EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0026

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden

COM/2016/026 final - 2016/011 (CNS)

Brussel, 28.1.2016

COM(2016) 26 final

2016/0011(CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden

EMPTY


INHOUDSOPGAVE

TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Evenredigheid

Keuze van het instrument

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Effectbeoordeling

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

5.OVERIGE ELEMENTEN

Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schadenRICHTLIJN VAN DE RAAD 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK II MAATREGELEN TEGEN BELASTINGONTWIJKING

HOOFDSTUK III SLOTBEPALINGEN

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

2.BEHEERSMAATREGELEN

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

2.BEHEERSMAATREGELEN

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Europese Raad heeft er in zijn conclusies van 18 december 2014 op gewezen dat "de inspanningen voor de bestrijding van belastingontwijking en agressieve fiscale planning dringend moeten worden opgevoerd, zowel mondiaal als op EU-niveau". Sinds december 2014 heeft de Commissie voortvarend werk gemaakt van de opzet van een EU-aanpak. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft ondertussen de laatste hand gelegd aan de definitie van de mondiale regels en normen voor het bereiken van bovenstaande doelstellingen.

Deze richtlijn (de "anti-ontgaansrichtlijn") bevat regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden. Zij maakt deel uit van het pakket anti-ontgaansmaatregelen waarin de Commissie zich toelegt op een aantal belangrijke nieuwe ontwikkelingen en beleidsprioriteiten op het gebied van de vennootschapsbelasting, die een snelle reactie vereisen op het niveau van de EU. Zij knoopt in dat verband met name aan bij het door de G20 en de OESO afgeronde project ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) en de vraag van het Europees Parlement, verschillende lidstaten, het bedrijfsleven, de civil society en bepaalde internationale partners naar een krachtigere en coherentere EU-aanpak van misbruik op het gebied van de vennootschapsbelasting.

Bij de regelingen die met deze richtlijn worden bestreden, gaat het om gedragingen van belastingplichtigen die haaks staan op het eigenlijke oogmerk van de wet, waarbij de betrokkenen gebruik maken van mismatches tussen nationale belastingstelsels om minder belastingen te moeten betalen. Belastingplichtigen kunnen dan profiteren van lagere belastingtarieven of een dubbele aftrek, of hun inkomsten buiten de heffing houden door ervoor te zorgen dat deze aftrekbaar zijn in de ene jurisdictie terwijl ze ook niet elders in de belastinggrondslag zijn opgenomen. Dergelijke situaties leiden tot een verstoring van de zakelijke besluitvorming in de interne markt en kunnen een klimaat van oneerlijke belastingconcurrentie creëren als er niet doeltreffend tegen wordt opgetreden. Deze richtlijn, die tot doel heeft belastingontwijkingspraktijken te bestrijden die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden, bevat anti-ontgaansbepalingen op zes specifieke gebieden: aftrekbaarheid van rente, exitheffingen, een switch-over bepaling, een algemene antimisbruikregel, cfc-regels (gecontroleerde buitenlandse vennootschappen), en een kader om hybride mismatches aan te pakken.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Deze richtlijn bouwt voort op het actieplan voor eerlijke en doeltreffende vennootschapsbelasting, dat de Commissie op 17 juni 2015 gepresenteerd heeft. Zij voorziet in juridisch bindende voorschriften die de lidstaten in staat moeten stellen om ontwijking van de vennootschapsbelasting effectief aan te pakken op een manier die hun gezamenlijke concurrentievermogen in stand houdt en de eengemaakte markt, de Verdragsvrijheden, het Handvest van de grondrechten van de EU en het recht van de Unie in het algemeen eerbiedigt. In dit verband knoopt zij aan bij twee belangrijke werkterreinen op EU- en internationaal niveau.

Ten eerste hebben de meeste lidstaten zich er, in het kader van het BEPS-project van de OESO, toe verbonden uitvoering te geven aan de maatregelen in de BEPS-eindrapporten, die op 5 oktober 2015 gepubliceerd werden en in november 2015 door de leiders van de G20 bekrachtigd werden. Als elke lidstaat BEPS echter eenzijdig en naar eigen inzicht gaat implementeren, kunnen nationale beleidsmaatregelen met elkaar botsen, verstoringen ontstaan en fiscale obstakels worden opgeworpen voor bedrijven in de EU, wat tot een versnippering op de eengemaakte markt leidt. Er zouden ook nieuwe lacunes en mismatches kunnen worden gecreëerd waarvan bedrijven die belastingen willen ontgaan, handig gebruik kunnen maken, hetgeen afbreuk zou doen aan de inspanningen van de lidstaten om dergelijke praktijken te voorkomen. Voor de goede werking van de eengemaakte markt is het daarom van essentieel belang dat de lidstaten de BEPS-maatregelen van de OESO — ten minste — op een samenhangende en gecoördineerde wijze in hun nationale systemen omzetten.

Ten tweede heeft de Commissie in het actieplan van juni 2015 aangekondigd dat zij haar voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) opnieuw ter tafel zou brengen als een alomvattende aanpak voor een eerlijkere en doeltreffendere belastingheffing. Zij riep de lidstaten ook op verder te werken aan een aantal internationale aspecten van de gemeenschappelijke grondslag die verband houden met het BEPS-project van de OESO, terwijl het gewijzigde CCCTB-voorstel werd voorbereid. In deze richtlijn is rekening gehouden met de uitkomst van de discussies die de lidstaten over deze kwesties in de Raad hebben gevoerd.

Deze richtlijn streeft naar een evenwicht tussen de behoefte aan een zekere mate van uniformiteit bij de implementatie van de BEPS-resultaten in de hele EU en de behoeften van de lidstaten om de bijzondere kenmerken van hun belastingstelsel te verzoenen met deze nieuwe regels. De tekst bevat daarom op beginselen gebaseerde regels en laat de nadere uitvoering ervan over aan de lidstaten, ervan uitgaande dat zij in een betere positie zijn om de aparte onderdelen van de regels zo vorm te geven dat deze het beste aansluiten bij hun vennootschapsbelastingstelsel. Als zodanig moet de richtlijn een gelijk speelveld creëren dat een minimale bescherming biedt aan de vennootschapsbelastingstelsels van alle lidstaten.

De richtlijn is in grote mate inclusief en strekt ertoe alle belastingplichtigen te omvatten die onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting in een lidstaat. Onder het toepassingsgebied vallen ook in de Unie gelegen vaste inrichtingen van corporate belastingplichtigen die zelf niet aan de richtlijn onderworpen zijn.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Wetgeving op het gebied van de directe belastingen valt binnen het toepassingsgebied van artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Hierin is bepaald dat wettelijke maatregelen inzake onderlinge aanpassing op grond van dit artikel in de vorm van een richtlijn moeten worden aangenomen.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden) 

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het onderwerp is van dien aard dat een gemeenschappelijke initiatief voor de gehele interne markt noodzakelijk is.

De regels van deze richtlijn strekken ertoe grensoverschrijdende belastingontwijkingspraktijken aan te pakken en een gemeenschappelijk kader te bieden waarin de BEPS-resultaten op gecoördineerde wijze in de nationale wetgeving van de lidstaten kunnen worden geïmplementeerd. Deze doelstellingen kunnen niet voldoende worden verwezenlijkt door eenzijdig optreden van elke lidstaat afzonderlijk. Een dergelijke aanpak zou de bestaande versnippering op de interne markt immers alleen maar reproduceren of zelfs versterken en de bestaande inefficiënties en verstoringen bij de wisselwerking tussen de veelheid aan uiteenlopende maatregelen in stand houden. Als het de bedoeling is om oplossingen vast te stellen die werken voor de interne markt als geheel (bv. opheffen van mismatches die het gevolg zijn van dispariteiten tussen de nationale belastingstelsels) en deze markt (zowel intern als extern) beter te wapenen tegen agressieve fiscale planning, zijn gecoördineerde initiatieven op het niveau van de EU de aangewezen weg.

Een EU-initiatief zou ook meerwaarde bieden in vergelijking met wat met een veelheid aan nationale implementatiemethoden kan worden bereikt. Aangezien de beoogde antimisbruikregels een grensoverschrijdende dimensie hebben, is het absoluut zaak dat voorstellen een evenwicht vinden tussen de uiteenlopende belangen op de interne markt en dat rekening wordt gehouden met alle factoren, teneinde gezamenlijke doelstellingen en oplossingen in kaart te brengen. Dit is alleen mogelijk als wetgeving centraal wordt opgesteld. Indien, ten slotte, de maatregelen om BEPS te implementeren, worden vastgesteld overeenkomstig het acquis, kunnen belastingplichtigen de rechtszekerheid hebben dat deze in overeenstemming zijn met het EU-recht.

