

Artikel 19, lid 5

Artikel 29, lid 4

Artikel 20, lid 1, inleidende formulering

Artikel 23, lid 1

Artikel 23, lid 2

Artikel 23, lid 3

Artikel 23, lid 4

Artikel 20, lid 1, onder a)

Artikel 23, lid 5, eerste alinea

Artikel 24

Artikel 20, lid 1, onder b)

Artikel 25, lid 1

Artikel 20, lid 1, onder c)

Artikel 25, lid 2

Artikel 20, lid 1, onder d)

Artikel 29, lid 1, eerste alinea

Artikel 20, lid 1, onder e)

Artikel 26, leden 1 en 2, artikel 27, lid 1, artikel 29, lid 1, tweede en derde alinea's

Artikel 20, lid 2

Artikel 29, lid 2

Artikel 20, lid 3

Artikel 23, lid 5, tweede alinea

Artikel 20, lid 4

Artikel 29, lid 4

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 21, leden 1 tot 9

Artikel 34, leden 1 tot 9, eerste tot derde alinea

Artikel 34, lid 9, vierde alinea

Artikel 21, leden 10 tot 12

Artikel 34, leden 10 tot 12

Artikel 22, lid 1

Artikel 35, lid 1

Artikel 35, lid 2

Artikel 35, lid 3

Artikel 22, lid 2

Artikel 35, lid 4

Artikel 23

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 40

Artikel 24, lid 1

Artikel 24, lid 2

Artikel 41

Artikel 24, lid 3

Artikel 25, lid 1

Artikel 42

Artikel 25, lid 2

Artikel 26

Artikel 43

Artikel 27, leden 1 en 2

Artikel 44, leden 1 en 2

Artikel 27, lid 3

Artikel 45

Artikel 28

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 29

Artikel 49

Verordening (EG) nr. 1560/2003

Deze verordening

Artikel 11, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 17, lid 2, eerste alinea

Artikel 13, lid 2

Artikel 17, lid 2, tweede alinea

Artikel 13, lid 3

Artikel 17, lid 2, derde alinea

Artikel 13, lid 4

Artikel 17, lid 2, eerste alinea

Artikel 14

Artikel 37

Artikel 17, lid 1

Artikelen 9, 10, 17, lid 2, eerste alinea

Artikel 17, lid 2

Artikel 34, lid 3

é

BIJLAGE I

Formule voor de referentiesleutel in de zin van artikel 35 van de verordening:

 

BevolkingseffectLS =   35

BBP-effectLS = 36

AandeelLS = 50 % BevolkingseffectLS + 50 % BBP-effectLS



BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EU) nr. 604/2013

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende formulering

Artikel 2, inleidende formulering

Artikel 2, onder a) tot n)

Artikel 2, onder a) tot n)

-

Artikel 2, onder o), p), q) en r)

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, lid 3

-

-

Artikel 3, leden 3, 4 en 5

-

Artikelen 4 en 5

Artikel 4, lid 1, inleidende formulering

Artikel 6, lid 1, inleidende formulering

-

Artikel 6, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 1, onder b)

Artikel 4, lid 1, onder b)

Artikel 6, lid 1, onder c)

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 6, lid 1, onder d)

Artikel 4, lid 1, onder d)

Artikel 6, lid 1, onder e)

Artikel 4, lid 1, onder e)

Artikel 6, lid 1, onder f)

-

Artikel 6, lid 1, onder g)

Artikel 4, lid 1, onder f)

Artikel 6, lid 1, onder h)

-

Artikel 6, lid 1, onder i)

Artikel 4, leden 2 en 3

Artikel 6, leden 2 en 3

Artikel 5, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 5, lid 2

-

Artikel 5, lid 3

Artikel 7, lid 2

Artikel 5, lid 4

Artikel 7, lid 3

Artikel 5, lid 5

Artikel 7, lid 4

Aricle 5, lid 6

Artikel 7, lid 5

Artikel 6, leden 1, 2 en 3

Artikel 8, leden 1, 2 en 3

-

Artikel 8, lid 4

Artikel 6, lid 4

Artikel 8, lid 5

Artikel 6, lid 5

Artikel 8, lid 6

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3

-

-

Artikel 10, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 10, lid 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 8, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 8, lid 5

