EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0312
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL on the implementation by the Member States of Framework Decision 2008/675/JHA of 24 July 2008 on taking into account of convictions in the Member States of the European Union in the course of new criminal proceedings
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie
/* COM/2014/0312 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie /* COM/2014/0312 final */
INHOUDSOPGAVE VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van
Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze
waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met
veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie. 1............ Inleiding........................................................................................................................ 3 1.1......... Doel
en reikwijdte van het Kaderbesluit...................................................................... 3 1.2......... Waarborgen
inzake de grondrechten............................................................................ 4 1.3......... Belangrijkste
elementen van het kaderbesluit............................................................... 4 1.4......... Stand
van de omzetting en gevolgen van niet-uitvoering............................................. 5 2............ Beoordeling van de uitvoering van het kaderbesluit
door de lidstaten........................ 6 2.1......... Voorlopige
beoordeling van de meegedeelde omzettingswetgeving........................... 6 2.2......... Beoordeling
van geselecteerde belangrijke bepalingen van het kaderbesluit............... 7 2.2.1...... Definitie
van veroordeling............................................................................................ 7 2.2.2...... Voorwaarden
waaronder rekening wordt gehouden met in een andere lidstaat uitgesproken
veroordelingen...................................................................................................................................... 7 2.2.3...... Gelijkwaardige
rechtsgevolgen..................................................................................... 8 2.2.3.1... Aan
het strafproces voorafgaande fase......................................................................... 9 2.2.3.2... Strafproces.................................................................................................................... 9 2.2.3.3... Uitvoering
van veroordeling....................................................................................... 10 2.2.4...... Verkrijgen
van voldoende gegevens over eerdere veroordelingen............................. 10 3.
Conclusie……………………………………………………………………………......11 VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over
de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008
betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening
wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie. 1.
Inleiding 1.1.
Doel
en reikwijdte van het kaderbesluit In een echte
ruimte van rechtvaardigdheid die op wederzijds vertrouwen is gebaseerd, heeft
de Europese Unie maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat burgers overal in
de Europese Unie worden beschermd tegen criminaliteit en dat daarbij ook de
grondrechten van burgers worden geëerbiedigd wanneer zij, als slachtoffer of
als gedaagde, bij een strafprocedure betrokken raken. In de Europese
Unie, waar personen zich vrij kunnen bewegen en vestigen, vergt dit doel een
echte Europese ruimte van rechtvaardigheid in stand te houden en te
ontwikkelen, dat met een veroordeling van een persoon in een van de lidstaten
rekening wordt gehouden in de andere lidstaten, teneinde misdrijven in de
toekomst te voorkomen. Ook moet, wanneer eenzelfde dader nieuwe strafbare
feiten pleegt, met deze gedragsfactor in het kader van een nieuwe
strafprocedure rekening worden gehouden, zij het dat de eerlijkheid van de
procedure daarbij niet in het gedrang mag komen. De effectiviteit
van de strafrechtspleging in de Europese Unie, waaronder ook de bescherming van
slachtoffers van strafbare feiten moet worden begrepen, is er immers mee
gediend wanneer in alle lidstaten regels van kracht zijn op grond waarvan er in
elke fase van een strafproces rekening mee wordt gehouden of iemand een blanco
strafblad heeft dan wel al eerder in een andere lidstaat is veroordeeld. Voor
de doeltreffendheid van een nieuwe strafprocedure is het van wezenlijk belang
dat het strafrechtelijke verleden van de dader kan worden beoordeeld, met name
om ervoor te zorgen dat beslissingen inzake voorlopige hechtenis of borgtocht
gefundeerd zijn en om wanneer het vonnis moet worden bepaald over alle
informatie te beschikken. Deze
overwegingen leidden tot de vaststelling van Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de
Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe
strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere
lidstaten van de Europese Unie. Op grond van dit
kaderbesluit kunnen de gerechtelijke autoriteiten in een lidstaat rekening
houden met onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen van de gerechten in
andere lidstaten. Het stelt de voorwaarden vast waaronder deze autoriteiten in
een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening houden met eerdere
veroordelingen van diezelfde persoon in andere lidstaten wegens andere feiten.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er in een nieuwe strafrechtelijke procedure
naar behoren en volgens dezelfde regels als die welke voor eerdere nationale
veroordelingen gelden, rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen in
een andere lidstaat Dit kaderbesluit
vervangt artikel 56 van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 mei 1970
inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen[1],
dat is gewijd aan de inaanmerkingneming door de lidstaten die partij zijn bij
dat verdrag van elkaars strafvonnissen. De informatie over eerdere
veroordelingen kan worden verkregen via een EU-systeem voor de uitwisseling van
gegevens uit het strafregister (ECRIS).[2] Met dit verslag
wordt beoogd een voorlopige beoordeling te geven van de nationale
omzettingsmaatregelen die al bij de Commissie zijn aangemeld. Met ingang van 1
december 2014, de datum waarop de overgangsregeling van vijf jaar van het
Verdrag van Lissabon afloopt, zullen de rechterlijke bevoegdheden van het Hof
van Justitie en de bevoegdheid van de Commissie om een inbreukprocedure in te
leiden, zich volledig uitstrekken tot het EU-acquis op het gebied van de
politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken van vóór het
Verdrag van Lissabon. 1.2.
