EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IP0455

Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2012 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) (12562/2011 — 2012/2138(INI))

OJ C 419, 16.12.2015, p. 124–137 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

16.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 419/124


P7_TA(2012)0455

Uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2012 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) (12562/2011 — 2012/2138(INI))

(2015/C 419/20)

Het Europees Parlement,

gezien de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) (12562/2011),

gezien het verslag van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 23 juli 2012 aan de Raad over het GVDB,

gezien de conclusies van de Raad van 23 juli 2012 over het GVDB,

gezien de conclusies van de Raad van 1 december 2011 over het GVDB,

gezien het capaciteitsinitiatief van Gent dat in september 2010 op de informele vergadering van de ministers van Defensie van de EU is gelanceerd,

gezien de artikelen 2, 3, 24 en 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien paragraaf 43 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1),

gezien titel V van het VEU en gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de op 9 december 2003 door de Raad goedgekeurde EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien de Europese veiligheidsstrategie (EVS) getiteld „Een veilig Europa in een betere wereld”, die op 12 december 2003 door de Europese Raad is aangenomen, en gezien het verslag over de tenuitvoerlegging van de EVS getiteld „Veiligheid in een veranderende wereld”, dat op 11—12 december 2008 is aangenomen door de Europese Raad,

gezien zijn resolutie van 10 maart 2010 over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (2),

gezien zijn resolutie van 23 november 2010 over civiel-militaire samenwerking en de ontwikkeling van civiel-militaire capaciteiten (3),

gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over de ontwikkeling van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (4),

gezien zijn resolutie van 14 december 2011 inzake de invloed van de financiële crisis op de defensiesector in de EU-lidstaten (5),

gezien de conclusies van de Raad van 15 oktober 2012 over de situatie in Mali,

gezien artikel 119, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0357/2012),

A.

overwegende dat zich momenteel belangrijke veranderingen voordoen in de geostrategische context waarvan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het GVDB deel uitmaken, met name als gevolg van de omwentelingen in het Nabije Oosten en Noord-Afrika (waaronder revoluties, conflicten en/of nieuwe regimes in Libië, Tunesië, Egypte en Syrië), van de opkomst van nieuwe spelers met regionale dan wel mondiale ambities op het internationale speelveld, alsmede van de verschuiving van de prioriteiten van het Amerikaanse defensiebeleid naar de regio Azië-Stille Oceaan;

B.

overwegende dat de mondiale veiligheid tegelijkertijd met grotere bedreigingen en uitdagingen wordt geconfronteerd, hetzij als gevolg van de onduidelijke houding van staten en niet-statelijke actoren die zich bezighouden met programma's welke gevaarlijk naar de proliferatie van massavernietigingswapens (met inbegrip van kernmateriaal) neigen, dan wel door het verloop van lokale crises in de nabijheid van de EU die grote gevolgen voor de regio hebben (zoals het huidige conflict in Syrië), door de ups en downs van het proces van overgang in de Arabische landen en de veiligheidsaspecten hiervan (bijvoorbeeld in Libië en op het schiereiland van de Sinaï), door de ontwikkelingen in de regio Pakistan-Afghanistan nu de NAVO-strijdkrachten binnenkort worden teruggetrokken, en door de toename van de terroristische dreiging in Afrika, met name in het Sahel-gebied, de Hoorn van Afrika en Nigeria;

C.

overwegende dat de klimaatverandering veelvuldig erkend wordt als belangrijke aanjager en versterkende factor van een aantal bedreigingen voor de mondiale veiligheid, vrede en stabiliteit;

D.

overwegende dat de Europese Unie antwoord moet geven op deze bedreigingen en uitdagingen, en wel sprekend met één stem om consistentie te waarborgen, door op basis van solidariteit tussen de lidstaten alle middelen en instrumenten waarover zij beschikt aan te wenden om de vrede en veiligheid van de burgers te verzekeren;

E.

overwegende dat het GVDB, dat deel uitmaakt van het GBVB waarvan de doelstellingen in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn neergelegd, de Unie voorziet van operationele capaciteit die bestaat uit zowel civiele als militaire middelen;

F.

overwegende dat de bijdrage van het GVDB aan vrede en stabiliteit in de wereld moet worden geconsolideerd via de in dit kader uitgevoerde missies en operaties, die onderdeel vormen van de brede benadering van de Europese Unie ten opzichte van een land of een regio, en via de multilaterale samenwerking binnen en met internationale organisaties — met name de Verenigde Naties — en regionale organisaties, met inachtneming van het Handvest van de VN;

G.

overwegende dat ontwapening en non-proliferatie integraal deel uitmaken van het GVDB en meer aandacht moeten krijgen in de politieke dialoog van de EU met derde landen en internationale instellingen, en dat zij een verplichting van de EU-lidstaten vormen krachtens internationale overeenkomsten en verdragen; overwegende dat een dergelijke verbintenis uitstekend samengaat met het doel van versterking van de civiele en militaire capaciteiten in het kader van het GVDB;

H.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon belangrijke nieuwe aspecten heeft meegebracht die een versterking van het GVDB veronderstellen, maar dat deze nog lang niet ten volle zijn benut;

I.

overwegende dat de Europese Unie sinds 2003 19 civiele missies en 7 militaire operaties in het kader van het Europese veiligheids- en defensiebeleid en daarna van het GVDB heeft gelanceerd, en dat er momenteel 11 civiele missies en 3 militaire operaties lopen;

Een strategisch kader voor het GVDB

Een nieuw strategisch kader

1.

onderstreept dat de Europese Unie een mondiale politieke speler op het wereldtoneel moet zijn, teneinde de mondiale vrede en veiligheid te vergroten, haar belangen in de wereld te beschermen en de veiligheid van haar burgers te waarborgen; is van mening dat de EU in staat moet zijn zich van haar verantwoordelijkheid te kwijten in geval van internationale dreigingen, crises en conflicten, vooral als deze zich in haar nabijheid afspelen; onderstreept in dit verband dat de EU een samenhangend beleid moet voeren en deze verantwoordelijkheid sneller moet nemen en efficiënter in de praktijk moet brengen;

2.

dringt er in dit verband op aan dat de EU haar strategische autonomie bekrachtigt via een robuust en doeltreffend buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid dat haar in staat stelt zo nodig ook op eigen kracht te handelen; onderstreept dat een dergelijke strategische autonomie een illusie blijft als deze niet door een geloofwaardige civiele en militaire capaciteit geschraagd wordt; herinnert eraan dat een dergelijke strategische autonomie tot stand komt met inachtneming van de bestaande allianties, met name de NAVO, en handhaving van de nauwe trans-Atlantische banden, zoals wordt onderstreept in artikel 42 VEU, en uiteraard op basis van eerbied voor en een versterking van effectief multilateralisme als leidmotief van het optreden van de EU bij de aanpak van internationale crises;

3.

is verontrust dat de EU mogelijk aan strategische macht zal inboeten, niet alleen ten gevolge van de afnemende omvang van de defensiebegrotingen als uitvloeisel van de mondiale en Europese financiële en economische crisis, maar ook van de relatieve en toenemende marginalisering van haar instrumenten en capaciteiten voor crisisbeheersing, met name de militaire middelen; wijst ook op de negatieve impact van het gebrek aan inzet van de lidstaten in dit opzicht;

4.

is van oordeel dat voor de Unie een belangrijke rol is weggelegd als hoedster van de veiligheid van lidstaten en burgers; is ervan overtuigd dat de Unie haar eigen veiligheid en die van haar nabuurschap moet versterken en deze taak niet aan anderen moet overlaten; dringt erop aan dat de EU op zinvolle wijze moet kunnen bijdragen aan vredeshandhavingsoperaties in de wereld;

5.