Deze aanpak is derhalve in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheid

De beoogde maatregelen gaan niet verder dan het waarborgen van het minimaal noodzakelijke niveau van bescherming voor de interne markt. De richtlijn voorziet daarom niet in een volledige harmonisatie, maar slechts in een minimumbescherming voor de vennootschapsbelastingstelsels van de lidstaten. Zo waarborgt de richtlijn het noodzakelijke niveau van coördinatie binnen de Unie om haar doelstellingen te verwezenlijken. In dit licht bekeken gaat het voorstel niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken en is het derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van het instrument

Het voorstel betreft een richtlijn, het enige beschikbare instrument op basis van de rechtsgrondslag van artikel 115 VWEU.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

De in deze richtlijn behandelde kwesties zijn aan de orde gesteld in de discussies die in het kader van het CCCTB-richtlijnvoorstel met de stakeholders zijn gevoerd over verschillende jaren. De afgevaardigden van de lidstaten hebben regelmatig hun opmerkingen meegedeeld aan de technische Groep belastingvraagstukken in de Raad. Sinds de goedkeuring van het CCCTB-voorstel in maart 2011 door de Commissie is de Groep tijdens elk voorzitterschap verschillende keren bijeengekomen om technische en beleidsvraagstukken uitvoerig te bespreken. Daarnaast hebben de diensten van de Commissie contact opgenomen met alle grote stakeholders uit het bedrijfsleven en naar hun standpunten gevraagd over diverse aspecten van het voorstel. Evenzo zijn vele — hoofdzakelijk technische — thema's van de richtlijn besproken op academische conferenties waaraan de diensten van de Commissie hebben deelgenomen.

De meeste lidstaten zijn lid van de OESO en hebben tussen 2013 en 2015 deelgenomen aan langdurige en omstandige discussies over de anti-BEPS-actiepunten, waaronder technische aspecten daarvan. De OESO heeft over elk van de anti-BEPS-actiepunten uitgebreide publieke raadplegingen met de stakeholders georganiseerd. Daarnaast heeft de Commissie zowel intern als met deskundigen van de OESO verschillende BEPS-thema's besproken (bv. cfc-wetgeving), met name wanneer zij twijfels had over de verenigbaarheid van bepaalde ideeën en/of voorgestelde oplossingen met de EU-wetgeving.

In de tweede helft van 2014 heeft het Italiaanse voorzitterschap van de Raad het idee van een "EU-BEPS-routekaart" gelanceerd. De Raad heeft het CCCTB-voorstel besproken en zich in het bijzonder op de internationale en BEPS-gerelateerde elementen van dat voorstel gericht. In deze context heeft het voorzitterschap gepleit voor samenhang met gelijklopende OESO-initiatieven, met inachtneming van het EU-recht. Deze aanpak werd bekrachtigd door de Groep op hoog niveau inzake belastingvraagstukken en ook gevolgd door de daaropvolgende voorzitterschappen. De discussies over de EU-BEPS-routekaart werden voortgezet in 2015. Het doel was een bijdrage te leveren aan het OESO-debat en de weg vrij te maken voor een vlotte implementatie van de toekomstige OESO-aanbevelingen maar tegelijkertijd ook rekening te houden met specifieke EU-aspecten.

De onderdelen van dit richtlijnvoorstel zijn in grote lijnen gepresenteerd aan en besproken met de delegaties van de lidstaten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en niet-gouvernementele organisaties tijdens een vergadering van het Platform inzake goed fiscaal bestuur op 30 november 2015.

Effectbeoordeling

Na de publicatie van haar rapport over het aanpakken van grondslaguitholling en winstverschuiving begin 2013 en de bekrachtiging van het zogenaamde BEPS-actieplan door de leiders van de G20 in september 2013 heeft de OESO twee jaar lang intensief op dit thema gewerkt, wat in november 2015 zijn neerslag heeft gevonden in 13 rapporten. Deze rapporten voorzien in nieuwe of aangescherpte internationale normen en concrete maatregelen om landen te helpen bij het aanpakken van BEPS. De leden van de OESO/G20 hebben zich op dit alomvattende pakket en de consistente implementatie ervan vastgelegd.

In hun hoedanigheid van OESO-lid hebben vele lidstaten zich ertoe verbonden de resultaten van het BEPS-project onverwijld in hun nationale wetgeving om te zetten. In dat opzicht is het van cruciaal belang om snel overeenstemming te bereiken over regels voor de coördinatie van de implementatie van de BEPS-conclusies in de EU. Gelet op het grote risico van versnippering op de interne markt waartoe ongecoördineerde eenzijdige maatregelen van de lidstaten zouden kunnen leiden, komt de Commissie in dit voorstel met gemeenschappelijke minimale oplossingen voor implementatie. Zij heeft alles in het werk gesteld om tegemoet te komen aan zowel de dringende behoefte om te handelen als de dwingende behoefte om te voorkomen dat de werking van de interne markt wordt belemmerd doordat lidstaten (al dan niet OESO-leden) op eigen houtje eenzijdige maatregelen nemen dan wel doordat lidstaten helemaal geen actie ondernemen. De mogelijkheid van soft law is ook in overweging genomen maar verworpen omdat een dergelijke aanpak niet geschikt werd geacht om een gecoördineerde aanpak te waarborgen.

Om actuele analyses en feitenmateriaal te verstrekken, is in een apart werkdocument van de diensten van de Commissie (hierna "het werkdocument" genoemd) dat bij dit richtlijnvoorstel gaat, een uitgebreid overzicht opgenomen van de bestaande academische werkzaamheden en economisch feitenmateriaal op het gebied van grondslaguitholling en winstverschuiving. Dit overzicht is gebaseerd op recente studies van onder andere de OESO, de Europese Commissie en het Europees Parlement. In het werkdocument worden de drijvende krachten achter en de meest voorkomende mechanismen van agressieve fiscale planning zoals die in de OESO-rapporten zijn vastgesteld, nader beschreven. Dit document bevat ook de conclusies van een diepgaande evaluatie van de belangrijkste mechanismen voor agressieve fiscale planning op basis van een analyse per lidstaat, die in 2015 is uitgevoerd in opdracht van de Commissie. Verder wordt uiteengezet hoe de richtlijn een aanvulling vormt op andere initiatieven die tot doel hebben de resultaten van de BEPS-rapporten van de OESO in de EU te implementeren en een gemeenschappelijk minimumniveau van bescherming tegen belastingontwijking tot stand te helpen brengen.

Tegen deze achtergrond bekeken is er om de volgende redenen geen effectbeoordeling voor dit voorstel verricht: er is een nauw verband met de BEPS-werkzaamheden van de OESO; het werkdocument bevat een beduidende hoeveelheid feitenmateriaal en analyses; de stakeholders zijn in een eerdere fase nauw betrokken geweest bij raadplegingen over de technische aspecten van de voorgestelde regels; en, last but not least, er klinkt momenteel een dringende roep om gecoördineerd optreden in de EU ten aanzien van deze aangelegenheid die internationale politieke prioriteit heeft.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel voor een richtlijn heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

De richtlijn is in grote mate inclusief en strekt ertoe alle belastingplichtigen te omvatten die onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting in een lidstaat. Onder het toepassingsgebied vallen ook in de Unie gelegen vaste inrichtingen van corporate belastingplichtigen die zelf niet aan de richtlijn onderworpen zijn.

Bij de regelingen die met deze richtlijn worden bestreden, gaat het om gedragingen van belastingplichtigen die haaks staan op het eigenlijke oogmerk van de wet, waarbij de betrokkenen gebruik maken van dispariteiten tussen nationale belastingstelsels om minder belastingen te moeten betalen. Belastingplichtigen kunnen dan profiteren van lagere belastingtarieven of een dubbele aftrek, of hun inkomsten buiten de heffing houden door ervoor te zorgen dat deze aftrekbaar zijn in de ene jurisdictie terwijl ze ook niet elders in de belastinggrondslag zijn opgenomen. Dergelijke situaties leiden tot een verstoring van de zakelijke besluitvorming in de interne markt en kunnen een klimaat van oneerlijke belastingconcurrentie creëren als er niet doeltreffend tegen wordt opgetreden. Deze richtlijn, die tot doel heeft belastingontwijkingspraktijken te bestrijden die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden, bevat anti-ontgaansbepalingen op zes specifieke gebieden: aftrekbaarheid van rente, exitheffingen, een switch-over bepaling, een algemene antimisbruikregel; cfc-regels (gecontroleerde buitenlandse vennootschappen), en een kader om hybride mismatches aan te pakken.

   De aftrekbaarheid van rente

Multinationale groepen gebruiken vaak schulden als instrument om groepsentiteiten in hoogbelastende jurisdicties te financieren en zorgen ervoor dat deze entiteiten sterk "opgedreven" rente betalen aan dochterondernemingen in laagbelastende jurisdicties. Op deze manier wordt de belastinggrondslag van de groep (of meer bepaald van de entiteiten die de sterk opgedreven rente betalen) verlaagd in de hoogbelastende jurisdicties maar verhoogd in de laagbelastende staat waar de rentebetaling wordt ontvangen. Het uiteindelijk resultaat is een beperkte belastinggrondslag voor de multinationale groep als geheel.