Waarborgen
inzake de grondrechten Zoals neergelegd
in artikel 1, lid 2, en overweging 12, eerbiedigt het kaderbesluit de
grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen die zijn erkend in artikel 6
van het Verdrag betreffende de Europese Unie en die zijn neergelegd in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest"
genoemd). In dit verband wordt
in de uitvoeringswetgeving van bepaalde staten expliciet vermeld dat de
grondrechten en fundamentele rechtsbeginselen van de Europese Unie moeten
worden gewaarborgd wanneer in het kader van een nieuwe strafrechtelijke
procedure rekening wordt gehouden met vroegere veroordelingen. In een aantal lidstaten is het niet toegestaan om
rekening te houden met eerdere veroordelingen wanneer er redelijke gronden zijn om
aan te nemen dat daarmee inbreuk zou worden gemaakt op de vrijheid en rechten
van iemand die in een andere lidstaat is veroordeeld. Ook zijn er lidstaten die in
de uitvoeringswetgeving expliciet hebben voorgeschreven dat bij een vroegere
veroordeling het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna het
"ECHR" genoemd) in acht moet zijn genomen (AT, DE, PL). 1.3.
Belangrijkste
elementen van het kaderbesluit Met het
kaderbesluit wordt beoogd ervoor te zorgen dat nationale veroordelingen en
veroordelingen in andere lidstaten gelijkwaardige rechtsgevolgen krijgen.
Artikel 2 van het kaderbesluit definieert „veroordeling” als "elke
definitieve beslissing van een strafgerecht waarbij wordt vastgesteld dat een
persoon schuldig is aan een strafbaar feit". Artikel 3 is een
van de belangrijkste bepalingen van het kaderbesluit. Dit artikel is gebaseerd
op het beginsel van gelijkstelling van veroordelingen en schrijft voor dat de
rechtsgevolgen van een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling in
beginsel gelijkwaardig moeten zijn aan die welke de nationale wetgeving
verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf
("gelijkwaardigheidsbeginsel"). Dit houdt de
verplichting in om in overeenstemming met het nationale recht rekening te
houden met veroordelingen in andere lidstaten (een lidstaat hoeft dus alleen
maar met een veroordeling in een ander land rekening te houden voor zover ook
met een nationale veroordeling rekening zou zijn gehouden). Er moet met
eerdere veroordelingen rekening worden gehouden tijdens de fase die aan het
strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de
tenuitvoerlegging van de veroordeling (artikel 3, lid 2). Met eerdere
veroordelingen moet met name naar behoren rekening worden gehouden wat betreft
de geldende procesrechtelijke regels met betrekking tot: voorlopige
hechtenis, de
kwalificatie van het strafbare feit, de soort
opgelegde straf en de strafmaat, en de
tenuitvoerlegging van de beslissing. Wanneer de
lidstaat waar de nieuwe procedure wordt gevoerd eerdere veroordelingen in aanmerking
neemt, mag dat er niet toe leiden dat de eerdere veroordelingen worden
doorkruist, ingetrokken of herzien. Het kaderbesluit voorziet met betrekking
tot het opleggen van een straf in een nieuwe strafrechtelijke procedure in
uitzonderingen op de algemene regel. Indien het
strafbare feit waarover de nieuwe procedure wordt gevoerd, is gepleegd voordat
de eerdere veroordeling door een andere lidstaat is uitgesproken of volledig
ten uitvoer is gelegd, vereist het kaderbesluit niet dat lidstaten hun nationale
voorschriften betreffende het opleggen van straffen toepassen, wanneer het
toepassen van die voorschriften op in een andere lidstaat uitgesproken
veroordelingen voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van
een straf. Bovendien geven
de overwegingen 8 en 9, die in samenhang met artikel 3, lid 5, van het
kaderbesluit moeten worden gelezen, in dit opzicht enige richtsnoeren door te
benadrukken dat de strafmaat in verhouding moet staan tot de persoonlijke
omstandigheden van de dader. Het is opvallend dat in geen enkele lidstaat de
uitvoeringsmaatregel verwijst naar overweging 8, die bepaalt dat wanneer
tijdens een strafrechtelijke procedure in een lidstaat informatie over een in
een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling beschikbaar is, de
betrokkene voor zover mogelijk niet minder gunstig moet worden behandeld dan
indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest. Artikel 3, leden
1 en 2, is gewijd aan de, bijvoorbeeld in een wetboek van strafrecht neergelegde,
algemene strafrechtelijke beginselen en procedures met betrekking tot wijze
waarop in een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een
in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling. De uitvoering van artikel 3,
leden 4 en 5, moet worden beoordeeld aan de hand van nationale strafrechtelijke
beginselen en procedures die specifiek betrekking hebben op de straftoemeting
(bijvoorbeeld cumulatie van straffen). 1.4.