stelt vast dat de in 2003 ontwikkelde en in 2008 herziene Europese veiligheidsstrategie, ondanks het feit dat de hieraan ten grondslag liggende analyses en constateringen nog steeds gelden, wordt ingehaald door de gebeurtenissen en niet meer volstaat om de wereld van vandaag te beoordelen;

6.

roept de Europese Raad dan ook op om de VV/HV opdracht te geven een witboek voor te leggen over de veiligheid en de defensie van de EU, waarin de strategische belangen van de EU worden gedefinieerd in de context van veranderende dreigingen, in het licht van de capaciteiten van de lidstaten op het gebied van veiligheid, het vermogen van de EU-instellingen om effectief op te treden in het kader van het veiligheids- en defensiebeleid, en de partnerschapsbanden van de EU, in het bijzonder met haar buurlanden en de NAVO, en waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de dreigingen en met het verloop van de betrekkingen met onze bondgenoten en partners, maar ook met de opkomende landen;

7.

onderstreept het belang van een dergelijk strategisch kader, dat het buitenlands beleid van de EU zal sturen en duidelijke prioriteiten voor haar veiligheidsbeleid zal formuleren;

8.

merkt op dat het witboek zowel gebaseerd zou moeten zijn op de concepten die in het kader van de Europese veiligheidsstrategieën van 2003 en 2008 zijn ingevoerd als op de nieuwe veiligheidsconcepten welke de afgelopen jaren zijn ontwikkeld, zoals het beginsel van „verantwoordelijkheid om te beschermen”, veiligheid van mensen en doeltreffend multilateralisme;

9.

onderstreept dat er in het kader van het Europees Defensieagentschap (EDA) en in samenwerking met de NAVO een technische evaluatie van de sterke en zwakke punten van de EU-lidstaten op militair gebied moet worden uitgevoerd; is van mening dat het witboek de basis zal vormen voor de toekomstige strategische aanpak van de EU en op de middellange en lange termijn richting zal geven aan de ontwikkeling en verwerving van civiele en militaire capaciteiten vanuit het perspectief van het GVDB;

10.

verwelkomt de conclusies van de Raad van 23 juli 2012 over het GVDB en de aankondiging van een in de loop van 2013 te houden Europese Raad over defensieaangelegenheden; spoort de lidstaten en de voorzitter van de Europese Raad aan om het Parlement te betrekken bij de voorbereidingen van die bijeenkomst van de Raad;

11.

spreekt zijn voldoening uit over het verslag van de VV/HV over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzes van het GBVB, dat ten dele is gewijd aan veiligheids- en defensievraagstukken; onderstreept evenwel dat er een ambitieuzere toekomstvisie voor het GVDB nodig is; roept de lidstaten op met de steun van de VV/HV ten volle gebruik te maken van dit in het Verdrag van Lissabon voorziene instrument in een context van aanhoudende crises, ook voor de poorten van Europa, waarin de Verenigde Staten hun betrokkenheid hoe langer hoe duidelijker aan het heroverwegen zijn;

12.

spreekt zijn voldoening uit over het initiatief van Weimar waarbij Spanje en Italië zich hebben aangesloten, dat tot doel heeft de agenda van het GVDB nieuw leven in te blazen en waardoor de drie essentiële terreinen, namelijk instellingen, operaties en capaciteiten, een nieuwe impuls hebben gekregen; roept deze landen op hun engagement te handhaven en te blijven streven naar een ambitieuze visie voor het GVDB en ziet hun acties als een model dat alle andere lidstaten zouden moeten navolgen;

Het GVDB als kern van een brede benadering

13.

verwelkomt de conclusies van de Raad van 23 juli 2012 over het GVDB en de aankondiging van een door de Europese Commissie en de VV/HV te presenteren gemeenschappelijke mededeling over de brede benadering; herinnert de Commissie en de VV/HV eraan dat het Parlement daarbij moet worden betrokken;

14.

onderstreept dat de kracht van de EU ten opzichte van andere organisaties schuilt in haar unieke potentieel om het volledige scala van politieke, economische, humanitaire en ontwikkelingsinstrumenten in te zetten ter ondersteuning van haar civiele en militaire crisisbeheersing, missies en operaties onder de paraplu van één enkel politiek orgaan — de VV/HV –, en dat deze brede benadering haar een unieke en zeer gewaardeerde flexibiliteit en doeltreffendheid oplevert;

15.

is evenwel van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de brede benadering moet garanderen dat de Unie op specifieke risico's reageert door de juiste civiele en/of militaire middelen in te zetten; dringt erop aan dat de brede benadering evenzeer moet zijn gebaseerd op het GVDB als op andere instrumenten voor extern optreden;

16.

onderstreept dat het GVDB door deze operaties het belangrijkste instrument voor crisisbeheersing van de EU is, dat het optreden van de Unie politieke geloofwaardigheid en zichtbaarheid verleent en daarnaast politieke controle mogelijk maakt;

Uitvoering van het Verdrag van Lissabon

17.

herinnert eraan dat het Verdrag van Lissabon belangrijke nieuwe aspecten met betrekking tot het GVDB heeft meegebracht die nog steeds niet ten uitvoer zijn gelegd; acht het in dit verband betreurenswaardig dat de VV/HV eerdere resoluties van het Parlement, waarin werd gevraagd om meer actieve en samenhangende stappen om de nieuwe instrumenten van het Verdrag van Lissabon ten uitvoer te leggen, heeft genegeerd:

de Raad kan een groep lidstaten een missie toevertrouwen om de waarden van de Unie te beschermen en haar belangen te behartigen;

er kan een permanente gestructureerde samenwerking worden ingesteld voor lidstaten waarvan de militaire capaciteiten voldoen aan strengere criteria en die ter zake verdergaande verbintenissen zijn aangegaan met het oog op de uitvoering van de meest veeleisende taken;

bij het Verdrag zijn een clausule inzake wederzijdse verdediging en een solidariteitsclausule ingevoerd;

het EDA krijgt belangrijke taken opgelegd ter ontwikkeling van de militaire capaciteiten van de lidstaten, met inbegrip van de versterking van de industriële en technologische basis van de defensiesector, het uitstippelen van een Europees capaciteits- en bewapeningsbeleid en de tenuitvoerlegging van de permanente gestructureerde samenwerking;

er moet een opstartfonds worden vastgesteld voor de activiteiten ter voorbereiding van missies die niet ten laste gaan van de EU-begroting;

18.

verzoekt de VV/HV de impuls te geven die nodig is om het potentieel van het Verdrag van Lissabon zodanig te benutten dat de EU op het wereldtoneel in het kader van haar brede benadering over de hele scala van mogelijke acties beschikt, zij het via haar „soft power” dan wel zo nodig met krachtigere maatregelen, en steeds overeenkomstig het Handvest van de VN;

19.

roept de lidstaten op om actief samen te werken met de VV/HV en de Raad om de bepalingen van het Verdrag van Lissabon met betrekking tot het GVDB tot onderdeel van hun nationale defensiestrategieën te maken;

20.

is ingenomen met de uitbreiding van de missies die in het kader van het GVDB kunnen worden uitgevoerd ten opzichte van de vroegere zogeheten Petersberg-missies, zoals in artikel 43 van het VEU wordt aangegeven; stelt echter vast dat deze ambitie niet tot uitdrukking komt in de besluiten die sinds de oprichting van de EDEO zijn genomen;

Civiele en militaire operaties

21.

wijst erop dat het GVDB tot dusver heeft bijgedragen tot crisisbeheersing, vredeshandhaving en de verbetering van de veiligheid in de wereld; onderstreept dat het GVDB nu in staat moet zijn om in alle soorten crises te interveniëren, ook in zeer ernstige conflicten in de nabije omgeving, en voldoende ambitieus moet zijn om ter plaatse een werkelijke impact te hebben;

22.