De voorgestelde regel strekt ertoe deze praktijk te ontmoedigen door het bedrag aan rente dat de belastingplichtige in een belastingjaar mag aftrekken, te beperken. De verwachting is dat op deze manier ook de scheefgetrokken verhouding tussen financiering met eigen en met vreemd vermogen enigszins wordt rechtgetrokken. Te dien einde zal een maximum voor de aftrekbaarheid van nettorentelasten worden vastgesteld volgens een vaste ratio die gebaseerd is op het brutobedrijfsresultaat van de belastingplichtige. Aangezien deze richtlijn in een minimumniveau van bescherming voor de interne markt voorziet, is het de bedoeling om het tarief voor de aftrekbaarheid vast te leggen aan de bovenkant van de door de OESO aanbevolen schaal (10 tot 30 %). De lidstaten kunnen dan striktere regels invoeren.

Hoewel algemeen wordt aanvaard dat renteaftrekbeperkingen ook moeten gelden voor financiële ondernemingen, dat wil zeggen financiële instellingen en verzekeringsondernemingen, wordt ook erkend dat deze twee sectoren bijzondere kenmerken hebben, die een meer op hen toegesneden aanpak vereisen. Dit is voornamelijk het geval omdat, in tegenstelling tot andere sectoren van de economie, financiële lasten en baten ten nadele respectievelijk ten voordele van financiële ondernemingen opkomen als onderdeel van hun kernactiviteit. Aangezien het debat ter zake in de internationale en de EU-context nog geen beslissende conclusies heeft opgeleverd, konden tot dusver nog geen specifieke regels voor de financiële en de verzekeringssector worden vastgesteld. Ondanks de tijdelijke uitsluiting van deze financiële ondernemingen moet toch worden verduidelijkt dat het uiteindelijke doel erin bestaat tot een renteaftrekbeperking te komen met een breed toepassingsgebied waarop geen uitzonderingen gelden.

   Exitheffingen

Belastingplichtigen kunnen proberen de belastingen die ze moeten betalen, te verlagen door hun fiscale woonplaats en/of activa over te brengen naar een laagbelastende jurisdictie. Dergelijke praktijken zijn marktverstorend omdat zij de belastinggrondslag van de staat van vertrek uithollen en toekomstige belastbare winsten verschuiven naar de laagbelastende jurisdictie van bestemming. Wanneer een belastingplichtige zijn fiscale woonplaats verplaatst, verliest de lidstaat waaruit hij vertrekt, zijn toekomstige recht om belasting te heffen over de inkomsten van deze belastingplichtige, die mogelijkerwijs al gecreëerd zijn maar nog niet gerealiseerd werden. Dezelfde moeilijkheid doet zich voor wanneer een belastingplichtige activa vanuit een lidstaat naar elders overbrengt (zonder deze te vervreemden) en in die activa nog niet-gerealiseerde winsten besloten liggen.

Het doel van exitheffingen bestaat erin een uitholling van de belastinggrondslag in de staat van oorsprong te voorkomen wanneer activa waarin niet-gerealiseerde onderliggende winsten besloten liggen, vanuit de fiscale jurisdictie van die staat naar elders worden overgebracht zonder dat zij van eigenaar veranderen. Aangezien de toepassing van exitheffingen in de Unie in overeenstemming moet zijn met de fundamentele vrijheden en met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), wordt in deze richtlijn ook de EU-rechtelijke invalshoek van exitheffingen geregeld door belastingplichtigen de mogelijkheid te bieden om de betaling van de belastingen uit te stellen over een bepaald aantal jaren en het verschuldigde bedrag in termijnen te voldoen.

   Switch-over bepaling

Gezien de problemen die inherent zijn verbonden aan de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen, verlenen staten steeds vaker vrijstelling voor buitenlandse inkomsten. Het onbedoelde negatieve gevolg van deze aanpak is dat hij een aanzuigend effect kan hebben op niet- of laagbelaste inkomsten die vervolgens — veelal onbelast — binnen de Unie vrij kunnen circuleren op de interne markt, met gebruikmaking van de in het Unierecht beschikbare instrumenten.

Dergelijke praktijken worden gewoonlijk bestreden met switch-over bepalingen. Dat wil zeggen dat de belastingplichtige aan belasting wordt onderworpen (in plaats van te worden vrijgesteld) en nadien verrekening krijgt voor de in het buitenland betaalde belasting. Op die manier wordt de stimulans weggenomen voor bedrijven om winsten te verschuiven van hoogbelastende naar laagbelastende jurisdicties, tenzij er voldoende zakelijke argumenten zijn die dergelijke overdrachten rechtvaardigen.

Drempel van lage belastingheffing

In haar voorstel voor de CCCTB-richtlijn had de Commissie een switch-over bepaling opgenomen om rekening te houden met situaties waarin inkomsten die vanuit een derde land naar de interne markt vloeiden, in dat derde land onderworpen waren geweest aan een belasting naar de winst tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40 percent van het gemiddelde van de wettelijke vennootschapsbelastingtarieven in de Unie. Deze bepaling zou waarborgen dat inkomsten die afkomstig zijn uit derde landen, de Unie binnenkomen pas nadat zij zijn belast op een niveau dat ten minste gelijk is aan het laagste niveau van belastingheffing waaraan de betaling onderworpen zou zijn geweest als zij afkomstig was geweest uit een lidstaat. In dit verband wordt in het CCCTB-voorstel bij het gemiddelde van de wettelijke vennootschapsbelastingtarieven in de Unie aangeknoopt.

Aangezien deze richtlijn geen op zichzelf staand stelsel van vennootschapsbelasting introduceert en ook geen mechanisme bevat om de belastinggrondslagen van de groepsmaatschappijen in de gehele Unie te consolideren zoals in het CCCTB-voorstel, zou het logisch zijn om het wettelijke vennootschapsbelastingtarief in de lidstaat van de belastingplichtige die de buitenlandse inkomsten ontvangt, als aanknopingspunt te gebruiken — ten minste totdat opnieuw werk wordt gemaakt van de CCCTB, zoals de Commissie heeft aangekondigd.

In de voorgestelde bepaling wordt ermee rekening gehouden dat de vennootschapsbelastingtarieven in de Unie niet geharmoniseerd zijn. Om belastingontwijkingspraktijken aan te pakken, moet de drempel in ieder geval zodanig worden vastgesteld dat hij situaties bestrijkt waarin het niveau van de belastingheffing minder dan 50 procent bedraagt in vergelijking met dat van de staat van de ontvangende belastingplichtige. Het niveau van de drempel mag ook weer niet zo laag worden vastgesteld dat de maatregel zinloos wordt doordat hij alleen nog de meest agressieve fiscale jurisdicties treft. Een toets waarbij het wettelijke vennootschapsbelastingtarief in de woonstaat van de entiteit of in de staat waar de vaste inrichting is gelegen, minder dan 40 procent bedraagt van het wettelijke vennootschapsbelastingtarief in de lidstaat van de belastingplichtige, zou in dit verband een evenwicht vinden tussen, enerzijds, de ruimte die moet worden geboden voor eerlijke belastingconcurrentie en, anderzijds, de noodzaak om belastingontwijkingspraktijken te voorkomen.

Met de switch-over bepaling zouden inkomstenstromen van derde landen naar de Unie door de lidstaat van de belastingplichtige bovendien op hetzelfde niveau worden belast als binnenlandse inkomsten, hetgeen een gelijke behandeling zou garanderen van betalingen afkomstig uit de Unie en uit derde landen. Op deze manier zouden de lidstaten hun verplichtingen zowel uit hoofde van het Europese als van het internationale recht nakomen.

   Algemene antimisbruikregel

Fiscale planningconstructies zijn zeer gesofisticeerd en de belastingwetgeving ontwikkelt zich doorgaans niet snel genoeg om er alle specifieke beschermingsmechanismen in te kunnen opnemen die nodig zijn om dergelijke constructies aan te pakken. Daarom is het nuttig om een algemene antimisbruikregel op te nemen in een belastingstelsel: fiscale misbruikpraktijken worden erdoor bestreken ondanks het feit dat er geen specifieke anti-ontgaansregel bestaat.

De algemene antimisbruikregel is bedoeld om de eventuele mazen te dichten in de specifieke antimisbruikregels tegen belastingontwijking van een land. Hij geeft de autoriteiten de bevoegdheid om belastingplichtigen de voordelen die zij uit fiscale misbruikconstructies zouden behalen, te weigeren. In overeenstemming met het acquis is bij de opzet van de voorgestelde algemene antimisbruikregel rekening gehouden met de kunstmatigheidstoets van het HvJ-EU waar deze in de Unie toepassing vindt.

   Regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's)

Het kan voorkomen dat belastingplichtigen die dochterondernemingen hebben in laagbelastende jurisdicties waarover zij zeggenschap uitoefenen, aan fiscale planning doen en grote bedragen aan winsten verschuiven van de (hoogbelaste) moedermaatschappij naar dochterondernemingen die aan lage belasting onderworpen zijn. Het resultaat hiervan is dat de totale belastingschuld van de groep daalt. De bovenstaande analyse met betrekking tot de drempel van lage belastingheffing geldt ook voor cfc-regels.

De inkomsten die naar de dochteronderneming worden verschoven, zijn gewoonlijk mobiele passieve inkomsten. Een constructie die vaak wordt gebruikt, is bijvoorbeeld dat eerst, binnen een groep, de eigendom van immateriële activa (bv. IE) wordt overgedragen aan de cfc en dat vervolgens wordt geschoven met grote bedragen aan inkomsten in de vorm van royaltybetalingen als vergoeding voor het recht om gebruik te maken van de activa die eigendom zijn van en beheerd worden door de cfc. Dergelijke praktijken van winstverschuiving hebben onmiskenbaar een schadelijk effect op de werking van de interne markt, met name wanneer met de inkomsten wordt geschoven van de EU naar laagbelastende derde landen.

Door de toepassing van cfc-regels worden de inkomsten van een laagbelaste buitenlandse dochteronderneming waarover een moedermaatschappij zeggenschap uitoefent, opnieuw aan deze moedermaatschappij toegerekend. Daardoor wordt de moedermaatschappij over deze inkomsten belast in haar woonstaat — doorgaans een hoogbelastende staat. Cfc-wetgeving strekt er derhalve toe de stimulans weg te nemen om met inkomsten te schuiven zodat zij in een andere jurisdictie naar een laag tarief worden belast.

   Kader om hybride mismatches aan te pakken

Hybride mismatches zijn het gevolg van verschillen in de wettelijke kwalificatie van betalingen (financiële instrumenten) of entiteiten wanneer er interactie is tussen twee wettelijke stelsels. Dergelijke mismatches kunnen vaak leiden tot een dubbele aftrek (dat wil zeggen een aftrek aan beide zijden van de grens) dan wel een aftrek van inkomsten aan één zijde van de grens zonder dat deze inkomsten in de heffing worden opgenomen aan de andere zijde. Belastingplichtigen, met name zij die deel uitmaken van grensoverschrijdende structuren, profiteren vaak van dergelijke dispariteiten tussen nationale belastingstelsels om hun totale belastingschuld in de Unie te verlagen.

Zowel de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) als de OESO heeft zich over dit probleem gebogen. Om te garanderen dat de lidstaten regels invoeren om deze mismatches effectief te bestrijden, is in deze richtlijn bepaald dat de wettelijke kwalificatie die aan een hybride instrument of entiteit wordt gegeven door de lidstaat waaruit betalingen, lasten of verliezen, al naargelang het geval, afkomstig zijn, wordt overgenomen door de andere lidstaat die betrokken is bij de mismatch.

2016/0011 (CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement 1 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 2 ,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In de huidige politieke prioriteiten op het gebied van de internationale belastingheffing wordt benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat belastingen worden betaald waar winsten en waarde worden gegenereerd. Het is dan ook absoluut noodzakelijk om het vertrouwen in de billijkheid van de belastingstelsels te herstellen en overheden in staat te stellen hun fiscale soevereiniteit daadwerkelijk uit te oefenen. Deze nieuwe politieke doelstellingen zijn omgezet in aanbevelingen voor concrete maatregelen in het kader van het initiatief ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Als antwoord op de behoefte aan een eerlijkere belastingheffing heeft de Commissie in haar mededeling van 17 juni 2015 een actieplan voor eerlijke en doeltreffende vennootschapsbelasting in de Europese Unie 3 (het actieplan) gepresenteerd.

(2)In hun hoedanigheid van OESO-lid hebben de meeste lidstaten zich ertoe verbonden de resultaten van de vijftien actiepunten tegen grondslaguitholling en winstverschuiving, die op 5 oktober 2015 bekend gemaakt zijn, te implementeren. Het is derhalve van essentieel belang voor de goede werking van de interne markt dat de lidstaten, ten minste, op een voldoende coherente en gecoördineerde wijze hun verbintenissen inzake BEPS implementeren en meer in het algemeen actie ondernemen om belastingontwijkingspraktijken te ontmoedigen en een billijke en doeltreffende belastingheffing in de Unie te waarborgen. In een markt van sterk geïntegreerde economieën is er behoefte aan gemeenschappelijke strategische benaderingen en gecoördineerde maatregelen om de werking van de interne markt te verbeteren en de positieve effecten van het BEPS-initiatief te maximaliseren. Bovendien kan alleen een gemeenschappelijk kader een versnippering van de markt voorkomen en een einde maken aan bestaande mismatches en marktverstoringen. Tot slot bieden nationale uitvoeringsmaatregelen die overal in de Unie langs dezelfde lijnen verlopen, belastingplichtigen rechtszekerheid in die zin dat deze maatregelen verenigbaar zijn met het Unierecht.

(3)Er moeten regels worden vastgesteld om het gemiddelde niveau van bescherming tegen agressieve fiscale planning op de interne markt te verhogen. Aangezien deze regels in 28 verschillende vennootschapsbelastingstelsels moeten worden ingepast, moeten zij beperkt blijven tot algemene bepalingen en moet de uitvoering ervan worden overgelaten aan de lidstaten, omdat deze in een betere positie verkeren om de specifieke elementen van die regels zodanig vorm te geven dat ze zo goed mogelijk aansluiten bij hun vennootschapsbelastingstelsel. Deze doelstelling kan worden bereikt door een minimumniveau van bescherming te creëren voor de nationale vennootschapsbelastingstelsels in de Unie. Daarom moeten de stappen die de lidstaten zullen zetten om de resultaten van de vijftien actiepunten tegen grondslaguitholling en winstverschuiving te implementeren, worden gecoördineerd teneinde de doeltreffendheid van de interne markt als geheel te verbeteren bij de bestrijding van belastingontwijkingspraktijken. Er moet dus een gemeenschappelijk minimumniveau van bescherming voor de interne markt op specifieke gebieden worden vastgesteld.

(4)Er moeten regels worden vastgesteld die van toepassing zijn op alle belastingplichtigen die onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting in een lidstaat. Die regels moeten ook gelden voor vaste inrichtingen van die corporate belastingplichtigen die in een andere lidstaat gelegen zijn. Corporate belastingplichtigen kunnen fiscaal inwoner zijn van een lidstaat of krachtens de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht. Vaste inrichtingen van entiteiten die fiscaal inwoner van een derde land zijn, moeten ook onder die regels vallen als zij in een of meer lidstaten gelegen zijn.

(5)Er moeten regels worden vastgesteld tegen de uitholling van de belastinggrondslagen op de interne markt en de verschuiving van winsten weg uit de interne markt. Op de volgende gebieden moeten er regels komen om dat doel te helpen bereiken: beperking van de aftrekbaarheid van rente, exitheffingen, een switch-over bepaling, een algemene antimisbruikregel, regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen en een kader om hybride mismatches aan te pakken. Wanneer de toepassing van deze regels tot dubbele heffing leidt, moet aan belastingplichtigen voorkoming worden verleend middels aftrek van de in een andere lidstaat of een derde land, naargelang het geval, betaalde belasting. De regels moeten dus niet alleen tot doel hebben belastingontwijkingspraktijken tegen te gaan maar ook te voorkomen dat er andere marktobstakels ontstaan, zoals dubbele heffing.