Artikel 10, lid 6

Artikel 8, lid 6

Artikel 10, lid 7

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12, leden 1, 2 en 3

Artikel 14, leden 1, 2 en 3

Artikel 12, lid 4

-

Artikel 12, lid 5

Artikel 14, lid 4

Artikel 13, lid 1

Artikel 15

Artikel 13, lid 2

-

Artikel 14, lid 1

Artikel 16

Artikel 14, lid 2

-

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18, lid 1, inleidende formulering

Artikel 20, lid 1, inleidende formulering

Artikel 18, lid 1, onder a) tot d)

Artikel 20, lid 1, onder a) tot d)

-

Artikel 20, onder e

-

Artikel 20, leden 2, 3, 4, 5, 6 en 7

Artikel 18, lid 2

-

Artikel 19

-

Artikel 20, leden 1, 2, 3 en 4

Artikel 21, leden 1, 2, 3 en 4

Artikel 20, lid 5, eerste alinea

Artikel 21, lid 5, eerste alinea

Artikel 20, lid 5, tweede en derde alinea

-

-

Artikel 22

-

Artikel 23

Artikel 21, lid 1

Artikel 24, lid 1

Artikel 21, lid 2

-

Artikel 21, lid 3

Artikel 24, lid 2

Artikel 22, lid 1

Artikel 25, lid 1

-

Artikel 25, lid 2

Artikel 22, lid 2

Artikel 25, lid 3

Artikel 22, lid 3

Artikel 25, lid 4

Artikel 22, lid 4

Artikel 25, lid 5

Artikel 22, lid 5

Artikel 25, lid 6

Artikel 22, lid 6

-

Artikel 22, lid 7

Artikel 25, lid 7

Artikel 23, lid 1

Artikel 26, lid 1

Artikel 23, lid 2

-

Artikel 23, lid 3

-

Artikel 23, lid 4

Artikel 26, lid 2

-

Artikel 26, lid 3

-

Artikel 26, lid 4

Artikel 24

-

Artikel 25

-

Artikel 26, lid 1

Artikel 27, leden 1 en 3

-

Artikel 27, lid 2

Artikel 26, lid 3

Artikel 27, lid 4

Artikel 27, leden 1, 2 en 3

Artikel 28, leden 1, 2 en 3

Artikel 27, lid 4

-

-

Artikel 28, lid 4

-

Artikel 28, lid 5

Artikel 27, lid 5

Artikel 28, lid 6

Artikel 27, lid 6

Artikel 28, lid 7

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 29, lid 1

Artikel 30, lid 1

Artikel 29, lid 2

-

Artikel 29, lid 3

Artikel 30, lid 2

Artikel 29, lid 4

Artikel 30, lid 3

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 33

-

-

Artikel 34

-

Artikel 35

-

Artikel 36

-

Artikel 37

-

Artikel 38

-

Artikel 39

-

Artikel 40

-

Artikel 41

-

Artikel 42

-

Artikel 43

-

Artikel 44

-

Artikel 45

Artikel 34, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7

Artikel 46, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7

Artikel 34, lid 8

-

Artikel 34, lid 9

-

Artikel 34, lid 10

Artikel 46, lid 8

Artikel 34, lid 11

-

Artikel 34, lid 12

-

Artikel 35

Artikel 47

Artikel 36, leden 1 en 2

Artikel 48, leden 1 en 2

Artikel 36, lid 3

-

Artikel 36, lid 4

-

Artikel 36, lid 5

-

-

Artikel 49

Artikel 37

-

Artikel 38, lid 1, eerste alinea

Artikel 50, lid 1

Artikel 38, lid 1, tweede alinea

-

-

Artikel 50, lid 2

-

Artikel 50, lid 3

Artikel 39

Artikel 51

Artikel 40

Artikel 52

Artikel 41

Artikel 53, eerste alinea

-

Artikel 53, tweede alinea

Artikel 42

Artikel 54

Artikel 43

Artikel 55

Artikel 44

Artikel 56

Artikel 45, leden 1, 2 en 3

Artikel 57, leden 1, 2 en 3

-

Artikel 57, lid 4

Artikel 45, lid 4

Artikel 57, lid 5

Artikel 45, lid 5

Artikel 57, lid 6

Artikel 46

Artikel 58

Artikel 47

Artikel 59

-

Artikel 59, lid 2

Artikel 48

Artikel 60

Artikel 49

Artikel 61

Bijlage I

-

Bijlage II

-

-

Bijlage I

-

Bijlage II



FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)

Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 37  

18 – Migratie en Binnenlandse Zaken

Aard van het voorstel/initiatief

 Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie 

 Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie 38  

 Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie 

 Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie 

Doelstelling(en)

De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

In de Europese migratieagenda (COM(2015)240 final) heeft de Commissie aangekondigd dat zij het Dublinsysteem zou evalueren en zou nagaan of een herziening van de juridische parameters van het Dublinsysteem vereist is om tot een billijkere verdeling van de asielzoekers in Europa te komen.

De crisis bracht aanzienlijke structurele zwakke punten en tekortkomingen aan het licht in de vormgeving en de uitvoering van het Europese asiel- en migratiebeleid, met inbegrip van het Dublinsysteem dat er niet op was berekend om de verantwoordelijkheid voor asielzoekers gedurende langere tijd in de EU te delen. Zoals opgemerkt in de conclusies van de Europese Raad van 18-19 februari 2016 en die van 17-18 maart 2016, is het tijd om vooruitgang te boeken met de hervorming van het bestaande EU-kader teneinde voor een menselijk en efficiënt asielbeleid te zorgen.

Op 6 april 2016 noemde de Commissie in haar mededeling "Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen" (COM(2016) 197 final) het een prioriteit om een duurzaam en billijk stelsel tot stand te brengen voor het vaststellen van de voor asielzoekers verantwoordelijke lidstaat en zo te zorgen voor een hoge mate van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, door middel van een billijke toewijzing van asielzoekers. Zij heeft zich ertoe verbonden om de Dublinverordening te wijzigen door deze te stroomlijnen en met een billijk correctiemechanisme aan te vullen dan wel om tot een nieuw, op een permanente verdeelsleutel gebaseerd systeem te komen.

Een billijke toewijzing van asielzoekers zou het huidige financiële landschap aanzienlijk wijzigen en steun moet worden gegeven aan de uitbouw van de opvangcapaciteit, wat betreft zowel de infrastructuur als exploitatiekosten, vooral in de lidstaten die tot dusver niet te maken kregen met een hoog aantal asielzoekers.

Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Specifieke doelstelling nr.

1.3: Bescherming en solidariteit versterken

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

18.03 – Asiel en Migratie

De doelmatigheid en doeltreffendheid versterken van het systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat is ingediend door een onderdaan van een derde land.

De solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten versterken.

Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

De lidstaten en de Europese Unie als geheel zullen baat vinden bij een verbetering van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de gestroomlijnde Dublinverordening, die ook hanteerbaar is bij grote toestromen van onderdanen van een derde land. Lidstaten met een onevenredig aantal verzoeken waarvoor ze verantwoordelijk zouden zijn, zullen hun voordeel doen met een correctiemechanisme voor toewijzing, waarmee de bijzondere druk wordt verlicht waaronder ze staan en dat hen in staat zal stellen de achterstand bij de behandeling van verzoeken weg te werken.

Verzoekers om internationale bescherming zullen te maken krijgen met een doelmatiger en sneller systeem om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, zodat zij sneller toegang zullen kunnen krijgen tot een asielprocedure en de behandeling ten gronde van een verzoek zal plaatsvinden door één welbepaalde lidstaat.