stelt vast dat er momenteel 14 operaties lopen, waarvan 11 civiele en 3 militaire; is ingenomen met het feit dat er in de zomer van 2012 drie nieuwe civiele operaties van start zijn gegaan, namelijk in de Hoorn van Afrika (EUCAP Nestor), in Niger (EUCAP Sahel Niger) en in Zuid-Soedan (EUAVSEC South Sudan), en dat er een civiele ondersteuningsmissie op stapel staat voor grenstoezicht in Libië, alsook een opleidingsmissie in Mali; is van mening dat deze missies een eerste signaal vormen dat de agenda van het GVDB opnieuw in beweging komt; onderstreept het belang van verbetering van het kader van uit missies en operaties geleerde lessen;

23.

acht het evenwel betreurenswaardig dat de EU de militaire instrumenten van het GVDB niet ten volle benut, hoewel diverse crises een ingrijpen van de Unie wellicht gerechtvaardigd zouden hebben, onder meer in Libië en in Mali; benadrukt dat de verlening van bijstand voor de hervorming van de veiligheidssector aan landen van de Arabische lente moet worden overwogen, met name aan de landen in Noord-Afrika en de Sahelregio; dringt er in dit verband op aan de lopende planning van eventuele militaire operaties verder te verdiepen en verzoekt tegelijkertijd om een herwaardering van lopende missies;

24.

roept de lidstaten ook op om de daad bij het woord te voegen en de bestaande middelen, protocollen en overeenkomsten te gebruiken om hun capaciteiten ter beschikking van het GVDB te stellen, bijvoorbeeld in de vorm van gevechtstroepen of gezamenlijke task forces;

De westelijke Balkan

25.

herinnert aan en verwelkomt de politieke, strategische en symbolische betekenis van het engagement van de EU op de westelijke Balkan, dat heeft bijgedragen tot vrede en veiligheid in de regio; wijst er echter op dat deze regio nog steeds geconfronteerd wordt met een aantal uitdagingen die een geloofwaardigheidstest voor de Unie vormen; roept de VV/HV en de Raad op de bijdrage van de EU op veiligheidsgebied in de westelijke Balkan opnieuw tegen het licht te houden, waarbij de nadruk met name moet liggen op de versterking van de rechtsstaat, de bescherming van minderheidsgemeenschappen en de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en corruptie;

26.

is ingenomen met de resultaten van de eerste civiele EUPM-missie in Bosnië en Herzegovina die op 30 juni 2012 is afgerond en die parallel met de operatie EUFOR Althea heeft bijgedragen tot de dialoog tussen de constituerende krachten in dit land en tot de consolidering van de rechtsstaat;

27.

stelt vast dat de operatie EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina die in 2004 van start is gegaan, steeds minder middelen ter beschikking had; schaart zich dan ook achter de beëindiging van deze missie en pleit voor een nieuw type EU-bijstand op het gebied van capaciteitsopbouw en training voor het leger van Bosnië en Herzegovina;

28.

steunt de rol van de missie EULEX Kosovo, die in een politiek zeer gevoelige situatie moet opereren, en spreekt zijn voldoening uit over de verlenging van het mandaat van deze missie met nog eens twee jaar, tot 14 juni 2014;

29.

wijst op de positieve rol van de missie bij het ondersteunen van Kosovo in de strijd tegen de georganiseerde misdaad op ieder niveau en het totstandbrengen van een rechtsstaat en een rechterlijke macht, een politiekorps en een douanewezen zonder dat hierop politieke invloed wordt uitgeoefend, op basis van internationale en Europese optimale methoden en normen; neemt kennis van de nieuwe configuratie en inkrimping van de missie en ziet dit als een duidelijk teken van de tot nu toe bereikte vooruitgang;

30.

benadrukt evenwel dat er nog grote inspanningen nodig zijn voordat de EULEX-missie de haar toevertrouwde taken volledig heeft uitgevoerd en het vertrouwen van de Kosovaarse bevolking gewonnen heeft, met name dat van de Servische gemeenschap; verzoekt de missie om haar activiteiten in het noorden van Kosovo te versterken en grondiger onderzoek te verrichten naar en vervolging in te stellen tegen gevallen van corruptie op hoog niveau;

31.

verzoekt de speciale task force van de EULEX-missie zo zorgvuldig en correct mogelijk onderzoek te blijven verrichten naar de vragen die in het rapport van de Raad van Europa zijn gesteld over de beschuldigingen van orgaanhandel; verzoekt EULEX met volledige steun van de bijdragende staten een programma ter bescherming van getuigen op te zetten — met inbegrip van bijvoorbeeld herhuisvesting van getuigen — zodat in een strenge gerechtelijke procedure kan worden nagegaan wat er gebeurd is;

32.

stelt vast dat de aanwezigheid van KFOR onontbeerlijk blijft voor de veiligheid in Kosovo en dat de taakverdeling tussen de militaire missie van de NAVO en de civiele missie van de EU aanleiding blijft geven tot vragen over de doeltreffendheid en bestendigheid ervan; verzoekt de VV/HV dan ook regelmatig verslag uit te brengen over de voortgang van de EULEX-missie, waarvan de voortzetting tot 14 juni 2014 een goede zaak wordt geacht, alsmede over de verkregen resultaten en de verhouding tot het militaire apparaat van de NAVO;

Hoorn van Afrika

33.

is ingenomen met de nieuwe EU-strategie voor de Hoorn van Afrika, die voorziet in een brede benadering om de piraterij en de oorzaken ervan aan te pakken, en met de aansturende rol van de Unie als het gaat om veiligheidsvraagstukken in de regio, die de zichtbaarheid en de geloofwaardigheid van de EU wat betreft het beheer van crises vergroot; verwelkomt de activering van het operationeel centrum van de EU in mei 2012 ter ondersteuning van de GVDB-missies in de Hoorn van Afrika;

34.

stelt vast dat er op dit moment drie operaties (EUNAVFOR Atalanta, EUTM Somalia en EUCAP Nestor) ten behoeve van deze regio aan de gang zijn en onderstreept dat het engagement van de EU gekoppeld moet blijven met de inspanningen van de internationale gemeenschap, in de eerste plaats de Afrikaanse Unie (AU), zodat Somalië een functionerende en democratische staat krijgt; is van mening dat het centrum voor EU-operaties de coördinatie in de context van de strategie voor de Hoorn van Afrika ten goede komt;

35.

beveelt gezien de ontwikkelingen in Somalië op politiek en veiligheidsvlak aan dat de lidstaten en de VV/HV, in overleg met de rechtmatige autoriteiten van Somalië, de AU en de Intergouvernementele autoriteit voor ontwikkeling (IGAD) alsook met de Verenigde Staten, de mogelijkheid onderzoeken om een proces voor hervorming van de veiligheidssector (SSR) in te voeren;

36.

is ingenomen met de lancering van de missie EUCAP Nestor en dringt er bij Tanzania op aan akkoord te gaan met deze missie, die bedoeld is ter versterking van de maritieme defensiecapaciteit van Djibouti, Kenia en de Seychellen en ter ondersteuning van de rechtsstaat in Somalië (in eerste instantie Puntland en Somaliland) door middel van de totstandbrenging van een politiemacht voor de kustgebieden die verantwoording moet afleggen en een rechterlijke macht die de rechtsstaat, het beginsel van transparantie en de mensenrechten volledig eerbiedigt;

37.

dringt erop aan dat de EUCAP Nestor-missie wordt gecoördineerd met andere initiatieven op het gebied van veiligheid op zee, zoals MARSIC en MASE, respectievelijk gefinancierd via het Stabiliteitsinstrument en het Europees Ontwikkelingsfonds; beveelt aan de EUCAP Nestor-missie uit te breiden tot andere landen zodra de voorwaarden hiervoor aanwezig zijn;

38.