(6)In een poging om hun totale belastingschuld te verlagen, zijn grensoverschrijdende ondernemingsgroepen steeds meer met winsten gaan schuiven, vaak door middel van sterk opgedreven rentebetalingen, van hoogbelastende jurisdicties naar landen met gunstigere belastingregimes. De regel inzake renteaftrekbeperking is noodzakelijk om dergelijke praktijken te ontmoedigen door de aftrekbaarheid van de netto financiële lasten van belastingplichtigen (dat wil zeggen het verschil tussen financiële lasten en financiële baten) te beperken. Daarom moet een ratio voor aftrekbaarheid worden vastgesteld die gekoppeld is aan de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van een belastingplichtige. Van belasting vrijgestelde financiële baten mogen niet worden verrekend met financiële lasten. Dit is omdat alleen belastbare inkomsten in aanmerking mogen worden genomen om te bepalen hoeveel rente in mindering kan worden gebracht. Om een en ander te vergemakkelijken voor belastingplichtigen bij wie het risico van grondslaguitholling en winstverschuiving kleiner is, moet de nettorente altijd aftrekbaar zijn tot een vastgesteld maximumbedrag, dat toepassing vindt als de aftrek hoger zou zijn dan de op ebitda gebaseerde ratio. Wanneer de belastingplichtige deel uitmaakt van een groep die wettelijk voorgeschreven geconsolideerde rekeningen voorlegt, moet de schuldenlast van de groep als geheel in aanmerking worden genomen om te bepalen of belastingplichtigen een hoger bedrag aan netto financiële lasten mogen aftrekken. De regel inzake renteaftrekbeperking moet gelden ter zake van de netto financiële lasten van een belastingplichtige, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang deze lasten voortvloeien uit een schuld die in het binnenland, in een andere EU-lidstaat dan wel in een derde land is aangegaan. Hoewel algemeen wordt aanvaard dat beperkingen van de renteaftrekbaarheid ook moeten gelden voor financiële ondernemingen, dat wil zeggen financiële instellingen en verzekeringsondernemingen, wordt ook erkend dat deze twee sectoren bijzondere kenmerken hebben, die een meer op hen toegesneden aanpak vereisen. Aangezien het debat hierover in de internationale en de EU-context nog geen beslissende conclusies heeft opgeleverd, kunnen nog geen specifieke regels voor de financiële en de verzekeringssector worden vastgesteld.

(7)Exitheffingen zorgen ervoor dat wanneer een belastingplichtige activa of zijn fiscale woonplaats buiten de belastingjurisdictie van een staat brengt, de economische waarde van vermogenswinsten die op het grondgebied van die staat zijn gecreëerd, daar in de heffing worden betrokken, ook als deze winsten op het tijdstip van vertrek nog niet gerealiseerd werden. Daarom dient te worden gespecificeerd in welke gevallen belastingplichtigen onderworpen zijn aan exitheffingsregels en belast worden over niet-gerealiseerde vermogenswinsten die in de door hen overgebrachte activa zijn opgebouwd. Om het bedrag daarvan te berekenen, is het van wezenlijk belang om voor de overgebrachte activa een marktwaarde vast te stellen op basis van het zakelijkheidsbeginsel. Het is noodzakelijk om binnen de Unie de toepassing van exitheffingen te regelen en te verduidelijken onder welke voorwaarden deze heffingen verenigbaar zijn met het Unierecht. In die situaties moeten belastingplichtigen het recht hebben om het vastgestelde bedrag aan exitheffingen onmiddellijk te betalen dan wel de betaling ervan uit te stellen, eventueel in combinatie met berekening van rente en zekerheidstelling, over een bepaald aantal jaren en hun belastingschuld in termijnen te voldoen. Er mag geen exitheffing plaatsvinden wanneer de overbrenging van activa van tijdelijke aard is en voor zover het de bedoeling is dat de activa terugkomen naar de lidstaat van de overbrenger, wanneer de overbrenging gebeurt naar aanleiding van prudentiële vereisten of liquiditeitsbeheer of wanneer het gaat om financieringstransacties van effecten of activa die als zekerheid worden gesteld.

(8)Gezien de problemen die inherent zijn verbonden aan de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen, wordt in de woonstaat steeds vaker vrijstelling voor buitenlandse inkomsten verleend. Het onbedoelde negatieve gevolg van deze aanpak is evenwel dat hij een aanzuigend effect heeft op niet- of laagbelaste inkomsten die vervolgens — veelal onbelast — binnen de Unie vrij kunnen circuleren op de interne markt, met gebruikmaking van de in het Unierecht beschikbare instrumenten. Dergelijke praktijken worden gewoonlijk bestreden met switch-over bepalingen. Er moet dus een switch-over bepaling worden vastgesteld die een aantal soorten buitenlandse inkomsten treft, zoals winstuitkeringen, vervreemdingsopbrengsten van aandelen en winsten van vaste inrichtingen die in de Unie van belasting zijn vrijgesteld en hun oorsprong vinden in derde landen. Deze inkomsten moeten in de Unie belastbaar zijn als de belastingheffing in het derde land onder een bepaald niveau is gebleven. Aangezien de switch-over bepaling niet vereist dat er zeggenschap wordt uitgeoefend over de laagbelaste entiteit en het bijgevolg mogelijk is dat de wettelijke voorgeschreven rekeningen van de entiteit niet toegankelijk zijn, kan het zeer moeilijk zijn om het effectieve belastingtarief te berekenen. Daarom moeten de lidstaten zich baseren op het wettelijk vastgestelde belastingtarief wanneer zij de switch-over bepaling toepassen. Om dubbele heffing te voorkomen, moeten de lidstaten die de switch-over bepaling toepassen, verrekening verlenen voor de in het buitenland betaalde belasting.

(9)Algemene antimisbruikregels worden in belastingstelsels opgenomen om fiscale misbruikpraktijken aan te pakken waartegen nog geen voorzieningen zijn getroffen door middel van doelgerichte bepalingen. Het doel van deze regels is dus mazen te dichten zonder dat zij de toepasselijkheid van specifieke antimisbruikregels doorkruisen. De toepassing van algemene antimisbruikregels in de Unie moet beperkt blijven tot volstrekt kunstmatige constructies; voor het overige moet de belastingplichtige het recht hebben om zijn handelsactiviteiten in de fiscaal efficiëntste vorm te gieten. Voorts is het belangrijk te waarborgen dat de algemene antimisbruikregels op uniforme wijze toepassing vinden in binnenlandse situaties, binnen de Unie en ten aanzien van derde landen, zodat de reikwijdte ervan en de toepassingsresultaten in binnenlandse en grensoverschrijdende situaties niet uiteenlopen.

(10)Door de toepassing van regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's) worden de inkomsten van een laagbelaste dochteronderneming waarover een moedermaatschappij zeggenschap uitoefent, opnieuw aan deze moedermaatschappij toegerekend. De moedermaatschappij wordt vervolgens door de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, over deze toegerekende inkomsten belast. Afhankelijk van de beleidsprioriteiten van die staat kunnen de cfc-regels gericht zijn op een laagbelaste dochteronderneming in haar geheel of beperkt zijn tot inkomsten die kunstmatig naar de dochteronderneming zijn gesluisd. Het is wenselijk dat situaties zowel in derde landen als in de Unie worden aangepakt. Om verenigbaar te zijn met de fundamentele vrijheden, mag het effect van de regels binnen de Unie niet verder reiken dan constructies die resulteren in een kunstmatige verschuiving van winsten van de lidstaat van de moedermaatschappij naar de cfc. In dat geval moeten de aan de moedermaatschappij toegerekende bedragen worden gecorrigeerd op basis van het zakelijkheidsbeginsel, zodat de staat van de moedermaatschappij cfc-inkomsten slechts in de heffing betrekt voor zover zij geen zakelijke grondslag hebben. Financiële ondernemingen, inclusief in de Unie gelegen vaste inrichtingen daarvan, moeten buiten het toepassingsgebied van de cfc-regels blijven wanneer zij hun fiscale woonplaats in de Unie hebben. Voor een legitieme toepassing van cfc-regels binnen de Unie moet het toepassingsgebied immers beperkt blijven tot kunstmatige situaties zonder economische substance, hetgeen zou betekenen dat de sterk gereglementeerde financiële sector en verzekeringssector naar alle waarschijnlijkheid buiten het bereik van die regels zouden blijven.

(11)Hybride mismatches zijn het gevolg van verschillen in de wettelijke kwalificatie van betalingen (financiële instrumenten) of entiteiten en deze verschillen komen naar boven in de interactie tussen de wettelijke stelsels van twee jurisdicties. Dergelijke mismatches leiden vaak tot een dubbele aftrek (dat wil zeggen een aftrek in beide staten) dan wel een aftrek van de inkomsten in de ene staat zonder dat deze inkomsten worden opgenomen in de belastinggrondslag van de andere staat. Om dat te voorkomen, moeten er regels worden vastgesteld die erin voorzien dat een van de twee jurisdicties die bij een mismatch betrokken zijn, een wettelijke kwalificatie aan het hybride instrument of de hybride entiteit geeft en de andere jurisdictie deze kwalificatie aanvaardt. Hoewel de lidstaten in het kader van de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) richtsnoeren hebben aanvaard voor de fiscale behandeling van hybride entiteiten 4 en hybride vaste inrichtingen 5 in de Unie alsook voor de fiscale behandeling van hybride entiteiten in relaties met derde landen, is het toch nog nodig bindende regels vast te stellen. Het toepassingsgebied van deze regels, ten slotte, moet worden beperkt tot hybride mismatches tussen lidstaten. De problematiek van hybride mismatches tussen lidstaten en derde landen moet nog verder worden onderzocht.

