EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005DC0208

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het Europese ruimtevaartbeleid - Voorlopige elementen {SEC(2005)664}

/* COM/2005/0208 def. */

52005DC0208

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het Europese ruimtevaartbeleid - Voorlopige elementen {SEC(2005)664} /* COM/2005/0208 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 23.5.2005

COM(2005) 208 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Het Europese ruimtevaartbeleid – Voorlopige elementen{SEC(2005)664}

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Het Europese ruimtevaartbeleid – Voorlopige elementen

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING 3

1. STRATEGIE 4

2. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN 6

2.1. Taken 6

2.2. Beheer 8

3. PRIORITEITEN EN KOSTEN 8

3.1. Prioriteiten 8

3.2. Kosten 9

4. UITVOERING 9

4.1. Industriebeleid 9

4.2. Internationale samenwerking 11

4.3. Instrumenten 12

4.4. Beheer van de EU-programma's 13

4.5. Regelgevend en institutioneel kader 14

INLEIDING

Zoals vastgesteld in de kaderovereenkomst tussen de EG en het Europees Ruimteagentschap (ESA) is de “Ruimteraad” op 25 november 2004 bijeengekomen, gezamenlijk voorgezeten door het EU-voorzitterschap en het voorzitterschap van de ESA-raad op ministerieel niveau. In zijn beleidslijnen[1] besloot de Ruimteraad om bij de tweede vergadering:

“de prioriteiten van het Europese ruimtevaartprogramma in kaart te brengen en vast te stellen, inclusief een raming van de mogelijke kosten,

de rol en de verantwoordelijkheden van de EU, het ESA en andere belanghebbenden van het Europese ruimtevaartprogramma, alsmede de passende financieringsbronnen vast te stellen,

de beginselen van het industriebeleid en van de financiering in verband met de uitvoering van het Europese ruimtevaartprogramma vast te leggen”.

Dit document, dat door het gemeenschappelijk secretariaat EG-ESA is opgesteld, is op die beleidslijnen gebaseerd. Het is besproken met de lidstaten in het kader van de Groep op hoog niveau voor ruimtevaartbeleid. Bovendien hebben er op 5 april 2005 besprekingen met de sector plaatsgevonden. Tot slot is het gemeenschappelijk secretariaat voornemens om op basis van de beleidslijnen van de op 7 juni 2005 geplande tweede Ruimteraad deze mededeling verder uit te werken door de voorlopige elementen om te zetten in een concreter voorstel voor een Europees ruimtevaartbeleid en een bijbehorend programma, die aan de derde Ruimtevaartraad zullen worden voorgelegd. In het definitieve voorstel zal rekening worden gehouden met de resultaten van een open raadplegingsprocedure.

Dit Europese ruimtevaartbeleid zal bestaan uit een strategie met de doelstellingen en de taken en verantwoordelijkheden van de belangrijkste actoren om deze doelstellingen te bereiken, het Europese ruimtevaartprogramma met de prioriteiten van de belangrijkste actoren en een aantal door hen overeengekomen uitvoeringsbeginselen.

1. STRATEGIE

Ruimtevaartactiviteiten zijn van strategisch belang voor de opbouw van Europa. Ruimtevaart is een instrument om het beleid van de Unie, haar lidstaten en haar burgers te ondersteunen: strategische invloed, wetenschappelijke vooruitgang, economische groei in de kenniseconomie en veiligheid.

De EU speelt een steeds grotere rol op het wereldtoneel. Sinds de uitbreidingen is de strategische invloed van de EU toegenomen. Dit vergt overleg, aanpassingen en de nodige instrumenten, waaronder het ruimtevaartbeleid.

De vaststelling van een Europese visie op de ruimtevaart en op de daaruit voortvloeiende prioriteiten zijn voorwaarden voor meer succes op dit gebied. De Europese ambities moeten duidelijk worden vastgelegd zodat alle betrokkenen, zowel instellingen als particulieren, maatregelen kunnen nemen om aan deze prioriteiten te voldoen. Ruimtevaartactiviteiten overstijgen transsectoraal beleid zoals onderzoek en innovatie en raken veel beleidssectoren in de Gemeenschap.

De ruimtevaart is een strategische sector voor groei en werkgelegenheid en maakt daarom ook deel uit van de groei- en werkgelegenheidsstrategie. Ruimtevaarttoepassingen ondersteunen de economische activiteit en cruciale overheidsdiensten, aangezien zij niet alleen van belang zijn voor het loutere wetenschappelijk onderzoek. Of zij doeltreffend zijn, hangt af van hun integratie met terrestrische systemen om de relatieve voordelen van beide systemen te kunnen benutten. De voordelen ervan worden over heel Europa verspreid. Nieuwe toepassingsmarkten zullen worden gestimuleerd door innovatie, met name via kleine en middelgrote ondernemingen.

