EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013SC0477
COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT Accompanying the document Directive of the European Parliament and of the Council on provisional legal aid for suspects or accused persons deprived of liberty and legal aid in European arrest warrant proceedings
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel
/* SWD/2013/0477 final */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel /* SWD/2013/0477 final */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE
COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de richtlijn van het Europees Parlement
en de Raad betreffende voorlopige rechtsbijstand
voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in
procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel
1. Probleemomschrijving Het algemene probleem dat in deze
effectbeoordeling wordt behandeld, is tweeledig: (a) de grondrechten van
verdachten en beklaagden in de EU worden onvoldoende beschermd en (b) ten
gevolge van ontoereikende normen inzake rechtsbijstand moet het wederzijdse
vertrouwen tussen de lidstaten worden versterkt. Op dit moment bestaat er geen
EU-rechtsinstrument op grond waarvan verdachten en beklaagden recht hebben op
rechtsbijstand in strafprocedures. Hoewel er op Europees niveau
gemeenschappelijke normen bestaan[1]
en alle lidstaten over rechtsbijstandsregelingen beschikken, bestaan er in het
recht en de praktijk van de lidstaten grote verschillen tussen die regelingen.
Dit leidt tot een gebrekkige bescherming van het recht op een eerlijk proces.
In sommige lidstaten is het recht op rechtsbijstand beperkt. Dit kan het
wederzijdse vertrouwen en de justitiële samenwerking op het gebied van
strafprocedures ondermijnen en de in het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd) vervatte rechten inzake
een eerlijk proces in de weg staan. Het recht op rechtsbijstand houdt intrinsiek verband met het recht op
toegang tot een advocaat. Personen die niet over voldoende middelen beschikken
en zich in een bepaalde situatie bevinden (bv. in geval van vrijheidsbeneming),
kunnen slechts effectief toegang krijgen tot een advocaat als de staat voorziet
in praktische en financiële rechtsbijstand om juridische hulp te waarborgen. De
voorgestelde EU-richtlijn betreffende de toegang tot een advocaat[2], die nog formeel moet
worden goedgekeurd, voorziet in het wezenlijke recht van toegang tot een
advocaat, maar legt niet vast wie de advocaat moet betalen en wie in de advocaat
moet voorzien. Als de EU dus geen gemeenschappelijke minimumnormen inzake
rechtsbijstand zou vastleggen, is het mogelijk dat het in de richtlijn
vastgelegde recht op toegang tot een advocaat niet daadwerkelijk in de praktijk
zou worden omgezet. Het gebrek aan passende normen inzake rechtsbijstand beïnvloedt het
wederzijdse vertrouwen tussen justitiële autoriteiten en ondermijnt de
justitiële samenwerking tussen de lidstaten. Dit heeft nadelige gevolgen voor
de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en uitspraken en andere
vormen van justitiële samenwerking tussen de lidstaten en ondermijnt het
vertrouwen in grensoverschrijdende instrumenten. Als justitiële autoriteiten
betwijfelen of in een ander rechtsgebied de rechten inzake een eerlijk proces
worden nageleefd, en denken dat een verdachte of beklaagde er door
ontoereikende rechtsbijstand mogelijk niet daadwerkelijk toegang zal krijgen
tot juridisch advies, kunnen die het verzoek om justitiële samenwerking van dat
rechtsgebied weigeren. Het beginsel van wederzijdse erkenning vormt de
hoeksteen van de rechtsruimte. Om de effectiviteit van die rechtsruimte te
waarborgen, moet het wederzijdse vertrouwen dan ook worden bevorderd. Deze effectbeoordeling behandelt ook het specifieke
probleem van onvoldoende toegang tot effectieve rechtsbijstand voor
verdachten en beklaagden in de EU, hetgeen het wederzijdse vertrouwen en de
goede werking van het systeem van wederzijdse erkenning schaadt. Het probleem
heeft twee oorzaken: ·
er zijn in de lidstaten te weinig mogelijkheden om
bij procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel toegang te
krijgen tot rechtsbijstand; ·
in een vroeg stadium van de procedure is niet
altijd door rechtsbijstand gedekte juridische hulp beschikbaar, in het bijzonder
wanneer nog geen beslissing is genomen over rechtsbijstand, hoewel een persoon
recht heeft op toegang tot een advocaat zodra die er door de autoriteiten van
in kennis wordt gesteld een verdachte te zijn. Nog twee andere problemen kunnen het
wederzijdse vertrouwen schaden: ·
de criteria om in aanmerking te komen voor
rechtsbijstand zijn te streng; ·
de via rechtsbijstandsregelingen aangeboden
juridische hulp is van onvoldoende kwaliteit en ontbreekt doeltreffendheid. Eerste oorzaak – Rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een
Europees aanhoudingsbevel: de richtlijn betreffende
toegang tot een advocaat zal voorzien in het recht op dubbele
vertegenwoordiging bij uitleveringsprocedures in het kader van het Europees
aanhoudingsbevel[3].
Wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een Europees
aanhoudingsbevel, heeft die in de uitvoerende lidstaat voor de
uitleveringsprocedure recht op toegang tot een advocaat. Daarnaast heeft de
persoon het recht om in de lidstaat die het Europees aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd,
een tweede advocaat aan te duiden, die samenwerkt met de advocaat in de
uitvoerende lidstaat. De richtlijn bepaalt evenwel niet dat dit gedekt wordt
door rechtsbijstand. Momenteel biedt geen enkele lidstaat rechtsbijstand voor
een advocaat in de uitvaardigende lidstaat. Het recht op rechtsbijstand wordt
nog steeds exclusief geregeld door het nationale recht van de uitvoerende en
uitvaardigende lidstaten, terwijl het recht op toegang tot een advocaat in de
richtlijn is vastgelegd. De effectiviteit van het recht op rechtsbijstand en de
consistente toepassing ervan worden hierdoor beïnvloed. Dit kan de rechten van
de verdediging in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel
schaden en voor vertraging en extra kosten zorgen, en er uiteindelijk toe
leiden dat het wederzijdse vertrouwen dat nodig is voor de goede werking van
het Europees aanhoudingsbevel, wordt ondermijnd. Tweede oorzaak – Timing: het is uiterst
belangrijk dat een verdachte zo vroeg mogelijk in de onderzoeksfase van de
procedure toegang krijgt tot een advocaat, met het oog op het recht op een
eerlijk proces, de kwaliteit van het bewijs en de bescherming tegen intimidatie
en slechte behandeling. De richtlijn betreffende toegang tot een advocaat
bepaalt dat een persoon, zodra die van de autoriteiten te horen krijgt dat hij
van strafbare feiten wordt verdacht of beschuldigd, juridisch moet worden
bijgestaan. De richtlijn garandeert echter niet dat dit gedekt wordt door
rechtsbijstand. Een aantal lidstaten beschikt niet over een nationaal
operationeel systeem dat, in het bijzonder voor personen die in hechtenis zijn
genomen, effectieve en gratis toegang tot een advocaat in het vroege stadium
van de procedure garandeert. Deze problemen, die de kern van het recht op toegang
tot een advocaat ernstig ondermijnen, worden door belanghebbenden algemeen
onderkend[4].
Derde oorzaak – Criteria om in aanmerking te komen voor rechtsbijstand: zoals bepaald in het Handvest en in het EVRM, mogen de lidstaten het
recht van een persoon op gratis rechtsbijstand koppelen aan twee voorwaarden:
de persoon beschikt niet over voldoende middelen (draagkrachttoets) en de
rechtsbijstand is in het belang van de rechtspleging vereist (onderzoek van de
juridische merites van de zaak)[5].
De wijze waarop de lidstaten toetsen of een persoon in aanmerking komt voor
gratis rechtsbijstand, varieert aanzienlijk. Ook de interpretatie van de
criteria "draagkrachttoets" en "onderzoek van de juridische
merites van de zaak" loopt sterk uiteen. Als er restrictieve criteria
worden toegepast, krijgt een groot aantal verdachten en beklaagden die niet
over voldoende middelen beschikken geen rechtsbijstand, zelfs wanneer die in
het belang is van de rechtspleging. Hun recht van verdediging wordt in dat
geval niet naar behoren gewaarborgd. Vierde oorzaak – Kwaliteit: het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat een
lidstaat, om aan zijn verplichting te voldoen gratis juridische bijstand te
verlenen, meer moet doen dan louter een door de staat betaalde advocaat
aanstellen; de lidstaat moet erop toezien dat de pro-deo-advocaten praktische,
effectieve en kwalitatieve hulp verlenen[6].