(12)Er moet worden verduidelijkt dat de tenuitvoerlegging van de in deze richtlijn vervatte regels tegen belastingontwijking geen afbreuk mag doen aan de verplichting die belastingplichtigen hebben om het zakelijkheidsbeginsel in acht te nemen of aan het recht van een lidstaat om een belastingschuld, in voorkomend geval, naar boven te corrigeren in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel.

(13)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 6 . Het recht op bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad 7 zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn.

(14)Daar een hoofddoel van deze richtlijn erin bestaat de interne markt als geheel beter te wapenen tegen grensoverschrijdende belastingontwijkingspraktijken, is het niet mogelijk dit doel voldoende te verwezenlijken als de lidstaten elk afzonderlijk optreden. De nationale vennootschapsbelastingstelsels verschillen van elkaar en onafhankelijk optreden van de lidstaten zou slechts de bestaande versnippering van de interne markt op het gebied van de directe belastingen reproduceren. Dergelijk optreden zou dus geen einde maken aan inefficiënties en verstoringen bij de interactie van aparte nationale maatregelen. Een gebrek aan coördinatie zou het resultaat zijn. Gelet op het feit dat vele van de inefficiënties op de interne markt hoofdzakelijk tot problemen van grensoverschrijdende aard leiden, dienen remediërende maatregelen op het niveau van de Unie te worden genomen. Het is daarom van wezenlijk belang oplossingen vast te stellen die werken voor de interne markt als geheel, en dit kan beter worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie. De Unie kan derhalve maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. Door een minimumniveau van bescherming voor de interne markt vast te stellen, strekt deze richtlijn er alleen toe het minimaal vereiste niveau van coördinatie binnen de Unie te bereiken om haar doelstellingen te verwezenlijken.

(15)De Commissie dient de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te evalueren drie jaar na de inwerkingtreding ervan en verslag uit te brengen bij de Raad. De lidstaten dienen de Commissie alle voor deze evaluatie noodzakelijke informatie te verstrekken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op alle belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting in een of meer lidstaten, met inbegrip van in een of meer lidstaten gelegen vaste inrichtingen van entiteiten die hun fiscale woonplaats in een derde land hebben.

Artikel 2
Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1)"financieringskosten": rentelasten en andere soortgelijke kosten die een belastingplichtige maakt in verband met het lenen van middelen, met inbegrip van het eventuele verschil tussen de geleende middelen en het aflossingsbedrag, het rente-element in een leasingovereenkomst waarbij de economische eigenaar die rente in mindering kan brengen, en kosten in verband met het aantrekken van financiële middelen;

(2)"financieringskostensurplus": het bedrag waarmee de financieringskosten van een belastingplichtige de rentebaten en andere soortgelijke belastbare inkomsten uit financiële activa die de belastingplichtige ontvangt, overschrijden;

(3)"financieel actief": een financieel instrument zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad 8 alsook deposito's en gestructureerde deposito's, schuldvorderingen en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten;

(4)"financiële onderneming": een van de volgende entiteiten:

(a)een kredietinstelling of een beleggingsonderneming zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad 9 ;

(b)een verzekeringsonderneming zoals omschreven in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad 10 ;

(c)een herverzekeringsonderneming zoals omschreven in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;

(d)een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad 11 valt, tenzij een lidstaat ervoor heeft gekozen deze richtlijn geheel of gedeeltelijk niet toe te passen op die instelling overeenkomstig artikel 5 van deze richtlijn of de gedelegeerde van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/41/EG;

(e)een alternatieve beleggingsinstelling beheerd door een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen zoals omschreven in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EG van het Europees Parlement en de Raad 12 ;

(f)een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad 13 ;

(g)een centrale tegenpartij zoals omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 14 ;

(h)een centrale effectenbewaarinstelling zoals omschreven in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad 15 .

(5)"overbrenging van activa": een handeling waarbij het recht om de overgebrachte activa in de heffing te betrekken, naar een andere lidstaat of een derde land overgaat terwijl de uiteindelijke gerechtigdheid tot de activa bij dezelfde belastingplichtige blijft, met uitzondering van overbrengingen van activa van tijdelijke aard voor zover het de bedoeling is dat de activa terugkomen naar de lidstaat van de overbrenger;

(6)"overbrenging van fiscale woonplaats": een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt fiscaal inwoner van een lidstaat te zijn en gelijktijdig het fiscale inwonerschap in een andere lidstaat of een derde land verwerft;

(7)"overbrenging van een vaste inrichting": een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt een belastbare aanwezigheid in een lidstaat te hebben en gelijktijdig een dergelijke aanwezigheid in een andere lidstaat of een derde land verwerft zonder dat hij fiscaal inwoner van die lidstaat of dat derde land wordt.

Artikel 3
Minimumniveau van bescherming

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de toepassing van nationale of verdragsrechtelijke bepalingen die tot doel hebben een hoger niveau van bescherming te garanderen voor binnenlandse vennootschapsbelastinggrondslagen.

HOOFDSTUK II

MAATREGELEN TEGEN BELASTINGONTWIJKING

Artikel 4
Beperking van de aftrekbaarheid van rente

1.Financieringskosten worden altijd afgetrokken voor zover de belastingplichtige rente of andere belastbare inkomsten uit financiële activa ontvangt.

2.Een financieringskostensurplus kan worden afgetrokken in het belastingjaar waarin het is ontstaan, ten belope van maximaal 30 procent van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van de belastingplichtige dan wel een bedrag van 1 000 000 EUR, naargelang welk van beide het hoogste is. De ebitda wordt berekend door de voor belastingen gecorrigeerde bedragen voor nettorentelasten en andere met rente vergelijkbare kosten en de voor belastingen gecorrigeerde bedragen voor afschrijvingen en amortisatie bij de belastbare inkomsten op te tellen.

3.In afwijking van lid 2 kan aan de belastingplichtige het recht op volledige aftrek van het financieringskostensurplus worden toegekend indien hij kan aantonen dat de ratio tussen zijn eigen vermogen en balanstotaal gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige groepsratio.

De eerste alinea is van toepassing onder de volgende voorwaarden:

(a)de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige wordt geacht gelijk te zijn aan de overeenkomstige groepsratio als de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige maximaal twee procentpunten lager is;

(b)de groep bestaat uit alle entiteiten die zijn opgenomen in een gecontroleerde geconsolideerde jaarrekening, opgesteld overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaggeving (IFRS), het nationale systeem voor financiële verslaggeving van een lidstaat of de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving van de Verenigde Staten (GAAP);

(c)alle activa en verplichtingen zijn gewaardeerd volgens dezelfde methode als in de geconsolideerde jaarrekening;

(d)het eigen vermogen en balanstotaal van de belastingplichtige zijn verminderd met bijdragen verricht in de periode van zes maanden voorafgaande aan de relevante balansdatum voor zover tegenover deze bijdragen onttrekkingen of uitkeringen staan in de periode van zes maanden volgende op de relevante balansdatum;

(e)betalingen aan verbonden ondernemingen bedragen niet meer dan 10 procent van de totale nettorentelasten van de groep.

4.De ebitda van een belastingjaar die niet volledig wordt gebruikt om de financieringskosten te dekken die de belastingplichtige in dat belastingjaar of in voorgaande belastingjaren heeft gemaakt, kan worden overgedragen naar toekomstige belastingjaren.

5.De financieringskosten die niet kunnen worden afgetrokken in het lopende belastingjaar op grond van lid 2, zijn aftrekbaar tot 30 procent van de ebitda in daaropvolgende belastingjaren, op dezelfde wijze als de financieringskosten voor die jaren.

6.De leden 2 tot en met 5 zijn niet van toepassing op financiële ondernemingen.

Artikel 5

Exitheffingen

1.Een belastingplichtige wordt in de heffing betrokken voor een bedrag dat gelijk is aan de marktwaarde van de overgebrachte activa, op het tijdstip van vertrek, minus hun fiscale boekwaarde, in elk van de volgende gevallen:

(a)een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdkantoor naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land;

(b)een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land;

(c)een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land, behalve voor de activa die daadwerkelijk verbonden blijven met een vaste inrichting in de eerste lidstaat;

(d)een belastingplichtige brengt zijn vaste inrichting buiten een lidstaat.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), wordt iedere daaropvolgende overbrenging van activa uit de vaste inrichting die is gelegen in de eerste lidstaat en waarmee de activa daadwerkelijk verbonden zijn, naar een derde land, aangemerkt als een vervreemding tegen marktwaarde.

2.Een belastingplichtige kan de betaling van een exitheffing zoals bedoeld in lid 1 uitstellen door deze te voldoen in termijnen, gespreid over een periode van ten minste vijf jaar, in elk van de volgende gevallen:

(a)een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdkantoor naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst);

(b)een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdkantoor of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-Overeenkomst;

(c)een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-Overeenkomst;

(d)een belastingplichtige brengt zijn vaste inrichting over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-Overeenkomst.