spreekt zijn waardering uit voor de essentiële bijdrage van de operatie EUNAVFOR Atalanta bij de bestrijding van piraterij in de golf van Aden en in het westelijk deel van de Indische Oceaan, en voor de bijdrage die deze operatie heeft geleverd aan de humanitaire situatie en de maritieme veiligheid, via de bescherming van schepen van het Wereldvoedselprogramma en andere kwetsbare schepen, en stemt in met de uitbreiding van het mandaat hiervan tot en met december 2014; gaat ook akkoord met de uitbreiding van het werkterrein van deze missie tot de kustgebieden en de territoriale wateren, alsmede tot de binnenwateren van Somalië; verzoekt de lidstaten adequate middelen — zowel op zee als in de lucht — voor deze operatie te leveren en roept de handelsschepen op zich aan goede navigatiemethodes te houden om het risico van overvallen te beperken; is ingenomen met de bijdrage van Nederland aan de operatie Atalanta in de vorm van een aan boord meevarend beschermingsteam dat de veiligheid van de passagiers moet waarborgen en roept de overige lidstaten op vergelijkbare bijdragen te leveren;

39.

is van mening dat piraterij gelijk staat aan georganiseerde misdaad en dat er met het oog op de vrijheid van de handel en de bescherming van een essentiële vaarroute voor moet worden gezorgd dat piraterij niet langer economisch interessant is en bij de wortel wordt aangepakt door middel van een langetermijnengagement dat goed bestuur en autonome, legitieme economische kansen voor de bevolking bevordert; verzoekt de Commissie en de Raad alle nodige maatregelen te treffen om de traceerbaarheid van uit deze activiteit voortkomende geldstromen te waarborgen en de uitwisseling van informatie tussen EUNAVFOR Atalanta en Europol te vergemakkelijken;

40.

wijst op de positieve rol die de missie EUTM Somalië in nauwe samenwerking met Oeganda, de AU en de Verenigde Staten heeft vervuld bij het opleiden van meer dan 3  000 Somalische rekruten, waarvan er ca. 2  500 reeds in de Somalische veiligheidstroepen zijn opgenomen, en bij het bevorderen van de rechtsstaat; is van mening dat de missie in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan de verbetering van de situatie in en rond Mogadishu door de versterking van de Somalische veiligheidstroepen en AMISOM; dringt erop aan om de inspanningen van de missies te concentreren op het opzetten van verantwoording verschuldigde, transparante commando- en controlestructuren en een financieel kader dat de regelmatige betaling van lonen mogelijk maakt, en op het minimaliseren van het aantal opgeleide soldaten dat deserteert;

41.

is het eens met de verlenging van het mandaat van de missie EUTM Somalia tot en met december 2012 en de nadruk die wordt gelegd op de commando- en controlecapaciteit, de gespecialiseerde capaciteit en het vermogen van de nationale Somalische veiligheidstroepen om eigen opleidingen te bieden, met het oog op het overdragen van de opleidingstaken aan lokale actoren; stelt vast dat de EU haar opleidingsinspanningen tot na 2012 moet voortzetten en verzoekt de EDEO in dit verband na te gaan of het mogelijk is, zodra de veiligheidssituatie in Somalië dit toelaat, deze opleiding volledig of gedeeltelijk te verleggen naar de gebieden in Somalië die onder controle van de autoriteiten zijn, teneinde de veiligheidssituatie te verbeteren; beveelt aan dat de EUTM Somalia-missie nauwer moet kunnen worden betrokken bij het proces van aanwerving en herintegratie van personeel dat deze militaire opleiding geniet;

42.

onderstreept dat het operatiemodel van de EUTM, dat de EU in ruil voor een vrij bescheiden financiële, materiële en personele investering een belangrijke regionale rol in Oost-Afrika verleent, ook in andere gebieden zou kunnen worden toegepast, met name in de Sahel;

De Sahel

43.

spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het ontstaan van een gebied van instabiliteit in de Sahel, die gekenmerkt wordt door de verwevenheid van criminele activiteiten, met name drugs-, wapen- en mensenhandel alsmede gewapende acties van radicale terroristengroeperingen, die de territoriale integriteit van de staten in deze regio aantasten en die wel eens zouden kunnen leiden tot een blijvende zone van straffeloosheid op een deel van het grondgebied van Mali en tot uitbreiding ervan naar de buurlanden, zodat er een nog grotere bedreiging ontstaat voor de Europese belangen en Europese onderdanen, die nu al geconfronteerd worden met moord en ontvoering; benadrukt dan ook de noodzaak om een stabiele regering in Mali te ondersteunen om het uiteenvallen van het land te voorkomen, alsook het brede overloopeffect dat dit kan hebben in de zin van proliferatie van criminaliteit en conflicten;

44.

onderstreept de veiligheidsdreiging die van deze situatie uitgaat voor de hele Europese regio; dringt er in dit verband bij de VV/HV en de Raad op aan de in maart 2011 goedgekeurde EU-strategie voor de Sahel snel en volledig ten uitvoer te leggen en de nodige inspanningen op veiligheidsgebied te doen, eventueel door middel van GVDB-missies, teneinde de staten in deze regio te helpen hun capaciteiten in de strijd tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en terroristische groeperingen te versterken;

45.

is ingenomen met de lancering van de EUCAP Sahel Niger-missie die tot doel heeft Niger te helpen de veiligheidslacunes aan te pakken; stelt vast dat deze missie volledig past in de brede strategie voor de Sahel, maar acht het betreurenswaardig dat zij slechts op één enkel land is gericht terwijl andere landen in de regio, met name Mali, hun capaciteiten dringend en krachtig moeten uitbreiden en een antwoord moeten bieden op de bedreiging van hun regionale integriteit;

46.

verwelkomt de unanieme goedkeuring door de VN-veiligheidsraad, op 12 oktober 2012, van Resolutie 2071 over Mali; merkt op dat regionale en internationale organisaties, met inbegrip van de EU, in deze resolutie worden verzocht om gecoördineerde bijstand en hulp op het gebied van expertise, opleiding en capaciteitsopbouw te verlenen aan de strijdkrachten en veiligheidstroepen in Mali (…) teneinde het staatsgezag in Mali te herstellen; roept de VN-veiligheidsraad op om een resolutie aan te nemen waarin formeel goedkeuring wordt verleend voor een nieuwe Afrikaanse missie met de steun van de internationale gemeenschap, naar het voorbeeld van de steun aan AMISOM in Somalië;

47.

is ingenomen met de conclusies van de Raad van 15 oktober 2012 over de situatie in Mali, waarin dringend wordt gevraagd de planning van een eventuele militaire GVDB-operatie voort te zetten, met name via het ontwikkeling van een concept voor crisisbeheersing met betrekking tot de reorganisatie en training van de Malinese defensietroepen;

48.

verwelkomt het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders van de ECOWAS van 11 november 2012 om een stabilisatiemacht van ten minste 3  200 manschappen in te zetten, met een mandaat van een jaar.