De kwaliteit van door rechtsbijstand gedekte hulp kan worden gewaarborgd door: 1) kwalificatie
en erkenning, 2) opleiding van advocaten en 3) toezicht op de rechtsbijstand
die wordt verleend. In een groot aantal lidstaten is er weinig of vrijwel geen
kwaliteitsborging. Op wie hebben de maatregelen betrekking? De maatregelen kunnen betrekking hebben op alle verdachten en
beklaagden in strafzaken in de EU. Elk jaar vinden in de EU ongeveer 10 miljoen
strafzaken plaats. Het is niet bekend in hoeveel strafzaken een verdachte of
beklaagde rechtsbijstand is ontzegd. De maatregelen hebben ook betrekking op
advocaten die deze personen door rechtsbijstand gedekte juridische hulp
verlenen of zouden kunnen verlenen. 2. Subsidiariteitsanalyse Op grond van de volgende drie factoren is
EU-optreden vereist: (1)
Het probleem heeft een grensoverschrijdende
dimensie. Als een lidstaat het procedurele recht op rechtsbijstand niet
eerbiedigt, vormt dit namelijk een probleem voor de andere lidstaten[7]. (2)
EU-burgers kunnen betrokken zijn bij
strafprocedures in een andere lidstaat dan hun eigen lidstaat. De behoeften van
deze verdachten en beklaagden moeten op EU-niveau worden aangepakt. (3)
In het EVRM zijn al normen voor een eerlijk proces
vastgelegd die op Europese schaal toepasselijk zijn, maar de
handhavingsmechanismen volstaan niet om een afdoende en consistente bescherming
en naleving door de ondertekenende staten, waaronder de EU-lidstaten, te
garanderen. 3. Doelstellingen van het
EU-initiatief Alle EU-maatregelen inzake rechtsbijstand
moeten de onderstaande algemene, specifieke en operationele doelstellingen
nastreven, die zijn vastgesteld op basis van de bovenstaande algemene en
specifieke problemen. Algemeen: || · Alle EU‑burgers garanderen dat hun fundamentele procedurele rechten in strafzaken effectief en goed worden beschermd. · Het wederzijdse vertrouwen verhogen om de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen en de justitiële samenwerking in de EU te bevorderen. Specifiek: || · Garanderen dat verdachten en beklaagden gedurende de hele strafprocedure voldoende toegang hebben tot kosteloze passende rechtsbijstand om het wederzijdse vertrouwen te bevorderen. · Garanderen dat het recht van verdachten, beklaagden en bij een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel betrokken personen op toegang tot een advocaat, dat is vastgelegd in de richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat, effectief in de praktijk wordt omgezet, door deze personen rechtsbijstand te garanderen. Operationeel: || 1) Garanderen dat de bij een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel betrokken personen toegang hebben tot rechtsbijstand, 2) Toegang garanderen tot door rechtsbijstand gedekte juridische hulp ("dringende verdediging") in het vroege stadium van de procedure, 3) Garanderen dat verdachten en beklaagden die niet over voldoende middelen beschikken (draagkrachttoets) effectief toegang krijgen tot rechtsbijstand, als die nodig is om de effectieve toegang tot de rechter te garanderen (onderzoek van de juridische merites), 4) Garanderen dat de lidstaten maatregelen nemen om de kwaliteit van de door rechtsbijstand gedekte juridische hulp te verbeteren. 4. Beleidsopties Vier belangrijke beleidsopties werden
uitgebreid overwogen: Optie 1 – Status-quo || Het status quo behouden. Geen maatregelen op EU-niveau. Optie 2 – Kleine hoeveelheid verplichtingen || Niet-wetgevende maatregelen: bij deze optie zouden maatregelen worden genomen op het gebied van capaciteitsontwikkeling, informatieverstrekking en uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten (samenstelling van een groep van deskundigen om beste praktijken te verzamelen en te vertalen in richtsnoeren voor mensen op het terrein). Optie 3 – Middelgrote hoeveelheid verplichtingen || Rechtsinstrument: suboptie 3(a) een aanbeveling, suboptie 3(b) een richtlijn, of een combinatie van beide. Met deze optie zouden enerzijds minimale, zoals in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Handvest vastgelegde kwalitatieve normen worden vastgesteld, en anderzijds worden getracht de voorspelbaarheid en de