Stand
van zaken met betrekking tot de omzetting en de gevolgen van niet-uitvoering Op het moment
waarop dit verslag werd opgesteld, had de Commissie van de volgende 22
lidstaten kennisgevingen ontvangen inzake de nationale wetgeving ter omzetting
van het besluit: AT, BG, CY, CZ, DE, DK, EE, EL, FI, FR, HU, HR, IE,
LU, LV, NL, PL, RO, SE, SI, SK en UK. Meer dan drie
jaar na de uiterste termijn voor uitvoering hebben zes lidstaten de maatregelen
ter
uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van het kaderbesluit nog niet ter
kennis gebracht:
BE, ES, IT, LT, MT en PT. Vier lidstaten
hebben de Commissie meegedeeld dat zij bezig zijn met de voorbereiding van de
betreffende nationale omzettingsmaatregelen (BE, ES, LT, MT). Geen van
deze lidstaten heeft echter vóór april 2014 de maatregelen vastgesteld of de
Commissie een kennisgeving gezonden. Een overzicht
van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het kaderbesluit is
te vinden in de bijlage. Net als ieder
ander onderdeel van het EU-acquis moeten kaderbesluiten door de lidstaten
worden uitgevoerd. Kaderbesluiten zijn naar hun aard verbindend voor de
lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar het is aan de
nationale autoriteiten om de vorm en middelen voor de uitvoering te kiezen.
Kaderbesluiten hebben geen rechtstreekse werking. Het beginsel van conforme
interpretatie is echter bindend ten aanzien van kaderbesluiten die zijn
aangenomen in het kader van titel VI van het oude Verdrag betreffende de
Europese Unie. Wanneer in een
lidstaat geen uitvoering heeft plaatsgevonden, heeft dat geen directe gevolgen
voor de andere lidstaten, maar in het belang van een goede rechtsbedeling is
het wel van belang dat een gerecht in de ene lidstaat rekening kan houden met
definitieve strafrechtelijke veroordelingen door gerechten in andere lidstaten.
Van deze benadering getuigt ook het bestaan van ECRIS, een gedecentraliseerd
IT-systeem, dat een doeltreffende doorgifte mogelijk maakt van informatie over
veroordelingen die jegens de onderdanen van lidstaten door andere lidstaten
zijn uitgesproken. Binnen de Europese ruimte van rechtvaardigheid is het van
belang dat het gelijkwaardigheidsbeginsel juist wordt toegepast en dat ervoor
wordt gezorgd dat de rechtsgevolgen van een in een andere lidstaat uitgesproken
veroordeling in beginsel consequent gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen
van nationale veroordelingen. 2.
Beoordeling van de uitvoering door de lidstaten van
het kaderbesluit 2.1.
Voorlopige
beoordeling van de meegedeelde omzettingswetgeving In dit verslag
wordt nagegaan in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om
aan het kaderbesluit te voldoen. Bij de beoordeling van de mate waarin dit
instrument in nationale strafwetgeving is omgezet, richt de Commissie zich met
name op de verplichtingen uit hoofde van artikel 3, en gaat zij na of naar
behoren uitvoering is gegeven aan het gelijkwaardigheidsbeginsel en of aan
eerdere in het buitenland uitgesproken veroordelingen binnen het nationale
strafrechtstelsel in overeenstemming met het nationale recht rechtsgevolgen
worden verbonden. De lidstaten
hebben in het algemeen eenzelfde benadering gekozen voor de omzetting van het
kaderbesluit in hun nationale (straf)wetgeving. De meeste lidstaten hoefden
slechts hun bestaande wetgeving op dit punt aan te passen en een paar lidstaten
hebben afzonderlijke uitvoeringswetgeving vastgesteld. Het feit dat zes
lidstaten nog niet aan hun verplichting uit hoofde van het kaderbesluit hebben
voldaan, belemmert de uitvoering van dit besluit. 2.2.
Beoordeling
van een aantal belangrijke bepalingen van het kaderbesluit 2.2.1.
Definitie
van "veroordeling" Niet alle
lidstaten hebben de definitie van "veroordeling" als "elke
definitieve beslissing van een strafgerecht waarbij wordt vastgesteld dat een
persoon schuldig is aan een strafbaar feit" formeel omgezet. Verschillende
lidstaten gaven geen expliciete definitie van wat zij met het oog op het
kaderbesluit als een "veroordeling" beschouwen (AT, BG, DK, EL, FR,
IE, LU, LV, RO, SE, SI, SK en UK). Deze lidstaten passen echter hun eigen algemene
strafrechtelijke beginselen en definities toe. LV en RO hebben er bijvoorbeeld
mee volstaan om naar "recidive" te verwijzen in plaats van het begrip
"eerdere veroordelingen" expliciet te definiëren. Een
onnauwkeurige definiëring van het begrip "eerdere veroordeling" kan
leiden tot een verschil in werkingssfeer van het kaderbesluit – dat zich tot
definitieve beslissingen beperkt – en bijgevolg rechtsonzekerheid veroorzaken.
Het feit dat dit kaderbesluit voorschrijft dat alleen met
"definitieve" beslissingen rekening wordt gehouden, moet ook in het licht
worden gezien van de procesrechtelijke waarborgen voor verdachten en gedaagden
in strafprocedures in de hele Unie. Door de werkingssfeer van het kaderbesluit
te beperken tot definitieve beslissingen, wordt het beginsel van het vermoeden
van onschuld, dat de kern vormt van de bescherming van de fundamentele
procedurele rechten in strafprocedures, volledig geëerbiedigd en ondersteund. De wetgeving in
FI en UK schaart onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, taakstraffen, boetes en
soortgelijke sancties expliciet onder het soort beslissingen dat voldoet aan de
voorwaarden waaronder rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen. DK, FI, HR, LU,
LV, SE en SI hebben nog geen aanvullende eisen vastgesteld voor het in
aanmerking nemen van eerdere veroordelingen. In die lidstaten kunnen gerechten
gewoon hetzelfde gewicht toekennen aan veroordelingen die in een andere
lidstaat zijn uitgesproken als aan in hun eigen land uitgesproken
veroordelingen (beginsel van de rechterlijke beoordelingsvrijheid). Deze
benadering kan positief voor de wederzijdse erkenning worden geacht, aangezien
zij getuigt van een stevig vertrouwen in de definitieve veroordelingen en de
strafregisters in andere lidstaten. 2.2.2.