Op de ruimtevaart gebaseerde wetenschap en toepassingen spelen een belangrijke rol om het concurrentievermogen van de kennismaatschappij in Europa te versterken. Omvangrijke succesvolle onderzoeksmissies in de ruimte onder Europese leiding hebben het ESA en zijn lidstaten, de Europese wetenschap alsmede de industrie en de dienstensector een vooraanstaande positie bezorgd. Wetenschappelijk en industrieel ruimteonderzoek is een sterke motor voor nieuwe technische ontwikkelingen waaruit veel nieuwe toepassingen voortvloeien, die zowel de maatschappij als het milieu ten goede komen. De ruimtevaart is een belangrijke troef van de Europese integratie, niet alleen door de beschikbare technische capaciteiten maar ook door het wereldomvattende avontuur en de uitdaging die zij voor Europa vormt.

Het Europese veiligheidsbeleid ontwikkelt zich snel. Hierbij zullen in de ruimte gebaseerde voorzieningen om situaties in te schatten en er snel op te kunnen reageren een belangrijke rol gaan spelen. Het onderscheid tussen defensie-infrastructuur en interne veiligheidsinfrastructuur en -systemen wordt steeds vager, en er moet duidelijkheid komen over het gemeenschappelijk gebruik ervan. De Raad van de EU heeft erkend dat in de ruimte gebaseerde voorzieningen ertoe kunnen bijdragen dat de EU op het gebied van crisismanagement slagvaardiger wordt en beter kan reageren op andere veiligheidsbedreigingen. De Raad heeft dan ook zijn goedkeuring gehecht aan het principe dat de geïnventariseerde en overeengekomen EVDB-eisen in het wereldomvattend ruimtevaartbeleid van de EU en het Europese ruimtevaartprogramma[2] tot uiting moeten komen.

De EU moet een gegarandeerde toegang tot vaardigheden in de ontwikkeling, de lancering en het gebruik van in de ruimte gebaseerde voorzieningen hebben. Deze toegang kan worden verzekerd door een combinatie van onafhankelijke systemen, strategisch internationaal partnerschap en vertrouwen in de marktwerking. De Europese investeringen in ruimtevaartinfrastructuur en –diensten hebben ook voordelen voor en invloed op buurlanden, ontwikkelingslanden en internationale partners. Op deze manier zal de internationale dimensie van het ruimtevaartbeleid toenemen.

Tegenwoordig nemen Europese bedrijven een sleutelpositie in op de commerciële wereldmarkt van de productie, lancering en exploitatie van satellieten. Europa heeft een stevige technologische basis en blinkt uit op wetenschappelijk gebied. Dit alles is bereikt met publieke middelen voor de ruimtevaart die slechts een zesde van die in de Verenigde Staten bedragen. De Europese ruimtevaart moet haar toppositie handhaven en daarbij de kosten in de hand houden.

Bij de eerste “Ruimteraad” in november 2004 hebben de lidstaten de wens van een grotere EU-dimensie in het ruimtevaartbeleid uitgesproken. Zij verklaarden dat ruimtevaartactiviteiten kunnen bijdragen aan de Europese beleidsdoelen op een aantal gebieden[3] en dat voor de uitvoering ervan de bestaande Europese capaciteiten moeten worden ingezet, waaronder met name het ESA en de nationale ruimteagentschappen.

Om te zorgen dat de ruimtevaart haar volledig potentieel aan zowel wetenschappelijke, technologische en industriële als economische en strategische voordelen kan ontwikkelen, is financiering op lange termijn noodzakelijk. Naast de bestaande financiering door het ESA en uit nationale programma's zal financiering door de EU van doorslaggevend belang zijn. Gezien de relatief geringe omvang van de beschikbare openbare middelen voor ruimtevaartactiviteiten in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten, moeten deze middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt.

Voor een doeltreffende verdeling van de bevoegdheden tussen de EU en haar lidstaten bij de uitvoering van ruimtevaartactiviteiten moeten de financiële en niet-financiële inspanningen van de belangrijkste openbare actoren in Europa worden gecoördineerd en complementair zijn. Hiervoor moet overeenstemming over de taken en verantwoordelijkheden en meer transparantie tussen alle betrokkenen actoren worden bereikt, wat op zijn beurt een optimale planning en benutting van de middelen vereist. Als blijkt dat de middelen steeds efficiënter worden gebruikt, zullen ook steeds meer openbare en particuliere investeringen worden aangetrokken.

Iedere actor moet, binnen het kader van zijn taken en verantwoordelijkheden, de moed hebben om op basis van de behoeften en eisen van de gebruikers prioriteiten te stellen. Toepassingen (exploitatie van ruimtesystemen die met terrestrische systemen zijn geïntegreerd) zullen een prominente plaats krijgen in het programma. Hierdoor zullen gebruikers gemakkelijker worden gemotiveerd om de nodige fondsen beschikbaar te stellen, wat weer tot een versterking van de overheidssector zal leiden. Bovendien heeft de EU behoefte aan gegarandeerde en concurrerende systemen bij de lancering en het gebruik van in de ruimte gebaseerde voorzieningen in het kader van een Europees ruimtevaartbeleid.