nationale normen te bevorderen. Het rechtsinstrument zou in het bijzonder bepalingen bevatten die ervoor moeten zorgen dat verdachten en beklaagden in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en in het vroege stadium van de procedure rechtsbijstand wordt verleend. Deze bepalingen zouden evenwel niet dwingend zijn, zodat de lidstaten zelf over de uitvoering kunnen beslissen. De twee subopties zouden kunnen worden gecombineerd door een aantal elementen vast te leggen in een bindend rechtsinstrument, en een aantal andere elementen in een niet-bindend rechtsinstrument. Optie 4 – Grote hoeveelheid verplichtingen || Rechtsinstrument: bij deze optie zou een richtlijn worden vastgesteld met gedetailleerde, minimale, geharmoniseerde criteria met betrekking tot de toegang tot en de kwaliteit van rechtsbijstand. Deze criteria zouden tot op zekere hoogte verder gaan dan de kwalitatieve normen die in het EVRM zijn vastgelegd. 5. Effectbeoordeling 5.1. Doeltreffendheid bij de
verwezenlijking van beleidsdoelstellingen ·
Optie 1: de
ontoereikende toegang tot rechtsbijstand zou niet verbeteren en zou zelfs
kunnen verslechteren. ·
Optie 2: aangezien er
geen wetgevingsmaatregelen zouden worden genomen, zouden de lidstaten er
slechts in geringe mate toe worden aangezet de toegang tot rechtsbijstand te
verbeteren. ·
Optie 3(a) –
Aanbeveling: een aanbeveling zou de algemene doelstellingen helpen te
verwezenlijken en zou bijgevolg een gemiddelde impact hebben. Aangezien een
aanbeveling niet-bindend is, bestaat het risico dat niet alle lidstaten deze
optie volledig zouden toepassen en de aanbeveling bijgevolg geen enkele
concrete impact zou hebben. ·
Optie 3(b) – Richtlijn:
een richtlijn met juridisch bindende en afdwingbare minimale normen inzake
rechtsbijstand zou tot een aanzienlijke verbetering leiden. ·
Optie 4: de richtlijn,
die bindend en in grote mate afdwingbaar is, zou een aanzienlijke bijdrage
leveren tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling en dus een zeer grote
impact hebben, maar tegelijkertijd de lidstaten sterk belasten. De richtlijn
zou het wederzijdse vertrouwen en de samenwerking sterk bevorderen. 5.2. Impact op de grondrechten ·
Optie 1: geen impact.
De toegang tot rechtsbijstand zou op nationaal niveau nog steeds worden
gewaarborgd via het EVRM en het Handvest en de huidige ontoereikende
bescherming zou niet verbeteren. ·
Optie 2: weinig impact.
De mate waarin de lidstaten de beste praktijken toepassen en de richtsnoeren
volgen en de manier waarop informatie over rechtsbijstand wordt verspreid en
opleiding wordt gegeven, zal bepalen in hoeverre het recht op een eerlijk
proces en het recht van verdediging worden bevorderd. ·
Optie 3(a) –
Aanbeveling: lage tot middelmatige positieve impact op de grondrechten,
afhankelijk van de uitvoering van de aanbeveling door de lidstaten. Verwacht
wordt dat de aanbeveling het recht op een eerlijk proces en het recht van
verdediging enigszins zou bevorderen, maar door het ontbreken van een
handhavingsmechanisme zou de situatie mogelijk maar in geringe mate verbeteren. ·
Optie 3(b) – Richtlijn:
hoge impact. Deze optie zou dezelfde positieve impact hebben als optie 3(a),
maar via een juridisch bindende maatregel. ·
Optie 4: zeer positieve
impact op de grondrechten van verdachten en beklaagden. 5.3. Sociale impact ·
Optie 1: geen impact. ·
Optie 2: beperkte
positieve impact door bewustmaking, capaciteitsontwikkeling en opleiding. ·
Optie 3(a) –
Aanbeveling: als de lidstaten de aanbeveling naar behoren zouden uitvoeren, zou
deze optie een positieve sociale impact hebben (bv. gelijke toegang tot de
rechter door te voorzien in door rechtsbijstand gedekte juridische hulp en de
kwaliteit daarvan te bevorderen). ·
Optie 3(b) – Richtlijn:
hoge impact. Deze optie zou dezelfde positieve impact hebben als optie 3(a),
maar via een juridisch bindende maatregel. ·
Optie 4: hoge sociale
impact. Deze optie zal de toegang tot rechtsbijstand bevorderen en bijgevolg
verdachten en beklaagden die niet over voldoende middelen beschikken een
grotere kans geven op een eerlijk proces. 5.4. Impact op de nationale
rechtsstelsels ·
Optie 1: geen impact.