3.Indien een belastingplichtige de betaling uitstelt overeenkomstig lid 2, kan rente worden berekend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting, naargelang het geval, voor zover dat nodig is om de waarde van de vastgestelde belastingschuld in stand te houden.

Indien er een aantoonbaar en werkelijk gevaar van niet-inning bestaat, kan van een belastingplichtige ook een zekerheid worden verlangd als voorwaarde voor uitstel van betaling overeenkomstig lid 2.

De tweede alinea is niet van toepassing wanneer de wetgeving in de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting voorziet in de mogelijkheid tot inning van de belastingschuld bij een andere belastingplichtige die lid is van dezelfde groep en zijn fiscale woonplaats in die lidstaat heeft.

4.Het uitstel van betaling overeenkomstig lid 2 wordt onmiddellijk ingetrokken en de belastingschuld wordt invorderbaar in de volgende gevallen:

(a)de overgebrachte activa worden vervreemd;

(b)de overgebrachte activa worden naderhand overgebracht naar een derde land;

(c)de fiscale woonplaats van de belastingplichtige of zijn vaste inrichting wordt naderhand overgebracht naar een derde land;

(d)de belastingplichtige gaat failliet of wordt geliquideerd.

5.In het geval van een overbrenging van activa, de fiscale woonplaats of een vaste inrichting naar een andere lidstaat aanvaardt die lidstaat de marktwaarde die is vastgesteld door de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting als beginwaarde van deze activa voor belastingdoeleinden.

6.Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 wordt onder "marktwaarde" verstaan het bedrag waarvoor activa kunnen worden verhandeld of wederzijdse verplichtingen kunnen worden afgewikkeld in een rechtstreekse transactie tussen bereidwillige niet-gerelateerde kopers en verkopers.

7.    Dit artikel is niet van toepassing op overbrengingen van activa van tijdelijke aard waarbij het de bedoeling is dat de activa terugkeren naar de lidstaat van de overbrenger.

Artikel 6
Switch-over bepaling

1.De lidstaten verlenen een belastingplichtige geen vrijstelling van belasting ter zake van buitenlandse inkomsten die de belastingplichtige heeft ontvangen als winstuitkering van een entiteit in een derde land, als opbrengst uit de vervreemding van aandelen in een entiteit in een derde land of als inkomsten van een in een derde land gelegen vaste inrichting wanneer de entiteit of de vaste inrichting, in het land waarvan die entiteit inwoner is of in het land waar die vaste inrichting is gelegen, onderworpen is aan een belasting naar de winst tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40 percent van het wettelijke belastingtarief dat zou zijn geheven overeenkomstig het toepasselijke vennootschapsbelastingstelsel in de lidstaat van de belastingplichtige. In die omstandigheden wordt de belastingplichtige aan de belasting onderworpen ter zake van de buitenlandse inkomsten, waarbij de in het derde land betaalde belasting wordt afgetrokken van zijn belastingschuld in de staat waarvan hij fiscaal inwoner is. De aftrek is niet hoger dan het bedrag aan belastingen, zoals berekend vóór de aftrek, dat toerekenbaar is aan de belastbare inkomsten.

2.Lid 1 is niet van toepassing op de volgende soorten verliezen:

(a)verliezen geleden door een in een derde land gelegen vaste inrichting van een ingezeten belastingplichtige;

(b)verliezen uit de vervreemding van aandelen in een entiteit die fiscaal inwoner is van een derde land.

Artikel 7
Algemene antimisbruikregel

1.Een kunstmatige constructie of een reeks van constructies die is opgezet met als wezenlijke doel een belastingvoordeel te verkrijgen dat het doel of de strekking van de anderszins toepasselijke belastingbepalingen ondermijnt, wordt buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting. Een constructie kan uit verscheidene stappen of onderdelen bestaan.

2.Voor de toepassing van lid 1 wordt een constructie of een reeks van constructies als kunstmatig beschouwd voor zover zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.

3.Wanneer een constructie of een reeks van constructies overeenkomstig lid 1 buiten beschouwing wordt gelaten, wordt de belastingschuld berekend op grond van de economische substance overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 8
Wetgeving betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's)

1.De niet-uitgekeerde inkomsten van een entiteit worden in de belastinggrondslag van een belastingplichtige begrepen indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:

(a)de belastingplichtige houdt zelf, of tezamen met zijn gelieerde ondernemingen, zoals omschreven in het toepasselijke vennootschapsbelastingstelsel, een rechtstreekse of middellijke deelneming van meer dan 50 percent van de stemrechten, bezit meer dan 50 percent van het kapitaal of heeft recht op meer dan 50 percent van de winst van die entiteit;

(b)krachtens de algemene regeling in het land van de entiteit is de winst onderworpen aan een effectief vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40 percent van het effectieve belastingtarief dat zou zijn geheven krachtens het toepasselijke vennootschapsbelastingstelsel in de lidstaat van de belastingplichtige;

(c)meer dan 50 procent van de inkomsten die toevallen aan de entiteit, valt onder een van de volgende categorieën:

i)rente of andere inkomsten die worden gegenereerd door financiële activa;

ii)royalty's of andere inkomsten die worden gegenereerd door intellectuele eigendom of verhandelbare rechten;

iii)dividenden en inkomsten uit de vervreemding van aandelen;

iv)inkomsten uit financiële leasing;

v)inkomsten uit onroerende goederen, tenzij de lidstaat van de belastingplichtige ter zake van deze inkomsten geen heffingsbevoegdheid zou hebben gehad krachtens een overeenkomst met een derde land;

vi)inkomsten uit verzekerings-, bank- en andere financiële activiteiten;

vii)inkomsten uit dienstverlening aan de belastingplichtige of zijn gelieerde ondernemingen;

(d)de entiteit is geen vennootschap waarvan de belangrijkste categorie van aandelen regelmatig op een of meer erkende beurzen wordt verhandeld.

Punt c) van de eerste alinea is van toepassing op financiële ondernemingen uitsluitend wanneer meer dan 50 procent van de inkomsten van de entiteit in deze categorieën afkomstig is van transacties met de belastingplichtige of zijn gelieerde ondernemingen.

2.De lidstaten passen lid 1 niet toe wanneer een entiteit haar fiscale woonplaats heeft in een lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-Overeenkomst of ter zake van een vaste inrichting van een entiteit van een derde land die in een lidstaat gelegen is, tenzij de inrichting van de entiteit volstrekt kunstmatig is of voor zover de entiteit, in het kader van haar activiteit, betrokken is bij kunstmatige constructies die zijn opgezet met als wezenlijke doel een belastingvoordeel te verkrijgen.

Lid 1 is niet van toepassing op financiële ondernemingen die hun fiscale woonplaats hebben in een lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-Overeenkomst of ter zake van hun vaste inrichtingen in een of meer lidstaten.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een constructie of een reeks constructies als kunstmatig aangemerkt voor zover de entiteit geen eigenaar van de activa zou zijn of niet de risico's zou hebben genomen die al haar inkomsten, of een deel ervan, genereren als zij niet onder de zeggenschap stond van een vennootschap waar de voor die activa en risico's relevante sleutelfuncties worden verricht en een essentiële rol vervullen bij het genereren van de inkomsten van de gecontroleerde vennootschap.

Wanneer de entiteit betrokken is bij kunstmatige constructies, worden de in de belastinggrondslag van de controlerende vennootschap te begrijpen inkomsten beperkt tot bedragen die zijn gegenereerd door activa en risico's die verbonden zijn met de sleutelfuncties die worden verricht door de controlerende vennootschap. De toerekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap gebeurt volgens het zakelijkheidsbeginsel.

Artikel 9
Berekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap

1.De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend volgens de regels van de wet op de vennootschapsbelasting van de lidstaat waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft. Verliezen van de entiteit worden niet in de belastinggrondslag begrepen maar overgedragen en in aanmerking genomen bij de toepassing van artikel 8 in daaropvolgende belastingjaren.

2.De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend naar evenredigheid van het door de belastingplichtige gehouden recht om winsten van de entiteit te ontvangen.

3.De inkomsten worden in de belastinggrondslag begrepen in het belastingjaar waarin het belastingjaar van de entiteit eindigt.

4.Wanneer de entiteit winsten aan de belastingplichtige uitkeert, worden de bedragen van de inkomsten die voordien overeenkomstig artikel 8 in de belastinggrondslag waren begrepen, afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over de uitgekeerde inkomsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.

5.Wanneer de belastingplichtige zijn deelneming in de entiteit vervreemdt, wordt het nog niet uitgekeerde deel van de voordien overeenkomstig artikel 8 in de belastinggrondslag begrepen vervreemdingsopbrengsten afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over die opbrengsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.