49.

roept op de planning voort te zetten van een operatie ter ondersteuning, in overleg met ECOWAS, van de herstructurering van de strijdkrachten in Mali, met het doel de doeltreffendheid van de veiligheidstroepen van dit land te verbeteren en het in staat te stellen opnieuw controle over zijn grondgebied te krijgen;

Libië

50.

spreekt zijn voldoening uit over de humanitaire hulp en de civiele bescherming die de Commissie en de lidstaten in het verleden aan Libië en zijn buurlanden hebben verleend ter ondersteuning van VN-organisaties; is echter van mening dat de crisis in Libië voor de EU een gelegenheid zou zijn geweest om blijk te geven van haar vermogen om een breder opgezette handelwijze toe te passen, ook in militair opzicht, met volledige eerbiediging van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, indien zich een ernstige crisis voordoet in haar onmiddellijk nabuurschap die de stabiliteit van haar nabije omgeving rechtstreeks beïnvloedt; betreurt het dat het ontbreken van een gemeenschappelijke politieke wil onder de lidstaten en de ideologisch getinte terughoudendheid om de Unie haar eigen capaciteiten te laten inzetten ertoe hebben geleid dat de Unie een bijrol kreeg; stelt vast dat enkele leden van de VN-Veiligheidsraad aarzelden om de EU toestemming te geven voor haar humanitaire militaire operatie in Libië;

51.

roept de VV/HV op alle mogelijke lessen uit de crisis in Libië te trekken, zowel wat betreft het besluitvormingsproces in de EU als het militair ingrijpen van de NAVO, in termen van capaciteit maar ook en vooral in termen van coherentie en politieke solidariteit tussen de lidstaten, als wat betreft de relatie tussen de EU en het GVDB enerzijds en de NAVO anderzijds;

52.

is van oordeel dat de EU een belangrijke rol kan vervullen in het institutionele overgangsproces in Libië, met name op het gebied van demobilisatie en integratie van de leden van de revolutionaire brigades, herstructurering van de strijdkrachten en steun aan toezicht op de maritieme en landsgrenzen; betreurt het dat de bijdrage van de EU aan de veiligheidssector nog steeds niet concreter is geworden en dat de problemen bij het uitwerken en uitvoeren van deze bijdrage alle ruimte bieden voor bilaterale initiatieven waarvan de zichtbaarheid en coherentie te wensen overlaten; schaart zich achter bespoediging van de werkzaamheden voor de planning van een civiele missie ter ondersteuning van het grenstoezicht;

Zuid-Soedan

53.

neemt kennis van de lancering van de EUAVSEC South Sudan-missie die tot doel heeft de veiligheid van de luchthaven van Djouba te verbeteren; vraagt zich evenwel af of het een goede beslissing is geweest om een GVDB-missie in te zetten voor de beveiliging van deze luchthaven, aangezien deze taak ook door de Commissie via het Stabiliteitsinstrument uitgevoerd had kunnen worden;

Democratische Republiek Congo

54.

onderstreept het belang van de Democratische Republiek Congo voor de vrede en stabiliteit in Afrika en spreekt zijn steun uit aan de actie van MONUSCO ter bescherming van de burgerbevolking in het oosten van het land;

55.

is ingenomen met de inspanningen van de EU in het kader van de twee missies — EUSEC RD Congo en EUPOL RD Congo — ter consolidering van de rechtsstaat in dit land; stelt evenwel vast dat de twee missies van onvoldoende middelen zijn voorzien, gemeten aan de omvang van hun respectieve taken, en dat er actieve samenwerking met de Congolese autoriteiten nodig is om tastbare resultaten te verkrijgen;

Afghanistan

56.

is ingenomen met de EUPOL-missie in Afghanistan, die tot taak heeft een civiele politiemacht en een juridisch bestel in het leven te roepen dat de Afghanen in staat stelt eigen verantwoordelijkheid voor deze taken te nemen met het oog op de wederopbouw van de Afghaanse staat; onderstreept dat deze missie, die tot 31 mei 2013 moet duren en eventueel tot 31 december 2014 wordt verlengd, deel uitmaakt van de algemene inspanningen van de internationale gemeenschap om de Afghaanse bevolking in staat te stellen haar lot in eigen handen te nemen zodra de NAVO-troepen zich in 2014 terugtrekken; verzoekt de VV/HV en de Raad zich in overleg met het Europees Parlement grondig te beraden over de ontwikkeling van de algemene inzet van de Unie, en de EUPOL-missie in het bijzonder, in de context van Afghanistan na 2014;

De Palestijnse gebieden

57.

is van mening dat de opleidingsmissie EUPOL COPPS ten behoeve van de civiele Palestijnse politiemacht, die tot doel heeft de Palestijnse Autoriteit bij te staan bij de versterking van de instellingen van een toekomstige Palestijnse staat op het gebied van openbare orde en strafrecht onder Palestijns beheer en overeenkomstig de hoogste internationale normen, een succes is; stelt vast dat deze missie deel uitmaakt van de inspanningen van de EU ten behoeve van de oprichting van een Palestijnse staat die in vrede naast Israël bestaat;

58.

betreurt dat de EUBAM Rafah-missie haar operaties heeft gestaakt sinds Hamas de controle over de Gazastrook heeft overgenomen en dat de omvang ervan is ingeperkt, maar onderstreept dat de aanwezigheid van deze missie in de regio signaleert dat de EU bereid is bij te dragen tot alle acties die de dialoog tussen Israëli's en Palestijnen kunnen vergemakkelijken; betreurt het dat de Israëlische regering het hoofd van de EUPOL COPPS-missie geen toestemming heeft verleend om tegelijkertijd aan het hoofd van de EUBAM Rafah-missie te staan en dat het hoofdkwartier van deze missie in Tel Aviv gevestigd is en niet in Oost-Jeruzalem;

Georgië

59.

onderstreept dat de waarnemingsmissie EUMM Georgia een positieve rol heeft gespeeld, met name bij het ondersteunen van de dialoog en het herstel van de vertrouwen opbouwende maatregelen tussen de partijen, maar betreurt het dat deze missie nog steeds geen toestemming heeft gekregen om de bezette gebieden in Abchazië en Zuid-Ossetië te bezoeken, terwijl Rusland door het Europees Parlement, de NAVO, de Raad van Europa en een aantal lidstaten is aangemerkt als bezettingsmacht;

Irak

60.

stelt vast dat de missie EUJUST LEX-Iraq, waarvan het mandaat tot 31 december 2013 is verlengd, de eerste geïntegreerde missie „Rechtsstaat” van de EU is geweest met als doel een professioneel strafrechtelijk bestel in Irak in te voeren dat is gebaseerd op de rechtsstaat; stelt echter vast dat de situatie in Irak nog verre van stabiel is, zoals blijkt uit de aanslagen die regelmatig in het land plaatsvinden, een situatie die verder wordt verergerd door de uiterst onzekere regionale context;

Uitwisseling van ervaringen

61.

stelt vast hoe belangrijk het is dat er ervaringen worden uitgewisseld over de missies en operaties die in het kader van het GVDB plaatsvinden en spreekt zijn voldoening uit over het werk dat in dit verband verricht is door het directoraat crisisbeheersingsplanning van de EDEO en de EUMS; verzoekt de VV/HV regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de resultaten van deze werkzaamheden;

62.

is van mening dat met name de ervaringen uit civiele missies en operaties belangrijk zijn; wijst erop dat de EU op dit terrein uiterst actief is en opmerkelijke resultaten heeft geboekt; is van mening dat de toegevoegde waarde van de civiele operaties van de EU in aanmerking moet worden genomen bij de coördinatie van de inspanningen met onze partners en bondgenoten in de context van de aanpak van internationale crises;

Capaciteiten en uitvoeringsstructuren voor operaties

63.

stelt vast dat de militaire operaties van de Unie nog steeds maar al te vaak te kampen hebben met problemen in verband met het tot stand brengen van troepen en dat de geloofwaardigheid van het GVDB op het spel staat als gevolg van ontbrekende capaciteiten; roept de lidstaten dan ook op zich gereed te blijven houden om gekwalificeerd personeel en kwalitatief hoogstaand materieel te leveren;

64.

merkt op dat de crisisbeheersingsstructuur binnen de EDEO onderbezet blijft, zowel in civiel als in militair opzicht, hetgeen het reactievermogen beperkt en ertoe bijdraagt dat het GVDB naar de achtergrond schuift; verzoekt de VV/HV zo spoedig mogelijk verandering in deze situatie te brengen; wijst erop dat er een rechtstreeks contact moet zijn tussen de VV/HV en de crisisbeheersingsstructuur van het GVDB;

Civiel personeel en civiele capaciteiten

65.