De EU moet er rekening mee houden dat een groot deel van de infrastructuur waarop Europa gaat steunen, eigendom is van de lidstaten en niet noodzakelijkerwijze op EU-niveau wordt gedeeld, vooral niet als het om defensiesystemen gaat, dat er leemten zijn die door de huidige plannen niet kunnen worden aangevuld en dat de gegevensinterfaces, zelfs bij bestaande en geplande satellieten, niet altijd zijn geharmoniseerd. Op dit ogenblik zijn Galileo en GMES (wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid) de meest geavanceerde toepassingsprojecten. De ruimtevaart speelt een steeds grotere rol op EU-beleidsterreinen zoals vervoer, landbouw, milieu, veiligheid en informatiemaatschappij, in combinatie met terrestrische componenten op het gebied van monitoring en communicatienetwerken en –diensten.

De uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid moet vergezeld gaan van de ontwikkeling van:

1. een sectorspecifiek industriebeleid dat Europa de vereiste industriële en kritische technologische bronnen en vaardigheden en tegelijkertijd een wereldwijd concurrerende ruimtevaartindustrie garandeert;

2. een beleid van internationale samenwerking waarmee ruimere geopolitieke doelstellingen van Europees extern beleid, met inbegrip van nabuurschapsbeleid, en ook het doeltreffend dagelijks functioneren van ruimtevaartsystemen worden bereikt;

3. instrumenten voor investering in programma’s en voor het efficiënte beheer ervan.

2. TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN

2.1. Taken

De taken en verantwoordelijkheden binnen het Europese ruimtevaartbeleid moeten zo worden gedefinieerd dat zij duidelijk en complementair zijn en aan de bestaande wettelijke voorschriften voldoen. Voor de komende periode hebben de hoofdactoren, rekening houdend met elkaars plannen, hun belangrijkste taken al vastgesteld.

De EU krijgt de volgende taken:

- de prioriteiten en eisen voor in de ruimte gebaseerde systemen met het oog op de belangrijkste doelstellingen en beleidsmaatregelen van de EU en de behoeften van de burgers vaststellen;

- daartoe de politieke wil en de behoeften van de gebruikers met elkaar verzoenen;

- de beschikbaarheid en continuïteit van diensten die EU-beleid ondersteunen verzekeren door relevante upstream onderzoeksactiviteiten te financieren, diensten in te kopen of de inwerkingstelling en de operationele fasen van ruimtevaartsystemen te garanderen, al naar gelang het geval, en te zijner tijd financiering door de gebruikers te stimuleren;

- de integratie verzekeren van in de ruimte gebaseerde systemen met de bijbehorende terrestrische en in-situ-systemen bij het bevorderen van de ontwikkeling van op de gebruiker gerichte toepassingsdiensten die EU-beleid ondersteunen;

- een optimaal regelgevingsklimaat creëren om innovatie te vergemakkelijken;

- coördinatie van de Europese positie in de internationale samenwerking bevorderen.

De ruimtevaartactiviteiten van de EU zullen worden verricht door de bestaande Europese instellingen, met name door het ESA, de nationale ruimteagentschappen en de industrie. De EU stimuleert ook de ontwikkeling van innovatieve diensten voor de exploitatie van ruimtevaartsystemen die in heel Europa aan de industrie en de burgers ten goede komen.

Het ESA krijgt als taak om door middel van besluiten van zijn lidstaten en medewerkende staten:

- de technische specificatie van het ruimtesegment van ruimtevaarttoepassingsprogramma’s te ondersteunen en daarbij vooral rekening te houden met de eisen van de EU;

- ruimtevaarttechnologieën te ontwikkelen en toe te passen, met name bij de toegang tot de ruimte en tot wetenschap en onderzoek;

- te streven naar expertise in het wetenschappelijk onderzoek in, van en uit de ruimte;

- de EU te adviseren over de aan het ruimtevaartsegment te stellen eisen om de beschikbaarheid en continuïteit van diensten te bevorderen;

- internationaal samen te werken in het kader van door het ESA geleide programma’s.

De lidstaten die in de Ruimteraad zijn vertegenwoordigd, zullen - met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel – uit het Europese ruimtevaartbeleid inspiratie putten voor de nationale programma’s en toelichten welke rol deze moeten spelen om de doelstellingen van het overkoepelende Europese ruimtevaartprogramma te helpen verwezenlijken.

Via hun lidmaatschap van Eumetsat investeren de meeste EU- en ESA-lidstaten al in operationele weersatellieten en satellieten voor klimaat- en milieumonitoring en kunnen zij met andere Eumetsat-leden overleggen welke rol zij met betrekking tot operationele GMES-diensten kunnen spelen.