Voorwaarden
waaronder rekening mag gehouden met in een andere lidstaat uitgesproken
veroordelingen In de meeste
lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten een vereiste van dubbele
strafbaarheid toepassen (zoals voorgeschreven door hun uitvoeringswetgeving en
-maatregelen) wanneer zij met eerdere veroordelingen in individuele gevallen rekening
houden (AT, BG, CZ, CY, EL, FR, HU, NL, PL, RO, SK en UK). Dit houdt in dat een
rechter van een lidstaat alleen met een eerdere veroordeling rekening kan
houden wanneer die veroordeling was gebaseerd op een strafbaar feit dat ook
krachtens de wetgeving van die lidstaat strafbaar is. Het kaderbesluit
laat het vereiste van dubbele strafbaarheid toe, omdat alleen maar wordt
verlangd dat door staten "rekening wordt gehouden" met in een andere
lidstaat uitgesproken veroordelingen voor zover ook met eerdere nationale
veroordelingen rekening wordt gehouden en dat aan die eerdere veroordelingen
"rechtsgevolgen worden verbonden [die] gelijkwaardig" zijn. Indien een
eerdere veroordeling is gebaseerd op handelingen die in een bepaalde lidstaat
niet strafbaar zijn, kunnen daaraan dan ook door de rechter geen
"rechtsgevolgen kunnen worden verbonden [die] gelijkwaardig zijn"
aangezien er in het geheel geen rechtsgevolgen zouden zijn geweest wanneer het
om een louter nationale zaak zou zijn gegaan.[3] De bewoordingen van
de wetgeving van Hongarije wijken in dit opzicht enigszins af: ten gevolge van
een beslissing van een buitenlandse rechter opgelegde straffen of maatregelen
"mogen niet strijdig met de Hongaarse wetgeving zijn". In Nederland
wordt de term "soortgelijke feiten" gebruikt. In de Memorie van
Toelichting bij de Nederlandse wetgeving wordt gesteld dat het bij een
soortgelijk feit moet gaan om "een (in het buitenland strafbaar gesteld)
feit waarvan de strafbaarstelling weliswaar anders kan zijn geformuleerd, maar
die beoogt hetzelfde rechtsbelang te beschermen en daarmee tot dezelfde
categorie van strafbare feiten behoort als de Nederlandse strafbaarstelling
waarop de recidive-regeling betrekking heeft". In tegenstelling tot deze
benadering hebben sommige lidstaten, waaronder Frankrijk, ervoor gekozen om van
een wettelijke kwalificatie uit te gaan. Bij de beoordeling van de dubbele
strafbaarheid van eerdere veroordelingen wordt het feit gekwalificeerd aan de
hand van in de Franse wetgeving omschreven strafbare feiten en de veroordeling
zal worden afgemeten aan gelijkwaardige, door de Franse wetgeving
voorgeschreven veroordelingen. De Zweedse wetgeving schrijft voor dat er sprake
van dubbele strafbaarheid moet zijn of dat beslissingen van gerechten van
andere lidstaten in strafzaken in Zweden alleen ten uitvoer kunnen worden
gelegd of gelijkwaardige rechtsgevolgen kunnen hebben wanneer dat in een
internationaal verdrag of internationale handeling is bepaald. In sommige
lidstaten moet naast het vereiste van dubbele strafbaarheid ook aan andere
voorwaarden worden voldaan. Een voorbeeld daarvan is de verplichting dat er
niet alleen sprake van dubbele strafbaarheid moet zijn, maar ook voldoende
informatie over de eerdere veroordeling beschikbaar moet zijn (CY, PL)[4].
De Poolse wetgeving bepaalt dat er met een eerdere veroordeling geen rekening
kan worden gehouden wanneer de betrokken zaak voorwerp van een
schorsingsmaatregel is die dezelfde werking heeft als gratie of amnestie (PL). In Zweden komt
daarbij dat er ook met eerdere veroordelingen rekening kan worden gehouden
wanneer de staat daartoe verplicht is op grond van een internationaal verdrag
waarbij hij partij is. In Ierland moet een verdachte wanneer hij met een in de
eigen of een andere lidstaat uitgesproken veroordeling wordt geconfronteerd, de
mogelijkheid krijgen om te er- of ontkennen dat hij eerder veroordeeld is
geweest. Wanneer tijdens een proces voor "eender welk doel" rekening
wordt gehouden met eerdere veroordelingen, moeten deze wettig bewezen dan wel door
de beklaagde expliciet erkend worden. In Hongarije moeten
in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen aan een uitgebreide
erkenningsprocedure worden onderworpen, voordat daarmee rekening kan worden
gehouden. Wanneer voor de inaanmerkingneming van in het buitenland uitgesproken
veroordelingen aanvullende eisen worden gesteld, moeten deze evenredig aan de
doelstellingen van het kaderbesluit zijn. 2.2.3.