onderstreept welke moeilijkheden de lidstaten ondervinden bij het beschikbaar stellen van voldoende gekwalificeerd en opgeleid personeel voor de civiele missies die in het kader van het GVDB worden uitgevoerd; verzoekt de Commissie en de EDEO te onderzoeken hoe de lidstaten kunnen worden bijgestaan bij het verhogen van het aantal politiefunctionarissen, rechters en hooggespecialiseerd personeel op het gebied van overheidsadministratie dat kan worden ingezet in civiele GVDB-missies;

66.

neemt kennis van de verlenging van het Civiel hoofddoel 2010 na deze datum en acht het een goede zaak dat er een meerjarig ontwikkelingsprogramma voor civiele capaciteiten is vastgesteld; roept de lidstaten en met name de desbetreffende ministers op alles in het werk te stellen om dit programma ten uitvoer te leggen;

67.

onderstreept de noodzaak om, in aanvulling op de in het Civiel hoofddoel genoemde capaciteiten, die betrekking hebben op politiefunctionarissen, rechters en hooggespecialiseerd personeel op het gebied van overheidsadministratie, effectievere bemiddelingsrichtsnoeren en -capaciteiten te ontwikkelen om tijdig en op gecoördineerde wijze toereikende bemiddelingsinstrumenten ter beschikking te kunnen stellen;

68.

stelt met bezorgdheid vast dat in sommige lidstaten de aanwijzing, coördinatie en inzet van civiel personeel voor GVDB-missies nog steeds hinder ondervindt van de toepassing van uiteenlopende nationale methodes en criteria; dringt aan op meer coördinatie tussen de lidstaten en vaststelling van optimale methodes op dit gebied;

69.

betreurt het in dit verband dat de VV/HV en de lidstaten in het verleden zijn voorbijgegaan aan resoluties van het Europees Parlement waarin werd verzocht om voldoende en bekwaam civiel personeel en substantiële capaciteiten; herinnert in dit verband aan de conclusies van de Raad van 21 maart 2011 over de civiele capaciteiten van het GVDB en is van mening dat deze nog steeds geldig zijn, namelijk:

er moet een opstartfonds worden vastgesteld voor de activiteiten ter voorbereidinaantrekken van voldoende gekwalificeerd en opgeleid personeel;

ontwikkelen van adequate faciliteiten voor missies, waaronder een voltooide versie van Goalkeeper; soepelere voorbereidende maatregelen; betere mechanismen voor het uitrusten van civiele missies (met inbegrip van de totstandbrenging van een permanent opslagsysteem);

verdere uitvoering van voorbereidende activiteiten voor civiele missies, conform de desbetreffende bepalingen van het VEU;

versterken van de effectbeoordeling en van het in de praktijk brengen van de geleerde lessen;

intensiveren van de samenwerking met derde landen en internationale organisaties;

Militair personeel en militaire capaciteiten

70.

stelt vast dat de EU momenteel wordt geconfronteerd met aanzienlijke financiële beperkingen en dat de lidstaten om zowel financiële en budgettaire als politieke redenen, die al dan niet verband houden met de crisis in de eurozone, momenteel naar verlaging of hooguit handhaving van het niveau van hun defensiebudget streven; wijst op de potentiële negatieve gevolgen van deze maatregelen voor hun militaire capaciteiten en bijgevolg voor het vermogen van de EU om zich op effectieve wijze van haar verantwoordelijkheden op het gebied van vredeshandhaving, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid te kwijten;

71.

stelt vast dat de militaire capaciteiten en de bewapening in Azië, en met name in China, de afgelopen tijd zijn toegenomen; dringt erop aan de dialoog met de regio te verdiepen en meer aandacht te besteden aan veiligheids- en defensievraagstukken;

72.

onderstreept met name dat de toename van het aantal externe operaties in de afgelopen jaren, zij het in Irak, Afghanistan dan wel Afrika — met inbegrip van Libië –, een grote financiële belasting was en is voor de landen die aan deze operaties deelnamen of deelnemen; stelt vast dat deze kosten rechtstreeks van invloed zijn op het personeelsverloop en de voortijdige slijtage van materieel, maar ook op de bereidheid van landen om aan GVDB-operaties deel te nemen, gezien hun budgettaire en capaciteitsbeperkingen;

73.

onderstreept dat de defensiebudgetten van alle lidstaten tezamen absoluut gezien vergelijkbaar zijn met de uitgaven van de belangrijkste opkomende staten en dat het probleem dus minder van budgettaire dan politieke aard is, zowel waar het gaat om het definiëren van een Europese industriële en technologische basis als om het bundelen van bepaalde operationele capaciteiten; wijst erop dat EU-brede consortia, gezamenlijke initiatieven en fusieprojecten tussen Europese ondernemingen kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een Europese defensie-industrie;

74.

stelt vast dat de militaire actie in Libië die door Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk met steun van de VS werd opgestart en door de NAVO werd overgenomen, de aandacht heeft gevestigd op het vermogen van bepaalde Europese landen om in te grijpen in een hooglopend conflict, maar ook op de moeite die het hen kost om een dergelijke actie te blijven voeren als gevolg van het gebrek aan fundamentele capaciteiten zoals het bijtanken tijdens vluchten, het vergaren van informatie en de inzet van precisiewapens;

75.

herinnert aan zijn resolutie van 14 december 2011 over de gevolgen van de financiële crisis voor de defensiesector van de lidstaten en onderstreept dat deze aanbevelingen nog steeds gelden voor de ontwikkeling van de militaire capaciteiten van de lidstaten in de zin van het delen en bundelen van middelen;

76.

verwelkomt bilaterale overeenkomsten als het Frans-Britse verdrag over militaire samenwerking en roept de andere lidstaten op om soortgelijke bilaterale en multilaterale overeenkomsten inzake militaire samenwerking en integratie te sluiten, als belangrijk instrument om kosten te besparen, doublures te vermijden en van onderop een proces in gang te zetten voor de opbouw van het GVDB en de toekomstige integratie van de veiligheid in de EU;

77.

is ingenomen met de eerste vooruitgang die is geboekt met het initiatief „pooling and sharing” van de EU en spreekt zijn lof uit voor het werk van het EDA, dat elf prioritaire actieterreinen heeft opgeleverd; onderstreept met name de vooruitgang die op de volgende vier terreinen is geboekt: bijtanken tijdens de vlucht, toezicht op zee, medische ondersteuning en opleiding; dringt er evenwel op aan dit initiatief van een strategisch kader te voorzien;

78.

betreurt het evenwel dat het initiatief tot dusver nog geen van de in het Hoofddoel 2010 vastgestelde lacunes heeft gedicht; neemt kennis van de aarzeling bij de lidstaten om het voortouw te nemen bij een van de driehonderd in april 2011 door de EUMS voorgestelde projecten voor het bundelen en delen van capaciteiten;

79.

verzoekt de lidstaten voorafgaand aan de volgend jaar te houden Europese Raad over defensie de bestaande capaciteiten in de EU te inventariseren en het initiatief uiteindelijk duurzaam te maken teneinde een Europees defensieplanningsproces te kunnen initiëren;

80.

is ingenomen met het voorstel van het EDA om een vrijwillige gedragscode inzake bundelen en delen te ontwikkelen teneinde de samenwerking tussen lidstaten bij verwerving, gebruik en gedeeld beheer van militaire capaciteiten te vergemakkelijken;

81.

spreekt met name zijn steun uit aan het project inzake het bijtanken van vliegtuigen tijdens de vlucht, dat ook een acquisitieaspect omvat; spreekt in dit verband evenwel zijn teleurstelling uit over het naar verwachting beperkte resultaat van deze actie in die zin dat het zal neerkomen op het louter vernieuwen van bestaande capaciteiten, in plaats van het creëren van nieuwe capaciteiten; dringt erop aan dat de lidstaten het Europese karakter van dit initiatief behouden en is van mening dat de „Organisation Conjointe de Coopération en matière d'Armement” (OCCAR) goed gepositioneerd is om dit aspect te beheren;