De verwachting is dat de opvangcapaciteit zal worden uitgebreid, met name in de lidstaten die nog niet te maken kregen met een groot aantal asielzoekers. Ook zouden lidstaten steun krijgen om voeding en basishulp te verstrekken aan de overgedragen asielzoekers.

Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Het opzetten en laten functioneren van het geautomatiseerde systeem binnen zes maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Aantal overgedragen verzoekers om internationale bescherming.

Aantal opvangplaatsen dat gedeeltelijk wordt gesteund met de bijkomende financiering die het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) zal toekennen voor de tenuitvoerlegging van dit voorstel in de periode 2017-2020.

Het aantal overgedragen asielzoekers dat jaarlijks bijstand krijgt in het kader van de door het AMIF voor de tenuitvoerlegging van dit voorstel toe te kennen bijkomende financiering.

Motivering van het voorstel/initiatief

Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Met het voorstel wordt beoogd:

   de capaciteit van het Dublinsysteem te versterken om doelmatig en doeltreffend te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, door de criteria en mechanismen voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat te stroomlijnen;

   bij te dragen aan het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de EU, met inbegrip van het ontmoedigen van misbruik en asieltoerisme;

   te zorgen voor een sterke mate van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheden door een correctiemechanisme voor toewijzing op te zetten dat wordt geactiveerd in gevallen waarin een lidstaat een onevenredig aantal verzoeken te behandelen krijgt waarvoor hij verantwoordelijk zou zijn.

Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

De vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten is ingediend, kan niet worden verwezenlijkt door de lidstaten die afzonderlijk handelen, en kan alleen op Unieniveau worden verwezenlijkt.

De toegevoegde waarde van dit voorstel is de stroomlijning en de versterking van de slagkracht van de bestaande Dublinverordening en het feit dat wordt voorzien in een billijk correctiemechanisme dat ten behoeve van een lidstaat wordt toegepast in een periode dat die lidstaat onder onevenredige druk staat.

Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

De conclusie van de evaluatie van de Commissie was dat het bestaande Dublinsysteem niet voldoet. Een en ander vergt een aantal veranderingen met het oog op de stroomlijning en versterking van de doelmatigheid van het systeem.

Het Dublinsysteem was niet ontworpen als een instrument voor solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid. De migratiecrisis heeft deze tekortkoming aan het licht gebracht, hetgeen ervoor pleit om een correctiemechanisme voor toewijzing in het voorstel op te nemen.

Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

1. Kosten overdrachten:

In het voorliggende voorstel heeft de lidstaat die de overdracht naar de lidstaat van toewijzing verricht, recht op een vast bedrag van 500 EUR per overgedragen persoon, bedrag dat via gedeeld beheer met AMIF ten uitvoer dient te worden gelegd.

AMIF biedt thans reeds de mogelijkheid om verzoekers om internationale bescherming op basis van vrijwilligheid over te dragen in het kader van het nationale programma van elke lidstaat (de artikelen 7 en 18 van Verordening (EU) nr. 516/2014).

Op grond van besluiten van de Raad (2015/1523 en 2015/1601) tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland, dienen 160 000 onderdanen van een derde land tegen 26 september 2017 te worden overgedragen. Dit voorstel laat de tenuitvoerlegging van die besluiten onverlet.

Passende mechanismen zullen worden opgezet om de synergie-effecten te versterken en om overlappingen tussen het nieuwe voorstel en de reeds bestaande instrumenten te voorkomen.

2. Instelling en technisch onderhoud van een geautomatiseerd IT-systeem voor de toewijzing van asielzoekers:

Het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) zal worden belast met de voorbereiding, ontwikkeling en het operationele beheer van het geautomatiseerde IT-systeem voor de toewijzing van de asielzoekers.