De nationale rechtsstelsels zouden door de rechtspraak van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens naar elkaar toe kunnen evolueren, maar niet op de
korte of de middellange termijn. ·
Optie 2: de algemene
impact zou beperkt zijn, aangezien de maatregelen niet-bindend zijn en er niet
rechtstreeks op gericht zijn in de EU gemeenschappelijke minimumnormen tot
stand te brengen. ·
Optie 3(a) –
Aanbeveling: het is moeilijk de impact van de aanbeveling in te schatten,
aangezien die niet-bindend is van aard en de impact ervan bijgevolg afhangt van
de toepassing ervan door de lidstaten. Om de aanbeveling naar behoren toe te
passen, zouden de lidstaten wier stelsels op dit moment lage normen op het
gebied van rechtsbijstand bevatten, hun stelsels moeten aanpassen. ·
Optie 3(b) – Richtlijn:
gemiddelde tot hoge impact. Bij deze optie zou een aantal lidstaten
wetgevingshervormingen moeten uitvoeren. De verplichtingen voor de lidstaten
zouden evenwel in algemene bewoordingen worden gesteld om enige flexibiliteit
toe te staan. ·
Optie 4: deze optie zou
de grootste impact hebben op de nationale rechtsstelsels, aangezien het
gerechtelijk apparaat over alle nodige instrumenten zou beschikken om het recht
op rechtsbijstand te handhaven. Alle lidstaten zouden grote
wetgevingshervormingen moeten uitvoeren om hun rechtsbijstandsregelingen in
overeenstemming te brengen met de richtlijn. 5.5. Financiële en economische
impact ·
Optie 1: deze optie
heeft geen onmiddellijke financiële gevolgen. ·
Optie 2: deze optie zou
beperkte kosten met zich brengen, die door de lidstaten en de EU zouden worden
gedragen. De totale maximale kosten worden op ongeveer 23 miljoen euro
geschat. ·
Optie 3(a) –
Aanbeveling: als de lidstaten de aanbeveling zouden uitvoeren, zouden de kosten
gelijk zijn aan die van optie 3(b). ·
Optie 3(b) – Richtlijn:
de totale kosten zouden zich in het midden van de vier opties bevinden
en zouden grotendeels door de lokale en nationale overheden worden gedragen. De
totale kosten zouden 247 tot 382 miljoen euro bedragen en de kosten voor
de volgende maatregelen omvatten: –
rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een
Europees aanhoudingsbevel: 0,13 tot 0,24 miljoen euro (per jaar, voor de
hele EU) –
systeem van dringende verdediging: 52 tot 81
miljoen euro (per jaar, voor de hele EU) –
gemeenschappelijke minimale criteria om te beoordelen
of een persoon in aanmerking komt voor rechtsbijstand: 181 tot 287 miljoen
euro (per jaar, voor de hele EU) –
kwaliteitscontrole: 13,4 miljoen euro (per jaar,
voor de hele EU) ·
Optie 4: van de vier
opties zou deze optie naar verwachting de hoogste totale kosten
meebrengen en deze zouden grotendeels door de lokale en nationale overheden
worden gedragen. De totale kosten zouden 1 594 tot 1 716 miljoen
euro bedragen en de kosten voor de volgende maatregelen omvatten: –
rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een
Europees aanhoudingsbevel: 0,8 tot 1,1 miljoen euro (per jaar, voor de hele
EU) –
systeem van dringende verdediging: 180 tot 210
miljoen euro (per jaar, voor de hele EU) –
gemeenschappelijke minimale criteria om te
beoordelen of een persoon in aanmerking komt voor rechtsbijstand: 1,4
miljard euro (plus 92 miljoen euro voor verplichte rechtsbijstand