Bovendien zal het Europese ruimtevaartprogramma ook rekening houden met belanghebbenden uit de particuliere sector. Het programmamanagement zal de ontwikkeling van door de particuliere sector aan regeringsinstanties en commerciële klanten te leveren diensten zoveel mogelijk stimuleren. Daarbij zal in de mate van het mogelijke naar publiek-private partnerschappen met risicodeling worden gestreefd. Alle belanghebbenden zullen bij de opstelling en de regelmatige herziening van het programma worden geraadpleegd.

2.2. Beheer

De EU moet op basis van een Europees ruimtevaartbeleid de wetenschappelijke en technische vooruitgang, de industriële concurrentiekracht en de uitvoering van haar beleid stimuleren. De verdere integratie van de ruimtevaartactiviteiten met de beleidsmaatregelen van de EU waarvoor zij van nut kunnen zijn, zal de effectiviteit van beide vergroten. Er zijn veel actoren betrokken bij de ruimtevaartgerelateerde activiteiten in Europa. Hun activiteiten moeten complementair zijn. Om deze reden moet Europa zijn scenario van “goed beheer” voor de ruimte optimaliseren.

De actoren zullen gebruikmaken van Europese technische capaciteiten die per activiteit zijn opgenomen in een netwerk en de zogenaamde “netwerken van centra”. Het ESA zal de herstructurering van de ruimtevaartgerelateerde publieke infrastructuur coördineren om de efficiëntie van de programma’s te vergroten. Gezien de beperkte publieke middelen moeten de financiële bronnen worden geconsolideerd.

3. PRIORITEITEN EN KOSTEN

3.1. Prioriteiten

Bij de opstelling van het Europese ruimtevaartprogramma zullen de hoofdactoren hun prioriteiten bespreken en zullen zij - overeenkomstig de gemaakte afspraken over hun respectieve verantwoordelijkheden - rekening houden met elkaars voorstellen voordat zij definitieve beslissingen nemen. Op die manier zal het programma meer bereiken dan de onderdelen ervan afzonderlijk zouden kunnen.

De prioriteiten worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen, namelijk exploitatie en verkenning van de ruimte. Exploitatie is gebruikersgericht; de ruimte wordt beschouwd als een instrument om beleidsdoelen te bereiken. Verkenning dient doelen die specifiek zijn voor de ruimtevaart en ziet de ruimte als plaats voor ontdekkingen, voor de ontwikkeling van basisinstrumenten en voor de verbetering van de wetenschappelijke kennis. Nadere informatie over de hieronder beschreven prioriteiten is te vinden in bijlage B.

Aangezien het er voor de EU vooral om gaat dat de ruimtevaart kan bijdragen aan het bereiken van haar beleidsdoelen, zullen haar activiteiten op toepassingen worden gericht. Voor de uitvoering van communautair beleid worden al vrij veel activiteiten verricht waarbij uit de ruimte afkomstige informatie wordt gebruikt. Deze activiteiten zullen verder toenemen, te meer omdat de EU een steeds grotere rol speelt op het wereldtoneel en behoefte heeft aan onafhankelijke informatie op het gebied van milieu, natuurlijke hulpbronnen en veiligheid over de hele wereld. De EU zal vooral kijken naar het economisch potentieel van een toepassing (ongeacht of deze bestemd is voor commercieel gebruik of voor de overheid, dan wel te maken heeft met veiligheid) en zal de vraag stellen of de technologieën klaar zijn voor exploitatie en of de marktwerking alleen de Europese gebruikers van de nodige systemen zal voorzien.

De prioriteiten van de EU zijn derhalve:

- Galileo, een gebruikersgericht toepassingsprogramma dat nog gepresenteerd en geëxploiteerd moet worden;

- GMES, dat zich in een vroeg stadium bevindt en waarvoor in de ruimte en op de grond gebaseerde monitoringcapaciteiten in gebruikersgerichte operationele toepassingsdiensten moeten worden geïntegreerd. Het wordt het tweede vlaggenschip van de EU, dat Europese actoren en middelen ter ondersteuning van milieu- en veiligheidsbeleid kan mobiliseren. Het systeem wordt nauw gecoördineerd met het GEO-initiatief (Groep voor aardobservatie), dat tot doel heeft omvangrijker en constanter aardobservaties op internationaal niveau uit te voeren en het onderzoek op het gebied van milieu en duurzame ontwikkeling te ondersteunen;

- onderzoek op lange termijn naar satellietcommunicatietechnologie in het kader van het initiatief “i2010: Europese informatiemaatschappij” blijft significant als onderdeel van een geïntegreerde aanpak van informatie en elektronische communicatie.