Gelijkwaardige
rechtsgevolgen Punt 1.3,
"Belangrijkste elementen van het kaderbesluit", is gewijd aan de
juridische context van dit aspect van het kaderbesluit. Het is in het
gunstigste geval twijfelachtig of voldaan wordt aan de regel dat de
rechtsgevolgen die aan in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling
worden verbonden, gelijkwaardig moeten zijn aan die welke de nationale
wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf. Negen lidstaten
geven geen doorslaggevende informatie over de naleving van deze regel. Uit de
ontvangen kennisgevingen blijkt dat negen lidstaten zich alleen op de
toepasselijkheid van het gelijkwaardigheidsbeginsel hebben gericht (artikel 3,
lid 1), maar geen nadere gegevens hebben verschaft over het soort
rechtsgevolgen dat zij aan eerdere in het buitenland uitgesproken
veroordelingen verbinden of over de fase van het strafproces (de fase die aan
het strafproces voorafgaat, het strafproces zelf of de tenuitvoerlegging van de
veroordeling) waarin deze gevolgen in hun nationale strafrechtsstelsel van
toepassing zijn (artikel 3, lid 2): BG, CZ, EE, HU, FR, LU, PL, RO en SK. Informatie over
de nationale rechtsstelsels en over de gevolgen die aan eerdere veroordeling
worden verbonden, moet
voor alle lidstaten en met name voor verdachten beschikbaar zijn, teneinde de
inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel en het wederzijds vertrouwen te
bevorderen. Na deze
voorlopige beoordeling zijn in de kennisgeving van de tenuitvoerlegging van het
kaderbesluit door de volgende 13 lidstaten alle belangrijke elementen van dit
kaderbesluit (bijvoorbeeld het gelijkwaardigheidsbeginsel en de rechtsgevolgen)
aan de orde gesteld: AT, CY, DE, DK, FI, EL, HR, IE, LV, NL, SE, SI en UK. 2.2.3.1. Aan het
strafproces voorafgaande fase In sommige
lidstaten mag in de aan het strafproces voorafgaande fase al rekening worden
gehouden met eerdere veroordelingen. In Hongarije mogen gegevens uit
strafregisters en andere gegevens over veroordelingen wegens strafbare feiten
in aanmerking worden genomen als het meest recent bewijs voordat het onderzoek wordt
geopend naar een verdachte na de fase van bewijsvergaring. De Zweedse wetgeving
bepaalt dat eerdere strafbare feiten van belang zijn voor het nemen van
besluiten over het aan de veroordeling voorafgaand onderzoek. In Griekenland
is bepaald dat in alle fasen van het strafproces, bijvoorbeeld bij de
vaststelling of er sprake van recidive is, met een beslissing van een gerecht
rekening wordt gehouden, ongeacht of het om een beslissing van een Grieks of
een buitenlands gerecht gaat. In sommige
lidstaten kan een eerdere veroordeling van invloed zijn op de beslissing over
voorlopige hechtenis: deze kan bijvoorbeeld een rol spelen bij de bevoegdheid
van een rechter om de vrijlating tegen borgtocht te weigeren wanneer de
verzoeker van een ernstig strafbaar feit wordt beschuldigd (IE) of er kan voorlopige
hechtenis worden gelast wanneer de verdachte in de laatste paar jaren
veroordeeld is (AT, EL; NL en SE). Ook is het mogelijk dat in een strafproces
met eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden op grond van het
opportuniteitsbeginsel[5]
(SE, SI). De Commissie is
van mening dat wanneer een lidstaat bij een beslissing inzake voorlopige
hechtenis met eerdere veroordelingen rekening houdt, de band tussen de criteria
in het kaderbesluit en die in de nationale wetgeving die in deze beslissing
worden toegepast, streng moet worden beoordeeld in het licht van de relevante
aanbevelingen van de Raad van Europa[6]
en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Bij de
redenen die aan een beslissing inzake voorlopige hechtenis ten grondslag liggen,
moet duidelijk worden aangegeven waarom zij op de betreffende zaak betrekking
hebben. Het enkele feit dat een persoon eerder is veroordeeld, volstaat niet. 2.2.3.2. Strafproces In veel
lidstaten wordt met eerdere veroordelingen rekening gehouden bij de beslissing
over het soort, de zwaarte en de reikwijdte van een uitspraak/straf (AT, CY,
DE, DK, HR, HU, IE, LV, NL, SE, SI en UK), bijvoorbeeld als een doorslaggevende
factor bij de beslissing over de mate van schuld (HR), het doel van de straf
(HR) of over de aanwezigheid van verzwarende omstandigheden (DK, LV, UK). In Zweden is
ingeval van een eerdere gerechtelijke procedure het opleggen van een
voorwaardelijke straf uitgesloten. De Deense en Zweedse wetgeving gaan er ook
vanuit dat om een eerdere veroordeling als een verzwarende omstandigheid te
kunnen beschouwen, het strafbare feit ten aanzien waarvan de veroordeling werd
uitgesproken relevant moet zijn voor het aan de orde zijnde strafbare feit. De
nationale wetgeving van Slovenië bepaalt dat de rechter bij de bepaling van de
zwaarte van het vonnis met name nagaat of het eerdere strafbare feit eenzelfde