82.

is ingenomen met het op 27 juli 2012 ondertekende akkoord tussen het Europese Defensieagentschap en de OCCAR, waarmee de betrekkingen tussen de twee agentschappen geïnstitutionaliseerd worden en nauwere samenwerking bij programma's voor ontwikkeling van militaire capaciteiten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie mogelijk wordt;

83.

herinnert eraan dat de oorlog in Libië ook heeft laten zien dat er binnen de Europese legers een gebrek aan verkenningsdrones is en stelt vast dat er in Europa momenteel twee concurrerende projecten voor MALE-drones (Medium Altitude Long Endurance) lopen; neemt eveneens kennis van de Frans-Britse samenwerking op het gebied van UCAVs (Unmanned Combat Air Vehicles), die er baat bij zou hebben niet exclusief te blijven en andere Europese partners toe te laten;

84.

is van mening dat de invoering van het European Air Transport Command (EATC) een concreet en geslaagd voorbeeld is van „bundelen en delen” en onderstreept dat de totstandbrenging van een vloot van A400M-vliegtuigen binnen deze structuur de projectiecapaciteiten van de EU en de lidstaten aanzienlijk zou verbeteren; spoort alle deelnemende landen aan om met alle beschikbare transportmiddelen bij te dragen aan het EATC; spoort niet-deelnemende lidstaten aan om deel te nemen aan het EATC;

85.

verzoekt de Commissie, de Raad, de lidstaten en het EDA te overwegen innoverende oplossingen in te zetten om de projectiecapaciteiten van de EU te vergroten, en met name aan een tweesporenbeleid te denken: een publiek-privaat partnerschap op het gebied van luchtvracht, op basis van een kleine vloot van A400M-vliegtuigen, dat het mogelijk maakt zowel humanitaire hulp bij rampen te transporteren als materieel en personeel voor missies en operaties in het kader van het GVDB;

86.

dringt erop aan dat de versterking van de Europese capaciteiten ook via consolidering van de Europese industriële en technologische defensiebasis moet verlopen; herinnert in dit verband aan het belang van een Europese preferentie en van een European Buying Act;

87.

stelt vast dat de financiële en begrotingscrisis waarin de EU en de lidstaten verkeren tot verlies van knowhow zal leiden tenzij er op Europees niveau een omvangrijk programma op bilaterale of multilaterale basis wordt gelanceerd, en dat dit zelfs tot het verdwijnen van een zeer gespecialiseerde industriesector kan leiden; vestigt de aandacht op het feit dat de middelgrote bedrijven in de Europese defensie-industrie ook getroffen worden door de economische en financiële crisis en dat zij bijdragen tot de economie en in sommige lidstaten voor werkgelegenheid zorgen;

88.

verwelkomt het voorstel van de Commissie in het kader van het programma Horizon 2020 voor toekomstig door de EU gefinancierd civiel-militair onderzoek en civiel-militaire aanbestedingen ten behoeve van GVDB-missies; neemt met verontrusting kennis van de afnemende kredieten voor onderzoek en technologie, waardoor op de lange termijn het vermogen van Europa om een geloofwaardige defensiecapaciteit te handhaven op basis van het hele gamma aan wapens en militaire uitrusting wordt aangetast; herinnert de lidstaten aan hun toezegging om de uitgaven voor defensiegerelateerd onderzoek en defensiegerelateerde technologie te verhogen tot ten minste 2 % van de begroting voor defensie en wijst erop dat investeringen in onderzoek en technologie op het vlak van defensie goede resultaten hebben opgeleverd bij civiele toepassingen;

89.

is ingenomen met de recente initiatieven en projecten met betrekking tot cyberdefensie; dringt er bij de lidstaten op aan om nog nauwer samen te werken met het EDA bij het ontwikkelen van defensiecapaciteit, vooral op cybergebied, met name met het oog op het opbouwen van vertrouwen en het bundelen en delen van capaciteit; is verheugd dat cyberdefensie een van de prioriteiten op het gebied van defensieonderzoek en -technologie van het EDA zal worden;

90.

neemt met voldoening kennis van de inspanningen van het EDA om een Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB) te behouden, alsmede van het Barnier/Tajani-initiatief om binnen de Commissie een task force in het leven te roepen die verantwoordelijk is voor handhaving en ontwikkeling van dit strategische instrument, dat bedoeld is om de autonomie van de EU en de lidstaten op het gebied van defensie te bewaren; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de lopende werkzaamheden van de task force en het Parlement in de toekomst bij een en ander te betrekken;

91.

verzoekt de lidstaten de richtlijn inzake overheidsopdrachten op defensiegebied (2009/81/EG) (6) volledig toe te passen om voor meer interoperabiliteit tussen het materieel te zorgen en fragmentering van de markt, waarvan maar al te vaak derde landen profiteren, tegen te gaan;

92.

verwelkomt de mededeling over het industriebeleid van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel”, waarin wordt erkend dat de defensie-industrie nog steeds een sterk nationaal karakter heeft en wordt aangekondigd dat er een brede strategie zal worden ontwikkeld om het concurrentievermogen van de defensiesector te ondersteunen;

93.

onderstreept de betekenis van het capaciteitsontwikkelingsplan van het EDA; roept de lidstaten op dit plan beter in hun nationale planning te verwerken en meer bereidheid te tonen om zich in te kopen in projecten van het EDA;

94.

is van mening dat de Raad en de lidstaten meer steun moeten verlenen aan het vermogen van de Unie om kosten te besparen door middel van bundeling, waarbij met name te denken valt aan het EDA, het Satellietcentrum van de EU en het Europese veiligheids- en defensiecollege;

95.

dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan het EDA te voorzien van adequate budgettaire en personele middelen, zodat het in staat is alle taken die het door het Verdrag van Lissabon heeft gekregen, uit te voeren; benadrukt dat hiermee bij het volgende meerjarig financieel kader rekening moet worden gehouden;

Ruimtevaartbeleid ter ondersteuning van het GVDB

96.

onderstreept de noodzaak voor de operationele en besluitvormingsautonomie van de EU om te kunnen beschikken over adequate satellietinstallaties op het gebied van satellietopnames, informatievergaring, communicatie en bewaking van de ruimte; is van mening dat op deze gebieden meer gebruik zou kunnen worden gemaakt van delen en bundelen dan de bestaande bilaterale of met het Satellietcentrum van de EU voor de programma's Helios, Cosmo-Skymed en SAR-Lupe gesloten akkoorden voorzien; hoopt dat het programma MUSIS, dat de huidige generatie observatiesatellieten zal vervangen, een model van samenwerking tussen Europese landen en met de EDEO en de politiek-militaire organen van de Unie zal zijn;

97.

verzoekt met het oog hierop de Raad en de Commissie na te gaan of financiële participatie van de EU in toekomstige programma's voor ruimteopnames per satelliet mogelijk is, zodat de politiek-militaire organen van de EU en de EDEO satellieten kunnen „tasken” en op verzoek en naar gelang van hun eigen behoeften kunnen beschikken over satellietopnames van crisisgebieden of van gebieden waar een GVDB-missie zal worden uitgevoerd;

98.

herinnert eraan dat er EU-financiering nodig is voor het GMES-project, dat naar het voorbeeld van het GALILEO-programma tot de essentiële infrastructuur van de Europese Unie moet gaan behoren;

Versterking van de snelle-reactiecapaciteit

99.

stelt vast dat er ondanks de in het ATHENA-mechanisme aangebrachte wijzigingen, eerdere resoluties van het Parlement en de doctrine inzake het inzetten van de EU-Battlegroup, zoals bijvoorbeeld in de Weimar-brief is gevraagd, tot dusver geen Battlegroup is ingezet, terwijl deze toch een soort eerste voorhoede zou kunnen vormen, in afwachting van aflossing door troepen die beter uitgerust zijn voor langdurige actie;