Het ESA concentreert zich op de verkenning van de ruimte en op de fundamentele instrumenten voor zowel exploitatie als verkenning van de ruimte: toegang tot de ruimte, wetenschappelijke kennis en ruimtevaarttechnologieën. Daarom zal het voor de ESA prioritair zijn een gegarandeerde en concurrerende toegang te verkrijgen tot de ruimte door middel van een reeks draagraketten; naar expertise te streven in de wetenschappen van de ruimte (het verplichte wetenschapsprogramma), vanuit de ruimte (aardwetenschappen door middel van het 'Earth Observation Envelope Programme') en in de ruimte (biowetenschappen en natuurkunde in het internationale ruimtestation ISS); zijn knowhow te benutten bij de verkenning van het planetenstelsel door robots en mensen; technologieën te ontwikkelen om een concurrerende ruimtevaartindustrie te handhaven die in de toekomstige behoeften aan ruimtesystemen in Europa kan voorzien.

De lidstaten van de “Ruimteraad” is verzocht om als bijdrage aan de voorbereiding van het Europees ruimtevaartprogramma hun prioriteiten aan te geven en daarbij volledig rekening te houden met de prioritaire programmapunten die zij in het kader van het ESA en de EU al hebben vastgelegd.

3.2. Kosten

De kosten van deze prioriteiten voor de EU, het ESA en de nationale programma's worden de komende maanden vastgesteld en aan de normale begrotings- en programmagoedkeuringsprocedures onderworpen. Er moet op worden gewezen dat deze mededeling niet vooruitloopt op de huidige discussies over de financiële perspectieven van de EU. Door hun inspanningen te coördineren zullen de actoren zorgen dat nieuwe investeringen extra resultaten opleveren.

4. UITVOERING

4.1. Industriebeleid

In de hele wereld wordt de ruimtevaartsector aangestuurd door de overheid, zowel wat onderzoek en ontwikkeling als wat exploitatie en regulering betreft. De commerciële markt houdt zich bezig met telecommunicatie/omroep, bepaalde diensten die met navigatiesystemen en aardobservatie samenhangen en in beperkte mate ook lanceringsdiensten. De markt wordt gekenmerkt door enerzijds een beperkt aantal aanbieders en anderzijds een grote vraag uit de publieke sector. De ruimtevaartsector wordt gekenmerkt door ontwikkelingen met een hoog technologisch risico en lange investeringscycli. Hij heeft behoefte aan capaciteit voor ontwerp, ontwikkeling en productie.

Een internationaal concurrerende ruimtevaartindustrie draagt wezenlijk bij aan het bereiken van de economische en politieke doelstellingen van Europa en daarmee aan de groei- en werkgelegenheidsstrategie. Er werken hoog opgeleide arbeidskrachten, die cruciaal zijn voor een op kennis gebaseerde economie. De uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid vereist een voor de sector specifiek industriebeleid, waardoor Europa zowel knowhow en onafhankelijkheid op het gebied van kritieke technologieën als concurrentiekracht kan handhaven, zonder de mededinging te verstoren.

De Europese ruimtevaartindustrie is sterk afhankelijk van commerciële overeenkomsten waarvoor wereldwijde concurrentie bestaat. De zwakke Europese commerciële en institutionele markten, die vaak ook openstaan voor externe aanbieders, maken de sector kwetsbaar voor elke daling van de conjunctuur. Het beleid moet erop gericht zijn strategische vaardigheden en deskundigheid in Europa te houden en de productiviteit te waarborgen.

De exploitatie van ruimtevaartsystemen door het grondsegment en de dienstensectoren is een nog grotere bron van groei en werkgelegenheid. Een gebruikersgerichte benadering en integratie met andere technische infrastructuren zal leiden tot een verveelvoudiging van commerciële en openbare diensten die de economie en de werkgelegenheid moeten stimuleren.

Het industriebeleid van de EU zal het volgende omvatten:

4. Regulerings- en standaardiseringsactiviteiten, met inbegrip van het verzekeren van de toegang tot het spectrum en de omloopbanen en het opzetten van een passend juridisch kader om het gebruik van ruimtevaartdiensten op alle gebieden te vergemakkelijken en aan te moedigen. Hierbij zal op de interoperabiliteit van in de ruimte en op de grond gebaseerde systemen worden gelet.

5. Een kosteneffectief aanbestedingenbeleid dat is aangepast aan de nieuwe industriële omgeving van de EU en dat aan het toepasselijke gemeenschapsrecht voldoet. Dit zal een gevolg zijn van ruimtesystemen die zijn geïntegreerd met in-situ-monitoringsystemen en andere terrestrische systemen, die worden aangestuurd en uiteindelijk betaald door de gebruikers.

6. Maatregelen om de internationale markten te verbeteren. Het ontbreken van gelijke mededingingsvoorwaarden ten aanzien van buitenlandse concurrenten die profiteren van grote en beschermde institutionele markten (Verenigde Staten, Rusland) is een heikel punt en moet in aanmerking worden genomen.

7. De ruimtevaart is van nature een technologie met talrijke toepassingsmogelijkheden. Het industriebeleid van de EU moet zowel civiele als veiligheidstoepassingen in aanmerking nemen.