soort strafbaar feit is als het nieuwe, of beide strafbare feiten met hetzelfde
motief werden gepleegd en hoeveel tijd er is verstreken sinds het eerdere
vonnis ter kennis gebracht of betekend werd dan wel strafvermindering of
verjaring plaatsvond. Soms houden
lidstaten er rekening mee hoeveel tijd er is verstreken sinds het vorige vonnis
uitgesproken, ter kennis gebracht of betekend werd, dan wel strafvermindering
of verjaring plaatsvond (DK, NL, SE, SI). Het is ook mogelijk dat met eerdere
veroordelingen rekening wordt gehouden wanneer gerechten een bevel uitvaardigen
om ervoor te zorgen dat de gedaagde in rechte verschijnt of om het risico van
recidive uit te schakelen, met name in geval van beslissingen waarbij een bevel
tot inhechtenisneming wordt gegeven of alternatieve maatregelen worden gelast
om de aanwezigheid van de verdachte te verzekeren (SI). Een andere
mogelijkheid is dat een eerdere veroordeling van invloed is op de juridische
classificatie volgens de strafwet (HU, NL, UK), bijvoorbeeld bij de beoordeling
van de ernst van het strafbare feit (UK). 2.2.3.3. Uitvoering
van veroordeling In sommige
lidstaten wordt bij de uitvoering van een vonnis met eerdere veroordelingen
rekening gehouden (DE, HR, NL en SE). Het komt bijvoorbeeld voor dat met
eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden bij de beslissing over proeftijd
(DE, SE), of over vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling (DE), of
wanneer de opschorting van een straf of tot vrijheidsbeneming strekkende
maatregel wordt herroepen (AT, DE). In sommige landen moet de rechter ook
rekening met eerdere veroordelingen houden bij zijn beslissing of een
veroordeelde in een extra beveiligde inrichting (SE) of in een inrichting voor
notoire recidivisten moet worden geplaatst (NL). Vaak wordt meegedeeld dat
rechters de opschorting van vonnis of tot vrijheidsbeneming strekkende
maatregel moeten herroepen wanneer de persoon tijdens de proefperiode een
strafbaar feit pleegt (DE, SE). Zweden houdt ook rekening met eerdere
veroordelingen bij de beslissing een levenslange straf om te zetten in een
gevangenisstraf voor bepaalde tijd. 2.2.4.
Verkrijgen
van voldoende gegevens over eerdere veroordelingen Sommige
lidstaten hebben de Commissie ook geïnformeerd over nationale handelingen of
interne regels inzake de organisatie van hun nationale strafregisters (EE, HU
en LV). Slechts twee
lidstaten (EE, IE) hebben melding gemaakt van de uitwisseling van informatie
uit het strafregister (ECRIS). Dit kan te maken hebben met het feit dat het
ECRIS-systeem ten tijde van de vaststelling van het kaderbesluit nog niet was
ingevoerd. De lidstaten zijn in april 2012 begonnen met het gebruik van ECRIS
en tot op heden wordt ECRIS door de centrale autoriteiten van 25 lidstaten voor
de uitwisseling van informatie uit het strafregister gebruikt. ECRIS draagt bij
tot de goede uitvoering van het kaderbesluit. Op dit moment zijn nog niet alle
centrale autoriteiten met elkaar verbonden.
3.
Conclusie
·
Het uitgangspunt van het kaderbesluit is dat
buitenlandse en nationale veroordelingen in de loop van een nieuw strafproces
gelijkwaardig moeten zijn. Het bevestigt het beginsel dat de lidstaten aan een
in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling gevolgen moeten verbinden die
gelijkwaardig zijn aan de gevolgen van een nationale veroordeling
overeenkomstig het nationale recht, ongeacht of het volgens het nationale recht
om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke
gevolgen gaat. Luidens overweging 5 van het kaderbesluit beoogt dit "niet
een harmonisatie tot stand te brengen wat betreft de gevolgen die door de
verschillende nationale wetgevingen aan het bestaan van eerdere veroordelingen
worden verbonden, en [bestaat] de verplichting om rekening te houden met
eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen [...] alleen voor
zover volgens het nationaal recht met eerdere veroordelingen in de lidstaat
zelf rekening wordt gehouden". Het kaderbesluit heeft
aanzienlijke toegevoegde waarde voor het bevorderen van het wederzijds
vertrouwen in de strafwetgeving en de gerechtelijke beslissingen in de Europese
rechtsruimte, aangezien het een rechterlijke cultuur stimuleert waarin met
eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in beginsel rekening
wordt gehouden. ·
Hoewel de 22 lidstaten die het kaderbesluit tot nog
toe hebben omgezet, zich beslist hebben ingespannen, bestaan er aanzienlijke
verschillen in de mate waarin de letter en de geest van het kaderbesluit worden
nageleefd. Van 13 lidstaten zijn de meegedeelde nationale uitvoeringsbepalingen
in het algemeen bevredigend: AT, CY, DE, DK, EL, FI, HR, IE, LV, NL, SE, SI en
UK. ·
De andere negen lidstaten die de Commissie een
kennisgeving hebben gestuurd, hebben geen afdoende informatie verstrekt over de