Artikel 10
Hybride mismatches

Wanneer twee lidstaten een verschillende wettelijke kwalificatie geven aan dezelfde belastingplichtige (hybride entiteit), met inbegrip van zijn vaste inrichtingen in een of meer lidstaten, en dit leidt tot ofwel een situatie waarin dezelfde betaling, lasten of verliezen in aftrek worden gebracht zowel in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, de lasten zijn opgekomen of de verliezen zijn geleden als in een andere lidstaat, ofwel een situatie waarin een betaling in aftrek wordt gebracht in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt zonder dat deze betaling op overeenkomstige wijze in de andere lidstaat in de heffing wordt opgenomen, wordt de wettelijke kwalificatie die aan de hybride entiteit wordt gegeven door de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, de lasten zijn opgekomen of de verliezen zijn geleden, door de andere lidstaat overgenomen.

Wanneer twee lidstaten een verschillende wettelijke kwalificatie geven aan dezelfde betaling (hybride instrument) en dit tot een situatie leidt waarin er sprake is van een aftrek in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt zonder dat deze betaling op overeenkomstige wijze in de andere lidstaat in de heffing wordt opgenomen, wordt de wettelijke kwalificatie die aan het hybride instrument wordt gegeven door de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, overgenomen door de andere lidstaat.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11
Evaluatie

1.De Commissie evalueert de tenuitvoerlegging van deze richtlijn drie jaar na de inwerkingtreding ervan en brengt verslag uit bij de Raad.

2.De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die noodzakelijk is voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

Artikel 12
Omzetting

1.De lidstaten dienen uiterlijk op […] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf […].

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13
Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14
Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

1.4.Doelstelling(en)

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.6.Duur en financiële gevolgen

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdrage van derden aan de financiering

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 16  

14

14.03

1.3.Aard van het voorstel/initiatief 

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie 

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie 17  

Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie 

Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie 

Een van de prioriteiten in het werkprogramma van de Commissie voor 2015 is het streven naar een eerlijkere aanpak van de belastingheffing. Als follow-upmaatregel bestaat een belangrijk actiepunt in het werkprogramma van de Commissie voor 2016 erin het wettelijke kader voor de belasting van winsten van ondernemingen te verbeteren door maatregelen voor te stellen ter bestrijding van onaanvaardbare fiscale planning, winstverschuiving en grondslaguitholling.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten 

Specifieke doelstelling

Via gecoördineerde maatregelen een minimumniveau van bescherming voor de interne markt tot stand brengen tegen de meest relevante fiscale planningstrategieën die de werking van de markt rechtstreeks schaden.

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

ABB 3

1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

De belastingheffing zal gebeuren in de jurisdictie waar winsten worden gegenereerd en waarde wordt gecreëerd. Dit zal zorgen voor een eerlijkere verdeling van de financiële lasten over de ondernemingen in de EU. Internationaal actieve ondernemingsgroepen zullen zo niet langer profiteren van mogelijkheden tot fiscale planning waarvan belastingplichtigen (met name kleine en middelgrote ondernemingen) die alleen in het binnenland actief zijn, geen gebruik kunnen maken.

De belastinggrondslagen van de lidstaten zullen beter beschermd zijn tegen praktijken van grondslaguitholling en winstverschuiving.

Het vertrouwen van het publiek, van de burgers en van de belastingplichtigen in het algemeen, in de billijkheid van de belastingstelsels zal worden versterkt.

1.4.4.Resultaat- en effectindicatoren 

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Ten aanzien van het voorstel gelden de bepalingen van artikel 11 (evaluatie) en artikel 12 (omzetting).

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien 

De interne markt beter beschermen tegen de meest relevante fiscale planningstrategieën die de werking ervan rechtstreeks schaden.

Overeenstemming bereiken over een gemeenschappelijke EU-aanpak voor de implementatie van de BEPS-resultaten.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Zorgen voor samenhang en voorkomen van mismatches door middel van gemeenschappelijke regels en procedures in alle lidstaten. Inconsistenties en lacunes bij de implementatie door de lidstaten zouden het welslagen van het gehele project in gevaar brengen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

De Raad heeft al in 1990 twee van de zogenaamde "vennootschapsbelastingrichtlijnen" aangenomen om belemmeringen voor de werking van de interne markt aan te pakken. Eind van de jaren '90 is nog meer wetgeving aangenomen op het gebied van de belasting van vennootschappen, met name in verband met grensoverschrijdende activiteiten in de EU. 

1.5.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende relevante instrumenten

Het voorstel maakt deel uit van een pakket dat verschillende initiatieven omvat. De wisselwerking tussen maatregelen in het kader van dit pakket en voorstellen die zijn opgenomen in het pakket transparantiemaatregelen van maart 2015 en het actieplan van juni 2015, kan positieve synergie-effecten bewerkstelligen.

1.6.Duur en financiële gevolgen 

◻ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

   Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

⊠ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en) 18  

Direct beheer door de Commissie

◻ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen;

Gedeeld beheer met de lidstaten

Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

◻ de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke lichamen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

Aangezien het voorstel van wetgevende aard is, is er geen sprake van een beheersvorm of van begrotingsuitvoeringstaken voor de Commissie.

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Geen.

2.2.Beheers- en controlesysteem 

2.2.1.Mogelijk(e) risico('s) 

Geen.

2.2.2.Informatie over het ingestelde systeem voor interne controle

Geen.

2.2.3.Raming van de kosten en baten van de controles en evaluatie van het verwachte foutenrisico 

N.v.t.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

N.v.t.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort krediet

Bijdrage

Nummer
Geen [Rubriek………………………...……………]

GK/NGK 19

van EVA-landen 20

van kandidaat-lidstaten 21

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

Geen.

GK/NGK

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort krediet

Bijdrage

Nummer
Geen.

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

Geen.

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven 

[Dit deel moet worden ingevuld op de spreadsheet met administratieve begrotingsgegevens (tweede document in de bijlage bij dit financieel memorandum) en geüploaded op CISNET met het oog op interdepartementaal overleg.]

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven 

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële
kader

Nummer

Niet relevant……………...……………………………………………………………….]

DG: TAXUD

Jaar N 22

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

Beleidskredieten

Nummer begrotingsonderdeel

Vastleggingen

(1)

Betalingen

(2)

Nummer begrotingsonderdeel

Vastleggingen

(1a)

Betalingen

(2a)

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten 23  

Nummer begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG TAXUD

Vastleggingen

=1+1a +3

Betalingen

=2+2a

+3






TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK Niet relevant
van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

=4+ 6

Betalingen

=5+ 6

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken

TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4
van het meerjarige financiële kader

(Referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+ 6

Betalingen

=5+ 6





Rubriek van het meerjarige financiële
kader

5

"Administratieve uitgaven"

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar N

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

DG: TAXUD

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

TOTAAL DG TAXUD

Kredieten

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader
 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar N 24

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5
van het meerjarige financiële kader
 

Vastleggingen

Betalingen

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar N

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 25

Gem. kosten

Aantal

Kos-ten

Aantal

Kos-ten

Aantal

Kos-ten

Aantal

Kos-ten

Aantal

Kos-ten

Aantal

Kos-ten

Aantal

Kos-ten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 26 ...

- Output

- Output

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2...

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTALE KOSTEN

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.Samenvatting 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar N 27

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

Buiten RUBRIEK 5 28
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal
buiten RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

TOTAAL

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.2.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar N

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

XX 01 01 02 (delegaties)

XX 01 05 01 (onderzoek door derden)

10 01 05 01 (eigen onderzoek)

Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE) 29

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)

XX 01 04 jj  30

- zetel

- delegaties

XX 01 05 02 (AC, END, INT - onderzoek door derden)

10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Extern personeel

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader 

   Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

[…]

   Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

[…]

3.2.5.Bijdrage van derden aan de financiering 

Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar N

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten



3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor de diverse ontvangsten

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 31

Jaar N

Jaar N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

...invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ………….

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

N.v.t.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

N.v.t.

(1) PB C van , blz. .
(2) PB C van , blz. .
(3)

   Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Een eerlijk en doeltreffend vennootschapsbelastingstelsel in de Europese Unie: vijf belangrijke actiegebieden (COM(2015) 302 final van 17 juni 2015).

(4) Gedragscode (belastingregeling ondernemingen) – Verslag aan de Raad, 16553/14, FISC 225, 11.12.2014 (alleen in het Engels).
(5) Gedragscode (belastingregeling ondernemingen) – Verslag aan de Raad, 9620/15, FISC 60, 11.6.2015 (alleen in het Engels).
(6) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(7) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(8) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
(9) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
(10) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(11) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).
(12) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(13) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
(14) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
(15) Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).
(16) ABM: activity-based management; ABB: activity-based budgeting.
(17) In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(18) Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html
(19) GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.
(20) EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(21) Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.
(22) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(23) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(24) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(25) Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).
(26) Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)...".
(27) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(28) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(29) AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).
(30) Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).
(31) Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.
Top