Voor het ESA is de regel van het “industriële rendement” die sinds zijn oprichting gold, een mechanisme geweest voor de ontwikkeling van de Europese industriële capaciteiten die nu worden gerationaliseerd. In de bijdragen van zijn lidstaten aan programma's wordt rekening gehouden met de verwachte voordelen van het aanvankelijke programma voor de industrie. Het ESA heeft een systeem van “eerlijke bijdragen” ingevoerd, een variant van het systeem van de “evenredige compensatie”, waarmee de bijdragen zoveel mogelijk op de gegunde contracten worden afgestemd. Niettemin moeten de gevolgen van de toepassing van dit systeem worden beoordeeld, moeten de voordelen ervan worden afgewogen tegen de potentiële nadelen voor het concurrentievermogen en moet ook worden nagegaan of de motivatie van de lidstaten om aan programma’s bij te dragen daardoor wordt beïnvloed.

4.2. Internationale samenwerking

Ruimtevaartactiviteiten zijn van nature wereldomvattend. Zij hebben vaak mondiale doelstellingen en impliceren zware en riskante uitgaven die niet door één investeerder alleen kunnen worden gedaan. In de meeste gevallen worden deze activiteiten op basis van wederzijds belang met gesloten beurzen uitgevoerd. Internationale samenwerking blijft een doorslaggevende rol spelen in het Europese ruimtevaartbeleid.

Europa moet op een aantal gebieden, zoals verkenning, zijn strategieën en internationale initiatieven versterken. Wat het beleid in ruime zin betreft, moet Europa zijn ruimtevaartpartnerschap met Rusland verder uitwerken, zijn lange samenwerking met de Verenigde Staten op het gebied van wetenschap en toepassingen handhaven en verder ontwikkelen, samenwerking met de snel opkomende ruimtevaartmogendheden initiëren of uitbreiden en zijn rol in internationale ruimtevaartgerelateerde organisaties en initiatieven versterken.

Overeenkomstig de doelstellingen van het Europese nabuurschapsbeleid wordt samenwerking op het gebied van ruimtevaart aangemoedigd om de economische en sociale ontwikkeling van de oostelijke en de zuidelijke buurlanden te ondersteunen.

De relaties met ontwikkelingslanden worden versterkt door EU-, ESA-, nationale en Eumetsat-programma's, waarbij de verantwoordelijken voor het ontwikkelingsbeleid in Europa in toenemende mate worden betrokken. Dit gebeurt als aanvulling op de afspraken met landen over het functioneren van het grondsegment bij ruimtevaartprogramma's.

Ook Galileo heeft een dimensie van nauwe internationale samenwerking en heeft over de hele wereld partners nodig om zijn potentieel volledig te ontwikkelen. Galileo zal niet alleen het resultaat zijn van samenwerking tussen Europese landen, maar er wordt ook een snel toenemend aantal andere landen bij betrokken. De samenwerking met deze landen zal tot een betere technische harmonisatie met de andere satellietnavigatiesystemen in de wereld leiden, de voor de werking van het systeem noodzakelijke wereldwijde infrastructuur versterken en de markten in de hele wereld ontwikkelen en stimuleren. Er zijn overeenkomsten gesloten met de Verenigde Staten, China en Israël. Met ten minste tien andere landen worden besprekingen gevoerd. GMES zal de belangrijkste Europese bijdrage worden aan het GEOSS (mondiaal bewakingssysteem voor aardobservatiesystemen) en zal met de bijdragen van Eumetsat en de GEO-leden worden gecoördineerd. Wat communicatiesystemen betreft, zal de internationale samenwerking worden voortgezet om de satellietdiensten en -toepassingen ook ten goede te laten komen aan derde landen.

4.3. Instrumenten

De EU zal via verschillende bronnen bijdragen aan de financiering van ruimtevaartgerelateerde activiteiten. Galileo wordt in gebruik genomen en geëxploiteerd in het kader van een publiek-privaat partnerschap (een concessie) waarbij het publieke gedeelte uit een specifiek begrotingsonderdeel in het kader van het Trans-Europese netwerkbeleid zal worden gefinancierd. Het zevende OTO-kaderprogramma (KP7) zal ook toepassingen en voorontwikkelingen van Galileo-technieken van de tweede generatie omvatten.

Het nieuwe vlaggenschip GMES wordt naar verwachting voor een groot deel gefinancierd uit het prioritair thematisch gebied “veiligheid en ruimte” van het specifieke programma “samenwerking” van KP7. De eerste operationele diensten zullen stapsgewijze worden uitgevoerd, waarbij alle GMES-componenten aan bod zullen komen, te beginnen met een beperkt aantal fast track- diensten op basis van geconsolideerde prioriteiten. De keuze van deze diensten is in de eerste plaats gebaseerd op de soliditeit van de vraag bij de gebruikers. De behoeften kunnen opnieuw worden gegroepeerd en in gemeenschappelijke diensten worden geïntegreerd. GMES zal ook bijdragen aan en profiteren van het aanvullende voorstel voor een richtlijn betreffende Inspire[4].