voor kinderen) (per jaar, voor de hele EU) –
kwaliteitscontrole: 13,4 miljoen euro (per jaar,
voor de hele EU) Inadequate juridische vertegenwoordiging kan
aanleiding geven tot beroepsprocedures bij het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens en op nationaal niveau, nieuwe processen en procedureonderbrekingen. De
kosten die op dit gebied kunnen worden bespaard, zijn niet in aanmerking
genomen bij de kostenberekeningen voor de opties 3 en 4. 6. Vergelijking van de opties
en voorkeursoptie Er is geen optie die de voorkeur krijgt. 7. Monitoring en evaluatie Als een wetgevingsmaatregel in de vorm van een
richtlijn de voorkeur krijgt, zal de omzettingstermijn voor de lidstaten 18
maanden bedragen vanaf de inwerkingtreding ervan. De lidstaten moet worden
verzocht betrouwbare gegevens te verzamelen die kunnen bijdragen tot dit
proces. Op dit moment ontbreken dergelijke gegevens. In het geval een
aanbeveling de voorkeur krijgt, zou de Commissie ten laatste vier jaar na de
bekendmaking ervan een beoordeling uitvoeren. Bovendien is de Commissie van plan om drie tot
vijf jaar na aanvang van de uitvoering van elk instrument van de routekaart
voor procedurerechten, een specifiek empirisch onderzoek uit te voeren, waarbij
gegevensverzameling centraal staat. Om diepgaande kwantitatieve en kwalitatieve
inzichten te verwerven in de effectiviteit van de voorstellen, zullen
specifieke indicatoren voor rechtsbijstand worden gebruikt. [1] Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie en artikel 6, lid 3, onder c), van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens (hierna "het EVRM" genoemd). [2] COM(2011) 326 definitief van 8.6.2011. [3] Procedures ter uitvoering van een Europees
aanhoudingsbevel worden niet noodzakelijkerwijs als strafprocedures beschouwd
en vallen niet onder het EVRM. [4] Zie o.a. Schumann, Bruckmüller, Soyer, Pre-Trial
Emergency Defence, Intersentia 2012 en Cape et al., Effective Criminal Defence
in Eastern Europe, LARN 2012. Zie ook the FTI-verslag Defence Rights in
the EU, oktober 2012, paragrafen 71-73, waarin talrijke problemen worden
vermeld in verband met de stelsels voor pro-deo-advocaten in de lidstaten,
alsook het recente verslag van Justicia, blz. 46. Verslag van de
Warschau-conferentie over rechtsbijstand. Zie ook Improving pre-trial
Justice, blz. 38, van het Open Society Institute Sofia 2008, Report on
Civic monitoring of police stations (met betrekking tot Bulgarije). [5] Het EVRM en het Handvest voorzien in een cumulatieve
test met betrekking tot de draagkracht en de juridische merites van de zaak.
Een persoon moet aan de beide criteria voldoen om rechtsbijstand te worden
verleend. Bijgevolg is het mogelijk dat een verdachte die niet over voldoende
middelen beschikt, niet in aanmerking komt voor rechtsbijstand, omdat zijn zaak
bijvoorbeeld niet van complexe aard is of omdat hem geen zware sanctie kan
worden opgelegd. [6] Pavlenko/Rusland, verzoekschrift nr. 42371/02,
arrest van 4 oktober 2010, punt 99. [7] Als een justitiële autoriteit bijvoorbeeld wordt
verzocht een uitspraak uit te voeren van een andere lidstaat die geen passende
normen toepast, kan die autoriteit weigeren dat te doen of om aanvullende
informatie verzoeken, hetgeen de uitvoering van de uitspraak zou vertragen.