3. Uitbreiding van de opvangcapaciteit:

Om de tenuitvoerlegging van deze verordening te ondersteunen, zou bijkomende opvangcapaciteit nodig zijn, met name in de lidstaten die tot dusver nog niet te maken kregen met een groot aantal asielzoekers.

4. Verstrekking van voeding en basisdiensten aan de overgedragen asielzoekers:

Om de tenuitvoerlegging van deze verordening te ondersteunen, zou steun nodig zijn om voeding en basisdiensten aan de overgedragen asielzoekers te verstrekken.


Duur en financiële gevolgen

 Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

   Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   Financiële gevolgen vanaf 2016 tot en met 2020

 Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2017 tot en met 2020,

gevolgd door een volledige uitvoering.

Beheersvorm(en)

 Direct beheer door de Commissie

◻ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen;

 Gedeeld beheer met de lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

✓de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke organen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

De overdrachten en ondersteuning voor opvangcapaciteit en lopende uitgaven zullen onder gedeeld beheer met AMIF vallen.

De oprichting en het technische onderhoud van het IT-systeem zal worden toevertrouwd aan eu-LISA (indirect beheer) en de daarmee verband houdende kosten zijn door dit voorstel gedekt.

BEHEERSMAATREGELEN

Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze verordening en dient zij eventueel de noodzakelijke wijzigingen voor te stellen. De lidstaten dienen de Commissie uiterlijk zes maanden vóór die datum alle gegevens te verstrekken die relevant zijn voor de opstelling van dit verslag.

Na de indiening van dat verslag brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening op hetzelfde moment dat zij de in artikel 40 van Verordening (EU) nr. 603/2013 bedoelde verslagen over de tenuitvoerlegging van het Eurodac-systeem indient.

Voor gedeeld beheer is een samenhangend en doeltreffend kader voor verslaglegging, toezicht en evaluatie voorhanden. Voor elk nationaal programma moeten de lidstaten een toezichtcomité oprichten, waarin de Commissie een adviserende rol vervult.

De lidstaten zullen jaarlijks verslag uitbrengen over de uitvoering van het meerjarig programma. Deze verslagen zijn een voorwaarde voor de jaarlijkse uitbetalingen in het kader van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 514/2014.

Uiterlijk op 30 juni 2018 zal de Commissie, overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 514/2014, een tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van het AMIF indienen, waarin ook de tenuitvoerlegging van de door deze Verordening beschikbaar gestelde financiële middelen aan bod zal komen.

Daarnaast zal de Commissie uiterlijk op 30 juni 2024 een verslag over de evaluatie achteraf indienen over de gevolgen van de tenuitvoerlegging van AMIF voor de ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, met inbegrip van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Voor de oprichting en het technische onderhoud van het IT-systeem (indirect beheer) zal eu-LISA op geregelde tijdstippen verslag uitbrengen over de vooruitgang die is geboekt. Voor het Agentschap gelden eisen inzake regelmatige monitoring en verslaglegging. De raad van bestuur van het Agentschap keurt vóór 31 maart van elk jaar een geconsolideerd jaarlijks verslag over de activiteiten van het Agentschap in het voorafgaande jaar goed en zendt dit uiterlijk op 15 juni aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer. Dit verslag wordt openbaar gemaakt. Om de drie jaar voert de Commissie een evaluatie uit in overeenstemming met de evaluatiecriteria van de richtsnoeren van de Commissie, om met name de impact, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de activiteiten van het Agentschap en de werkmethoden ervan te beoordelen in het licht van de doelstellingen, het mandaat en de taken van het Agentschap. Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het Agentschap moet worden gewijzigd, en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

Beheers- en controlesysteem

Mogelijke risico's

DG HOME heeft niet te kampen met een groot foutenrisico in zijn uitgavenprogramma's. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er in de opeenvolgende jaarverslagen van de Rekenkamer geen materiële bevindingen voorkomen, alsmede uit het feit dat er in de laatste jaarlijkse activiteitenverslagen van DG HOME geen restfoutenpercentage van meer dan 2% werd vastgesteld.