GMES wordt de belangrijkste Europese bijdrage aan het wereldwijde tienjarige uitvoeringsplan voor GEOSS. Dit wordt een gedistribueerd systeem van aardobservatiesystemen die voortbouwen op de huidige samenwerkingsinitiatieven.

GMES zal profiteren van de integratie en ontwikkelingen van de onderzoeksactiviteiten op e gebied van de in-situ-observatie in het kader van GEOSS, die onder het prioritair thematisch gebied “milieu (inclusief klimaatverandering)” van KP7 vallen.

Het zal dan ook profijt trekken van de activiteiten inzake gegevensintegratie en -beheer die in het kader van het prioritair thematisch gebied “informatie- en communicatietechnologie” van KP7 zullen worden ondernomen.

Het prioritair thematisch gebied “informatie- en communicatietechnologie” van KP7 zal ook in de toekomst innovatieve satellietcommunicatie- en plaatsgebonden systemen en diensten dekken.

Aanvullende financiering voor ruimtevaartgerelateerde activiteiten zou uit andere horizontale specifieke KP7-programma's, zoals “capaciteiten” (bv. onderzoekinfrastructuren) en “mensen” kunnen komen, waarvoor vergelijkbare eisen gelden. De EU zal ook via het prioritair thematisch gebied “veiligheid en ruimte” bijdragen aan aspecten van de door het ESA geleide programma's die de grondslagen voor een samenhangend programma vormen, vooral op het gebied van verkenning van de ruimte, toegang tot de ruimte en wetenschap, met de nadruk op de versterking van upstream onderzoek. Tot slot zal ook enige financiering uit andere bronnen komen, zoals het programma “concurrentievermogen en innovatie”, bijvoorbeeld voor kritische technologieën, technologieoverdracht en specifieke maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen, en diensten op het gebied van archivering en verspreiding van gegevens.

Het gedeelte “directe actie” van KP7 dat door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) wordt uitgevoerd, voorziet ook in de ondersteuning van een reeks op de gebruiker gerichte beleidsmaatregelen waarvoor in de ruimte gebaseerde diensten noodzakelijk zijn, zoals onder meer veiligheid, landbouw, milieu, ontwikkelingshulp, veranderingen op wereldschaal en beheer van natuurlijke hulpbronnen. Het EU-satellietcentrum, de diensten van de Europese Commissie en het ESA moeten hun samenwerking versterken om steeds meer synergie te bereiken en zo bij te dragen aan de kern van een Europees aardobservatiesysteem.

De ESA-programma's kunnen worden ingedeeld in twee categorieën: verplichte activiteiten en vrijwillige activiteiten. De verplichte activiteiten, die het grootste deel van het programma “ruimtewetenschap” en bepaalde basistechnologische activiteiten omvatten, maken ongeveer 20% van de ESA-jaarbegroting uit. De hoogte ervan wordt bepaald door een inkomstenniveau over vijf jaar. De wetenschappelijke missies worden door middel van peer reviews beoordeeld en door de ESA-lidstaten goedgekeurd.

Wat de vrijwillige activiteiten betreft, beslissen de ESA-lidstaten uiteraard zelf of zij daaraan deelnemen en zo ja, op welk niveau. Meestal schrijven zij in omdat zij ervan uitgaan dat hun industrie ontwikkelingsopdrachten in het kader van het programma kan uitvoeren, op voorwaarde echter dat de bijdragen (binnen bepaalde grenzen) worden aangepast om het uiteindelijke resultaat van de aanbestedingsprocedure te weerspiegelen - systeem van “eerlijke bijdrage”.

4.4. Beheer van de EU-programma's

De gemeenschappelijke onderneming Galileo beheert het programma tijdens de ontwikkelingsfase en ook de selectieprocedure van de concessiehouder. Voor het beheer van de bijdrage van de Gemeenschap aan het Galileo-programma zal de Europese GNSS-toezichtsautoriteit verantwoordelijk zijn. De opbouw en het beheer van het systeem zullen voor een periode van ongeveer twintig jaar in concessie worden gegeven aan een particulier consortium. De veiligheidsraad voor Galileo (GSB) is thans aansprakelijk voor veiligheidsvraagstukken. Hij zal binnen de toezichtsautoriteit worden vervangen door het Centrum voor veiligheid en beveiliging.

In het kader van het GMES-initiatief zullen operationele diensten worden ontwikkeld om de nodige infrastructuur op de grond en in de ruimte te verzekeren, leemten op te sporen en sterk op de toekomstige behoeften van de gebruikers in te spelen. Tussen gebruikers en leveranciers van technologie zal een dialoog tot stand worden gebracht. GMES zal moeten uitgroeien:

- van een onsamenhangende reeks projecten en netwerken voor het verzamelen van onvolledige informatie, rekening houdend met de experimentele fasen die al in het beginstadium van GMES zijn vastgesteld;

- tot een gecoördineerde reeks activiteiten die aan de behoeften van de gebruikers beantwoorden en resulteren in initiële operationele diensten die op Europese en wereldwijde monitoringnetwerken zijn gebaseerd en aan strikte valideringscriteria voldoen, om zo:

- de troeven van elke lidstaat uit te spelen;

- samenwerking en volledige complementariteit met de ontwikkelingen in het kader van GEO te verzekeren, en wel

- via een aanzienlijke verhoging van de jaarlijks uitgetrokken middelen, ondersteund door een passende communicatiestrategie.