rechtsgevolgen die aan eerdere buitenlandse veroordelingen in hun eigen
strafrechtstelsel verbonden zijn. De mate waarin deze lidstaten op dit punt aan
hun verplichtingen voldoen, kan niet worden beoordeeld. ·
De niet-omzetting dan wel de gedeeltelijke en
onvolledige omzetting van het kaderbesluit staat aan de doeltreffende werking
van de Europese rechtsruimte in de weg. Bovendien kunnen daardoor de legitieme
verwachtingen van EU-burgers ondermijnd worden, omdat zij geen voordeel kunnen
hebben van dit instrument, dat moet voorkomen dat iemand die een misdrijf heeft
gepleegd recidiveert. ·
Te late uitvoering is betreurenswaardig, omdat het
kaderbesluit de doeltreffendheid van de rechtsbedeling in strafzaken kan
vergroten door de invoering van rechtsinstrumenten waarmee het strafrechtelijke
verleden van een verdachte beoordeeld en bijgevolg slachtoffers beschermd
kunnen worden. ·
De Commissie zal de naleving door de lidstaten van
alle voorschriften van het kaderbesluit nauwlettend blijven volgen. Met name
zal de Commissie erop toezien of de lidstaten het gelijkwaardigheidsbeginsel
naar behoren toepassen en of de rechtsgevolgen van in het buitenland
uitgesproken veroordelingen binnen het strafrechtstelsel van de lidstaten in
beginsel gelijkwaardig zijn aan de rechtsgevolgen van nationale veroordelingen. ·
Het is van het grootste belang dat alle lidstaten
kennis nemen van dit verslag en de Commissie alle verdere relevante informatie
verstrekken teneinde aan hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag te
voldoen. Daarnaast moedigt de Commissie de lidstaten die gemeld hebben dat zij
wetgeving ter zake aan het voorbereiden zijn, aan om zo spoedig mogelijk die
wetgeving goed te keuren en de nationale maatregelen mee te delen. De Commissie
dringt er bij alle lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, op aan om snel
maatregelen te nemen om het kaderbesluit volledig om te zetten. Voorts verzoekt
zij de lidstaten die het kaderbesluit niet correct hebben omgezet, om hun
uitvoeringswetgeving te herzien en in overeenstemming te brengen met de bepalingen
van het kaderbesluit. [1] http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/QueVoulezVous.asp?CL=ENG&CM=1&NT=070. Het verdrag is door 11
EU-lidstaten geratificeerd: AT, BE, BG, CY, DK, EE, LT, LV, NL, RO en ES. [2] Kaderbesluit
2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de
inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:093:0023:0032:NL:PDF. Besluit 2009/316/JBZ
van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees
Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van
Kaderbesluit 2009/315/JBZ: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:093:0033:0048:NL:PDF. [3] Zie
ook overweging 6 van het kaderbesluit. [4] De
wetgeving van Cyprus specificeert het begrip "voldoende informatie"
als onder meer de volledige naam, geboortedatum en -plaats van de persoon
jegens wie de veroordeling is uitgesproken; de datum van veroordeling, de naam
van het gerecht en datum waarop de beslissing onherroepelijk is geworden;
informatie over het strafbare feit dat tot de veroordeling heeft geleid en, met
name, de datum waarop het strafbare feit werd gepleegd, de benaming of
juridische definitie van het strafbare feit, en de vermelding van de toegepaste
bepalingen; informatie over de inhoud van de veroordeling en, vooral, over het
strafbare feit, eventuele aanvullende straffen, veiligheidsmaatregelen en de
latere beslissingen waarbij de tenuitvoerlegging van de veroordeling is
gewijzigd. [5] Dit
beginsel houdt in dat een openbaar aanklager de discretionaire bevoegdheid
heeft om een zaak te onderzoeken of een procedure te beëindigen. [6] Zie
ook Resolutie (65) 11 van de Raad van Europa (goedgekeurd door de
afgevaardigden van de ministers op 9 april 1965): https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImage=582145&SecMode=1&DocId=626216&Usage=2. Overzicht van nationale omzettingsmaatregelen || Kennisgeving ontvangen || Datum van omzetting/in-werkingtreding || Soort tenuitvoerlegging AT || JA || 1.1.1975. 1.1.1989; 1.8.2013 1.1.2008 || Artikel 73 van het wetboek van strafrecht Artikel 39 en artikel 53 van het wetboek van strafrecht Artikel 173 van het wetboek van strafvordering. BG || JA || 27.5.2011 || Nieuw lid 2 in artikel 8 van het wetboek van strafrecht; wijzigingsbesluit werd op 13 april 2011 goedgekeurd. CY || JA || 29.7.2011 || Wet 111 (I)/2011 wijzigt wetboek van strafvordering, hoofdstuk 155 door de toevoeging van een nieuw artikel 80 A. CZ || JA || 1.1.2012 || Deel 8 van wet nr. 357/2011 tot wijziging van wet nr. 269/1994 inzake het strafregister, zoals gewijzigd, en bepaalde andere handelingen. DE || JA || 22.10.2009 || Wijziging van artikel 56 g, lid 2, van het wetboek van strafrecht bij de wet van 2 oktober 2009 ter uitvoering van Kaderbesluit 