100.

is van mening dat deze situatie de geloofwaardigheid van de Battlegroup als tactisch instrument en van het GVDB in het algemeen ondermijnt, terwijl hiervan in het verleden al gebruik gemaakt had kunnen worden; roept de lidstaten op zich paraat te houden en hun verplichtingen met betrekking tot dit instrument na te komen, gezien het feit dat het niet gebruiken ervan hoewel zich hiertoe verschillende mogelijkheden hebben voorgedaan, gelet op de financiële en personele investeringen in de Battlegroups, een financieel verlies vertegenwoordigt;

101.

herhaalt dat het ATHENA-mechanisme verder moet worden aangepast om het aandeel van de gemeenschappelijk kosten te verhogen en op die manier te zorgen voor een eerlijkere verdeling van de lasten van militaire operaties en daarnaast een negatieve prikkel weg te nemen voor lidstaten om een leidende rol in GVDB-missies op zich te nemen;

102.

ondersteunt de herziening van de procedures voor crisisbeheersing, die voor het einde van het jaar zou moeten zijn afgerond en een snellere uitvoering van civiele en militaire GVDB-operaties mogelijk zou moeten maken; is van mening dat procedures voor crisisbeheersing voorbehouden moeten blijven aan GVDB-operaties en dat er geen andere instrumenten zouden mogen worden toegevoegd, die de procedures alleen maar omslachtiger zouden maken; ondersteunt tevens de herziening van de financieringsprocedures om tot grotere flexibiliteit en snelheid te komen bij de mobilisering van middelen;

Structuren en planning

103.

is van mening dat de aan het Operatiecentrum overgedragen taak van coördinatie van missies in de Hoorn van Afrika een eerste stap vormt naar de oprichting van een Europese capaciteit voor de planning en uitvoering van operaties, voorzien van voldoende personeel en communicatie- en controlemiddelen; betreurt het evenwel dat het Operatiecentrum noch permanent is, noch het centrale punt voor de planning en uitvoering van militaire en civiele missies vormt;

104.

pleit andermaal voor de oprichting van een operationeel hoofdkwartier (OHQ) van de EU voor de operationele planning en uitvoering van civiele missies en militaire operaties binnen de EDEO, zo nodig via permanente gestructureerde samenwerking;

105.

neemt kennis van de door de Raad in zijn conclusies van december 2011 uitgesproken wens om de capaciteiten voor anticiperende planning te verbeteren; steunt de uitbreiding van de bevoegdheden van de EUMS in dit opzicht; is van mening dat het Operatiecentrum de EUMS bij deze taak zou kunnen bijstaan;

106.

neemt met belangstelling kennis van de splitsing van het Situatiecentrum in twee nieuwe eenheden, de „Situation Room” en het Intelligence Centre of INTCEN, en is verheugd dat dit laatste moet worden uitgebreid indien de lidstaten het GBVB en het GVDB verder willen ontwikkelen;

107.

pleit voor het creëren van posten voor tijdelijke of vaste veiligheidsdeskundigen in de EU-delegaties die het meest van belang zijn voor het GVDB, teneinde veiligheidskwesties beter te kunnen doorgeven; verzoekt na te gaan welke rol deze deskundigen zouden kunnen spelen in de preventie op het vlak van veiligheid en vroegtijdige waarschuwing;

Partnerschappen

EU — NAVO

108.

stelt vast dat de EU en de NAVO, die door een op de NAVO-top van Chicago bekrachtigd strategisch partnerschap zijn verbonden, op verschillende gemeenschappelijke terreinen, zoals Kosovo, Afghanistan en de strijd tegen piraterij in de golf van Aden en de Indische Oceaan, actief zijn; herinnert in deze context aan het belang van goede samenwerking tussen de EU en de NAVO;

109.

is van mening dat een versterking van de civiele en militaire capaciteiten van de EU ook de NAVO ten goede zal komen en synergieën tussen beide organisaties zal creëren;

110.

stelt vast dat de impasse in het geschil tussen Turkije en Cyprus de twee organisaties niet belet om via adequate kanalen een politieke dialoog te voeren, samen te werken dankzij „staff-to-staff”-contacten en hun activiteiten te coördineren; roept er niettemin toe op dit geschil op te lossen, zodat de samenwerking tussen de twee organisaties verder verbetert;

111.

is ingenomen met de samenwerking tussen de EU en de NAVO op het gebied van militaire capaciteiten, met name om doublures bij het streven naar delen en bundelen van de capaciteiten van de EU en het Smart Defense-initiatief van de NAVO te voorkomen;

112.

onderstreept het belang van praktische samenwerking op het gebied van cyberveiligheid en -defensie die voortbouwt op de bestaande complementariteit in de ontwikkeling van defensiecapaciteit en benadrukt in dit verband de noodzaak van nauwere coördinatie, met name met betrekking tot planning, technologie, opleiding en uitrusting;

113.

betreurt het dat er binnen de NAVO structuren voor civielecrisisbeheersing zijn ontstaan die een onnodige doublure vormen van de bestaande en goed ontwikkelde capaciteiten van de EU;

EU — AU

114.

is ingenomen met de samenwerking tussen de Europese Unie en de Afrikaanse Unie, gericht op handhaving van vrede en stabiliteit op het Afrikaanse continent; stelt vast dat de EU bijdraagt tot de totstandbrenging van randvoorwaarden voor vrede en veiligheid in Afrika, en steunt dan ook het streven naar vrede van de AU en regionale organisaties zoals ECOWAS door middel van bestrijding van instabiliteit, onveiligheid en terroristische dreigingen, van de Hoorn van Afrika tot de Sahel;

115.

herinnert eraan dat de EU de grootste bijdrage levert aan het budget van AMISOM en onderstreept dat er een strategische visie voor de toekomst van deze operatie nodig is;

EU — VN

116.

is ingenomen met de goede samenwerking tussen de EDEO en het departement voor vredeshandhavingsoperaties van de VN; stelt vast dat de EU met haar Battlegroups een voorhoede zou kunnen vormen bij dringende vredeshandhavingsoperaties, totdat VN-troepen de operatie overnemen;

EU — OVSE

117.

onderstreept het belang van samenwerking tussen de EU en de OVSE in regio's van gemeenschappelijk belang en met betrekking tot gemeenschappelijke aangelegenheden als conflictpreventie, crisisbeheer, rehabilitatie na conflicten en bevordering en versterking van de rechtsstaat; spreekt zijn voldoening uit over het feit dat het toepassingsgebied van deze samenwerking zich de afgelopen jaren heeft verbreed en verdiept, maar vraagt om nauwere coördinatie en synergieën bij het optreden in crises en conflicten, waarbij doublures van inspanningen moeten worden vermeden en voor een kostenefficiënte aanpak moet worden gekozen;

EU — derde landen

118.

onderstreept de aanhoudende relevantie van sterke trans-Atlantische banden en is ingenomen met de samenwerking tussen de EU en de VS bij crisisbeheersingsoperaties zoals EUTM Somalia, EUNAVFOR Atalanta, EULEX Kosovo en EUPOL Afghanistan;

119.

is ingenomen met de kaderovereenkomsten die de EU tot dusver heeft gesloten met een twaalftal derde landen zodat zij kunnen deelnemen aan civiele en militaire operaties in het kader van het GVDB;

o

o o

120.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het secretariaat-generaal van de NAVO, de voorzitter van de parlementaire vergadering van de NAVO, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de fungerend voorzitter van de OVSE en de voorzitter van de parlementaire vergadering van de OVSE.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 63.

(3)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 7.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0228.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0574.

(6)  PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76.


Top