Er moet een efficiënte managementstructuur worden opgezet om GMES door deze overgang te loodsen. In de mededeling van de Commissie “Bouwen aan de Europese onderzoekruimte van kennis voor groei”[5] staat dat “gezamenlijke technologie-initiatieven, die de vorm kunnen aannemen van gezamenlijke ondernemingen, zijn gepland op het gebied van […] mondiale monitoring voor milieu en veiligheid”. Tot een gezamenlijk technologie-initiatief kan worden besloten krachtens artikel 171 van het Verdrag. Daarbij moeten de middelen worden gekozen die het meest geschikt zijn om de beoogde doelstellingen te bereiken.

Ontwikkelingen op het gebied van satellietcommunicatie zullen eventueel samen met het ESA worden doorgevoerd.

4.5. Regelgevend en institutioneel kader

Om de doelstellingen van het Europese ruimtevaartbeleid te helpen verwezenlijken, zullen er op grond van passende rechtsinstrumenten de nodige uitvoeringsmaatregelen worden genomen. Zo zullen de thans geldende beginselen van “goed beheer” van de ruimte in Europa verder kunnen worden ontwikkeld, terwijl tegelijkertijd wordt gezorgd voor de politieke erkenning op lange termijn van de strategische voordelen van de ruimte, en zal het ESA als Europees expertisecentrum kunnen worden gehandhaafd.

Het regelgevende en het institutionele kader moeten gelijktijdig tot stand worden gebracht. Er zijn verschillende scenario's denkbaar. Dit zijn maar enkele voorbeelden en het ene voorbeeld sluit het andere niet uit:

8. De EU zou veel meer verantwoordelijkheden kunnen nemen om (i) de gebruikersbehoeften te peilen en te bundelen; (ii) daartoe de politieke wil en de behoeften van de gebruikers met elkaar te verzoenen; (iii) te zorgen voor de nodige technologische ontwikkelingen om aan deze behoeften te voldoen en (iv) de beschikbaarheid en continuïteit van diensten te verzekeren om deze ontwikkelingen en haar beleid op dit gebied te ondersteunen. De EU zou ook haar investeringen in publieke ruimtevaartgerelateerde en terrestrische infrastructuren (inclusief de toegang tot de ruimte) die nodig zijn voor het aanbieden van geïntegreerde operationele diensten kunnen opvoeren;

9. het ESA zou erover kunnen nadenken hoe het, met het oog op de voortzetting van de EG-ESA-kaderovereenkomst, moet reageren op de ontwikkeling van zijn relatie met een reeds uitgebreide en zich nog steeds uitbreidende EU;

10. de EU zou misschien moeten nagaan of zij over geschikte mechanismen beschikt om haar ruimtevaartactiviteiten te beheren;

11. de lidstaten en hun nationale ruimtevaartagentschappen zouden kunnen nadenken over de vraag of het misschien zinvol is de samenwerking met Europese en nationale collega's via netwerken van technische centra te versterken, en

12. andere organisaties, bijvoorbeeld met operationele taken in de ruimte, zouden kunnen nadenken over hun relatie op lange termijn met hun lidstaten en over de bijdrage die zij aan het Europese ruimtevaartprogramma zullen leveren.

Deze scenario's en de gevolgen van de huidige beleidsmaatregelen en werkwijzen voor het concurrentievermogen moeten volledig worden onderzocht. Een dergelijk onderzoek moet diepgaand en objectief zijn en alle aspecten omvatten, zoals bijvoorbeeld ook de bereidheid van het bedrijfsleven en de lidstaten om te investeren, aangezien Europa op het punt staat zijn eerste ruimtevaartprogramma uit te voeren. Hierbij moet uiteraard ook rekening worden gehouden met essentiële beleidskwesties die al op de Europese kalender staan.

[1] Bijlage II 15000/04, goedgekeurd tijdens de 2624e vergadering van de EU-Raad Concurrentivermogen (15259/04, punt 11).

[2] Document 11616/1/04 REV 1 van de Raad, goedgekeurd in november 2004 (EU-Bulletin 11-2004, punt 1.6.16).

[3] 2624e vergadering van de EU-Raad Concurrentievermogen (15259/04 punt 31).

[4] Inspire moet een Europese infrastructuur voor ruimtegegevens creëren die geïntegreerde ruimteinformatiediensten levert. Deze diensten moeten toegang verschaffen tot ruimteinformatie uit een breed spectrum van bronnen van plaatselijk tot wereldniveau.

[5] COM(2005)118 definitief van 6 april 2005.

Top