Het beheers- en controlesysteem is in overeenstemming met de algemene vereisten die voor de onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallende fondsen zijn vastgesteld, en voldoet volledig aan de vereisten van het Financieel Reglement.

Door de meerjarige programmering en de jaarlijkse goedkeuring op basis van de betalingen door de verantwoordelijke instantie zullen de subsidiabiliteitsperioden in overeenstemming worden gebracht met de jaarrekeningen van de Commissie.

In het kader van de controles op het eerste niveau verricht de verantwoordelijke instantie controles ter plaatse, die haar beheersverklaring ondersteunen.

Door het gebruik van vaste bedragen (vereenvoudigde kostenoptie) voor de overdrachten wordt het risico van fouten van de verantwoordelijke instantie bij de tenuitvoerlegging van dit besluit nog verder gereduceerd.

Informatie over het ingestelde systeem voor interne controle

DG HOME zal niet alleen alle voorgeschreven controlemechanismen toepassen, maar ook haar fraudebestrijdingsstrategie, die op 9 april 2013 is goedgekeurd. Deze strategie werd ontwikkeld in aansluiting bij de op 24 juni 2011 goedgekeurde nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS), zodat zij onder meer borgt dat interne controles tegen fraude volledig in overeenstemming zijn met de CAFS en dat haar aanpak in frauderisicobeheer erop gericht is frauderisico's te onderkennen en daarop passend te reageren.

Voorts heeft DG HOME op 4 november 2015 een auditstrategie vastgesteld voor het onderdeel gedeeld beheer van AMIF en het Fonds voor interne veiligheid (ISF). Een controlestrategie voor met AMIF/ISF gedeeld beheer wordt momenteel uitgewerkt door DG HOME. Deze strategie zal alle controles omvatten die nodig zijn voor het beheer van de nationale programma's in het kader van AMIF en ISF.

Raming van de kosten en baten van de controles en evaluatie van het verwachte foutenrisico

De kosten van de controles zijn verwaarloosbaar en het foutenrisico is zeer laag.

Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Wat het gedeelde beheer betreft, moeten de lidstaten, overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 514/2014, fraudepreventiemaatregelen nemen die doeltreffend zijn en in verhouding staan tot de vastgestelde frauderisico's.

Wat het indirecte beheer betreft, de maatregelen ter bestrijding van fraude zijn vastgesteld in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1077/2011, waarin het volgende is bepaald:

1. Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten is Verordening (EG) nr. 1073/1999 van toepassing.

2. Het Agentschap treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt onverwijld de dienovereenkomstige voorschriften vast, die op alle personeelsleden van het Agentschap van toepassing zijn.

3. De financieringsbesluiten, alsmede de uitvoeringsovereenkomsten en voorschriften die uit die besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF, indien nodig, bij de begunstigden van de middelen van het Agentschap en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.

Overeenkomstig deze bepaling heeft de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht op 28 juni 2012 een besluit vastgesteld betreffende de voorwaarden voor interne onderzoeken in verband met preventie van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Ook zal de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie van toepassing zijn.

GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

3 Veiligheid en burgerschap

GK/NGK 39

van EVA-Staten 40

van kandidaat-lidstaten 41

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

18.030101 - Versterking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en bevordering van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten

GK

NEEN

NEEN

JA*

JA

18.0207 - Het Europees Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht

GK

NEEN

NEEN

JA*

NEEN

* Mogelijke bijdrage van de geassocieerde Schengenlanden indien deze aan het nieuwe Dublinsysteem zouden deelnemen.