2006/783/JBZ en Kaderbesluit 2008/675/JBZ. DK || JA || n.v.t. || Artikel 84, lid 2, van het wetboek van strafrecht, in de geconsolideerde versie bekendgemaakt bij Besluit nr. 1034 van 29 oktober 2009. EE || JA || n.v.t. || Delen van het wetboek van strafvordering, het wetboek van strafrecht en de wet op het strafregister. EL || JA || n.v.t. || De artikelen 574 en 577 van het wetboek van strafvordering. Artikelen 10, 11, lid 2, 13, 88, en 103 van het wetboek van strafrecht, artikel 282 van het wetboek van strafvordering. FI || JA || 15.8.2010 || Artikel 9, hoofdstuk 7 van het wetboek van strafrecht (39/1889); wet inzake de Noordse samenwerking in strafzaken (326/1963); wet inzake de internationale samenwerking op het gebied van de tenuitvoerlegging van bepaalde strafrechtelijke sancties (21/1987). FR || JA || 1.7.2010[1] || Omzetting bij artikel 17 van wet nr. 2010-242 van 10 maart 2010. HR || JA || n.v.t. || Wet inzake de juridische gevolgen van veroordelingen, strafbladen en rehabilitatie nr. 143/12), de wet inzake de strafvordering (NN 152/08, 76/09, 80/11, 121/11, 91/12, 143/12 en 56/13), het wetboek van strafrecht (NN 125/11 en 144/12) en de wet op de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen (NN 128/99, 55/00, 59/00, 129/00, 59/01, 67/01, 11/02, 190/03, 76/07, 27/08, 83/09, 18/11, 48/11, 125/11 en 56/13) HU || JA || n.v.t. || Wet nr. 161/2010 tot wijziging van de verschillende wetten op strafrechtelijk gebied; wet nr. 19/1998 inzake de strafvordering; wet nr. 38/1996 inzake internationale rechtsbijstand in strafzaken; wet nr. 47/2009 inzake het stafregistersysteem, het register inzake vonnissen van rechters van de lidstaten jegens Hongaarse burgers, en de vastlegging van strafrechtelijke en politiële biometrische gegevens; wet nr. 12/1998 inzake buitenlandse reizen; wet nr. 4/1978 inzake het wetboek van strafrecht. IE || JA || n.v.t. || Common-lawbeginsel. LU || JA || 24.2.2012 || Wet van 24 februari 2012 tot wijziging van artikel 37 van het wetboek van strafrecht en artikel 34 van de wet van 6 oktober 2009. LV || JA || n.v.t. || De artikelen 1, 6, 23, 24, 25, 26, 27, 46, 48, 51, 52, 62 en 63 van de wet inzake strafbare feiten, de artikelen 1, 2, 5, 25 en 800 van de wet inzake de strafvordering, en de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 14.1, 15 en 19 van de wet betreffende het strafregister. NL || JA || 1.7.2010 || Wet van 20 mei 2010 tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ. PL || JA || n.v.t. || Wet van 20 januari 2011 betreffende de wijziging van het wetboek van strafrecht, het wetboek van strafvordering en het fiscale wetboek van strafrecht. RO || JA || 24.7.2009 || Wet nr. 286/2009 inzake het wetboek van strafrecht. SE || JA || n.v.t. || Bestaande wetgeving Hoofdstuk 26, artikel 3, van het wetboek van strafrecht; hoofdstuk 29, artikel 4, van het wetboek van strafrecht; hoofdstuk 30, artikelen 4, 5, 7 en 9 tot en met 11 van het wetboek van strafrecht; hoofdstuk 31, artikel 3, van het wetboek van strafrecht; hoofdstuk 32, artikelen 1 tot en met 3, van het wetboek van strafrecht; hoofdstuk 20, artikel 7, van het wetboek van strafvordering; hoofdstuk 23, artikel 4 a, van het wetboek van strafvordering; hoofdstuk 24, artikel 1, van het wetboek van strafvordering; artikelen 16 en 17 van de wet inzake jonge delinquenten (speciale bepalingen) (1964:167); artikel 3 van de wet inzake verkeersdelicten (1951:649); artikel 1 van de wet inzake het straatverbod (1988:688); artikel 2 van de wet inzake het opleggen van verboden om sportwedstrijden bij te wonen (2005:321); artikel 1 van de wet inzake het vooronderzoek in strafzaken, etc. (1991:2041); hoofdstuk 8, artikel 8, van de vreemdelingenwet (2005:716); hoofdstuk 2, artikel 4, van de wet op de gevangenissen (2010:610); hoofdstuk 6, artikel 7, van de wet op de gevangenissen (2010:610); hoofdstuk 10, artikel 1 en artikel 2, van de wet op de gevangenissen (2010:610); hoofdstuk 11, artikel 3, van de wet op de gevangenissen (2010:610); artikel 4 van de wet inzake de omzetting van levenslange straffen (2006:45). SI || JA || n.v.t. || KZ-1 — wetboek van strafrecht (KZ-1, Uradni list RS (UL RS; Staatsblad van de Republiek Slovenië) nrs. 55/2008 en 66/2008; ZKP — wet inzake de strafvordering — officiële geconsolideerde tekst (ZKP-UPB4, UL RS nr. 32/2007 van 10 april 2007). SK || JA || 1.1.2013 || Wet nr. 334/2012 tot wijziging van wet nr. 330/2007 inzake het strafregister en tot wijziging van bepaalde wetten, zoals gewijzigd. UK || JA || Engeland/ Wales: 15.8.2010 Schotland: 13.12.2010 Noord-Ierland: 18.4.2011 || Schotland: artikel 71 van de Criminal Justice and Licensing (Scotland) Act 2010 Engeland/Wales/Noord-Ierland: artikel 144 en Schedule 17 van de Coroners and Justice Act 2009 [1] 1 4.2012 voor buitenlandse beslissingen inzake rehabilitaties.