Geraamde gevolgen voor de uitgaven

Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader
kader

Nummer

3 Veiligheid en burgerschap

COMMISSIE

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

Volgende jaren

TOTAAL

• Beleidskredieten

Nummer begrotingsonderdeel: 18.030101

Vastleggingen

(1)

445

460

460

460

1825

Betalingen

(2)

33,3

261,35

457,35

460

613

1825

Nummer begrotingsonderdeel: 18.0207

Vastleggingen

(1a)

1,750

0,983

0,135

0,735

3,603

Betalingen

(2a)

1,750

0,983

0,135

0,735

3,603

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten 42  

Nummer begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor de COMMISSIE

Vastleggingen

= 1+1a +3

446,75

460,983

460,135

460,735

1828,603

Betalingen

= 2+2a

+3

35,05

262,333

457,485

460,735

613

1828,603



TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 3
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

= 4+ 6

446,75

460,983

460,135

460,735

1828,603

Betalingen

= 5+ 6

35,05

262,333

457,485

460,735

613

1828,603

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken:

• TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

• TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 t/m 4
van het meerjarig financieel kader
(Referentiebedrag)

Vastleggingen

= 4+ 6

446,75

460,983

460,135

460,735

1828,603

Betalingen

= 5+ 6

35,05

262,333

457,485

460,735

613

1828,603





Rubriek van het meerjarig financieel kader
kader

5

"Administratieve uitgaven"

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de impact weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

COMMISSIE

• Personele middelen

0,536

0,536

0,536

0,536

2,144

• Andere administratieve uitgaven

0,06

0,06

0,03

0,03

0,18

TOTAAL

Kredieten

0,596

0,596

0,566

0,566

2,324

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 5
van het meerjarig financieel kader 

(Totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,596

0,596

0,566

0,566

2,324

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

Volgende jaren

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 t/m 5van het meerjarig financieel kader 

Vastleggingen

447,346

461,579

460,701

461,301

1830,927    

Betalingen

35,646

262,929

458,051

460735,566

613

1830,927

Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

Jaar
2021

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 43

Gem. kosten

Neen

Kosten

Neen

Kosten

Neen

Kosten

Neen

Kosten

Neen

Kosten

Neen

Kosten

Neen

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 44

- Output

IT-systeem en -onderhoud

n.v.t.

1

1,750

1

0,983

1

0,135

1

0,735

3,603

- Output

Overdrachten

0,0005

150000

75

200000

100

200000

100

200000

100

375

- Output

Opvangplaatsen

0,002

50000

100

100

- Output

Lopende kosten

0,0018

150000

270

200000

360

200000

360

200000

360

1350

TOTALE KOSTEN

446,75

460,983

460,135

460,735

1828,603

Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

Samenvatting

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de impact weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

RUBRIEK 5
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

0,536

0,536

0,536

0,536

2,144

Andere administratieve uitgaven

0,06

0,06

0,03

0,03

0,18

Subtotaal RUBRIEK 5
van het meerjarig financieel kader

0,596

0,596

0,566

0,566

2,324

Buiten RUBRIEK 5 45
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere
administratie uitgaven

Subtotaal
buiten RUBRIEK 5
van het meerjarig financieel kader

TOTAAL

0,596

0,596

0,566

0,566

2,324

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure, met inachtneming van de budgettaire beperkingen, aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

1.1.1.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar 2019

Jaar 2020

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de impact weer te geven (zie punt 1.6)

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

18 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

4

4

4

4

XX 01 01 02 (delegaties)

XX 01 05 01 (onderzoek door derden)

10 01 05 01 (eigen onderzoek)

Extern personeel (in voltijdsequivalenten (VTE)) 46

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)

XX 01 04 jj  47

- zetel

- delegaties

XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

4

4

4

4

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure, met inachtneming van de budgettaire beperkingen, aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Ondersteuning en verwerking van en toezicht op de tenuitvoerlegging van dit voorstel, in hoofdzaak wat betreft de overdracht van verzoekers om internationale bescherming.

Extern personeel

n.v.t.

Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

   De financiële behoeften zijn verenigbaar met het huidige meerjarig financieel kader, maar eventueel moet een beroep worden gedaan op speciale instrumenten als omschreven in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013. 48

   Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

[…]

   Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

[…]

Bijdragen van derden

✓ Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

✓ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd*:

Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de impact weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

TOTAAL medegefinancierde kredieten

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

p.m.

* Mogelijke bijdrage van de geassocieerde Schengenlanden indien deze aan het nieuwe Dublinsysteem zouden deelnemen

(1) COM(2016) 197 final.
(2) Zie bijvoorbeeld de resoluties van het Europees Parlement van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (2015/2095(INI)) en van 10 september 2015 over migratie en vluchtelingen in Europa (2015/2833 (RSP)).
(3) EUCO 19.2.2016, SN 16/16.
(4) Zie verder punt 3.4 "Raadpleging van belanghebbenden".
(5) C(2016) 871 final.
(6) Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad van 14 september 2015 en Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september.
(7) COM (2016) 165 en COM (2016) 222 .
(8) COM (2015) 450.
(9) COM (2014) 382.
(10) COM(2015) 240.
(11) Overeenkomst tussen Denemarken en de Europese Gemeenschap betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend in Denemarken of een andere lidstaat van de Europese Unie en "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (PB L 66 van 8.3.2006, blz. 38).
(12) Protocol tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (gesloten op 24.10.2008, PB L 161 van 24.6.2009, blz. 8) en Protocol bij de Overeenkomst tussen de Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend (PB L 93 van 3.4.2001).
(13) De evaluatie- en uitvoeringsverslagen zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/what-we-do/policies/asylum/examination-of-applicants/index_en.htm.
(14)

   De evaluatie was gebaseerd op deskresearch, kwantitatieve analyse en overleg met juridische/beleidsadviseurs in 19 staten (BE, BG, CH, CY, EL, FR, HR, HU, IT, LT, LV, MT, NL, NO, PL, RO, SE, SI, SK). Van de 12 andere staten die aan de Dublin III-verordening deelnemen, werd niet tijdig genoeg informatie ontvangen om deze in het verslag te kunnen opnemen.

(15)

   Een brede groep van belanghebbenden werd geraadpleegd, waaronder: Dublineenheden in nationale asieldiensten, juridische/beleidsadviseurs, ngo’s, advocaten/wettelijke vertegenwoordigers, beroeps- en toetsingsinstanties, rechtshandhavingsinstanties, bewaringsinstanties, personen die internationale bescherming vragen en/of genieten. In totaal vonden 142 gesprekken plaats. In 15 staten (AT, BE, DE, EL, FR, HU, LU, IT, MT, NL, NO, PL, SE, UK, CH) waren er bezoeken ter plaatse, terwijl in 16 staten (BG, CY, CZ, DK, EE, ES, FI, HR, IE, LT, LV, PT, RO, SI, SK, LI) telefonische gesprekken werden gevoerd.

(16) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
(17) PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1.
(18) Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).
(19) PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.
(20) Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).
(21) Zie bladzijde 96 van dit Publicatieblad. Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).
(22) Zie bladzijde 60 van dit Publicatieblad. Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).
(23) Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1).
(24) PB L 222 van 5.9.2003, blz. 3.
(25) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(26) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad. Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 1).
(27) Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).
(28) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(29) Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).
(30) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.
(31) Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).
(32) Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (PB L 316 van 15.12.2000, blz. 1).
(33) Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18).
(34) Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13).
(35) Voor drie lidstaten hangt de deelname af van de uitoefening van rechten conform het bepaalde in de desbetreffende protocollen en andere instrumenten.
(36) Voor drie lidstaten hangt de deelname af van de uitoefening van rechten conform het bepaalde in de desbetreffende protocollen en andere instrumenten.
(37) ABM: activity-based management; ABB: activity-based budgeting.
(38) In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(39) GK = gesplitste kredieten, NGK = niet-gesplitste kredieten.
(40) EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(41) Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.
(42) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van EU-programma's en/of -acties (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(43) Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bijv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(44) Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…".
(45) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van EU-programma's en/of -acties (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(46) AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JED = Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).
(47) Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).
(48) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
Top